Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1262

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 6 1940

6 MAART 1940

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Ec

.

ön
c.T:

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN
HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH
INSTITUUT

25E
JAARGANG

TOENSDAG
6 MAART 1940

No.
1262

COMMISSiE VAN REDACTIE:

(t T

g’ 1 ItP,L. EN
VVIe.L1VIAKIS. 1
P. Lieftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen;

H. M. H. A. van der Valic; F. de Vries.

H. F. J. Gooi – Secretaris van de Redactie.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.

Aangetcckende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. 4drnnistra 1w van abonnementen en advertenties:

Nijgh &
.’an
Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-

sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchéque- en giro-rekening

No. 145192.

.bonne?nentsprijs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Sta his-

£sch Muandbericht f 5,— per jaar. Bcide organen samen

f
20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD:

BIz

Enkele cijfers en beschouwingen over de algemeene

aspecten der financieele 1)olitiek door
Prof. Dr. J.

Tinbergen ………………………………..174

Vrijwillig of gedwongen sparen door
Prof. Mr. P.
Lieftinck

………………………………..177

Invoerrecht 01) en contingenteering van koffie in Neder-

land……………………………………..
178

Onzekerheden in de rubberpositie door
J. F. Huccoû. .
is!

Actieve beleggingspolitiek der Nederlandsche maat-

schappijen van levensverzekering door
0. Goedhart 183

De kolenpositie in
1939 1 ……………………..187

AANTEEKENINGEN:

De economiscte positie van Japan in oorlogstijd
188

Tweede druk van publicatie No.
30
van het Neder-

landsch Economisch Instituut …………….
190

MAANIJOIJFERS:

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen ……..
189

Statistieken:

Verkorte opgave der Groothandeisprijzen ……………….190
Geldkoersen-Wisselkoergen_Bankstaien ………….190, 191, 192

In cle verslagweek hoeft het Bod Sterling, dat enigc
waken lang betrekkelijk 01) den achtergrond wa& gebleven,
wccle rent cle na i’clactht getrokken. De IPonde.tutotoei-i lig
te
Now-York. clie eenigen tijd vrij stabiel ivaS geweeet, niet
liet mi ist wellicht cla.iti zij ste’u.tteperarties van de Engel-
s:ihe moiietai ie ‘autoriteiten, heeft deze week dcii drenilel,
waarop de koers tot nu t<)2
was
blijven hangen, over-
stih reden. Bij ons in clan i»door de – koîrs. clie al’ clieij tijd om
en nabij dc’ 7.43 had gcsohommeicl. teruggeioopen, een be-
ivegling. clie vooral op cleu eersten dag van cle nieuwe week
voi-sohert werd, waardoor de koets zelfs 01)
7.36
belandde,
hetgeen dus in een kleine week tijds eelt reactie met niet
minder dan 1 pOt. ‘beterkent. De marge tunsohen officieele
Pondenkoers en ,,bu’itennoteeri.ng” is daardoor nu weer
tot rond 2% pOt. ‘aangegrooi-cI. Nog steeds is er aanbod
van Bonden, doordat de’ stroom van vot

