Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1268

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 17 1940

17 APRiL 1940

AUTEURSRECHT VOOR ./3EHOtJDËît.

Economisch~statistische

Beri*chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25E JAARGANG

WOENSDAG 17 APRIL 1940

No. 1268

COMMISSIE VAN REDACTIE:

P. Lieftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen,

B. M. R. A. van der Valk; F. de Vries.

Ii. P. J. Cool – Secretaris van de Reasctie.

Redactie-adres: Pieter de floochweg 122, Rotterdam.

Aangeteekenda stukken: Bijkanto r Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,.50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

iVijgh & oan Ditmar NV., Uitgevers, Rotterdam, Am-

sterdam, ‘s-Oravenhage. ï’ostchèque- en giro.rekening

No. 145192.

..bonnementsprj,s voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abennementsprijs Economisch-Statis-

tisch Muaudbericht f .5,- – per jaar. Beide organen samen

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,

f 6,— en f23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Don’,.-

teurs en. leden van het Nederlandsch Economisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en

genieten een reductie op #e verdere publicaties.

INHOUD:

BIz.

het nu! door
Prof. Dr. N. J. Polak …………290

e financiering van de defensie-uitgaven door
Dr. M.

W
. Holtrop………………………………..291

De situatie op de kapitaalmarkt door
Dr. J. Snoep .. 294

Mogelijke economische gevolgen van de Duitsche bezet-

ting van Denemarken door
W. Glastra …………296

Beleggingsdeskundige een vak? door
Gerlof Vercey.. 298

Enkele typische problemen bij den scheepsbouw in en

om Rotterdam door
Ir. J. W. Bonebakler……….299

BOEKBESPREKINGEN:

P. Einzig: Economie warfare; E. F. M. Durbin:

How to pay for the war; J. M. Keynes: 1-low to

pay for the war; bespr. door
H. W. Lambers. …. 301

ONTVANGEN BOEKEN, BROCHURES EN STATISTIEKEN… 302

STATISTIEKEN:

Verkorte opgave der Qroofhandelsprjjzen ……………… .30?
Geldkoersen-Wisselkoersen-Banksta,en ……………..303, 304

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
1 het Pond Sterling heeft in cle verslagweek blootge-
.stua.i.i na ii liii ite
1
gioot.c f1 u tu ati es, voo t n aaTlel ijk
1
it verliand iiet het visseleiid a.sI)ec’t van (le ,,,on,eitteele
oorlogsku osen. De Duitsche i t,val ii, Scandi navi9 deed eeti
zwaar aanbod van Po nde.t, ontstaan, won rcloor een oogen-
blik (le koets zelfs t.erngliep tot beneden de
6.50.
Duide-
lijk vond toe,, in (lat koersverloop cle bevestiging van dIe
nede’cleelin.g, die juist Oh) die,, dag de Engelsohe kanselier
vat, cle snhaitkis.t had gedaan, ,,l. dat uien ei niet aan
dankt de,, koets van het ,,vrije Pond” te teanen, een
n,e’cle.deel ing, clie volkonien ‘in strijd wils ttiet cle ‘ooi-tdu-
ren.cl in cle markt cle ronde doende geruchten van steun-
aan koo
liC
n. .1 het lijkt waarsoh ij til ijk, dat ‘cle inededeeling
v.ti Si r Jolut Sin,oi, t,,eer itt overeenste)anhi ng was met
•de feite,, dan de gsnoe’nele gerucIhtet. linuners, du moment,
dat imien een scihekliug ,na,akt tusscmhn hnt officieele Pond,
niet een geheel gecontroleerclen koets, en een ,,vrij Pond’,
is het logisch, dat ,.vrije Pond” ook it,cler(aad geheel aan
zic,hzel t over te late,,. Een zeer scherp herstel trad op,
toeit cle eerste – later onjuist gebleken – berichten in-
zake h rd
et geallieee optreden in Noorwegen bekend ge-
,,,aa,kt wer.cle’t,. in zeer korten tijd en ‘bij vrijwel volkwaen ontbre’ket, vat, aat,ijocl stee…cle noteet’ing tot
6.85.
Daarna
trît.cl weer la ttg’zattterhand een reactie in, die aan het eind
van cie week cle noteering terugbrach’t tot
6.60.
Aan het
hegi t, vat, de ii ienwe week was echter cle stemming weer
va.t boter. Zoo was cle wisseIntarkt rijk aan fluctuaties,
die natuu rlijk tmede veroorzaakt werden door speoulatieve
trat,sa,,,ties, ,aa rvoor cle voecli ngzbode’ni zoo uitermate ge-
suil,.ikt was. De wisseln,arkt was tot op zekere hoogte een
totalisator voor de oorlogska.nsen.
Ook a.t,clere valuta’s waren cle speelbal van heftige
sohonottelin’gen, w’a.aronder t,atuu rlij.k iii de eerste l)laate
F ua t,sc,l,e F ,a,,,cs. vaa rva t, het lot tti eet,rt,a,a.l door de
t,,o t,etiui te cive reen’kon,st II’ in nkrij’k—En’geland aal, (lat van
ht IPmtd is’geIonden. Scanci i t,avische valuta’s tenslotte
schontn,eitlen ook sterk. Deenscihe en Nootsc’he Kronen
ware,, reeds op ‘den dag vat, •den i nval dusdanig aange-
heden, zoiider dat er noen,et,swaa rcle vraag tegenover
stot,d. ‘dat eet) note’ering triet tot staticI werd gebracht.
Zweeclsclte Krot,on reageerden eerst op
43.50,
om echter
daarna weet op te loope’tu ‘tot
44.80.
Ook Belgische Fratucs
waret, ten i’ aat, aat,bod. ,vaa.t’door de koers, die in de
laatste niaa,t,den zee vast was geweest, zwaar onder druk
stond. ‘a t,
32.15
aat, het begi t, vat, cle week kwam de
koers
01)
31.65.
De (luldan heeft natuurlijk te lijden gehad onder aan-
bod als gevolg van de politieke situatie. De koers bleef
o,,vera,icle’tcl, aatmgezien deze reeds
01)
het door het iSgali-
sa,tiefo,,chs tot ,,u, ‘toe steeds ‘gehan’cthaafde itiaxiTnuli, van
1.88% stond .iliet fonds r,,oest af en toe sterk iuterven.iee-
‘cii ott, ii, cle vraag vat, cle ,t,a t’kt ‘te voorzien.
0
1
)
cle geldlnarkt bra,oht cle ,,ieuwe oorlogssituatie een
bela ttgrijke verk ra.ppi tig ‘teveeg. 1) rienmaaindsscdiostkistpa-
pier, dat in het begiti vat, cle week op
Y.
pCt. w’ercl ve,-
‘I,aticlnlcl . sprotig op 1
%
pUt. i)e proiot,.gatienoteerin’g heeft
deze beweging ook weerspiegeld; deze ‘is nu
2
3
/
4
pCt.
iie heleggingsittarkt heeft zich umatuurlijk aan de ge-
scl,etste i utvloedetm ook niet kut nt,ei, ot,ttrekken, ntaa.r over
,l,et, a.l,getuteen ,,’as toch de koer’sreactie himinet, enge gten-
ze,,. Alleen de t,ieuwe
4
pCt. itaatsleening ‘l,ach onder
vrij zwaar aanlocl te lijden liet is begrijpelijk, dat onder
cle Int klige otnstand ighedet ‘het aait,’houd.ei, vati beleening
op (leze fonclset, – waartoe verschil bende i nseh t-ijvers nood-
ge.clwonget hadden nioeteit overgaan – weinig aantrek-
kelijk leek. Mdtus is deze leening 0.1) een koerspeil geko-
,,,en. dat eet, iets hooger t’en.demnetit biedt clan de oude
Staatsleeningeit.

290.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1940


OE’HETNU!

De verrassing van Denemarken en Noorwegen
heeft hier te lande natuurlijk indruk gemaakt. Onze
diplomatieke en militaire autoriteiten hebben er met
bekwame spoed op gereageerd en de waakzaamheid
naar alle zijden verhoogd. Zij zijn vastberaden en
gereed.

Ook de bevolking is vastberaden. Maar is ook zij
gereed?

De Nederlandse bevolking doet ,,gewoon”. Zij leeft
zoals tevoren. Stijging van prijzen en verhoging van
belastingen dwingen tot enige beperking van uit-
gaven of tot aanspreken van spaargelden, het laatste
met de gedachte: misschien zijn wij het tôch kwijt.
Elk lid en elke groep van de bevolking is bedacht
op handhaving of verbetering van zijn eigen positie,
ontgaan van bijzondere risico’s en wat dies meer zij.
Arbeiders vragen loonsverhoging, beleggers zoeken
vluchtoorden, producenten en handelaars trachten tot
hogere prijzen meerdere afzet te vinden. Men doet
,,gewoon”.

Van enkelingen en van groepen mag men niet
verwachten, dat zij hun mentaliteit spontaan zullen
wijzigen. De meesten zien de betekenis van zo’n wij-
ziging niet in. In vroegere moeilijke tijden – en ook
nu nog – is hun het ,,gewoondoen” van vele zijden
aanbevolen. Waarom zou het dan nu anders moeten
zijn?

Intussen gaat de kapitaalviucht door, lopen enige loonsverhogingen de stijging van de kosten van het levensonderhoud vooruit, ontbreken den boeren ar-
beidskrachten, welke hun door werkverschaffing zijn
onttrokken, veroorloven wij ons ons gewone verbruik
plus de zware militaire en andere buitengewone uit-
gaven daarenboven, onttrekken wij voor de weerbaar-
heid talrijke productieve krachten aan de productie
zonder de
talrijke
werklozen tot productie te nopen,
overwegen wij wettelijke vacantie en arbeidsduurbe-
perking en besteden wij onze aandacht aan lijkver-
branding en een prestige-conflict.
Het moest zo geheel anders zijn. Ons volk, als
geheel gezien, moet al zijn productieve krachten aan-
wenden voor die productie, welke de weerbaarheid
en het levensonderhoud van het gehele volk dient.
Geen productieve kracht mag verloren gaan of slechts
gedeeltelijk worden gebruikt, geen krachten behoren
te worden aangewend voor productie van mindere
urgentie, zolang de voorziening in de noodzakeljker
behoeften nog krachten tekort komt. Opvoering en
uitbriding van productie naast breideling van het
verbruik is nu reeds nodig, om onze weermacht, hier
en in de tropische gebiedsdelen, tot het uiterste op
te voeren en niettemin algemene verarming te vooi-
komen. Een en ander zal zeker een harde noodzaak
zijn, zodra de verkeersbelemmeringen onder de druk
van oorlog en blokkade toenemen. Dân kunnen wij
zeker niet ,,gewoon” doen, ook ni mogen wij dat niet
meei-.

Om dit alles te bereiken zijn diep-ingrijpende, wel-
licht harde maatregelen nodig. Ter breideling van
het verbruik – om plaats te maken voor de behoef-
ten der landsverdediging en luchtbescherming – is
beperking van consumptieve koopkracht, door belas-
tingheffing, spaardwang of prjscontrôle onvoldoende.;
scherpe rantsoenering, niet slechts van het noodzake-
lijke, maar ook van het aanvullende verbruik geeft
grotere effectiviteit
1).
Ter opvoering van de produc-

1)
Een belangrijk neveeffeot va.n zulk een rantsoeneri ug is nog, dat zij de inkoniensbepem-kiug, door prijsstijging en
.belastiri.giheffing veroorzaakt, minder voelbaar maakt, om-
.dat men er toch niet meer varbruiksgoederen vooi kan
verkrijgen; evenzo verliezen de onvermijdelijke extra-win.
sten hun anti-soeiaal effect, als men er toch geen extra-
verteringen uit kan doen. Voorts stelt ra.ntsoene•ring, waar
het . minder . noodzakelijke verbruiksgoedereu betreft, in
staat, otiderseheid te maken tussen goederen, waarvoor

tie van dringend nodige goederen is de inkomensprik-
kel niet actief genoeg; arbeidsplicht, productieplicht
en teeltregeling zullen niet kunnen worden gemist.
Binnen de grenzen van rantsoenering en productie-
regeling zal een prijszetting de productie moeten prik-
kelen zonder ondraaglijke duurte te veroorzaken; bij-
slagen of verstrekkingen tegen verlaagde prijzen voor
bepaalde doeleinden, en differentiële prijzen voor eer-
ste en toegevoegde rantsoenen kunnen aan zulk een
prijspolitiek worden dienstbaar gemaakt Aanzien-
lijke heffingen, in de eerste plaats door verhoging van
de omzetbelasting, die immers de meest noodzakelijke
levensbehoeften vrijlaat en daardoor automatisch de
kwantitatieve en kwalitatieve ,,weelde” belast, zullen
nodig zijn om de bijsiagen en prijsredueties te dekken.
Voorts zal het verkeer met het buitenland, ter afron-ding van verschillende dezer maatregelen, meerdere
contrôle behoeven.

Het zijn inderdaad diep-ingrijpende maatregelen.
Zij hebben het voordeel, de aandacht van de eigen
levenshouding te verplaatsen naar de voorziening
in de vitale behoeften van het gehele volk en de be-
schouwingen te ontrukken aan de geldsfeer en de
particuliere inkomensrekening om ze te richten op
de goederenvoorziening ). Het is begrijpelijk, dat
men schroomt, tot zo ingrijpende regelingen over te
gaan. Het optimisme van het volk, het ongeschokte
moreel en de bereidheid tot loyale medewerking heb-
ben ook hun betekenis, en harde maatregelen zouden
deze waarden wellicht doen tanen en zelfs een geest
van teleurstelling en tegenwerking doen ontstaan.
Het is begrijpelijk, dat, zolang de aanvoer van goe-
deren zo weinig werd belemmerd, men niet tot derge-
lijke maatregelen is overgegaan.
Maar de vraag mag worden gesteld, of het opti-
misme niet dreigt over te gaan in lichtvaardigheid,
of het moreel niet verslapt en de loyale medewerking
niet in een do ut des verhouding verandert, wanneer
men de ernst van de situatie M te weinig voelbaar
maakt en de bevolking ,,gewoon” laat doen.
In ieder geval zullen uit, na de ontstellende ont-wikkeling in liet Noorden, zulke maatregelen, hoe
hard ze ook mogen zijn, niet op tegenwerking stui-
ten. Eer andersom. Een ieder beseft, dat in Dene-
marken en Noorwegen de bevolking dier landen even-
zeer harde maatregelen heeft te ondergaan. Rantsoe-
nering, productiedwang, zware heffingen zullen ook
daar niet uitblijven. Zij zullen vermoedelijk zwaar-
der zijn dan die, welke hadden moeten worden opge-legd, indien deze beide landen buiten het conflict ge-
bleven waren. Zij zullen, opgelegd door vreemde heer-
sers – om ‘t even of zij aanvallers of beschermers
zijn -, zeker door de bevolking zwaarder gevoeld
worden, dan wanneer de eigen Regeringen ze hadden
uitgevaardigd.

Daarom is het nè de tijd; de bevolking van Neder-
land te gewennen aan de beperkingen, aan de offers,
die de ontwikkeling der gebeurtenissen, wellicht iii
toenemende mate, van ons allen eist. In vorige geval-len hebben Regeringen momenten, waarop het gehele
volk tot offeren bereid was, ongebruikt voorbij laten
gaan. Maanden na zulk een moment kwam dan een
voorstel van Ministerie A, weer enige maanden later een van Departement B, enzovoort, en op deze wijze
werd druppeisgewijze eemi stel samenbehorende maat-
regelen geopperd, lang nadat de tijd er gunstig voor
was, ze door te voeren. Nu is de tijd gunstig om voor te bereiden cii in. te voeren datgene, wat wellicht
uii
reeds, maar hoogstwaarschijnlijk in niet verre toe-
komst dringend nodig zal zijn. P.

veel import nodig is, en goederen. voor welker pioductie
ongebruikte binnenlandse kraohten kunnen worden aan-
gewend.
2)
Dit alles reeds eerder cii uitvoerigei’ uiteengezet in
E.-S.B. va
IL
20 Sept.
1939
Cli
in
een praeadvies ,,[n
silhaarstetijd”, uitgebracht vobr de Efficiency-dag, -“No-
vember
1939—
)vahLJIetNederlaJ1dsehe. Instituut voor Ef-
ficiency.

17 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

291

DE FINANCIERING VAN DE DEFENSIE-

UITGAVEN.

Bij de bespreking van het probleem van de finan-
ciering der defensie-uitgaven is veelal een neiging te
constateeren om dit vraagstuk te benaderen vanuit
het gezichtspunt van zekere vooropgestelde theoreti-
sche beginselen inzake dc financiering van overheids-
uitgaven in het algemeen. Men spreekt van produc-
tieve en improductieve uitgaven, van de verdeeling
van lasten over heden en toekomst, van de bezwaren
tegen vergrooting van de vlottende schuld en komt
dan bij deze beschouwingen helaas vaak tot conclu-
sies, die zóó ver
verwijderd
liggen van hetgeen als
practisch verwezenlijkhaar moet worden erkend, dat
de Overheid daaruit geen enkelen steun voor haar
beslissingen kan putten en de leek slechts bevestigd
wordt in zijn overtuiging, dat theorie en practijk nu
eenmaal weinig met elkander gemeen hebben.
De fout, die hier gemaakt wordt, ligt, naar het mij
voorkomt, in een onvoldoende erkenning van het dy-
namische karakter van de problemen, waarvoor oor-
log en oorlogsfinanciering ons stellen. In het huidig
tijdsgewricht, waarin ons economisch leven zich aan
de hevigste veranderingen van omstandigheden heeft
aan te passen, waarin zeer belangrijke verschuivingen
in de productie- en consumptieverhoudingen optre-
den, waarin de rentabiliteitsvooruitzichten onzekerder
zijn geworden dan ooit te voren, is het onjuist om het onderhavige vraagstuk te naderen met normen en be-grippen, die ontleend zijn aan de hestudeering van de
overheidshu.ishouding in een toestand van evenwicht
of normale ontwikkeling. De geringe waarde van een
zoodanige beschouwingswijze wordt wel het duidelijkst
gedenionstreerci, wanneer zij, zooals vaak het geval is,
tot de slotsom leidt, dat ,,eigenljk” de defensie-uit-
gaven geheel hehooren te worden gefinancierd uit
belastingen, een conclusie, waaraan men niets heeft,
omdat terecht gevoeld wordt, dat een dergelijk mid-
del erger zou zijn dan de kwaal.
Wil men tot bruikbare normen voor de te volgen
financieringsmethoden komen, dan mag niet aprioris-
tisch te werk worden gegaan, doch moet vôôr ?.11es
een nauwkeurige analyse plaats vinden van hetgeen
zich onder invloed van de oorlogsomstandigheden in
onze volkshuishouding afspeelt. Eerst daarna zal tus-
schea de verschillende financieringsmiddelen een
keuze gedaan kunnen worden, waarbij dan als eerste
eisch gesteld dient te worden, dat de te kiezen metho-
den geen, of een zoo gering mogelijke schade aan ons
economisch leven toebrengen.
Vanneer ik in het hier volgende een poging wil
doen om tot een zoodanige analyse te komen en daar-
uit eenige conclusies tea aanzien van het financie-
ringsprobleem te trekken, geschiedt dat vooral met
de bedoeling de richting aan te wijzen, waarin, naar
het mij voorkomt, verder onderzoek behoort te gaan.
Voor definitieve conclusies is het ter beschikking
staande feitenmateriaal nog onvoldoende.

De invloed van den oorlog op ons economisch leven.
De belangrijkste invloeden, welke ons economisch
leven sedert het uitbreken van den oorlog heeft on-
dergaan, kunnen als volgt worden samengevat:
De onttrekking aan het productieproces van ca.
8 pOt. der daarin werkzame personen.
1-Jet optreden van een belangrijke vraag naar
goederen voor militaire doeleinden, te onderscheiden
in de uitgaven ten behoeve van het levensonderhoud
der gernobiliseerden en hun gezinnen en de overige
militaire uitgaven.
Een zeer aanzienlijke daling van onzen uitvoer
en doorvoer.
Een betrekkelijk geringe daling van onzen in-
voer, gepaard echter met een zeer belangrijk duurder worden daarvan, voornamelijk tengevolge van de ge-stegen., zeevrachtn en vezekeringskosten.
. De reactie van d& volkshuishouding op den oor-
log in het algemeen.

Wanneer wij nagaan, welke gevolgen deze verschil-
lende invloeden voor ons economisch leven hebben,
is het nuttig te onderscheiden tusschen hetgeen zich
afspeelt in de consumptiesfeer, waar het voor con-
sumptieve doeleinden aangewende deel van het in-
komen komt te staan tegenover het totale aanbod van verbruiksgoederen, en hetgeen geschiedt in de inves-
tatiesfeer, waar, in normale omstandigheden, het voor
besparing bestemde deel van het inkomen, vermeer-
derd met de niet uitgekeerde ondernemerswinsten en
met de voor afschrijving geaccumuleerde middelen,
komt te staan tegenover het totale aanbod van inves-
tatiegoederen.

1. De onttrekking aan het productieproces van een
zoo groot aantal, daarin werkzame personen heeft,
tengevolge van de hooge kostwinnersvergoedingen,
die de gemobiliseerden ontvangen, vermoedelijk geen
overwegenden invloed op den omvang van de con-
sumptieve vraag, die deze gemobiliseerden tevoren
gewoon waren uit te oefenen. Anderzijds mag aange-
nomen worden, dat ook de productie geen ernstigen terugslag van deze onttrekking van arbeidskrachten
heeft ondergaan. Wel zijn er enkele bedrijven aan te
wijzen, waar tengevolge van het mobiliseeren van
arbeiders de productie moest worden ingekrompen
(zooals de steenkolenmijnen), maar deze vormen toch
eerder een uitzondering. In het algemeen zal men
mogen zeggen, dat daar, waar vermindering van vraag
niet op zichzelf aanleiding gaf tot productiebeper-
king, de productie gehandhaafd is kunnen worden
door inschakeling van werkloozen, inschakeling van
niet als werkloos geregistreerde arbeidskrachten
(vrouwen, jeugdigen, men denke hier ook aan de
kleine zelfstandigen), door overwerk en tenslotte door
intensieveren arbeid van de overgeblevenen, zoowel
in industrie en handel, als in den landbouw, het
middenstandsbedrijf en dc vrije beroepen.
De conclusie lijkt derhalve gerechtvaardigd, dat de
vermindering van productie, die een uitsluitend ge-
volg is van de onttrekking van arbeidskrachten aan
het
bedrijf,
gering is, althans zeer veel geringer dan
overeen zou komen met het percentage der aan den
arbeid onttrokkenen. Voor zoover intusschen nieuwe arbeidskrachten zijn
aangetrokken, ontvangen deze thans een hooger inko-
men dan vroeger en treden daarmede geheel of ge-
deeltelijk als nieuwe consumenten ter markt. En voor
zoover de handhaving van de productie het gevolg is
van intensifieering van den arbeid, ontstaat daaruit
verhoogd ondernemersinkomen, waarvan wij kunnen
aannemen, dat het voorloopig voor een groot deel in
den vorm van liquide middelen wordt geaccumuleerd.
Het resultaat van een en ander is tenslotte, dat, voor
zoover het verhoogde inkomen consumptief wordt
aangewend (hetgeen met het ondernemersinkomen
slechts in geringe mate het geval zal zijn), de vraag
naar verbruiksgoederen een
stijging
ondergaat, zon-
der overeenkomstige vergrooting van het aanbod, een
logisch gevolg van het feit, dat wij de consumptieve
vraag van de aan de productie onttrokkenen hebben
gehandhaafd en die van hun vervangers tegenover den voorafgaanden toestand hebben vergroot. Wij
constateeren dus het ontstaan van een spanning tus-
schen de vraag en het aanbod van consumptiegoede.-
ren, welke spanning echter gemeten wordt door een
belangrijk geringer
cijfer
dan dat van de consump-
tie der gemobiliseerden en hun gezinnen.

2. De militaire uitgaven voor andere doeleinden
dan levensonderhoud der geinobiliseerden, zullen eens-
deels leiden tot verhoogden import en anderdeels tot
een verhoogde binnenlandsche productie, die naar alle
waarschijnlijkheid slechts voor een gering deel een
geforceerde vermindering van de productie voor ,,vre-
desdoeleinden” zal meebrengen (al. alleen in die ge-
vallen, waar een fabrikant uit vrije beweging zijn
productie van andere goederen inkrimpt teneinde zich
têrichtèn op de productie van ,,militaire” goederen).

292

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17
April 1940

Meestal zal clie mjlitaire productie ôf wel additioneel zijn èf wel de plaats innemen van tôch reeds door den
oorlog weggevallen productiemogelijkheici elders (bijv.
bouw van militaire werken in plaats van woningen).
Is die productie additioneel, dan leidt zij eensdeels
totverlioogde consumptieve vraag, anderdeels tot ver-
hoogd ondernemersinkomen, dus tot• een nieuwe toe-
neming van de spanning tusschen consumptieve vraag
en consumptief aanbod, welke opnieuw gemeten wordt
door een kleiner cijfer dan het bedrag dier uitgaven
zelf. Is die productie vervangend, dan beteekent ze
compensatie van nadeelige invloeden van den oorlogs-
toestand op den export of op de vraag voorinvéstatie-
doeleinden en draagt ze slechts bij tot handhaving,
niet tot vergrooting van de consumptieve vraag der
in die industrieën werkzame personen.
Samenvattend vinden wij als resultaat van de mo-
bilisatie en de defensie-uitgaven ten eerste een sti-
muleering van de productie, ten tweede het ontstaan
van een spanning tusscheu consumptieve vraag en
consumptief aanbod, welke echter belangrijk geringer
is clan het bedrag der defensie-uitgaven, ten derde eeti
accumuleeren van ondernemersinkomen en tenslotte
een toenemen van den druk op onze betalingsbalans.

Ten deele tegengesteld aan het voorgaande, ten
deele in dezelfde richting werkende, zijn de gevolgen
van onzen gedaalden export, waaronder wij thans
tevens begrijpen de dienstenverleening aan het bui-tenland uit hoofde van doorvoer. Naar de waarde is
de export met ca.
20
pOt., naar het gewicht met ca.
30 pOt. gedaald en helaas valt op een verbetering van
deze cijfers niet te rekenen. Voor onze volkshuishou-
ding beteekent dat een vermindering van arbeicls-
zoowel als ondernemers inkomen, welke slechts ten
deele zal worden gecompenseerd tloor het overschake-
len van de hetrolcken produetiecapaciteit op Neder-
lanclsche behoeften, ei iii ta i re en n ormaal-consump-
tieve.
1-let resultaat is in elk geval een vermindering van
de spanning tusschen consumptieve vraag en con-
sumptief aanbod, nl. deels door inkomensverlies, deels
door toegenomen productie voor de binnenlanclsche
markt en verder een ieer belangrijke toeneming van
den druk op onze betalingsbalans.

Even ernstig, haast ernstiger nog clan de moei-
lijkheden, waarmede onze export te kampen heeft,
zijn de gevaren, clie onzen invoer bedreigen, met name
onzen invoer van grondstoffen.
MTant
met het verlies
van dezen invoer zou de mogelijkheid tot het verrich-
ten van een groot deel van den procluctieven arbeid,
die onze welvaart uitmaakt, komen te vervallen. ‘rot
dusver is het mogelijk gew’eest den invoer fluantita-
tief op een vrij hoog peil te handhaven. De ontwik-
keling van den internationalen politieken toestand
kan hierin helaas elk oogenbiik verandering brengen.
De kosten van dien invoer zijn echter zeer belangrijk
verhoogd, deels door prijsstijging in liet land van oor-
sprong, maar vooral ook als gevolg van de enorme
stijging van vrachten en verzelceringspremiën.
Voor onze volkshuishouding l)eteekent deze stijging
van de prijzen der geïmporteerde goederen een ge-
forceerdle eonsumptieverm indering, gepaard aan een
accumulatie van middelen hij de scheepvaart en het
verzekeringsbedrijf, tea deele uit hoofde van hooger -ondernemersinkomen, maar vooral ook in den vorm
van verhoogde afschrijvingen en reserveeringen. Voor-
l0O])ig zal •cleze wel niet worden gevolgd door over-
eenkomstig -groote her-investatie.
De invloed van dit gebeuren
01)
cle betalingsbalans
is niet zoo duidelijk. De werkelijke
prijsstijging
der
geïmporteerde goederen beteekent natuurlijk een ver-
hoogde diruk, doch de stijging der vrachten laat ons
stellig eerder een gun:stig dan een ongunstig saldo;

Tenslotte hebben wij dian nog te rekenen met tin
belangrijkste reacties van de volkshuishouding op den
ooriogstoestand in liet algene.

In dc consumptiesfeer zijn deze reacties niet van
groote beteekenis. Wij hebben daar in den aanvang
cle ,,hamster”-vraag gehad, doch deze was slechts een
verschijnsel van voorbijgaanden aard. Voor het overige
zijn in de consumptiesfeer de reacties niet spontaan,
doch slechts een noodzakelijk uitvloeisel van reeds
tevoren besproken verschijnselen.
Anclers is het met de investatie-sfeer. Als zeer
belangrijk verschijnsel moet daar gerekend worden
met een. spontane vermindering van de investeerin-
gen, zoowel de geheel nieuwe investeeringen, als dlie,
welke geschieden uit cle normale accuniulatie van af-
schirijvingen. Daarbij client in liet oog te worden ge-
houden, dat deze afschrijvingen formeel weliswaar
slechts dienen vbor de instandhouding van liet be-
staande productie-apparaat, maar in wezen ten deele
ook steeds worden aangewend voor vernieuwing en
versterking« van het bedrijf en dat vooral dit deel
zich voor uitstel leent. Zeer duidelijk zien wij
de daling van de investeeringen optreden in het
houw’bedlrijf, waar cle woningbouw bijna stil ligt. Het-
zelf cle verschijnsel zal ook zijn waar te nemen in de
inclustr ie, met u i tzondler ing wellicht van clie indus-
trieën, clie zich hebben in te richten
OP
de voorzie-
ning in militaire behoeften. De redenen zijn van ver-
schillenden aard. Voor de geheel nieuwe investeerin-
gen. speelt vooral dle onzekerheid der tijden en cle
mi-
gewisheid van elke rentabihiteitscalculatie een groote
rol. Daarnaast echter ook dle sterk verhoogde prijzen
van investatie-goederen en cle onzekerheid van de
levering voor zoover deze uit helligerente landen
moet gescllicdlen. Deze laatste factoren zijn ook van
belang voor cle vervangings-investeeringen, die men,
méér dan anders, geneigdl zal zijn uit te stellen. Waar-
bij tenslotte clan nog dle algemeene wensch komt, om,
niet het oog op cle onzekere toekomst, de lirjuiditeit
van liet bedrijf te vergrooten.
Voor de volkshuishouding als geheel beteekent dit
een verminderde vraag naar investatiegoederen, met
als secondair gevolg verminderde inkomens in cle
industrieën. die deze voortbrengen en daardoor ver-
mindering van dle spanning tusschen consumptieve
vraag en consumptief aanbod; verder een verirtincier-
cle vraag naar nt idclelen
OP
cle kapitaalmarkt en mm
accumulatie van liriuide midldlelen hij het bedrijfs-leven, uit hoofdé van cle slechts gedleeltelijke hier-
investeering van cle uit afschrijvingen, en niet-uitgc-
keerde winsten z i cli opzamelen cle ieserves.

tS’arneiivatLinrj der analyse.

De resultante van cle huervoor beschreven acties
en reacties is niet gemakkelijk ruantitatief te bepa-
len. Nauwkeuriger fei tenonderzoek moet daaraan ten
grondslag worden gelegd. Maar niettemin zijn reeds
enkele conclusies mogelijk, die voor cle oplossing van
het vraagstuk van de financiering der clefensie-lcos-
ten belangrijke indicaties geven.
lo.
WTij
vinden ni., dat er tengevolge van de defen-sie-uitgaven een spanning groeit tusscheii consump-tieve vraag en consumptief aanbod, weilce spanning
echter kleiner zal zijn dan overeenkonit met het he-
clrag dier uitgaven en. bovendien nog vermindering
zal ondergaan door de geringere activiteit in den
export en in cle investatiegoederen-in.dustrieën.
2o.
Wij vinden vervolgens, dat er in cle investatie-
sfeer een accumu latie plaats vind t van on aangewende
middelen, deels uit gestegen. en clernemers inicomen,
deels uit accumuleercnde,
in
aar niet voor vervanging
aangewende afschrijvingen en deels uit de normale
besparingen.
3o. En, tenslotte vinden: wij een toenemende druk

01
de betalingsbalans, die, zool.artg onze reserves toe-
reikend zijn om ons een dergelijke aderlating te kun-
nen getroosten, zal heiden tot afvloeiing van. goud of
eventueel ook gedeeltelijke lirjuiclatie van buitenland-
sche beleggingen.
Deze verschijnselen . geven
t
ons eemsige duidelijke
aanwijzingen voor te volgen financieringspolitielc.

17 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

41I

Deze moet ni. zn5 gekozen worden, dat daardoor de
spanningen en afwijkingen in cle circulatie zooveel
mogelijk. worden opgeheven en gecompenseerd,
niet

nog worden verergerci.

Geen financieringsmethoclen met eenz’ijci[Jen in-
vloed maar aansluitend aan het economisch gebeuren.

W•cnneer bijv. wel als desideratum wordt voorop-
gëstelcl, dat cle financiering van de overheidsuitgaven
geheel behoort te geschieden uit consumptiebeper-
king, dan kan daarop geantwoord worden, dat dat on-
juist is, omdat clie methode over liet doel heen zou
schieten, de consumptie zou beperken met méér dan
het bedrag, waarmede de consumptieve vraag liet
aanbod overtreft en dientengevolge zou leiden tot een
geforceerde beperking van de productie van ver-
bruiksgoederen, terwijl anderzijds de accumulatie van
middelen in cle vermogecissfeer niettemin tôch zou
blijven plaats vinden eis cle daardoor vrijgesteicle PP

ductieve krachten grootendeels zonder emplooi zou-
den blijven.
Onigekeerci zou liet even onjuist zijn om cle totale
defensie-uitgaven uit leeningen te willen dekken, om-
dat dan cle spanning tusschen consumptieve vraag en
consumptief aanbod onverminderd zou blijven be-
staan, met als gevolg een geforceerde in,flatorische
prijsstijging, terwijl aan den anderen kant meer mid-
delen geleend zouçlen moeten worden clan uit loopende
besparingen kunnen worden gedekt, hetgQn tengevol-ge zou hebben, dat publiek en bedrijfsleven zich langs
den weg van crecliet-expa.nsie van clie veveischte m id-
delen zouden moeten voorzien, hetgeen nog een acldi-
tioneelen inflatotisclien invloed zou uitoefenen.
Daarentegen wijzeii de gesehetste verschijnselen
ieder voor zich in een bepaalde financieringsrichting. Voor zoover de consumptieve vraag, het aanbod
overtreft, moeten do middelen on.ttrokken worden aan
cle consumptiesfeer.
Voor zoover de investatie achterblïjft bij de accu-
mulatie van besparingen en afschrijvingen, dienen
cle middelen onttrokken te worden aan cle investatie-
sfeer.
Voor zoover ccii deficit
01)
de betalingsbalans kan worden toegelaten en gedekt wordt, hetzij door goud-
export of door liquidatie van fondsen, kunnen infla-
torisclio financieringsmethoden zonder gevaar worden
toegepast, omdat zij slechts don deflatorischen in-
vloed van den gouclexport, resp. fondsenliquiclatie zul-
len compenseeren.
Er is hiermede nog niet gezegd, dat de
01)
deze
wijze bjeon gebrachte middelen ook per sb van vol-
doenden omvang zullen zijn. Maar pas wanneer het
tegendeel zou zijn gebleken, zou de Overheid voor cle
keuze komen te staan om, hetzij door een geforceer-
de hepericing van het verbruik, hetzij door een ge-
forceerde’ hepericing der investeeringen, meer inicl-
delen en meer productie tot zich te trekken.