koopen van Engel-
suIte fondsen door buitenlanders te Londen onophoudelijk
voortgaait. -Vooral nu cle Engelsc’he ebli-gatie-markt in deti
laatsten tijd zoo i’aat gestemd is – de koets van war-
loo-nu ‘is niet ver van pai-i meer verwijderd, hetgeen in
ve rgel ijik ing tot cle nt in iii t nu ikoei’se n” in het begin van
den oorlog vastgesteld een stijging mot 15
pOt. boteekeuit
– zijn vele houders geneigd huit ‘bezit te Fiquicleeren. Het
Ponclenverl’ies kunnen zij – nu ‘juist ongeveer :gogcl maken
door ‘dcii hoogeren beurskoers, en buit spook van de ti’aiisfer-
blokkade hangt tocih nog aitijd bove.tt de markt, zoodat
velen cle guilege ii’hei cl gaa ‘Iie aangrijpe ii om zonder, noe-
– tneltswaa ‘cle kle’e-i’scheu]-elt dit bezit af te stooteii. De vraag
5
11aa t’ vrije Bonden wordt aan den ajn.cleren kant ‘steeds
ingeperkt door nieuwe -dcv iezenbcpal.ingen, clie het net valT
cle c-oittrôle steeds nauwer tohalen. –
De Gulden vei’toort’de niet heel veel w’ijzi.gi’tug;
bvei’
het
a.lgemeesu w’ais de s’teannniiig iets flauwe’r. De Dollar, clie
verledn week beneden cle
1.88
‘had gestaan door aa.n.bcl,
mede -in verband in eit cle nieuwe Staaitslee min g, steeg weer
tot
1.881%
tot
1.85.
De markt kon eohter zihze1f be–
clruipon en het was -niet itoodlg vool- het Ihgalisatiefonds
0111
‘te intei-venieeruin,
Dc overige valuta’s toostcicn weinig verandei’.i-itg. cle
ira-iisohe Franc volgde natuurlijk cle koer’sbew’eg.ing van
het Pond S’terli lig. Op cle goudina.rkt kwamen wijzigingen
van botoekenis niet voor, terwijl ook de omzetten uiter-
mate gering waren. Hetzelfde geldt voor Dollar-baukpa-
pier. ‘waarvan de koers vrijsvel onveranderd bleef, eerder
aan den gedrukten kant.
De geldinarkt ‘is
vI

ij ‘gemakkelijk; in dn loop van de
week liepen -demioteer-ingen een kle’tniguheid ‘terug: Drie-
niaancI s scihatk i stpap-i er gaat op
17
116.
De heleggingsmarkt, die vlak na de toewijzing op de
nieuwe leen’isig een snel en scherp ‘herstel vertoonde voor
de oude leeniligen, onderging sedertdien weer een reactie,
hbewel cle oude lenningen toch nog beduidend hooguit-
10-
teren dan in het tijdvak, dat aan de in’sohrijving op de
nieuwe voorafgi.ng. De
3-3%
pCt. Staatsleeniiig biji’., die
toen gedaald is tot
83
1
/
1
,
is na een stijging kort na de
‘toewijzing
0
1
)
cle nieuwe ]eeniing tt
86%,
teruggeloopen
tot
85%.
De ‘nieuwe leeu.ing deed dadelijik eelt flink cl’isa-gio, zooals overigens ‘verwaoht kon wo t:den, o’vereenkom –
aUg de prijzen, die ninit destijds ‘had -betaald voor ‘de stor-
tingsbewijzen. Na ‘den eei’sten verkoopdruk ontstond een
hersttel, dat echter iunriddels weer moest plaats maken voor
een nieuwe reactie, die den koers tot een laalgtel’eeoi-d van
95
pOt.
‘bracht.

174

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Maart 1940

ENKELE CIJFERS EN BESCHOUWINGEN

OVER DE ALGEMEENE ASPECTEN DER

FINANCIEELE POLITIEK.

Ter beoordeeling van de vraagstukken der finan-
ciering van cle mobilisatie-uitgaven en enkele daar-
mee samenhangende algemeene kwesties van econo-
mische politiek is het gewenscht om als uitgangspunt
te beschikken over een schatting van cle veranderin-
gen die zich reeds hebben voorgedaan, en mogelijker-
wijze nog zullen voordoen in liet nationale inkomen
van ons land. Ten aanzien van de veranderingen, die
zich hebben voorgedaan, zijn eenige conclusies in
zooverre mogelijk, dat een zekere stabiliteit is waar
te nemen in de laatste maanden, waardoor de cijfers