De vraag: leenen of belasten moet worden beant-
woord in verband met de herlonsst van te verkrijgen
middelen. Nieuwe . leeningsvormen. gewenscht.

Met het voorgaande is nog niet de vraag beant-
woord of de benoodigde middelen moeten worden verkregen uit benen of belasten. Die vraag behoort
echter ook inderdaad pas in de tweede plaats aan cle
orde te worden gesteld. Eerst moet vaststaan waar de
middelen vandaan getrokken moeten worden, pas
daarna kan rationeel worden overwogen
OP
welke
wijze dat zal dienen te geschieden.
‘Toor zoover inflatorische financieringsmiciclelen
toelaatbaar kunnen worden geacht, ter corn pensatie
van optredende deflatorisehe invloeden., moet vooral
niet in de eerste plaats gedacht worden aan regel-
rechte goidereatie. De uiterste voorzichtigheid blijft
hier iii. geboden dmdat, zoodra een infiationeele priJs-
stijging zou worden verwaclit, de neiging van het
beclrijfsleve.ntot vergrooti.ng v.an..liquiditeit in liet
tegendeel. zou.omslaan en juist voor alle’ liquide mid-

delen coûte .que .coûte belegging zou worden gezocht:
De wedloop tusschen Overheid en bedrijfsleven om zich van goederen te verzekeren, die juist zoo zorg-
vuldig moet worden vermeden, zou dan eerst recht
worden ontketend!

Een reeds toegepast infiatorisch fimtncieringsmid-
dol is de realisatie van de goudwinst van De Neder-
landsche Bank. Daarnevens moet echter ook als zui-
ver inflatorisch middel worden beschouwd het aan-
trekken van oude, opgepotte gelden en in liet alge-
meen liet méér benen dan uit loope.nde nieuwe be-
sparingen en accumulaties kan worden bestreden, in
welk gevaiimmers cle
01)
te brengen middelen slechts
uit geldereatie kunnen worden te voorschijn gebracht.
Bij het tot zich trekken van middelen uit de in-
vestatiesfeer staat de Overheid ten dccle voor een
irije keuze tussehen belasten en leenen. Belasten kan
slechts in aanmerking komen voor zoover er sprake
is van zuiver inkomen. De vennootschapsbelasting
en straks de oorlogswinstbelasting zullen hier terecht
toepassing vinden.

Voor het overige zal de Overheid de beschikbare
middelen door benen moeten verkrijgen. Dit zal ccli-
ter niet uitsluitend kunnen geschieden in den tradi-
tioneelen, vorm van de obligatieleening. Deze is slechts
bruikbaar voor clie middelen, welke uit dluurzame be-
sparing uit het inkomen voortkomen. De middelen,
die in het bedrijf accumuleeren zijn echter voor liet
grootste deel slechts tijdelijk beschikbaar, of worden
althans door het bedrijf zelf als slechts tijdelijk be-
schikbaar beschouwd. Straks, als de toestanden weer minder onzeker zijn, als de oorlog voorbij is, en men
de rentabiliteitsvooruitzichten weer beter kan
1)000v-
deden, zal mcii clie middelen willen gaan besteden.
Op dat oogenblik wil men niet staan voor een moge-
lijk vermogensverlies tengevolge van een lageren
heurskoers. Het bedrijfsleven kan deze middelen dus
tiechits afstaa.n op betrekkelijk korten termijn. Nor-
malerwijze zal het deze middelen derhalve bij de ban-
ken of op de geldmarkt onderbrengen.
Wil de Overheid deze middelen rechtstreeks tot zich trekken – en de rechtstreeksche methode ver-dient van haar standpunt stellig de voorkeur – dan ”ai dat slechts kun non geschieden door een nieuw
firiancieringsmiddel in het leven te roepen en wei een papier van middelbaren looptijd of mogelijk zelfs niet
een looptijd in, de optie van den houder, dat betrek-
kelijk lage rente paart aan zekerheid omtrent de
hoofdsom.
Geschiedt dit jiet, dan zal de Overheid deze mid-
delen slechts via de geldmarkt tot zich kunnen trek-ken en zal zij zich er hij moeten neerleggen, dat een
belangrijk deel der defensie-uitgaven gefinancier.:l
moet worden met schatkistpapier.
Ook in de consumptiesfeer bestaat tenslotte de
keuze tussche.n leenen en belasten en ook hier zullen
heide methoden moeten worden toegepast, teneinde
de verhooging van den belastingdruk, die toch al be-langrijk zal moeten zijn, ‘althans eenigermate binnen
de perken te houden.
T

Jet onttrekken van middelen aan de consumptie-sfeer door leenen zal in de eerste plaats kunnen ge-
schieden door het sparen zooveel mogelijk te bevor-
deren. Ook hier dienen dan echter nieuwe beleggings-
middelen te worden gecreëerd teneinde vooral de
middelbare inkomens beter te bereiken. Thans heeft
cle spaarder slechts keus tussehen het spaarbankboekje
en de obligatieleening, van welke laatste de ervaring
hem nu wel. geleerd heeft, dat liet devies ‘ luidt:
,,heacls 1 win, tails you bose”. Een nieuw beleggings-middel zou bijv. kunnen worden gevormd door spaar-
certificaten in den trant van de U.S. Saving Boncis,
waarvan in de ‘Tereenigde Staten ca. 1 milliard Dol-
lar uitstaat en die het karakter hebben van lO-jarige
.
promessen op naam, die tegen 75 pOt. van de nomi-
nale waarde worden uitgegeven en clie in cle optie
van den houder op elk vroeger tijdstip kunnen worden gerealiseerd tegen ee.n zoodanig bedrag, dat ‘de feite-

294

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1940

lijk vergoede rente geringer wordt naarmate de in-
wisseling vroeger geschiedt.

Een tweede middel zal zijn om bij een eventueele
volgende semi-gedwongen leen.ing niet het vermogen,
doch het inkomen als criterium te nemen voor de
inschrijving en dat beginsel dan ook toe te passen
tot een lage inkomensgrens. Ook hierbij zou het
spaarcertificaat als beleggingsmiddel goede diensten
kunnen bewijzen.
En tenslotte zou het overweging verdienen om juist
nu de vorming en versterking van sociale fondsen
zooveel mogelijk te bevorderen.
Voor gedwongen besparing in den trant als aan-
bevolen door Keynes lijkt mij voor ons het oogenblik
nog niet gekomen.

Verhoo ging en verdere differentieerin.g van de ons-
zet belasting.

Wat tenslotte het onttrekken van middelen aan de
consumptiesfeer door belastingheffing betreft, moge
er op gewezen worden, dat ook hier, naast de nood-zakelijke algemeene verhooging van den belasting-
druk, direct zoowel als indirect, de mogelijkheid be-
staat om ,,gericht” te werk te gaan en met name voor-
al die consumptie te beperken, die wij ons het minst
kunnen veroorloven. Ik denk hier bijv. aan het zwaar-
der belasten van den invoer voor consuiiptieve doel-
einden, voor zoover cle handelsovereenkomsten dat al-
thans nog mogelijk maken, en het eventueel verder
differentieeren van de omzetbelasting, door toepas-
sing van een verhoogd tarief voor een groep van
semi-luxe goederen, waarbij dan al die goederen zou-
den kunnen worden ingedeeld, welker consumptie bij-
zonder zwaar op de betalingsbalans drukt en even-
tueel ook goederen, waarvan vergrooting van de bin-
nenlandsche productie ongewenscht wordt geacht cf
niet goed mogelijk is.

M. W. ROLTROP.

DE SITUATIE OP DE KAPITAALMARKT.

Er hebben zich in den ioop van 1939 aanmerkelijke
wijzigingen op de kapitaalmarkt van ons land vol-
trokken, die van groote beteekenis voor de financie-
ring der defensie-uitgaven
zijn.
Wil men den toe-
stand onzer kapitaalmarkt in het licht van de abnor-
maal hooge eischen, die aan haar tegenwoordig we-gens de landsdefensie worden gesteld, schetsen, dan
dient men aan een groot aantal factoren aandacht te
besteden, zooals er zijn: het nationale inkomen en
zijn besteding voor consumptieve uitgaven, de spaar-
capaciteit van ons volk, de investeeringen van ons
bedrijfsleven, de vraag van de Overheid naar kapi-
taal, de ontwikkeling van de betalingsbalans, het be-
leid van de Overheid ten aanzien van de financiering
der oorlogscrisis en de taak, die zij zich stelt ten op-
zichte van de ,,00rlogs-economie”, het ahsorptiever-
mogen der institutioneele beleggingsinstellingen en
der banken van beleggingsmateriaal, in het bijzonder
van staatsschuld, de fiscale capaciteit, de leenings-techniek, enz. enz. Hieronder zal slechts een greep
worden gedaan uit het groote complex van factoren,
waaruit de behandeling van het onderhavige onder-
werp kan worden opgebouwd, wil dit niet het kader
van een tijdschriftartikei overschrijden.

De toestand v66r 1939.

Na de devaluatie van den gulden vond een groote
kapitaal-repatrieering plaats, welke den goudvoor-
raad van De Nederlandsche Bank deed aanzwellen
van
f
670 millioen tot
f
1.480 millioen in Mei 1938,
terwijl haar particuliere deposito’s stegen van
f
50
miii. tot
f
800. miii. Dit werkte een groote geld-
ruimte in de hand, welke op de kapitaalmarkt over-
sloeg, zoodat een conversiebeweging op de obligatie-
markt plaats vond en het 3 pOt. rentetype algemeen

ingang vond. De vraag naar beleggingsmateriaal
overtrof verre het aanbod, want de toeneming van
schulden van overheidsinstanties, van hypothecaire
schulden enz. is in de jaren, die aan 1938 voorafgin-
gen, uiterst gering geweest
1).

De rentestand zou tot een nog lager niveau zijn
gezonken, ware het niet, dat de institutioneele be-leggingsinstellingen, het grootste gecentraliseerde
kapitaalreservoir hier te lande, met succes een ver-
dere daling van den rentestand wisten te verhinderen
door middel van het onbelegd laten van een zeker
deel van het normale accres harer vermogens. Hierbij
kwam, dat het toestroomen van oneigenlijke spaar-
gelden en vluchtkapitaal hoogere liquiditeitseischen
aan verschillende beleggende instituten stelde. Hoe-
wel het aanbod van kapitaal uit hoofde van de nor-
male besparingen van het volk gewoon doorging,
werd de vraag naar heleggingsmateriaal hierdoor min of meer getemperd.

De toestand in. 1939.

Hoezeer is de toestand in den ioop van 1939 als
gevolg van de politieke spanningen in Europa ver-
anderd! Van de braak liggende 1 á 1.2 milliard gul-
den vlottende vermogens is sinds begin 1939 een
groot deel naar het buitenland verdwenen, ook voor
buitenlandsche rekening, al dan niet na verkoop van
inheemsche heleggingsfondsen. De afvloeiing van
saldi naar ‘het buitenland, de oppotting van bank-
papier, eenige grootere geidbehoefte van de zijde van
het bedrijfsleven wegens voorraadvorming, prijsstij-ging, grootere activiteit en het streven naar een hoo-
gere liquiditeit, zijn oorzaken van de meerdere
schaarschte op de geidmarkt en van koersdaling van
obligatiën. De goudvoorraad der Nederlandsche Bank
slonk met een half milliard gulden, haar deposito’s
krompen met een nog grooter bedrag in en hij de vijf
groote banken vloeiden aan kasgelden en crediteuren-
gelden ongeveer
f
200 millioen weg.
Men heeft hier, zooals bekend, geen maatregelen
genomen tegen kapitaalexport; men heeft den ka-
pitaalsterugkeer niet gestimuleerd, noch huiteulandsch
fondsbezit gedeeltelijk geliquideerd ten behoeve van
de binnenlandsche kapitaalvoorziening. Men heeft
evenmin, zooals wel in Engeland, een systematische
goedkoop-geidpolitiek gevolgd. Men heeft hier den
gang van zaken
zijn
vrijen ioop gelaten. Als gevolg
van een en ander hebben de groote veranderingen,
clie zich op de kapitaalmarkt wegens de Europeesche
situatie hebben voltrokken, vrij kunnen doorwerken.
De ontwikkeling van de koersen van staatsschuld is
hier te lande dan ook ongunstiger dan die in de
belligerente landen, zooals Engeland en Frankrijk.
In Engeland konden de koersen. na het uitbreken
van den oorlog zelfs aanmerkelijk aantrekken, in
Frankrijk konden zij zich goed handhaven en in Ne-derland geven cle koersen na Augustus een aanmer-
kelijke daling te zien. In Engeland steeg 3. pOt.
War Loan per 1952 na Augustus 1939 van 89i’ tot
100% pOt., de 4 pOt. Funding Loan per 1960-90
van 104 tot 114 pOt., in Frankrijk kon de 4Y
,
pCt. leening 1932 A per 2007 van 83 tot 88 pOt. aan-
trekken, terwijl in Nederland de 3 pOt. leening 1937
per 1987 van 98i’ tot 77 pOt. terugliep.

De vraag naar middelen van de zijde der Overheid.

De vraag naar middelen van de zijde der Overheid
ten behoeve van de consumptieve uitgaven voor ‘de
weermacht is geweldig gestegen. Naast de honder-
den millioenen, die reeds iii 1938 en 1939 aan de
voorbereiding der mobilisatie, aan de mobilisatie en tea behoeve van den aankoop van defensiemateriaal
zijn besteed, komen de uitgaven in 1940 voor de
mobilisatie ten bedrage van ca.
f
700 miii., en meer,
indien het prijspeil verder
)stijgt,.
zoomede voor de
termijnen der drie s1agkruiers. Hout men
1
gn

5)
Zie Philipp ‘in E.-S.B. van 23 Maart 1938

17 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

295

tekening met de uitgaven voor wrerkioosheidszorg en
voor koopkrachthandhaving van den hoerenstand,
welke ons volk te dragen heeft en die men zeer
globaal op
f 700
miii. zou kunnen taxeeren, dan lijkt
een bedrag van
f
800
t
f 1000
miii., ten behoeve
van de extra-uitgaven voor defensie en de economi-
sche verdediging, die vroeger niet behoefden te wor-
den opgebracht, niet aan den hoogen kant, van welk
bedrag een 4 pOt. 15-jarige leening een annuïteit
van
f 72 a
90 miii. zou vragen. Alleen al de ,,nor-
.iiiaie” mobilisatie-uitgaven zouden het leeuwendeel van, de uitgaven op den gewonen dienst der hegroo-
tiugen iii. vorige jaren absorbeeren.
Men kan de defensie-uitgaven financieren door
middel van belastingverhooging en van aantrekking
van spaargelden in den vorm van leeningen, al dan
niet via spaardvang, zooals rantsoeneering van het
verbruik, semi-gedwongen leeningen, enz. Laat men
de derde bron van financiering, de geldschepping,
buiten beschouwing, dan blijkt allereerst, dat de in-
komsten uit verbruiksbeiastingen in vorige jaren
reeds na de tariefverhoogingen dreigden te dalen,
omdat hierdoor het verbruik afnam. Neemt men
voorts in aanmerking, dat ondanks de groote daling
der aan inkomstenbelasting onderhevige ,,zuivere in-
komens”, niettegenstaande den groei der bevolking
en de clepreciatie van den gulden in de laatste 10
jaar, de helastingopbrengst van rijk en gemeenten
is gestegen, dan blijkt, dat de belastingdruk zeer aan-
merkelijk is vermeerderd en in verhouding tot het
inkomen per hoofd ongeveer verdubbeld is. Men zou
nu feitelijk den belastingdruk op korten termijn nog
eens moeten verdubbelen, teneinde aan de eischen
van de oorlogserisis te voldoen, hetgeen onmogelijk
is. 1-let lijkt reeds op groote bezwaren te stuiten, om
alleen al de dienst der oorlogsieeningen door middel
van belastingverhooging te dekken. De staat is der-
halve hoofdzakelijk
01)
leeningen aangewezen, zoo-
dat het nageslacht mede zal hebben te dragen in de kosten der mobilisatie ter instandhouding van onze
onafhankelijkheid en ons volksbestaan, terwijl thans
nog ongeveer een milliard gulden aan vroegere oor-
logsieeningen in den vorm der 3-3i pOt. Staatslee-
ning uitstaat.

In 1914-1918 ging geen economische crisis aan
den oorlog vooraf en men kon de toenmalige crisis-
uitgaven voor een belangrijk deel uit belastingen dek-
ken, daar de groote prijsstijging een dankbaar object
werd voor de oor]ogswinstbelasting, hetgeen echter
weer tot nadeel had, dat de jaarlijksche crisisuitgaven
als gevolg van deze prijsstijging in de oorlogsjaren
tenslotte verdrievoudigde. Wat dies ook zij, de finan-
cieringsmogelijkheden
zijn
thans, zonder diverse in-
terventiemaatregelen, lager te stellen dan in 1914-
1918. De fiscale reserve-capaciteit is thans veel ge-
ringer. In veel grootere mate dan
destijds
zal bij
voortduur van den oorlog een beroep op de kapitaal-
markt door de Overheid moeten worden gedaan, zoo-
dat men te ‘dien opzichte vroegtijdig alle zeilen dient
hij te zetten.

Hei nationale inkomen en de spaarcapaciteit.

De kapitaalvorming hangt primair af van cle groot
te van het nationale inkomen en van hetgeen daar-
van niet wordt geconsumeerd en dus bespaard wordt.
Een deel van dit inkomen wordt voorts besteed aan
investeeringeti van het bedrijfsleven, onderhoud, enz.
Het nationale inkomen zal zeer waarschijnlijk zijn
gedaald, indien men de vermindering van den uit-
voer, het wegkwijnen van den doorvoerhandel en van het havenverkeer, zoomede de daling der investeerin-
gen in aanmerking neemt. Beschouwt men echter de
defensie-uitgaven van de geldzijde en als verhooging
van het nationale inkomen, zooals Prof. Tinbergen
doet ‘), dan zou het inkomen ongeveer op peil zijn
gchleven. Zuiver’ econohisch beschouwd, zijn deze

) Zie E.-S.B. van 6Maart
194&

-:

uitgaven natuurlijk niet productief, daar zij niet wor-
den belegd in uitbreiding van een winstgevend pro-
ductie-apparaat en dus geen nieuwe, toekomstige
rijkdommen scheppen. Deze uitgaven ,,vloeien niet
wederom naar den Staat terug” volgens de Duitsche
kringloop-theorie, omdat zij hoofdzakelijk voor con-
sumptieve doeleinden worden aangewend.
Neemt men aan, dat het nationale inkomen zal
zijn gedaald, dan zal het spaarverniogen, ondanks een
proportioneele daling der consumptieve uitgaven,
eveneens gedaald zijn. Vermoedelijk zal de spaaracti-
viteit reeds gedaald zijn bij een gehandhaa.fd inko-men. De omstandigheid, dat men in oorlogstijd niet weet, of men met besparingen in het heden nog een
ongeschonden dosis koopkracht in de toekomst kan
uitoefenen, zulks als gevolg van prijsstijging, goede-rensohaarschte, belastingverhoogingen, muntzwakte,
uitbreiding van den oorlog etc., belemmert de spaar-
animo. Vermoedelijk wordt tegenwoordig een grooter
deel van de inkomens voor consumptie besteed. Aan
den levensstandaard kan men nog weinig beme’rken,
dat het nationale inkomen daalt, waaruit misschien
mag worden afgeleid, dat de vrijwillige besparingen geringer zijn geworden. In 1939 beliep bij de spaar-
banken en de Rijkspostspaarba.nk het saldo-terugbe-
taling tegenover inleg
f
81 millioen, terwijl in 1038 een inlegsaldo van
f
57 millioen bestond. Overigens
heeft men geen zuiver beeld van de besparingen
3).

In tijden van vrede werden de normale besparingen van ons volk op zeer globaal 10 pOt. van het natio-
nale inkomen of op ongeveer
f
500 inillioen geraamd.
Men kan intusschen veilig aannemen, dat de extra-
vraag van de Overheid naar middelen ten behoeve
van de defensie in ieder geval reeds het bedrag verre
te hoven gaat, dat het volk in vredestijd vrijwillig
bespaarde. Er zullen derhalve voor de extra-leeningen
grootere gedeelten uit ‘de inkomens voor besparing
aan de consumptie moeten worden onttrokken, waar-
bij, ondanks de ,,pump priming” der overheidsuit-
gaven, een verlaging van het levenspeil der bevolking
niet is te vermijden.

Opnamevern’togen van beleggirtgsinstit’uten en ban-
ken tav. siaatsleeningen.

Een belangrijk deel der nationale besparingen ligt
geconcentreerd hij de institutioneele beleggers. Het
gemiddelde jaarljksc,he accres der vermogens in de
periode 1926-1038 beliep
f
235 millioen
4).
lIet
accres is de laatste jaren abnormaal klein geweest.
Volgens de commissie Van Vuuren is in de jaren
1932-1938 een bedrag van gemiddeld
f
32 millioen,
per jaar door de rijksbgrooting te weinig gevoteerd aan het Invaliditeits- cii Ouderdomsfon,ds. Toch is
het vermogensaceres grooter dan het opneiningsver-
mogen van beleggingsmateriaal. Volgens de com-
missie Patijn zou door de verschillende rijksfon,dsen
jaarlijks voor gemiddeld
f 180
millioen belegging
moeten worden gezorgd, hiervan liet Algemeen Bur-
gerlijk Pensioenfonds
f
30 á 40 mill., daarnaast door
de levensverzekerings-instellingen
f
50
á
60 miii. en
door de particuliere pensioen- en spaar-fondsen
f
20
t
25 mill.5).

Het is moeilijk het vrijwillige opn.emingsvermogen
der institutioneele beleggers onder de huidige om-
standigheden te peilen. Er is voldoende beleggings-
materiaal tegen hoogere rendementen dan vroeger
beschikbaar’ en de instellingen behoeven zich , niet
meer van de kapitaalmarkt
afzijdig
te houden ten-
einde een rentedaling te beletten. Er worden echter
tegenwoordig hoogere liquiditeitseischen aan verschil-
lende instellingen gesteld en de hoek-waarde der be-leggingen, voor zoover ter beurze genoteerd, mot een

‘) Zie Dr. Soutendijk: ,,Methode ter bepaling van dan

omvang der besparingen”.
4)
Zie Eoon.-S’tat. Maaudberieht van 26 Febr. en andere.
‘5)
Zie ad 1).

296

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1940

aanmerkelijke daling hebben ondergaan. i)e onder-
handscho lee ingen, die per ultimo 1038 35 pOt. van
het totale actief uitinaakten, hebben dit nadeel niet,
doch daartegenover staat, dat zij een illicjuicle en in-
courant bezit vormen, omdat zij. niet heleenbaar bij
De Neclerlandsche Bank zijn. Moge het vrijvi11ige
opneningsverinogen van staa tsschuld door cle beleg-
gingsinstellingen niiader hoog aangeslagen worden,
dan op het, eerste gezicht lijkt, toch lag per ultimo
1938 nog een bedrag van
f 400 mill.,
aan kasmicide-

lan, of 9 püt. van het totale actief, onhelegd, waarbij
de vraag kan. worden, opgeworpen, of hier hij eenige
interventie, hij zekere liquiditeits-arrangeinenten in
geval van nood, nog eenig terrein braak ligt voor een
hoogeren afzet van staatsschuld aan deze instellingen.
De banken.

Do banken komen nauwelijks in aanmerking voor
meerdere opneming van staatsschuld. liet bedrag aan
langloopende leeningen in het bezit dezer instellin-
gen is uiterst gering en zij toonen wegens het koers-
risico voorliefde voor belegging der kasmiddelen in
zeer kortloopende papieren, zooals schatkistpapier en
ander overheidspapier met een maximaleii looptijd
van 5 jaar. Ondanks cle daling der kasmiciclelen va0
cle vijf banken met
j’
200 miii. gedurende 1939, steeg
het bezit aan Nederlancisch scliatkistpapier van
f
240
tot t
260
miii., waardoor dit papier liet leeuwendeel
der liquicle middelen uitmaakt. De banken, clie reeds.
iii 1939 een aderlating wat betreft de ered i teurengel-
den onciergingen, dienen vooral tegenwoordig bedach t
te zijn
01)
een hooge liquidicit. Voor vrijwillige op-
neming van langloopencle staatsschulcl konicu ie
banken veel’ min,dêr in aanmerking dan de specifieke
belegg’ingslestellingen, wier verplichtingen ook een
geheal ander karakter hebben.

1?ecapitulatie.

De toestand op de kapitaalmarkt kan onhevrecligeni.dr
genoemd worden. 1-let stroornen van een. beiangrijl
deel van het vlottenci vermogen uit liet land trof:
ongelukkigerwijze spoedig samen met de ontwikke-
ling van een groote vraag naar middelen van cle
zi.jcLe der Overheid wegens de noodzakelijke lands-

defensie. liet nationale inkomen, en liet vrijwillig
spaarvermogen hebben vermoedelijk een verminde-
ring ondergaan. De fiscale capaciteit is, na opvoering
van den belastingdruk in cle vorige jaren, gedaald.
Een gelukkige bij-omstandigheid is bij dit alles ccli-
ter, dat een deel van liet bedrijfsleven hier te lande
en overzee een naar verhouding gunstig winstver-
mogen vertoont, zich door winstinhouding intern kc-
pitaliseert en daarbij i’oor zijn vervangingeii en ver-
nieuwingen, c.q. utbreclingen in giohalen zin weinig
of geen beroep op de kapitaalmarkt zal behoeven te
doen.
Een tweetal langloopencic leeningen bracht aan cle
schatkist slechts netto ce.
f
340 miii. op, hetgeen nog niet eens de helft van de leeningsbehoefte van een vol jaar dekt. De tweede 4 pCt. lecuing daalde
tot. 93%. Engeland kon daarentegen een 4% pOt.
leening in een 2 pOt. leening converteeren en kan op
een 3 pct. basis tot dusverre gemakkelijk dcii oorlog
financieren, Nederland niet groote moeite en met
een stok achter de deur nauwelijks op een basis van
4
pOt. Daarenboven zijn de ooriogsuitgaven in En-
geland per hoofd der bevolking veel hooger dan hier,
terwijl cle Engelsche valuta zwak’ ligt en de gulden
zich de laatste maanden zonder goudafgifte tegen-over den Dqllar goed had kunnen handhaven. Wat
zijn van dezen onbevredigenden gang van zaken in ons land de oorzaken, welke maatregelen heeft En-
geland genomen, teneinde zijn binneniandsche kapi-
taalsvoorziening te stimuleeren en welke maatregelen
zou men hier te laude kunnen overwegen in toepas-
sing te brengen, teneinde mogelijkerwijze eenige ver-
betering in de situatie te brengen? Wij hopen hierop
nader terug te komen. Dr.
J. SNOEP.

MOGELIJKE ECONOMISCHE GEVOLGEN

VAN DE DU1TSCHE BEZETTING VAN

DENEMARKEN.

Dc snelle opeenvolging van internationale gebeur-
tenissen in de vorige week, heeft ertoe geleid, dat,
in welken politieken, vorm zulks ook moge geschie-
den, in feite met een economische aansluiting van
Denemarken hij Duitschlandl moet worden rekening
gehouden. Dit geldt niet alleen voor het wederzijd-
sc.he economische verkeer, maar ook ten aanzien va:n
een gedeeltelijke afsluiting van cle oveiige wereld.
Ofschoon op dit oog’enhlik de nieuw ontstane toe-
stand nog niet geheel kan worden overzien en nog
vele factoren onzeker zijn, kan het toch van belang
zijn op eenig’e mogelijkheden ten deze te wijzen. Welke
zijn de mogelijke economische gevolgen voor Dene-
marken zelf, voor Duitschlanci en voor bepaalde an-
dere landen, resp. cle rest van cle w’ereld? In liet na-
volgende zullen wij trachten eenige aspecten van
dit vraagstuk nader te belichten.

Ee?nqe economische en f’inancieele gegeven.s over
1) enemn.ark en.

Zoonis bekend, is Denemarken een in hoofdzaak
ag.rai.iscli land. Van de bevolking van ruim 3.7 mii-
1 ioen, waarvan ongeveer cle helft in een beroep werk-
zaaiii zijn, vindlen 35 pOt. hun bestaan in den land-bouw. Daarnaast is ook het handwerk evenals dc in-
dustrie een zeer belangrijke bestaanshron, terwijl ten-
slotte de handel van relatief groote betcekenis is.
Liet nationale inkomen bedroeg in het voor-dlepres-
sicjaar 1929 £ 203 millioen of £ 58 per hoofd der be-
volking (voor IN eclerlanci waren deze cijfers resp. £447 mili. en £61).
De externe economische betrekkingen van Dene-
marken blijken om. uit cle volgende gegevens met
betrekking tot den buiteolandschen handel (in miii.
‘Kronen)

1937

1938

1939

Invoer…………
1674

1625

1742 Uitvoer

1569

1534

1575

Saldo …. -‘
105

– 91

– 167

De samen.steii i mig van in- en ci itvocrwaarde in pro-
centen uitgedrukt is in groote trekken als volgt:

invoer
Uitvoer

1937
1938
1037
1938

216
21.2 72.9
72.4
Voedingsmiddelen

………..
Vetten

…………………
8.2
6.1
5.7 3.7 Textielgoederen

………….
11.3 11.3
07
1.0
16.]
15.0
0.1
0.3
Brandstoffen

……………
Metalen ………………..
.12.7
11.8
2.2
1.7
Machinerieën

……………
8.2
9.9
9.4
11.4

Ten aanzien van de geografische verdeeling zijn
de belangrijkste gegevens (in procenten van den to-
talen in- en uitvoer)

invoer

Uitvoer

1937
1
1938
1
1939

1937
1
1938
1
1939

Engeland

..
38.1
34.6
33.0, 52.8
55.6
52.4
Duitschland.
24.1
24.5
27.0
18.9
19.7
23.4
…..

6.1
65
7.3
5.2 5.4 4.9
Zweden ………
Ver. Staten
5.2
8.0
7.3
1.8
1.1
1.3
Nederland
3.3
3.8
3.5
1.7
1.
7

1.9

Ook de samenstelling van de betalingsbalans van
Denemarken is in dit verband van belang (in mill.
‘Kronen):

17 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

291

1937

1

1938

Saldo handelsbalans ………
..-
95

– 73

Scheepvaart………………+
285

+ 264

Rente en dividenden ………-
60

– 50

Toerisme ………………..
..
– 15

-. 20
Diversen
……………….

..-

5

5

Saldo loopende posten

+
110

+ 116

Saldo kapitaalbeweging


125

– 138

hieruit blijkt vooral het groote belat:ig VaLL de
scheepvaart voor Denemarken, dat met een vloot van
ruim 1 miH. B.R.T. alle werelclzeeën hevaart. T

Jet
daardoor ontstane saldo maakt het voor een belang-rijk deel mogelijk cie kapitaalverplichtingen aan het
buitenland na te komen. Deze laatste zijn bij een
clebiteurstaat als Denemarken, vrij groot. Dit blijkt om. uit het navolgende overzicht van de positie der
openbare schulden, welke per 31 Maart 1939 (in miii.
Kronen) luidde:

iS t wit.schu1tt -1) ii tien land soli ………..
508.7
bu iteidan-clsch ……….
(170.8
Andere passiva
.
……………….495.9

Totaal

1675.4

Ten aanzien van de staatshuishoucling leeren wi,j
uit cle jaarrekening over het boekjaar 1938/39 nog
het volgende: op cicu gewonen dienst bedroegen cle
ontvangsten en uitgaven resi.
573.2
en 553.0 miii.
Kronen, aldus een batig saldo opicverend van Kr. 20.2
mili.

Tenslotte volgen nog eenige posten uit dcii maand-
staat der centrale bank per 30 Maart ji. (in miii.
Kr.):

jlciiva
Ooudvoorra-ad (oude pat’itcit) …………………
117.1
J3u iteni. saldi cii wissels ……………………..
7.5

Passiva
i3iljetitencirculatie

………………………….
609.1
13u itetil.

verpl-ihti igen

……………………..
45.3

Na deze heknopte weergave van een ige der voor-
naainste economische en financieele gegevens, welke
op Denemarken betrekking hebben, worcie in het na-
volgende nader ingegaan op de eventueelc gevolgen
van de recente ontwikkeling.

De g svolge’rc voor Denem.arken-.
Reeds sedert het uitbreken van den huidigen oor-
log stapelden de moeilijkheden voor Denemarken zich
voortdurend op. De binnenlandsche voorziening met
grondstoffen, voecli ngsmiddelen en eindproducten
werd zeer belemmerd ; de afzet van agra:risehe pro-
ducten stuitte op ernstige (vu.!. prijs-) moeilijkhe-
den en de scheepvaart had slag op slag te verduren.
Zoo juist was men na maandenlange onderhanclelin-
gen erin geslaagd met Engeland een hancielsovereen-
komst af te sluiten, die vooral de agrarische voort-
breugi ng eenige ve.rjichting bracht. Verderd binnen-
landsche maatregelen waren nog in voorbereiding.
De gebeurtenissen van cie afgeloopen week heb-
ben met één slag de situatie doen veranderen. Dene-
marken zal meer nog clan tot dusver – in toenemende
mate – het geval was, zich economisch
OP
Duitsch-
land moeten orië:nteerec. Wat den. ir.’ oer betreft,
zal dit bij brandstoffen, metalen en machinerieën vrij
zeker wel mogelijk zijn; bij voedingsmiddelen, oliën
en vetten en textieigoederen zal zulks evenwel
0
min of meer onoverkomelijke bezwaren stuiten. De
uitvoer van voeclingsm icicleien vooral, en die van
maehinerieën
(mcl.
schepen) zal anderzijds meet
en meer op Duitschlancl kunnen worden gericht, te-
meer waar cle deviezenmoeilijkhecien ten deze komen
te vervallen.