niet slechts de beteekenis van een gemiddelde heb-.
ben, doch inderdaad het niveau aangeven, waarop de
voikshuishouding zich – althans voor het oogenblik – schijnt te hebben aangepast. Beschouwingen over
de toekomst zijn uiteraard zeer speculatief; en zelfs
zal het blijken, dat ook ten aanzien van den huid i-
gen toestand nog een aantal factoren statistisch moei-

lijk zijn vast te stellen.
De netto-waarde van de nationale productie –
welke wij, in overeenstemming met een veelvuldig
voorkomend gebruik, als synoniem met het nationale
inkomen zullen beschouwen – kan worden geacht te
zijn samengestel’d uit de volgende elementen:
1. de netto-waarde van de productie van goederen

en diensten voor het buitenland;
91
idem voor het binnenland, te onderscheiden in:

a.
voor de mobilisatie;
5. voor particuliere en openbare investeeringen:

c.
voor particulier verbruik.
Wij zullen achtereenvolgens voor elk dezer cate-
gorieën nagaan, welke vermindering, resp. vermeer-
dering, zich sinds het uitbreken van den oorlog heeft

voorgedaan.

1. Goederen en diensten voor het buitenland.
In de internationale betalingsbalans voor Neder-
land over 1938 zijn de volgende posten (in inillioenen
guldens) aan te treffen, die tot deze categorie moeten
worden gerekend (Statistisch Zakhoek 1.939, blz. 118
e.v.):
Uitvoer van •go•ren (zondei’ gouden baren,
inuntstukken en diamanit) ………………..
1063
Verkoop van diamant aan het buitenland

23
Renten, d’i’videndeu en winsten …………….
317
Diensten als bankier, conimissionna’ir, ena. ….

5
Netto-inkonisten
van
de nationale koopvaardijrvloot
153
Baten uit doorvoer met overladiiig, neitito-iukorn-
sten
van
cle internationale binnenvaart, haven-
gelden, scheepsreparatios (voorloopig cijfer)

81
Diensten der
T’….T.

……………………..

8
Pensioenen. ‘ns., direutickosten, cm. uit Indië,
cm.

…………………………………..

72
Regeeringsonitvangsten, niet elders vermeld, en
uitgaven van burtenlnndsche reizigers ……….
6
Bo’venrlien is aLs memoriepost vermeld: handels-

winsten in den buiteniandscjhen handel ……..p. in.

Ten aanzien van de posten 3 en 8 kan worden
aangenomen, dat deze tot nu toe weinig vermindering
zullen ondergaan hebben; de posten 4, 7 en 9 kunnen
voorts, gezien hun geringe beteekenis, worden ver-
waarloosd; ten aanzien van post 10 is moeilijk een
andere gèdragslijn mogelijk, doch zal voor de zeker-
heid een vermindering met
f 10
millioen worden

aangenomen. Deze zal ongetwijfeld meer dan gecom-
penseerd worden door den achteruitgang in door
Nederlandsohe toeristen te besteden bedragen iii het
buitenland, welke in 1938
f
45 millioen bedroegen.
Iets nauwkeuriger kunnen de posten 1 en 2 (uit-
voer) en 5 en 6 (scheepvaart, enz.) worden beschouwd.
Ten aanzien van den uitvoer valt vast te stellen,
dat de waarde daarvan in •de laatste 4 maanden van
1.939 bedroeg
f
261 millioen tegen
f
373 millioen in
de laatste 4 maanden van 1938; d.i. een daling met
30 pOt.; aannemende dat deze, gezien de betrekkelijke
stabiliteit van de cijfers der laatste maanden, ook mag
worden toegepast op het jaarcijfer voor de posten 1

en 2 tezamen, levert dit een achteruitgang op van

f
330 millioen.
Ten aanzien van de scheepvaartontvangsten is het
niet eenvoudig tot een schatting te komen. Zeer
tegengestelde teudenties doen zich gevoelen. Aan dcii
een en kant is het vrachtenpeil gestegen tot het drie-
viervoudige; daartegenover zijn de kosten voor bui-tenlandsche havengelden e.d. en voor buitenlandscihe
verzekeringspremies gestegen, terwijl de omvang van
het vervoer is gedaald. Dit laatste is echter voor de
buitenlandsche schepen en de binnenlandsche schepen
die Nederlandsche havens aandoen in zeer ongelijke
mate het geval; een deel van de Nederlandsche koop-
vaardijvloot wordt thans bovendien op andere dan de
gei)ruikehjke routes gebruikt. Tenslotte zijn de bedra-
gen voor reparaties aan buitenlandsche schepen aan-
zienlijk teruggeloopen. l)e schattingen over de ver-mindering in het totaal dezer posten loopen dan ook
zeer uiteen: in het Algemeen Handelsblad van ii
Febr. j.l. werd een daling tot op X aangenomen, ter-
vijl door anderen een gelijk blijven verondersteld is.
Een onafhankelijk gegeven, dat aan het Centraal
Bureau voor cle Statistiek ter beschikking staat, is
het cijfer der uitbetaalde bonen. Voor een aantal
groote scheep vaartondernemingen, waaronder ook en-
kele Rijn.vaartonderuemingen, bleek dit bedrag in het
vierde kwartaal 1939 vrijwel
gelijk
te zijn aan dc

overige kwrarta.len van dat jaar. Ofschoon natuurlijk
geenszins kan worden geconcludeerd, dat daarom ook
de totale netto-inkomens ‘gelijk blijven zijn, is een
zekere aanwijzing in die richting ‘daarin toch aan-

wezig.
Als minimumdaling in de
z
e inkomsten wordt daar-
om een bedrag van 0 aangenomen, als inarimunidaling
schijnt een van 50 pOt. of rond
f
120 millioen toe-

laatbaar.
De achteruitgang in scheepvaartontvangsten he-
teekent, daar het hier om netto-bedragen gaat, een
even groot primair verlies in inkomen. Voor de da-lin,g in den uitvoer staat het echter anders. Een deel
van de uitvoerwaarde is betaling voor ingevoerde
grondstoffen. Dit gedeelte kan worden aangenomen
op rond
1);
de inkomensdaling besloten in de ex-
portvermindering kan daarom ‘gesteld worden op

f
250 millioen.
Productie van goederen en dien-sten voor de
mobilisatie.
De productie van deze categorie zal, blijkens offi-
cieele mededeelingen, ten minste
f
620 millioen be-
dragen, welk bedrag de minimuin-ext,rakosten als ge-
volg van de mobilisatie voorstelt. Wat onder dit be-
drag precies valt, is tot nog toe niet bekend gemaakt,.
Hierbij moet wellicht nog een bedrag worden opge-
teld voor den bouw der slagschepen voor Indië, wel-
ke echter wel over langeren tijd zal worden ver-
deeld; mogelijk is met verdere uitgaven te rekenen,
zoodat als zeer ruim maximum wordt aangenomen

f
800 millioen.
Ook voor deze goederen en diensten geldt, dat een deel ervan in den vorm van gron’dstoffen zal moeten
worden ingevoerd. De primaire inkomensstijging, die
er liet gevolg van is, zal daarom minder, rond % bijv.,
uitmaken. Globaal gesproken zal dit neerkonien op

f
460 millioen minimaal en
f
600 millioen maximaal.
Productie van .qoederen en diensten voor par-
ticuliere en openbare investeeringen.
Het totaalbedrag
der investeeringen in Nederland kan voor het jaar
1938 worden geraamd op
f
900 millioen. Dit bedrag
omvat den invoer van productiemidcleien en de in
het binnenland afgezette productie der metaalindus-
trie, alsmede de geschatte waarde der bouwproductie;
het zijn dus zoowel nieuwe investeeringen als ver-
vangingsinvesteeringen. Indien van deze laatste kan

t)
Dit cijfer is het ongewogen gemiddelde van acht –
voor de’n e’xpo’rt repiesentw’cieve – producten, waarom-
trent gegevens voorkomen in liet ,,Onderzoek naar den in-
vloed van het arbeidsloon op den kostprijs der producten”
van het Centraal Bureau v. d. Statistiek.