Binnenslands zal dit alles voor Denemarken vele
verschuivingen meebrengen. De groote agrarische
productie berust voor een belangrijk deel op den in-
yoer van buitenlandsehe grondstoffen (vooral over-
zeesehe). De i.tcvoer van veevoeder en kunstmest, dib
tot nog toe de geallieerde blokkade passeerde, zal

door deze thans worden opgehöuden. De groote pro-
ductie van boter, kaas, eieren en vleesch zal moeten
worden ingekrom pen. De bi.ii nenlanclsehe consumptie
van margar.ine, clie tweemaal zoo groot was als clie
van boter, zal bij gebrek aan grondstoffen vooi’ de
margarine-fabricage,
01)
boter moeten worden oinge-
schakeld (waardoor het uitvoersurpius van boter af-
neemt).

De hij het bereiden vai:i grondstoffen voor de mar-

gari ne-inciustrie als bijproduet gefabrieeercle oliehou-
dende veekoeken, zullen in mindere mate beschikbaar
komen, waardoor eveneens de zuivel- en vleeschpro-
– ductie zal dalen. Een geleidelijke afslachtiug van een
groot deel van den veestapel schijnt op den duur
011-
vermïjcielijk.
Toor nog andere, weliswaar c.ijfermatig minder be-
langrijke, maar voor cie bevolking ingrijpende wijzi-
gingen geeft het volgende os’erzicht mccie eenige aan-
wijzingen (waarbij men tav. cle productie ermede
rekening client te houden, dat deze in vele gevallen
0 buitenlanciselic grondstof:(en berust).

‘e ii, rai k van cc nigc belangrijke goede reit
iii 1938 (in niill. kg
)

Totaal
Invoer

verbruik

Boter …………….
189.4
158.0

31.4
Kaas

……………..
.33.4
9.1

24.3
124.4
1

93.5

28.7
440.5 244.3

196.2
Eieren ……………….

91.7
54.9
24.1
609
Varkensvet ………..
13.8
10.5

3.3
627.5
12.5
310.9
925.9
Overige granen …….
2930.9
160.6
530.1
3290.4

Vleesch ……………..
Visch

………………..

Teek,,
e
k
en
………
244.5
85.6
766.0 924.9

Tarve en

rogge……….
…..

437.5
8.9
261.9 690.5
182.6

.

26.2
1.5
191.2
Kunstmest …………

81.3
0.2
0.2
81.3
Suiker

……………
Margarirc …………
Kolen, cokes, ciii


5396.3
5396.3

Petroleum ………..


116.2
116.2
Motorolie ………….
1

710.51

710.5

Voorts zuilen zich groote moeilijkheden voordoen
ten aanzien van koloniale waren en andere typische
overzeesche goederen.
Speciale vermelciing verci ient nog cie scheepvaart-
situatie. Orget.wijfelci valt ccii groot deel van cle
Deensche vloot, ciie zich
01)
cle werelclzeeën bevindt,
in handen der geallieerden. Afgezien echter van dit
verlies aan schepen, wordt vooral cle betalingsbalans
hierdoor zwaar getroffen.
Ta.c
de totale in 1937 op-
gevaren bruto vracht van Kr. 277 in ili. (waarvan
Kr. 109.3 milI. voor rekening van den lijndienst
kwam), werd slechts Kr. 8.5 mill. uit het verkeer
met en tussciten cle Oostzeelanden en de rest van
Scandinavië gebeurd, liet overgroote deel zal dus
thans in hoofdzaak cii tval leo. –

1) e jcvolge’a voor Duj (ach/and.

liet is niet eenvoudig de economische gevolgen
voor Duitsehiancl volledig weer te geven. De belang-
rijkste evenwel zullen, naar liet ons voorkomt, cle vol-
gencle zijn.

De cleviezeri positie zal vrijwel geen verbetering or-
ciergaan; vele tegoeden zij ii geblokkeerd ccc een groot
deel van den Deenschen goucivoorraaci bevindt zich
in het buitenland. Gezien cie o.ngunstige voorui tzich-
ten nopens de betalingsbalans, is op dIen duur eer een
nadeel te verwachten.
Belangrijke hoeveelheden voedingsniichcheien kunnen
aanvankelijk nog uit Denemarken worden verkregen
door liet uitvallen van Engeland als afnemer.
Na verloop van tijd echter zal ook hier, vooral door
voeder-moeilijkheden als boven geschetst, een terug-
gang intrecien. Of dit beneden het oorspronkelijk mii-‘eau van den Duitsclien invoer zal zijn, client te wor-
dien afgewacht. –
Teneinde eenig beeld te geven van het Duitsehi-

298

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1940

Deensche hanclelsverkeer tot dusver, volgen hier een aantal cijfers.

:i3elangrijkste ZDu itaclie invoeren uit Dcneniai-keir
(1937).

In
miii

R M
in pCt. van den totaien invoer dier goederen

43.0
37.4
23.7
58.7
17.5
18.6

Boter ……………..

Varkens …………..
15.7
37.2

Rundvee

…………..
Eieren

007
………….

8.3 10.4
Vleesch ……………
Vet en talk
7.7

.

31.0
Visch ……………..
6.5 12.3

T,.itaal
(mci.
overige)
157.7


2.9

Belngrikste J)uitsuhe u.ibvoern naar
Dcneai1ken

(1937).

in
miii

R M
R.M.
in pCt. van den totalen
uitvoer dier goederen

Staaf- er vorniijzer
18.0
11.6
13.4
1.8
12.9
2.4
Chem. halffabr
12.5
2.7

Machines ………….

12.1
12.2

IJ
zerwaren………….

Steen- en bruinkool
10.2
2,2
Blik

………………

Vaartuigen ………..
9.6
11.3
Cokes …………….
..8.5
5.8
Totaal (mci. overige)
212.7
3.6

Voor

Duitschiand
is

dit

handelsverkecr,

zooals

blijkt, van beperkte beteekenis.
Alleen
in de vleesch-

en vetvoorzien ing, voorzoover deze
in het buiten] and

gedekt werd, nam Denemarken een

vrij belangrijke

plaats in.
Voor een nadere uitwerking van cie gevolgen voo.r
Duitsehianci ontbreken.
in

het huidige
stadii.1.111

der

gebeurtenissen cle juiste
gegevens.

De gevolgen voor Engeland, resp. de rest van de
wereld.

De Deensche in- en uitvoer bedroegen in 1938
beide 1.5 pOt. van het wereldtotaal. Grooten invloed
kan van verschuivingen daarin dus niet uitgaan. Het
aandeel in den Engeischen handel is weliswaar groo-
ter (resp. 3.8 en 3.2 pOt. in 1937), doch toch niet
van overwegende heteekenis. –
Anders is dit gesteld met den uitvoer van afzon-
derlijke producten. Zoo voert Engeland, verreweg
de grootste afnemer, meer dan de helft van zijn bacon
uit Denemarken in, ongeveer ee.n derde gedeelte van
zijn eieren en een vierde van zijn boter.
Nu is het heel. wei mogelijk om daarvoor andere
leveranciers te vinden, niet name in de dominions,
doch dit zal onvermijdelijk meer transportmiddelen
in beslag nemen. Wellicht weegt het niet te misken-
nen voordeel, voortvloeien.d uit het in beslag nemen
der verspreide Deensche vloot, hiertegen geheel of

meer clan
01).
Anderzijds zai het verlies van cle Dceusehe (en.
vrij zeker ook de overige Scandinavische en Balti-
sche) markt, speciaal in de huidige omstandigheden,
voor Engeland vrij nadeelig zijn, waar toch ook dit
land met betrekking tot deviezen op de kleintjes moet letten. Meer in het bijzonder zal de Engelsche textiel-
industrie hierdoor getroffen worden. De uitvoer van
kolen naar deze gebieden was gedurende den oorlog
reeds verminderd.

S’amenvating –

Dit zijn in groote lijnen de te verwachten gevolgen
van cle bezetting van Denemarken, geïsoleerd bezien.

1

Jet lijdt geen twijfel, dat ook de indirecte gevolgen,
van groote – wellicht grootere – bete.ekenis zullen
zijn. De afsluiting van de Oostzee en de mogelijke
totale contrôle van het Scandinavische schiereiland door Duitschiand vormen in hun gevolgen een om-
vangrijk vraagstuk, dat zich evenwel iii het kort be-
stek van, een tijdsohriftartikel niet laat behandelen.
W. GLASTRA.

BELEGGINGSDESKUNDIGE EEN VAK?

Ik las niet genoegen het artikel van Dr. Ii. M.
ii. A. van der Valk in Economisch-Statistische Be-
,richten van, 27 1Maart 1940. Men leest namelijk altijd
met genoegemi die hetoogen waarmede men het in de
hoofdzaken eens is. En eens ben ik liet met Dr. Van.
der Valic in de hoofdzaak: dat ,,practisch economi-
sche onderzoekers” – ik neem gaarne zijn formulee-
ring over – in Nederland schaarsch zijn en talrijker
zouden moeteu zijn. Zoozeer eens beu ik het, dat ik
zou willen, dat het als een axioma zou worden aan-
vaard, dat wie economie heeft gestudeerd tevens zijn
sporen heeft verdiend op het gebied van practisch
economisch onderzoek.
Van den aldus opgeleiden studeilt is in de practijk
allerlei te imm.aken: een marktonderzoeker, een .hedr.ijfs-
econoom, een conjunetuurspecialist, ccii financieel
journalist, ook een beleggingsdeskundige. Ook hier-
mede ben ik het geheel eens. Men kan steeds, gegeven
een zekere vooropleiding, door eigen kracht en prac-tijkervariug, liet brengen waar men wezen wil. Nu is
daarmee echter niet gezegd, dat het, als eenmaal de
belangstelling voor een dergelijk vak gestegen is, de
beginselen zijn uitgewerkt en daarbij het vak talrijke beoefenaars trekt, een meer systematische opleiding,
of een inschakelen van een dergelijk vak iii een Hoo-
geschoolopleiding geen voordeelen zou kunnen bieden.
Ik kan. mij dus wel degelijk voorstellen, dat in een
min, of meer verre toekomst een dergelijke ontwikke-
ling ook voor liet vak van heleggingsdeskundige zou
plaats grijpen. Doet zich deze ontwikkeling inderdaad
voor, dan zal op den duur de Universiteit heleggings-
deskundigen. ,,kant en klaar” afleveren en dan zal het
niet zoozeer zijn een specialisatie van liet vak van
economisch onderzoeker, als wel een vak, waarvan de
opleiding parallel loopt met• die van economisch on-
derzoeker en waarvan de grondbeginselen worden ge-
doceerd voordat de betrokkene aah liet onderzoek be-
gint of terwijl hi.j daarmede bezig is. Doch zoover zijn wij niet. Die betere opleiding zou
ik zelfs in dit stadium niet ivillen propageeren. Ik ben misschien in mijn vorig artikel wat dit betreft
iiiet duidelijk genoeg geweest. Inimners ik zie het zoo,
dat al mogen
wij
niet de ooged sluiten voor wat o) den duur kln zijn, wij nu aan een dergelijke oplei-
ding nog niet toe zijn. Daarvoor is het vak te weinig
gefundeerd. De grondregeis van het vak zijn niet uit-
gewerkt. Er bestaat op allerlei punten geen overeen-
stemming. Hoe zal men een vak doceeren, dat nog
geen basis heeft, dat nog geen normen kent, waarvan
men geen overzicht heeft, waarvan cle eenvoudigste
begrippen nog niet
zijn
doorgedacht, ja, waarvan men
zich vaak nog niet heeft gerealiseerd wat dan clie
begrippen zijn, waarover men denken moet? Men
neme eenig gebied van het beleggingswezen – de
risicoheperking, de spreiding, de conjunctureele he-leggingspolitiek – het is alles nog niet vastgelegd en
nog minder aanvaard. De accountancy werkt nu met
een ingedeelde leerstof: de leer der organisatie, de
inriehtingsleer, de contrôleleer. Met vaste begrippen:
de historische kostprijs, de vervangingswaarde. Bij
het heleggingswezen is dit nog niet het geval. Opper-
vlakkig gezien staat nu het vak niet verder dan waar
het accountantswezen misschien 40 jaar geleden stond.
Het nu eerst noodige is belangstelling. Er zullen
zich vanzelf wel normen ontwikkelen, er zal zich
vanzelf een beleggingsieer ontwikkelen als er maar
voldoende diepergaande belangstelling komt. Deze be-
langstelling moet het doen. HIJ moet de jongeren er-
toe brengen hun studiezin te richten
01)
een nog vrij-
wel braakliggend veld. Hij moet de ouderen dwingen.
tot een steeds verdere verscherping van de eischen,
die zij als heleggingsdeskundige aan zichzelf stellen.
Er moet een groeiend besef ontstaan, dat hier een gebied lig-t, waarover wij its daclien te weten,aar
waarvan -za1fs de Weest… elenentair,e eiten ‘gn, nog
zijn ontgaan. ‘.’.-.’ – – ‘
GknLOF
VERWEY..

19

17 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29

ENKELE TYPISCHE PROBLEMEN BIJ DEN

SCHEEPSBOUW IN EN OM ROTTERDAM.’)

1.
Enkele bedrijfseconomische beschouwingen,.
Evenals in de publicaties van het C.B.S. wordt
hier onder ,,scheepbouw” iiede begrepen de scheeps-
inachinehouv en het scheepsreparatiebeclrijf.

a. liet reparatiebedrijf.

Hoewel cle kleinere ondernemingen, clie ziuh uit-
sluitend luermecle bezighouden. ongetwijfeld van
groot belang zijn, beperk ik mij hier tot het repara-tiehecirijf, dat als onderdeel van het bedrijf van de
negen middelbare en grootere scheepsbouwonderne-
mingen in en om Rotterdam voorkomt. Het reparatiebedrijf is voor Rotterdam als haven-
stad van z66 groot belang, dat het een afzonderlijke
hehan dcli ng verdient. Rotterdam zou ecu bloeiende
havenstad kunnen zijn zonder nieuwbouwwerven,
maar niet zonder reparatiebedrijf. Het is niet mogelijk om juiste cijfers te geven om-
trent cle totale waarde der in Rotterdani verrichte
reparaties. in de jaarverslagen van Wilton en de

Rotterdamsche Droogdok Mij. wordt geen splitsing
gemaakt tusschen nieuwbouw en reparatie; en de
k]einere bedrijven, clie uitsluiten cl repa.reere.u, pubi i-
ceeren geen jaarverslagen.
Langs een anderen weg kan men althans een in-
dicatie krijgen. Volgens het Centraal Bureau voor
de Statistiek werd in heel Nederland voor ,,herstel-
lingen én hulpdiensten” in den scheepsbouw gemid-
deld ruim
f
40.000.000 per jaar betaald (in 1937 en
1938). Laat ons aannemen, dat hiervan
.f
32.000.000
ten deel viel aan het grootreparatiebedrijf, ui tge-
oefend in Rotterdam en Amsterdam. en de rest
(ruim
f
8.000.000) werd uitgegeven voor kustvaar-
tuigen en hinnenschepen, dus in de provincie Gro-ningen en langs onze groote rivieren. Deze aaiuie-
ming is tamelijk willekeurig, maar niet geheel on-gegrond. Nu zijn liet zeescheepvaartverkeer en de
clokgelegenheid in Rotterdam ongeveer driemaal zoo
groot als in Amsterdam. Dan mag men vermoeden
dat dc waarde van ,,herstellingen en hulpdiensten”
in Rotterdam ca.
f
24.000.000 heloopen heeft. Meer
dan een indicatie is dit cijfer echter niet.
De reparatie is een jachtig bedrijf. Wilton en de
Rotterdamsche Droogdok Mij. dokten in 1936 t/nh
1939 samen jaarlijks 800 il 1000 schepen, welk aantal
echter volstrekt niet gelijkmatig over het jaar was
verdeeld – integendeel. Dit is ébn van de redenen
waarom een reparatiebedrijf van eeaigen omvang
allicht tot nieuwbouw van schepen en scheepsmaehi-
nes overgaat. De nieuwbouw is werk op langen ter-
mijn. De arbeiders, die daarbij te
wrerk
gesteld zijn,
vormen darm een reservoir, waaruit de afdeeling repa-
ratie kan putten, telkens wanneer zij plotseling over-
stelpt wordt met werk. Bij Wilton en de Rotterdam-
sche Droogdok Mij. is men dit primitieve stadium,
waarin de nieuwbouw’ in vergelijking met de repara-
tie een stiefkind is, reeds lang te hoven. Bij deze
ondernemingen is de nieuwbouw uitgegroeid tot een
gelijkwaardig onderdeel van het bedrijf. Maar men
heeft de mogelijkheid behouden om eigen personeel
uit den nieuwbouw naar de reparatie over te hevelen,
telkens wanneer dat voor den gang van zaken bij
de reparatie noodzakelijk is.
Het reparatiebedrijf is zéér gevoelig voor de con-
junctuur. De nieuwbouw is helaas nbg gevoeliger,
en geeft dus veinig steun in tijden van groote de-
Pressie.
In tijden van hausse wordt bij snelle bediening
voor reparatie graag wat meer betaald; in een baisse-
periode wacht men veelal tot het. schip weer in cle
1)
Op 17 Api’il hield Ir. J. W. Boneba.kker een voor-
dracht voor de Stichting ,,Havenbeiangen” over het on-
dlerwerp: ,,i) seheepèbouiw in en om Rotterdam”. Op ons
verzô&k en met mnedlwerkiirg vaj, de Stichting l)ublicee ren wijmthans imln ijn hmtffd een artikel dat diikele in die
voordracht hehandelde vragen weergeef t. – iRéd.’

tlitlishaven is teruggekeerd, terwijl bovendien de
irijzen slecli t worden. Voor Rotterdam, niet. zijn
groot percentage v.m.eemde scheepvaart is dit van

groot belang. De totale gedokte scheepsruimte loopt
in tijden van depressie zeer sterk terug. In de vol-
gende tabel wordt dit geïllustreerd.
= scheepsverkeer uit zee naar de havens langs dcii
Nic’uweji Waterweg en Dordrecht; 100 pOt. = ca.
25.45
millioen Register Ton netto;
F1 =
rechtstreeks uit ree te Rotterdam binimengekoimien
net.to-toiineiiiiiaat
;
100 pot.
= a. 20.81
]ui]lioen Re-
gister Ton;
0 = totale soheelisru uitte. bij Wilton cii de Rotterdam-
sche Droogdok Mij. geclokt;
100 pOL. = in. 4.90 mii-
lioen Register Ton bruto;
1) =
door Nedlerlalkdsohc scheepshouwwerveu ontvangen
bedragen voor hei

stellingen en huipdieusten (Cen-
traal Bnrea,u voor
dc
Statistiek) ; 100 pOt. =
f52.85
millioen.
Jaar

’13

C

II)
1929

………….100

100

100

100 1930

…………100

95

9OX.

983’i
1931.

…………

$9V

81

773’i

583
1932

…………72

07

59

273
1933

…………74

685

01

32
1934

…………82

78>

04

34
1935

…………82

82

82

28
1936

…………9l

93>

84

3
93.
1937

………….104

107

104

78
1938

………….109

112

103

77
1939

…………85

90

84

Uit het jongste jaarverslag van Wilton-Fijenoord blijkt verder, dat liet reparatiebedrijf gedurende de
eerste 8 maanden vrijwel op volle capaciteit heeft
gew’erkt, wamrop gedurende September een scherpe
daling volgde. Doch sedert November 1939 viel er
een nog steeds voelbare verbetering waar te nemen.
Dat klinkt iets hoopgevender dan de gang van zaken
in den vorigen oorlog zou doen vermoeden.
De Rotterdamsche Droogdok Mij. spreekt in haar
jaarverslag alleen van een aanmerkehijken achteruit-
gang in haar reparatiebedrijf sedert September 1939.

b. De nieuwbouw.

Zooeven werd de opmerking gemaakt, dat Rotter-
dam ook zonder nienwhouwwerven een bloeiende ha-
venstad zou kunnen zijn. De zeescheepsbouw en de
scheepsmachinehouw danken hun groei niet aan de
vlucht, die de scheepvaart hier genomen heeft. Zeer
in het kort gezegd: er is in Rotterdani en omgeving
scheepsbouw, omdat hij e.r moest zijn, zoolang cle Rijn
—Maas delta bewoond is. T.ot laat in de 19e eeuw
waren alle bevolkingsgroepen. meer op verkeer le
water dan op verkeer te land aangewezen. Men leze
er in de ,,Carnera Ohscura” van Hildebranci ,,Het
reizen” maar eens op na; hedenke daarbij dat toen
– en tientallen jaren later – Ons land, bijna geeli.
vaste bruggen had. Die kwamen pas hij de uitbrei-ding van ons spoorwegnet. Intusschen was hier de
overgang van hout op ijzer in den scheepsbouw vol-
trokken, zoowel voor . zeeschepen als voor binnen-
vaartuigen. Dank zij de Duitsche tarief- en kartel-
politiek was het, scheepsbouvstaal hier te lande be-
langrijk goedkooper dan in Duitschland. De kosten
van levensonderhoud waren hier, vooral op liet plat-
teland, dank zij onze vrijhandelspolitiek van v66r
1914, eveneens lager dan in Duitschland. Daardoor
werd in die jaren het grootste deel van de Duitscho.

Rijnvioot in Nederland gebouwd. Dezelfde factoren
waren oorzaak, dat ook zeeschepen goedkoop gebouwd
konden *orden; meer en meer kon aan de toenemen-
de vraag van onze groeiende koopvaardijvloot vol-
daan worden. En de scheepshouwende bevolking
l)Ui-
ten Rotterdam kor. in slappe tijden door tuinbonw
in een deel van haar levensbehoeften voorzien
2)

Een directe samenhang, een onderlinge afhanke-

2)
Deze uitweiding is ontleend aan ,,Der Rheinschiffbau
nut deutsejhen Rhein nnd in den N.iederiauden ; ciii Beitrag
zur Standortsf rage und zur Wirtsehaf.tsgeographie” door
Dr: ’11h.
.Metz.

300

EcONOMIScH-S’ri?ITIsCHE BERICHTEN

17
April
194
0

ljkhid tusschen nieuwbouw en scheepvaart is er
dus niet. hoogstens kan men constateeren, dat cle
nieuwbouw bevorderlijk geweest is voor cle opkomst
van het reparatiebedrijf, dat tot de onmisbare tech-
nische outillage van Rotterdam behoort. Dat pnt-
breken van een directen samenhang, van een onder-
linge afhankelijkheid tussehen nieuw’bouw en scheep-
vaart blijkt ook uit het volgende. Rotterdamseh ree-
ders bestellen hun nieuwe schepen, evenals Necler

lancische reeders in het algemeen, clr, waar zij het
voordeeligst kunnen slagen, onverschillig of dit in
Rotterdam, in Vlissingen, in Amsterdam of elders
in Nederland is. En nog altijd bestaat bij Rotter-
damsche en Nedcrlandsche reederijen de neiging om
in het buitenland te. bestellen, zoodra men vandaar
goedkooper aanbiedingen krijgt. Zonder de schepen,
clie in liet buitenland gekocht werden, terwijl ze daar
voor andere opdrachtgevers in bouw waren, werd in
3 jaarS ongeveer 86.000 R.T. bruto voor Nederland-
sche rekening in Duitschlancl en Denemarken besteld
(zie onderstaande tabel).
Naam
v/h.
bouw- bruto Land van
Reederij

schip

jaar tonnage herkomst
Van Nievelt, Goudriaan Algenib

1937 5483 Duitschi.
Alioth

1937 5483
Alkaid

1937 5483
Alphard

1937 5483
Van Ommeren

Barenclrecht 1938 9385 Denmark.
Holland-Amerika Lijn Sloterdijk

1939 7900

,,

,,

,,

,,

Sommeisdijk 1939 7900
Kon. Paketvaart Mij. Boissevain 1938 14134
S.M. ,,Nederlancl”

Java

1939 9250 Duitschi.
Ver. Nederi. St.

Abbekcrk

1939 7906

,,

,,

,,

Arendskerk 1939 7906

De conjunctuurschommelingen in cle productie zijn
zeer groot en voor de Rotterdamsche werven naar
verhouding grooter dan voor de geheele werfindus-
trie. In 1932 en 1933 kwam in Rotterdam geen enkel
groot zeeschip gereed. De gemiddelde jaarproductie
daalde in Rotterdam van 89.000 R.T. in 1927 t/m
1931 tot 20.000 R.T. in 1932 t/m 1937. Voor liet ge-
heele land zijn de overeenkomstige cijfers 144.000 ci
52.000 R.T. In de goede jaren is liet aandeel van
Rotterdam in de totaaiproductie grooter clan in cle-
pressietijd: 63i’ pCt. in 1927-1931 en 57 pCLAn
1938/39, maar 39 pOt. in 1932-1937.
1938 is voor den nieuwbouw een rijk” jaar ge-
weest, alleen overtroffen door 1930. ‘Wanneer men
aanneemt, dat liet aandeel van cle Rotterdamsche
productie in cle totaalwaarcle evenredig is aan liet
aandeel in cle totaal gereedgekomen tonnenmaat, clan
kan cle Rotterclamscho productie over 1938
0
1)

f
44.000.000 geschat worden.
Wij kunnen voor het topjaar 1938, de volgende
zéér globale samenstelling maken van het grootste
gedeelte van de productie der Rotterdamsche scheeps-
bouwnijverheid:

aan hcrste’llingcn cmi hulpcliensteu ……….
f
24.000.000
aan handeisscihepemi, gmootcm claim 400 bruto
R……………………………………44.000.000
an ii

mmma
Ii
mmcnmaterieel

(jaargem iddelcle

over
1937 t/m 1939)

………………………4.000.000

Totaal ……
f
72.000.000

Dit is maar ecn ruwe schatting, clie alleen bedoelt
aan te duiden van welke orde van grootte het cijfer
is. Zooals reeds aangestipt, was 1938 een record-
jaar. In de depressie-periode van 1932 t/in 1936 wa-
ren de cijfers zéér veel lager en de onderlinge ver-
houdingen anders: cle waarde vau liet reparatiewerk overtrof de waarde van den nieuwbouw.
‘Wat de toekomst betreft: wij kunnen constateeren,
dat Nederlandsche reederijen na 1 September 1939
hij Rotterdamsche werven 12 schepen hestelden met
een ge

zame.niijken inhoud van rond 60.000 R.T.
bruto. Daartegenover ging door de oorlogsomstandig-
heden 89.000 R.T. Nederhcnclsche scheepsruimte ver-
loren. Hoe betreurensivaardig dit laatste op zichzelf
moge zijn, voor de werven rechtvaardigt liet de ver-
wachting, dat er meer werk op komst is.

De financïering.
Op
dit punt is er een groot verschil tusselien,het
reparatiehedirijf en den nieuwbouw. Voor het repa-
ratiebedrijf is de liquiditeit van groot belang.
Op

cirachten moeten immers geheel uit eigen mniddlen
worden bekostigd, en er moeten vrij groote eigen
voorraden worden aangehouden.
Dit alles is bij liet zuivere nieuwbouwbedrijf juist
andersom, zoolang de nieuwbouw regelmatig werk
heef t tegen prijzen, die clooreen genomen geen verlies
geven.
Zooals gebleken, is echter van regelmaat geen spra-
ice. Daardoor word t in depressiejareta de liquiditeit
in den nieuwbouw van minstens even groot belang
als voor liet reparatiebedrijf. De betalingscond ities
door de reeders aan de werf gesteld, worden dik-
wijls minder gunstig. Het plaatsen van de opdracht
is soms zelfs van liet aanvaarden van uitgestelde he-
talingseoncl i ties ed. afhankelijk gesteld. Alleen zeer
1 iquide bedrijven kunnen dergelijke opdrachten in
crisistijd aeeepteeren. Dat de gewone banken in cii-
sistijcl wat huiverig zijn voor ereclietverleening aan
de seheepswerven, is te begrijpen. Ook de hypotheek-
banken plegen véér de voltooiing van cle schepen
geen erechiet te verleenen.

0
1) liet oogenblik is cle liquiditeitsvraag voor den
nieuw’houw van minder belang. Want Neclerlanclsehe
reederije.n, ciie niet over voldoen cle kasmid.delen be-
schikken om den bouw van nieuwe tonnage uit eigen
middelen te financieren, kunnen hij de BENAS ere-
diet opnemen tot 50 pOt. van de bouwkosten. Over
dit crediet kunnen zij tijdens den bouw van die ton-
niage beschikken.

II. De arbeicisnnor/ct in. den scheepsbouw.

is cle scheepsbouw een loonin.ensief bedrijf?
Uit cle publicaties van liet Centraal Bureau voor
cle Statistiek blijkt, dat in de ja:ren 1925 t/m. 1930
liet totale personeel, werkzaam in den scheepsbouw,
schommelde tussehen dle 30.000 e.n cle
40.000,
met een
gemiddelde van 36.000. De waarde van de geheele
productie was gemiddeld
f 140.000.000
per jaar. In-
dien liet gemiddelde jaarinkomen van liet personeel
circa
f
1.000 is geweest, dan zou één vierde van de
waarde der productie aan bonen en salarissen in den
scheepsbouw zijn uitgegeven. Ik geloof, dat deze
schatting i’oor (le genoemde periode uiet ver bezijden.
de vaarheicl is.
In publicatie mir. 12 van liet Nederlandisch Econo-
iii isch Instituut, komt Dr. lleuchli ii, in verband met
den bouw van cle ,,Nieuw-Amsterdam”, tot de slot-
som, dat het totale geaceumuleerde loonhedrag onge-
veer de helft van cle totale bouwkosten zal bedragen.
liet is dus duidelijk, dat liet loonbedrag een factor
van heteekenis is in cle bouwkosten van een schip.

Is er in den scheepsbouw gerauionaiiseerd?
Voor cle periode sedert den oorlog 1914-1918 zijn
cle volgende cijfers veelzeggend:

13e cijfers in de 2e en 3e kolom zijn jaargenmiddelden
valt 5-jar.ige perioden de jaartallen iii dle eerste kolom
zijti het middelste jaar van elke 5-jarige pem-iocle. Hit ge-
uumicklelde over de jaren 1921 t/nu 1925 vindt men dus
ueh’ter 1923 (ontleend aan dle publictities val! het C.113.S.) –

Aantal werki en

Veubruik van

Verwerkt wals-
meesterknechts

walsijzer in

ijzer per man
Jaar

±
IS
September

ton
S
1000
kg.

per jaar

1923 …….26.580

135.216

5,10

1924……25.615

138.207

5,41

1925……27.316

154.496

5,65

1926 ……30.363

182.555

6,01

1927
.
…..33.033

198.984

.

6,04

1928……34.071

205.637

6,04

1929 ……31.795

199.417

6.29

1930……27.267

169.689

6,23

1931 ……22.318

134.065

6,01

1932 ……17.049

104.782

6,15

1933 …….12.534

74.644

5,95
1934….

12.321

73.739

5,98

1935 …….15.574

96.466

1
.

6,20

1936 …….19.785

122077

6,17

17 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHË BERICHTEN

301

Wegens de groote schommelingen, die de cijfers
voor cle inclividueele jaren vertoonen, lijkt het mij
verantwoord om het voortschr.ijdend gemiddelde van
5-jaarlijksche perioden te geven. Wij zien nu, dat de
gern iciclelde hoeveelhei cl vals ijzer per man tusschen
1923 en 1926 vrij regelmatig stijgt van 5.10 tot 6.01,
en in de volgende 11 jaren schommelt tusschen 5.95
en
6.29
met een gemiddelde van 6.10. Ik geloof, dat
men op grond van deze cijfers mag conciucleeren, dat
er in de beginjaren, tot 1926 dus, gerationaliseerd is.
Moet men nu
01)
grond van de cijfers der latere jaren
de gevolgtrekking maken, dat er na 1926 niet meer
gerationaliseerci is? Ik meen, dat deze gevolgtrek-
king niet juist zou zijn.
Dit blijkt uit cle onderstaande tabel:

J aarge midd elde 1938
over
1927
tjm
1931
waarde der totale productie..
f
104.400.000
f 96.000.000
waarvan
0/
0
.gewijze aan:
Zeeschepen …………………
70,75
0
/0
55,90
Sleepbooten en binnenschepen
met eigen voortstuwing……
5,25
0
/0
5,65 o/
Sleepschepen ……………….
.
9,65 o/
Dokken en baggermateriëel

….
12,90 o;
12,90
0
/0
Overige vaartuigen, andere prod. 11,10
0
/0
15,90
%

100
0
10

100 °/o

lIet wegvallen van den bouw vaii sleepschepen en de sterke procentueele vermeerdering van den bouw
van zeeschepen toonen, in verband met de sinds 1926
om een ongeveer gelijk gebleven niveau schomme-
lencle
cijfers
voor verwerkt walsijzer per man per jaar
(zie de vorige tabel), dat er in vrij sterke mate ge-
rational iseercl moet zijn.

c. Maakt cie scholing, clie arbeiders in den scheeps-
bouw verkregen, hebben, hen bruikbaar in andere
industrieën?