6 Mairt 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

175

worden aangenomen, dat ze ongeveer gelijk zijn aan
(Ie afschrijvingen, clan zal hun geidswaarde ongeveer

f
400 millioen zijn
2),
waardoor er ongeveer
f 500
millioen aan nieuwe investeeringen zal zijn besteed. liet is .waarschijnlijk, dat de beide bedragen niet on-
aanzienlijk zullen dalen in verband niet de onzekere
vooruitzichten. Een schatting van deze daling stuit
uiteraard op groote moeilijkheden. Zij kan niet an-
(Iers dan zeer grof zijn.
Van
de reïnvesteeringeri kan
worden gesteld, dat zij zeker niet geheel achterwege
kunnen blijven, doch waarschijnlijk voor meer dan
de helft zullen voortgang vinden. Voor de nieuwe
investèeringen is een sterkere daling dan met
50
pCt.
mogelijk. Eenig houvast kan daarbij nog verschaft
worden door de schatting die Keynes
3)
geeft van
(Ie reïnvesteeringen, die desnoods achterwege kunnen
blijven.: hij noemt daarbij een bedrag, dat voor Ne-
derland zou nêerkomen op
f 150
millioen, dus de
kleine helft. Ten aanzien van het totaal der inves-
teeringen kunnen de ervaringen van het jaar
1917
wellicht eeuig inzicht verschaffen. In dit jaar, toen
de schaarschte zijn intrede begon te doen, en het na-
tionaal inkomen ongeveer gelijk bleef – in geld uit-
gedrukt – aan dat van het voorafgaande jaar, daal-
de het totaalbedrag der investeeringen met
25
pOt.
In het licht van de voorafgaande cijfers lijkt dit vrij
laag. Aangenomen wordt daarom, dat de daling van
het totale bedrag der investeeringen ten minste
f 200
millioen en ten hoogste
f 500
millioen heeft bedragen;
de inkomenscialing, die daarin besloten ligt, is dan
tusschc’n
f 150
en
f 375
miljoen gelegen.
2e. Productie van goederen en diensten voor par-
ticulier verbruik.
De vraag naar goederen en diensten voor particu-her verbruik hangt in belangrijke mate af van de in-
komens. Men kan bij benadering aannemen, dat een
inkomensdaling met
f
100 millioen leidt tot een da-
ling van consumptieve uitgaven niet ongeveer
f 50
millioen
4).
Dit c•’fer is afgeleid in de veronderstel-
ling, dat geen sterke prjsbewegingeu optreden en geen
groote wijzigingen in de inkomensverdeeling en den
helastingd ruk optreden. Aan geen dezer voorwaarden
is geheel voldaan; doch de prijsstijging zou leiden tot een afwijking, tegenovergesteld aa.n die, veroorzaakt
door de
stijging
der belastingen. Voorshands wordt
daarom van bovengenoemd verband uitgegaan.. Noe-
men wij de stijging (in algebraïschen zin) van het
inkomen x, dan is de correspondeerende stijging van
(Ie consumptieve uitgaven dus
Y2
x; de daarin ver-
vatte primaire inkomensstijging % x.
Uit het voorafgaande volgt de neven staande globale
opstelling van de minimum en maximum inkomens-stijging (of daling), in millioenen Guldens.
Daar in deze opstelling slechts één onbekend getal
voorkomt, kan dit worden bepaald; de uitkomsten
zijn resp. x = —460 en
X
=
320.
Er is dus in cle
uitkomst een groote onzekerheidsniarge, doch het ge-
middelde van beide cijfers vertoont een zeer geringe
waarde, waaruit voorshands geconcludeerd kan wor-
den, dat de verandering in het nationale inkomen

Van de in het in noot 1 genoemde ,,kostprjvrapport”
onderzochte goederen wa.s het gemiddelde a.fse.hrijvingsper-
centage
6; daar de waarde der productie in Nederland voor
1938
kan worden gesteld op rond
f7
milliard
(f
5.5
mii-
hard nationaal inkomen plus
f
1.5
milliard invoer), komt
men tot een afschrijvingsbedrag van ruim
f400
miljoen.
The Ineoiiie and Fiscal L’oitentiaJ of Great Bri.tain,
Economie Journal
XLIX (1.939),
blz.
626
cv. Het is merk-
waardig, dat mt groote benadering de Engelsohe volks-
huishouding door getallen kan worden beschreven, die in
Ponden even groot zijn als de overeenkomstige Neder-
1andshe cijfers in Guldens. 3)1 geldt uiteraard niet voor
de mobilisajtiekosten, die in Engeland relatief
2 8. 3
maal
zoo hoog zijn als in Nederland.
De ,.margiva.i propensity to consume’ werd voor
Nederland voor heft inkomen als geheel op
0.47
vasstge-
steld; zie R. & M. Stone .,,The Marginal Propeusity to
Consume and the Multiplier”, Reviev of Economie Stu-
dies
VI (1938/39), p. 1.

Stijging van het nationale inkomen.
1940
t.o.v.
1938.

Uit hoofde van:

Mininiuin

8laximuiii
Daling van den uitvoer


250

– 250

Daling van scheepvaartontv. – 120

0

Mobilisatieorders
6)
……..460

600

Daling van de inveteeringen –
375

– 150

Wijziging in de consumptie

1
x

*
X

Totaal……x

X

niet zeer groot is. Deze conclusie kan nog getoetst
worden aan enkele partieele gegevens omtrent de
bedrijvigheid in eenige bedrijfstakken. Vergeleken
niet de overeenkomstige cijfers voor
1938
vertoonden
de cijfers van
1939
het volgende beeld:
Invoer van productieniiddelen (waarde) laatste
4 innd.
15
pOt.gestegen.
Aantal arbeiders in de metaalindustrie,
31
Dec.,
gelijk gebleven.
Aanbestedingen, laatste 4 maanden,
25
pOt. ge-
daald.
Waarde der kleinhandelsomzetten, Dec., gelijk ge-
bleven.
Voor de kleinhandelsomzetten is het zuiverder om
niet de cijfers voor de laatste 4 maanden te nemen,
daar die van de maanden September, October en No-
veniber sterk beïnvloed
zijn
door de hamstergolf. Deze
bracht een omzetvermeerdering, die waarschijnlijk voor
een zeer belangrijk deel uit spaargelden is betaald.
Voor de overzichtelijkheid vermelden wij ook nog
de absolute cijfers zoowel voor
1938
als voor de twee
uiterste schattingen omtrent den oorlogstijd en hun

gemiddelde:
Thans

1938

Min.

Max.

Gem.
Uitvoer…………
1086

760

760

760
Scheepvaartontv.
..

234

110

230

170
Mobilisatieorders
6)

620

800

700
Investeeringen, bruto

900

400

700

550
Consuinptie-uitgav.°)
4500

4250

4700

4500
Nationaal inkomen
5400 4900 5800 5400

In dit overzicht is het nationaje inkomen voor

1938
ontleend aan nog niet gepubliceerde bereke-ningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek, terwijl de consumptieve uitgaven zijn berekend als
nationaal inkomen (5400) – nieuwe investeeringen