Deze vraag is van belang in verband met de groote
schommelingen in de bezetting, waarmede de werf-
industrie te kampen heeft. Uit de cijfers van het
Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt, dat cle
totale person eelsterkte (omstreeks 15 September)
daalde van 41.390 in 1929 tot 11.737 in 1932; in
1938 bedroeg zij 34.458. In drukke tijden komt men
dan ook arbeidskrachten, tekort, vooral geschoolden.
In depressiejaren daarentegen is de werkloosheid in
den scheepsbouwr groot. Ban kwerkers, koperslagers,
monteurs en andere arbeiders iii t. den scheepsmach
nebouw zijn zonder verdere scholing ook bruikbaar in
allerlei andere takken van de machine- industrie. Dit
geldt niet voor de belangrijkste categorieën. (Ier eigen-
lijke werfarbeiders. Deze ontvangen de volgende per-
centages’ der totaal voor den bouw van schepen (zon-
der cle voortstuwingsinstallaties) uitgegeven loonbe-
dragen:

ijzerwerkers …………..
15

45

pOt
klinkers

……………..
13 ., 20
timmerlieden

…………..
30 ,, 13

Deze drie categorieën ontvangen samen bijna vier
vijfden van het totale procluctieve arbeidsloon.
Tot de ijzerwerkers of iilaatwerkers behooren de arbeiders, clie op de staalplaten ei’ de profielen af-
teekenen, hoe deze moeten worden geknipt, van Iclink-
nagelgaten voorzien, geschaafd en verder bewerkt; verder zij, die deze bewerkingen uitvoeren, en ten-
slotte de arbeiders, die de staalconstructie opbouwen.
Deze menschen zijn qua vaklieden vrijwel aange-
wezen op den scheepsbouw; in andere industrieën
kunnen zij alleen als ongeschoolden tewerk gesteld
worden.
Van cle klinkers Ican vrijwel hetzelfde gezegd wor-
den. Hun kansen buiten dcii scheepsbouw zijn mis-
scluen iets beter, omdat zij ook te gebruiken zijn in
de ketelmalcerij en. in het constructiewerk. Maar als
het in dcii scheepsbouw slecht gaat, is het in de ketel-
iiiakrij meestal ook. niet rooskleurig. Bovendien ver-
liest het Iclinkwerk iit den scheepsbouw steeds meer

terrein aan het electrisch lasschen. In, vergelijking
met 10 h 15 jaar geleden is ongeveer % van hetgeen
t’roeger geklonken werd, thans door electrisch lasch-
werk vervangen. En dit proces gaat nog steeds door.
Het electrisch lasschen heeft nog een groote toe-
komst, niet alleen in den scheepsbouw, maar in alle
takken van. metaalbewerking. Overal
.. .iii den lande
worden iaschcursussen gehouden. Een geoefende las-
scher is véél minder aan één bepaalden industrietal.:
gebonden dan een scheepskli uker.
Tenslotte de timmerlieden. Scheepsbesch i eters, en
zij clie geschoold zijn in de machinale houtbewerking,
zullen ook buiten den scheepsbouw bruikbare vak-lieden zijn. Maar van de z.g. ,,scheepmakers” geldt
dat niet. 1-let zijn de arbeiders, die houten dekken
kunnen leggen., die een schip lcunnen onderstoppen
en er de sleden, en gooten onder brengen voor den
stapelloop; zij zijn op den scheepsbouw aangewezen.
Uit het voorgaande blijkt wel, dat de moeilijkhe-
den niet gemakkelijk zijn op te lossen. Wij hebben
hier te doen met een bedrijfstak, waarvan de bezet-ting aan zeer groote schommelingen onderhevig is,
terw’ijl groote categorieën arbei dslcrach ten, die in (lezen bedrijfstak nood ig zijn, moeilijk te werk ge-
steld kunnen, worden in andere industrieën. Het stre-
ven naar een minder hevig schommelende bezetting,
naar méér stabiliteit, is dus één. ondernemers- èn
arbeidersbelang. Ir. J. W.
BONIdBAKKER.

BOEKBESPREKINGEN.

P. Ein.ziçj: Econ.omic war fare.
Mac-
millan and Co., Londen 1940. 7 sh. 6.
E. F.
Al.
Durbin.: how to pap for the
war.
Routlecige, Londen 1939. 316.
J. M. Keynes: ilow to pap for the
war.
Macmillan and Co., Londen 1940.
1 sh.

De
mci
ruic, welice ma lezing van hoelccn als deze,
over den overgang van een op den vreclestoestand in-
gesteld economisch leven, naar één, dat een maxi-

maal rèsultaat voor de oorlogvoering oplevert, als
terkste bijblijft, is steds weer dezelfde. Men kan
zich slechts afvragen, hoe dit alles ooit weer terecht
kan komen. Hoe eenvoudig en logisch verschillende
der voorgestelde denkbeelden soms mogen lijl’:en, cle

mate van ingrijpen in het economische en sociale
leven, welke zij veron clerstellen, en moeten veron der-
stellen, is op zichzelf reeds onoverzinhaar. Desomi-
danks komen de drie bovengenoemde auteurs alle tot
de conclusie, dat het particulier leven in. de oorlogs-
economie slechts een restgrootheid is. I

Iieru.it vloeit
voort, dat Engeland bij het uitbreken van den ôorlog
in het nadeel was, wat het kader der oorlogseconomie
betrof, doordat hier de overgang naar beheersching
van liet economisch leven door den Staat nog teveel
als een alternatief beschouw’d werd. Zelfs als men
echter, naar onze meenin,g terecht, de primaire po-
sitie van den Staat, ook in het economisch leven, in
oorlogstijd als een onafwijsbare eisch beschouwt, blijft
deze tweede vraag, welke van het uiterste belang is:
hoe wordt de economische schade van den oorlog in
zijn nawerking tot den geringsten omvang terugge-
bracht? Van de drie hier aangekondigde werken, heb-
ben vooral de twee laatstgenoemde ten doel, juist
voor dit probleem een systematische oplossing aan
te .w’ijzen..

liet algemeenere werkje van Paul Einzig bedoelt
een globalen indruk te geven van den invloed der
economie op de ooriogvoering en van liet omgekeerde:
mcmi zou liet kunnen karakteriseeren als een achter-
gron.d voor den krdntenlezer. In een zeer snel tempo
roert hij talrijice vraagstukken aan, waarbij vooral
aandacht is geschonken aan cle mogelijlcheden, welke
economische maatregelen bieden als offensief oorlogs-
wapen. I:Iet meest opmerkenswaardige
bij
deze revue
is, dat de opmerkingen van Einzig inderdaad meer-

302

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1940

malen de rOl van io1ijiiverpers vervullen; ondanks
mle zeer korte belichting, wordt tnenig probleem hel-
der voor oogen gesteld. Dit geldt vooral voor het
gedeelte van het boek, waarin de Engelsche finan-ciering wordt besproken. Het geldt zelfs, hoewel in
aanzienlijk mindere mate, voor de reeks zeer korte
lioofdstukjes, welke het böek besluiten, in welke de
oorlogseconomie der zes overige groote mogendheclen
behandeld wordt.
Een zeer uitgesproken meening heeft deze schrij-
ver bijv. over de verhooging van liet disconto, waar-
toe de Bank van Engeland bij het uitbreken van den
oorlog voor korten tijd overging; hij aarzelt niet te
spreken van de ,,Bank rate bhuider”.
Wat
dit betreft, zijn de beide andere economen,
welke één aspect der oot-logseconomie, de oorlogsE-
n.an.eiering, hebben doordacht, het op één punt niet
Ein.zig en elkaar eens. Zij wenschen allen, dat de
Engelsche regeering een politiek van lage rente voor zichzelf door zal voeren. Echter niet van ,,goedkoop
geld’. Beiden zijn het erover eens, dat integen-
deel aan pai-ticulieren zoowei het consumeeren als het investeerert slechts vrij gelaten mag worden
in

de richting, welke het aan de regeering goeddunkt.
De wijze, waarop zij echter liet voor liet betalen van
den oorlog henoodigde deel van liet nationaal inko-
men voor den Staat in beslag denken te nemen, ver-
schilt in iii twerkirig zeer.
Het boekje van Keynes is een omwerking van de
door hem in Novemhei- 1939 voor liet eerst gcpit-
hlieeerde plannen. Aangezien het tot nog toe het
m
eenige olijnd in liet bijzonder voor de oorlogsfi-
nanciering geschapen stelsel biedt, heeft liet tot dus-
ver het meest de aandacht getrokken. Zooals door (Ie
beschouwingen, welke
0e.
in dit tijdschrift) reeds
aan, zijn voorstellen gewijd zijn, bekend verondersteld
mag worden, concentreert dit stelsel zich op het ge-
dwongen sparen, of, zooals Keynes het in dee uitgave
rm oemt, de ,,uitgestel de betali lig” van een gedeelte
der inkomens, welke koopkracht ria liet beëindigen
van den oorlog weer ter beschikking gesteld zal S’Or-
den. Hoewel door. (leze term inologie althans de be-
teeken.isverdraai ing van den term ,,bespating” voor-
komen woidt, lijkt, gezien. in liet licht der door Dur
hin ontwikkelde beschouwingen over de imaginaire
verdeeling van den oorlogsiast tusseheim huidige cii
toekomstige generatie’s, de betiteling ,,tiitgcstcldc he-
tmtling” nog rijkelijk optimistisch.
riet heeft dan zeker ook zin om naast liet gespe-
cialiseerde plan van. Keynes het uitvoeriger cii
schei-pe overzicht der financieringsmogelijkheden,
zooals Durbin. deze ziet, te bestudeeren. Mcii komt
dan biji’. tot de eenigszins verwarring scheppende
o ntclekkin g, dat, terwijl IE in z ig met klem pon eert ,,no credit rest.riction”, één, van cle grond ideeën van
Du.rbin, juist de schet-pe beperking van mie conimcr-
cieele eredieten der banken, is. Ook voor (Ie andere
deelen Van let econ om i sc Ii leven acht Du rbi ii een krachtig ingrijpen gewenscht, zoodat zijn betoog aan-
gaande de oorlogsfin.anciering tot dc volg-ende slot-
som komt: liooge belastingen, toeneming van de re-
geling der industrieele vooi-tbrenging (zoover als dat
met mogelijkheid doorgevoerd kan worden) en. ten-
slotte goedkoop leenen uit een toegenomen geldinko-
men door een hèhèersehte uitzetting van liet bank-.
crediet, gefinancierd door middel van directe leen in-gen van de eonrmercieele banken aan de Schatkist.
H.W.L.

‘) Zie E.-S.B. van 6 Maart 1940.

ONTVANGEN BOEKEN, BROCHURES EN

STATISTIEKEN.

Boeken.

Die Kriegswirtschaft
door Di. H. von Rozycki.
Sehaeffers Neugestalltung von Recht und Wirt-
schaft, Heft 40/2. (Leipzig 1940; Verlag W.
Kohihammer. Prijs R.M. 1.50).

•.

. =

Brochures.

ll’at ons bedreigt!
door Ir. R. T. Keus. .Loleiding voor
de Studievereeniging van de Economische Facul-
teit te Amsterdam op 1 Febi-uari 1940. (Rotter-
(lam 1940; Nijgh & Van Ditmar N.V. Prijs
f1.-).

Biedt de Rotterdantsclbe arbeidsmarkt voldoende
ruimte voor mn-dustrieele ontwikkeling
door J.
B. J. Ratté (lezing vooi’ Industriecommissie Rot-
terdam). Uitgave van de Stichting ,,Havenbe-
langen” te Rotterdam. Mededeeling No. 2. (Febr.
1940).

De irm,dustrieele ontwikkeling van- Rotterdam 10 jaren
geleden en than.s
dooi- Ir. L. H. J. Angenot (le-
zing voor Industriecommissie Rotterdam). Uit-
gave van de Stichting ,,Havenbelangen” te Rot-
terdam. Mededeeling
NG.
1 (Dec. 1939)..

Statistieken.

Een onderzoek naar de levenswijze der gemeentekoe-
lies te Batavia in 1937.
Op verzoek van de ge-
meente Batavia verricht door het Centraal Kan-
toor voor de Statistiek. Mededeeling No. 177.
(Batavia 1939; Cyclostyle Centrale. Prijs
f
t…

STATISTIEKEN.

Groothandeisprijzen van
belangrijke
voedings- en
genotmiddelen en grondstoffen.

(Indexcijfers gebaseerd op
1927
t/m
1929 = 100). Laatste noteeringen (9 April-til April 1940).

A
1
k e 1
Vreemde
1
Prijs in
Index-
munt
Guldens
cijfer

Gerst

….
……………………..
– –

..



Tarwe,

Roemeensche

………

sh. 6110
1
12
2,30
35,2
f0,80′)
0.80
38,8
,

Kaas

…………………………
1825
40,0

3,40
2
)
42,4

C

Maïs,

termijn

…………………….
.!

Maïs,

La Plata
……………………

C

Gesi.

runderen

…………………

…-

74,70
78,9

.

Rogge

……………………………
.

Turwe.

termijn

………………….


70,-
82,1

Rijst

……………………………

02

Eieren

…………………………….

sh. 514

..

1,76
59,5

Boter

…………………………….

sh.
1
1316
37,51
56,3

GesL

varken,

…………………….
……..


17,50
50,7

e

Bevr.

Arg.

rundvleesch

…………


0,175
35,7

Bacon

…………………………..
Cacao

……………………………


0,18
30,4
03

Koffie,

Robusta

…………………
o

Koffie.

Sup.

Santos

………………
>

Suiker

………….

…………….

_*)

Th»

………..

. ………………..
.-
..
0,5975
78,9

40.-I-
270,80
63,3
$cts 10.89
0,205
43,5
Katoen,

Sup.

Fine Oonira

……..
penc.6,973)
0,196
54,6
.

Austr.

Wol,

Crossbr.

Col.

Carded

Auatr.

Wol.

Merino

…………….
…….

……………….
$
39,8

1
2

Jute

…………..
………………..
0

Kutoen,

Mld.

Upland

…………….

Jap. Zijde
2,71
4
)
peac.
II
5,10
0,31
46,7
>

Grenecihout

……………………
Vurenhout

………..
……………
£252
16

.

165,08
168,50
72,2
110,3
g
Rubber

………………………..

.

21,-5)
52,4
Koehulden

……………………..
c

Copra


…… ……
……………
0

Grondnoten

……
……………… _*)
.-

.

12,-

39,2

Lijnr.aad

………………..
……..
.
..-

Goud

…………………………..
.
sh.
1681-
56,25
109,3

0

Koper

…………………………
….*)
– –
Lood

……….
…………………..
_*)


£
250.51-

..

1675,40
57,6
sh.
111/-
6
)
37,35 88,6
0

Tin

………………………………
,

IJzer,

Cleveland

…………………
sh.177,26)
59,30
150,1
02

Gieterij-Ijzer

……………………..
?Zlnk

…………………………..
-)

..



Zilver

………………………….
penc.
20
3
14
….
0,58
44,6

16,50
151,1
Steenkolen

………………………..
Petroleum

……………………..
$
1,02 1,92
62,2
$cts 5,63
0,1061
36,7
.

Kalksalpeter

,….,……….,

605
54,1
>

Benzine

…………………….
….

.

Zwavelz. alnomonlak


5.80
52,0

13,35
73,4
c

Cement

………………………..
O
u

Steenen.

blnnenmuur

………..
….

9,50
72,6
Steenen,

buitenmuur

……… ……

12,-
64,3
Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
Kleine eieren. Voor groote geen noteering bekend.
Noteering van 2 April.
Noteering van 14 Februari.
Noteering van januari. Noteering van 8 April.
) In verband met den internationalen toestand geen not. ten ge-
volge waarvan het berekenen van indexcijfers achterwege moet blijven
(Wegens plaatsgebrek verv’izngen bovenstaande stati8tie-‘
ken deze .week hetcgebrnikeljk ‘overzichtm.11
er
groothi’lii’dels
prjzen.e)’ ‘fR”5
‘ 1

17 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

303

BANKOISCONTO’S.
isc.Wissels.
Ned
3

28Avg.’39
Lissabon

….
4 .LiA.v.’37
Londen

2
26 Oct.’39
Bk

el.Binn.Eff.
PrschAD
3

28Aug.’39
……
R.0.
ij
28Aug.’39
Madrid ……5 15
Juli’35
Athene ……….
6

4Jan.’37
N.-YorkF.R.B. 1
26Aug.’37
Batavia

……..
3

14 Jan.’37
Oslo ……..4

27 Sept.’39
Belgrado ……..
5

1 F’ebr.’35
Parijs

……
2 3

Jan.’39
Berlijn ……….
3

9
A2)r.’40
Praag

……3

1Jan.’36
Boekarest

……
3.
5Mei’38
Pretoria

…. 3

15Mei’33
Brussel

……..
2
1)25Jan.’40
Rome ……..
41 18Mei’36 Boedapest

……
4
28Aug.’35
Stockholm

.. 3

14Dec.’39
Calcutta ……..
3
28Nov.’35
Tokio….

3.46

11 Mrt.’38
Dantzig

……..
4

2Jan.’37
Warschau….
4118Dec.’37
Helsingfors ……
4

3Dec.’34
Zwits. Nat. Bk. 1
25Nov.’36
Kopenhagen

….
51

9 Oct.’39

1) l’/,%
bankwissels i.z. verk. Belgische prod. in het buitenland.

GELD- EN WISSELKOERSEN.

OPEN MARKT.

1940

13

8/13

1/6

26/30
April

April

April

Maart

1939

11(15

April

H

1939

14/19
Aug.

Amsterdam
Partic. disc.
1
3
14
3
I41
3
1(
3
I4’1
l-i'(
314-1518
1148)
112
Prolong.
2
1
11
2-1
2_11
4

214-13
3
/42
1
13
1l2
8)
31
4

(..onden
Daggeld
. . .
31eI
1
14
2
)
3141114 4)
j4-1I4
3
141
1
14
12

1
1
11-
1

1
123
1
14
Partic.dlsc.
li/

1)
l’/

4)
l'(s,
1
1
1
1
11
1_5/8
17132
131_37/

Berlijn
Daggeld…
11
8

j8
7)
1
5
1-2
5
)
1!4-2
6) 2118-18
7)
1
-25/s
31
4
_311
5
8
211
4
-51
4

Maandgeld
21/
4
3)
21/
4
5)
2-3/s
6)
2’ls-/s
7)

2314-3
23)-3
8)

23/8-5/8
Part. disc.
2I8
3)
2
3
18 5) 2318-111
6)

2112
7)
2
7
1q
2
7
/8
8
)
2
3
/4
Warenw…
3J/
3
3)
3411
3
5)
4_21

6)
4_11
3
7)
411
2

4.1148)
4_11

New York
Daggeld
t
)
1
1
1
1 1
1 8)
1
Partic.disc.
11,
1/
119

11
2

1
12 11

8)
1/
9

1)
Koers van 12 April en daaraan voorafgaande weken
tlm.
Vrijdae.
2)6 April
3
)11 April )I16 April
5)
5/11 April.
6)
29 Mrt.14 April
7)
26128
Mrt. 8)14/18 April.

WISSELKOERSEN IN NEDERLAND.

New

1 Londen

Berlijn

Parijs Brussel Bot avla
Data

York )

5)

)

)

5)

9 April 1940 1.88K8

6.61

75.55

3.75% 32.07k


10

,,

1940 1.88K6

6.54

75.60

3.70j.

31.80

100%
11

,,

1940 1.88K6

6.77

75.50

3.84

31.83. 100%
12

,,

1940 1.88K6

6.66

75.50

3.78

31.74

101
13

,,

1940 1.88;ç6

6.64%

75.50

3.76

31.66

101
15

,,

1940 1.883.ç6

6.6934

75.45

3.79k

31.701 101
Laagste d.w’) 1.88%

6.50

74.-

3.67

31.60

10034
Hoogsted.w’) 1.88%

6.82%

75.75

3.87% 32.071 101
Muntpariteit

1.469

12.1071

59.263 9.747

24.9Oti 100
Data

serland

Praaf

Boeka;

MII 9fl

Madrr

9 April 1940

42.25


10

1940

4225


ii

1940

42.24%


12

1940

42.25


13

1940

42.2334


15

,,

1940

42.24


Laagste d.w1)

4220

6.45

9.50


Hoogste d.w)

42 27%

6.47%

0.90

9.57%

19
Muntpariteit

48.003

7.371

1.488

13.094

48.52

Data
Oslo)

9 April 1940 –


10

,,

1940

3.50

43

157w
11

,,

1940

3.50

43%

159
12

.,

1940

43%

159%
13

,,

1940

43%

162
15

,,

1940

43%

160
Laagste d.w1) 43.-

3.25

42%

155
Hoogste d.w’) 45 –

3.70

44

165
Muntpariteit 68.671 66.671 66.671

6.266

95%

2.1878
S)
Noteering te Amsterdam. **) Not, te Rotterdam.
1)
Part, opgave.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable)

D t

Londen

Parijs

Berlijn

Amsterdam

a a

($
per
£)

(3
P.
IOOfr.)
(3
p. 100 Mk.)
(3
p. 100 gld.

9 April

1940

3,46%

1,96%

40,20

53,08
10

,,

1940

3,49%

1,98%

40,20

53,08
11

,,

1940

3,553%

2,01%

40,20

53,09
12

,,

1940

3,49%

1,9834

40,20

53,09
13

1940

3.52%.

1
1
99%

40,20

53,08
15

,,.

1940

3,513.

1,9

40,20

53,08%

17 Apil. 1939

r2.64%

.40.03

53.08
Muntpariteit..

4,86

3,90%

23,81%

40%
4

KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en

Noteerings-
23
Mrt. 3OMrt.

116
April1940

J6April
Landen

1

eenhèden

1940

1940

1
Laagste
l
Hoogstel

1940

Alexandrig.. Piast.
P.C1
9734

9734

97%

97%

9734
Athene

….

Dr.
p.0

535

535

535

535

535
Bangkok…. Sh.p.tical

22.18

22.18

22.18

22.18

22.18
Budapest

.. Pen. p. £

20%

19%

19%

19%

19%
BuenosAires’ p.pesop.0 17.071 17.171 17.05

17.30

17.17
Calcutta…. Sh. p. rup.


Elongkong ..

Sli. p. $

112
29
1
33

1/2%

112%

1/3

1/2%
Istanbul …. Piast. p. £

5.10

5.10

5.10

5.10

5.10

Lissabon…. Escu. p. £

107%

106%

102

10634

103
Montevideo .

d.perC

25

26%

25

27%

26

Kobe

…….3h. p.

yen

1
/
3
%6

34

113%

1/4%

1
1
,
3%

Montreal

..

$ per £

4.45

4.45

4.43

4.47

4.45
Rio d.Janeiro d. per Mii, 312133

3%

‘132

3%

3
16
/
32

Shanghai

..

d. p. $

4%

4%

3%

4%

4%
Singapore ..

3h. p. $

2/4%

2/4%

214%

214%

214
Valparaiso 2).

$ per £

105

100

100

100

100
Warschau ..

Zl.p..,C

1) Offic. not. 15 laten, gem. not., welke imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.
2)
90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,,export” noteering.
ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS
Londen
1
) N.York
2
)

A’daml) Londen 4)
9April 1940.. 2034

34%

9April 1940.. 2090

168/_
10

,,

1940..

20a/,

34%

10

,,

1940.. 2090

1691.
11

,,

1940.. 20%,

34%

ii

,,

1940.. 2090

168/_
12

,,

1940.. 20%

34%

12

,,

1940.. 2090

1681_
13

,,

1940.. –

13

,,

1940., 2090

168/_
15

1940.. 20%

15

,,

1940.. 2090

1681_

17 April 1939.. 20

42%

17 April 1939.. 2120

148,61

23 Aug.1939..

20%

37%

23 Aug. 1939. .2110

148/61
1) In pence p. oz. stand.

2)
Foreign silver in $c. p. oz. line.

3)
In guldens
per Kg; 100011000.
4)
In ah. p. oz. line.
STAND VAN ‘a RIJKS KAS.
v o
t
cl
er, n_gen

1_31Mrt._1940

)

6 April 1940
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij de Ne-

Saldo b.d. Bank voor Ned.Gemeenten

,,

34.449,14

34.126,91
Voorschotten op ultimo Februari 1940
a/dgemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hooids. der pers. bel., aand. In
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-

derlandsche Bank ………………..f128.236.921,65

f
67.748.473,14

tingen en op de vermogensbelasting

Kaavord.weg. credietverst.a/h.buitenl

,,

84.516.368,34

84.180.827,76

Voorschotten aan Ned.-lndië’) ……..
.,,

62.071.419,88

,,

75.098.119,71
Idem aan Suriname
1)

………………12.546.357.17

12.548.007.22

Daggeldleeningen tegen onderpand


Saldo der postrek. v. Rijkscomptabelen

,, 53270.497,32

56.167.898,17
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf. 1)


Vord.opandereStaatsbedr.eninstell.’),,

19.135.164,08

,,

22.847.299,83
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi verstrekt


Voorschot

door

de

Ned.

Bank

in
rekening-courant verstrekt


Schatkistbiljetten in omloop ……….
f
97.164.000,-

f
79.164.000,-
Schatkistpromessen in omloop ….. …367.800.000,- 1)

• 320.400.000,- 5)

Zilverbons in omloop ………………,,

1.064.043,-

,,

1.063.892,-
Schuld

op

ultimo Februari

1940 a/d.
gem.weg. a. buit te keeren hoofds. d.

Daggeldleeningen …………………….-

pers. bel., aand. id
. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc.
op
die
bel, en op de vermogensbelasting..

9.069.774,43

9.060.774,43

Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’)

,,

10.084.875,65

16.271.180.89
Schuld aan Curaçao’) ……………
…..831.823,78

824.707,82

Id. a. h. Staadsbedr. der P. T. en T.’)

,, 168.613.684,49

168.794.598,58
Id. aan andere Staatsbedrijven 1)

..

22.000.000,-

,, 23.000.000,-
Id. aan diverse instellingen’) ……..

150.149.573,54

• 150.171.627,59
1) In rekg.-crt. met’s Rijks Schatkist.
2

Rechtstreeks bij de Nederland-
sche Bank geplaatst Nihil.
3)
Idem N,hil.
NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
81

Anr,l 104fl

1

IS

A,r,i

104fl
Vôrderingen: 1)
Saldo Javasche Bank
.
…………………

Saldo b. d. Postchèque- en Girodienst /

213.000
,,I,I,s indiorh M,,nff,,,,do

‘3itAOflflfl
Verplichtingen:

..
Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinstell.!

,,

76.009.000

Schatkistpromessen in omloop…. …
.

40.000.000

»

40.000.000
Voorschot van de Javasche Bank… .

6224.000

2.868.000

Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds


Schuld a. cl. Indische Pensioenfondsen

,,

9.353.000

9.353.000
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank

1.597.000

1.377.000
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen

1.030.000

,,

1.030.000
‘)
Betaalmiddelen in de Landskassen / 40.023.000.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.

Dadelijk opelschb.
Circa-

chulde

1Di,. reke-
Data

Metaal

latie

Discont.

ningen’)
Gouvern.I Ander.
3 Feb.’401

973

1

1.288

1

387

770

516

1.216
27 Jan.’40 1.005

1.232

365

742

523

1.188
20

’40

989

1.213

471

648

521

1.188
13

’40. 978

1.231

487

679

520

1.224

19Aug.’39

886

1.176

757

ï 586

1552

/

1.373
‘) Sluitp. der activa.

281.000
‘3 8140
tV5fl

304

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1940

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 15 April 1940.

Activa.

Binnenl.Wis-(llfdbk.
f

0.792.787,96

sels,Proin., Bijbnk.
,,

768.273,52

enz. in disc.(Ag.sch.
,,

2.178.903,45
f

9.739.964,93

Papier o. Ii. Buiteni.
f

750.000,-
Af: Verkocht,maar voor

debk.nognietafgel.
,,


750.000,

Beleeningenllfdbk.
f150.960.846,51′)

iiie!.
vrseh.
Bijbuk.
,,

5.118,767,58
in rek.-crt.

Ag.sch.

58.2oû.289 96
op onderp.

f
214.334.904,05

Op Effecten enz.
..
f
211.383.639,081)
OpGoederenenCeel.
,,
2 951.264,97 214.334.904,051)

Voorschotten a. h. Rijk ……………
,

Munt en muntmateriaal:’)

Gouden
munt
en gou-

den muntmateriaal fl.195.286.l56,95

Zilveren munt, enz.
,,

9.258.171,58 1.204.544.328,53
Belegging van kapitaal, reserves en pen-

sioenfonds ……………………
,,

43.214.966,33

Gebouwen en Meub. der Bank ……..
,,

4.580.000,-

Diverse rekeningen
3) …………….
,,

21.566.848,10
Pasesva
f
1.498.731.Olf,94

Kapitaal ……………………….
f

20.000.000,-.

Reservefonds ……………………
,,

7.579.898,11

Bijzondere reserve ………………
,,

10.756.940,37

Pensioenfonds ………………….
,,

11.928.222,34
Bankbiljetten in omloop …………..
,,
1.122.713.830,-
Bankassignatiën in omloop ……….
,,
6.836,48
Rek.-Cour.
f
Het Rijk
f
57.752.594,14
saldo’s:
k
Anderen
,,
258.947.385,36

316 699.979,50

Diverse rekeningen ………………
,,

9.045.305,14

f
1.498.731.011,94

Beschikbaar metaalsaldo …… ……
f
628.964.155,95
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,
1.572.410.380,-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank

ondergebracht ………………..
,,


1)
Waarvan aan Nederlandsch-lndil
(Wet van
IS
Maart 1933, Staatsblad No. 99)………..
f
60.612.475,-

Voornaamste posten in duizenden guldens.

Goud
2
1

1
.

Andere Beschikb. Dek-
Data

Circulatze opeischb. Metaal- kings
Munt
1
Muntmaf.

schulden saldo

perc.

15 Apr. ’40

1.195.286

1.2714 316.706 628.964 83
8
,,
’40

1.235.302

~1.
1
202
9:450 363.920

655.731 84
21 Aug.’39 105958j1.023.467 1.011.582 401.6261 590.049 79.9

1 UILLUt

OLItiiflIO(‘

£
Data

bedrag
.
promessen

1
e ee-

op het

reke-

disconto’s rechtstreeks n ngen

bultenl. ningen
1)

15 Apr. 1940

9.740

214.335750 21.567

8
,,
1940

9 734

206.739

750 23.528

21 Aug. 1939 21.297

214.812

1.575 11.581

‘) Onder de activa.
2)
Per
1 April 1940
herwaardeering van den goud.
voorraad op basis van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
3)
De post Staat d. Nederi.” (Wet v.
2715132
S. No.
221)
wordt met ingang
van
1
April 1940 niet meer vermeld.

JAVASCHE BANK.

Data
Goud
Zilver
i

Circulatie
opeischb.
metaal-
schulden
saldo

13Apr.’40
2
)
152.0
207.140
115.700 23.444

6

,,

‘402)
153.590
205.750
103.980
29.698

2 Mrt. ’40
132.697
21.263
195.162 112.923
30.726

24 Feb. ’40
132.697 19.636 193.917
102.628
33.715

19 Aug. ’39
128.676
19.235
198.914 72.384
39.392

Wiiels,
buiten
1
Dis-
Belee-
Diverse
reke-

Dek-
kings-
Data
NJnd
conto’s
ningen
ningen’)
percen-
befaalb.
t
lage

13April’40
2
)
14.540 72:040 98.940
47

6

’40
2
)
11.880
74.530 85.590
50

2 Mrt.

’40
11.089 70.373
50
15.62456.023
1
24 Febr. ’40
19.099 15.542
53.868 57.675
51

19 Aug. 1939
9.300 13.890
48:920
51.942
55

11 Sluitpost
activa.
2)

Cijfers
telegrafisch ontvangen.

BANK VAN ENGELAND.

1
Bankbilj.
1
Bankbilf.

Other Securities
Data

Metaal
1

in

in Bankingl Disc.and Securities
circulatie Departm.
1
Advances
10 April 19401

1.218 1 539.418

40.819

5.544
1
22.481

3

,,

1940

1.258
1
542.443

37.794

3.205

23.177

23 Aug. 1939 247.263
1
508.064

38.353

5.711
1
24.334

Other Deposits
t

1
Dek-
Gov.
1
Public

1
Other Reservel kings.
Data

Sec.

Depos. Bankers IAccountsl

1
perc.’)
10April’40 137.22
1
22.880
1123.915
42.593 41.8001 22,0
3
,,
1
40

22.390 1120
.
769
1
41.417
38.815!
21,0

23 Aug.’39

~137.60
4
1

99.666
1
22.371
1
92.132 36.229 39.
199
! 26,0
t)
Verhouding tusschen Reserve en Deposits.

BANK_VAN_FRANKRIJK.

ITe
goed
,

Waarv.I Belee-
1
Renteloos
Data

Goud
ziiverl
in het

op het
1
.

voorschot

1
buitenl. sels
1_buitenl.I
ningen
1
a. d. Staat

4Apr.’40184.614

8821

40

1

71
1

10.000

28 Mrt.’40184.614
1
9001

42 14.193!

70

3.696 10.000

17 Aug.’3997.266 6631

14

~
14.249

9
.
017
! 705
1
3.825 30.577

1

Rekg. Courant
Bons v. d. Diver-

irculatie

Zelfst.
1
Part i-
Data

1
schat k.en
amort. k.J sen’)

C

Staat Iamort.k.I culieren

4Apr.’40! 35.396

4.057 157.895
1

511
1.070
1
13
.
176

28
Mrt.’40!
35.396

4.011 156.032

78 1
1.075
114.262
17 Aug.’39 5.466

3.051 123.135

3.013
1
2.104
1
20.538
1)
Sluitpost activa.
DUITSCHE RIJKSBANK.

Data
Goud
en
Ren tebank-
]
Andere wis-
sels,chèques
Belee-
deviezen scheine
en schat-
kistpapier

ningen

6 April 1940..
77,7
1

201,7 12.027,2 23,8
30 Mrt.
1940..

77,6
1

199,6
12.241,5
30,7

3 Aug. 1939..
77,0

22,2

Data
Effec-
Diverse
Circu-
Rekg.-
Diverse
ten
Activa
latie
Crt.
Passiva

6 April 1940
141,2 11.739,1
111.946,9
1.679,4
780,7
30 Mrt. 1940
143,6
1.821,9
1

12.175,8
1.821,9
776,5

3 Aug. 1939
982,6
1.380,5
1

8.709,8
1.195,4
454,8

NATIONALE BANK VAN BELGIE (in Bela’s).


,
Rekg. Crt.

1
‘u
‘u
.

[1/4..
4.571
36
1.033
71
139
297
5.858
1
196
4/4..
4.525
35
1.034
79 139
295
5.833
1
181
a83..
4.469
37
1.045
62 139
298
5.770
1
187

FEDERAL RESERVE BANKS.

Goudvoorraad
Wissels

Data
Ot her
cash”
2)
Totaal
1

Goud-
In her-

1
disc. v. d.
1
In de
open
bedrag
cert 1fl-
caten’)
member
.
i
markt
banks

1
gekocht

[3 Mrt.’401
15.942,0
115.932,6
1

362,5
3,0

1

6

,,


4
0
1

15.878,2

115.8
68
,
6

3,0

Belegd
1
F. R.
Notes
Totaal
1
Gestort
1
Goud-
1

Dek-

Algen:.
1

Dek-
Data
in U.
s.
Gov.Sec.
1
in clrcu-1
,9;
kapitaali
kings- kings.
latie
1
1
1
perc.3)

1

perc.4)

13 Mrt.’401
2.477,3 1
4.881,8
113.719,21
136,1
1

87,7
1


0

,,

‘401
2.477,3 4.889,3
13.633,6

136,1
‘)
ueze certiricaten
wcrueii uour uc oc.,aln,st an., UC fl.CDC1 VC UdZIRCIj
gegeven voor de overname van het goud, toen ‘de $ op 31Jan. ’34 van
1(0
op 59.06 cents werd gedevalueerd.
3
‘) Other
Cash” does not include I
5
ederal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
3)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot voorraad muntmateriaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.

Aantal!
Dis-
1Reserve1
Totaal
Waarvan
Data
conto’s
Beleg-
de
depo-
time
leening.
en
gingen
.
R.
sito’s
deposits
beleen.
i
banks
i

13
Mrt.’401

8.591

114.764
10.
4
11
34.163
5.303

2
8 Feb.’401

8.528 14.740
10
.
390
1
34,092

1

5.290

UO POSTO VUfl
UO
NOU.
DUflk
UU
UW5fl

flifl
England z
fl

ijn
In
duizenden, alle overige posten in millioenen van
de betreffende valuta.

Auteur