(500)
– directe belastingen (400). De overeenkom-
stige cijfers in de tweede en derde kolom volgen uit
het voorafgaande in verband met de zoojuist gegeven cijfers van
1038.
De opstelling is niet zoodanig, dat
het totale nationale inkomen zonder meer als som
van eenige der hier gegeven posten valt te berekenen.
De cijfers tot hiertoe gegeven zijn alle nominale be-
dragen. In verband met de stijging van ongeveer
1
pOt. in de kosten van levensonderhoud en van
grooteren omvang in de
prijzen
van investeerings-
goederen, enz. zullen de reëele consumptie, iuves-
eeringen, enz. door lagere getallen worden weer-
gegeven. De marges tusschen deze reëele getallen en de nominaie zijn echter kleiner dan de onzekerheids-
marges in vele onzer cijfers en het heeft daarom wei-
nig zin hierop dieper in te gaan.
Onze schattingen zijn in zooverre nog aan den
voorzichtigen. kant, dat geen rekening is gehouden
met de mogelijke verschuiving der consumptieve
vraag ten voordeele van de binnenla.ndsche markt, in verband met het meer in prijs stijgen van, ingevoerde
dan van nationale producten (vgl. onder).
Het beeld dat de cijfers geven is, voor wat de
hoogte van het nationale inkomen betreft, minder
ongunstig dan velen wellicht vermoeden.
Ten dccle is dit een gevolg van onze definitie van
nationaal inkomen. Wij hebben de diensten, die de
soldaten verrichten, berekend op dezelfde wijze als
productieve diensten in den beperkten zin van dat
woord. In de meeste beschouwingen doet men dat
niet. Gebruikt men onze terminologie – die in elk

Deze term is zoo ruim op te vatten, dat daaronder
alle ,,diens*en” vallen, die in verband met de mobilisatie
moeten worden verricht.
Exclusief directe belastingen.

176

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Maart 1940

geval het voordeel heeft de geldzij’de der problemen
overzichtelijk weer te geven – dan moet men dus
aanston.ds toevoegen, dat wij door de internationale
verwikkelingen in een zoodanig andere (en slechtere)
positie zijn gekomen, dat deze productie van ,,vei-
ligheid” eeii eerste vereischte is en dat om eenzelfden
hevredigingsgraad als v66r den oorlog te bereiken,
wij deze ,,veiligheidsproduotie” noodig hebben boven
de vroegere productie.
[ii één opzicht is overigens ideze ,,veiligheidspro-
ductie” ook nog gunstig te achten, ni. in zooverre’
als daarvoor door de Overheid de ,,doorstrooming”
der inkomens, zulk een zorgenkind in depressietijden,
automatisch wordt bewerkt.
is het beeld dus in zekeren zin nog niet aoo on-
gunstig, er zijn eenige zeer bedenkelijke trekken in
aanwezig. Deze betreffen in het bijzonder de vol-
gende punten:

De
be.talingsbalons
dreigt te worden verstoord:
over de laatste vier maanden van 1939 is voor
f 150
millioen
7)
invoer minder door uitvoer gedekt dan ge-
middeld over 1938, gerekend per 4 maanden, het ge-
val was. Dienovereenkomstig is er over die periode
een verlies aan goud van de Nederlandsche Bank en
het Egalisatiefonds tezamen van ongeveer
f 200
millioen
8)
welk bedrag overigens natuurlijk van nog
belangrijke andere posten afhankelijk is. Ook is de
koers van den gulden
bijna
voortdurend op de laag-
ste der blijkbaar door het Egalisatiefonds aangenomen
grenzen gebleven.

De Staatsschuld zal in belangrijke mate stijgen,
zelfs al wordt een belangrijk deel der mobilisatie-uit-
gaven uit belastingen opgebracht. Aan dit deel zijn
toch zekere grenzen gesteld, zoowel omdat hoogere
l)elastingen op psychologische bezwaren stuiten, als
ook omdat zij de consumptieve uitgaven d.reigen te
verminderen en daarmede de productie en het na.tio-
nale inkomen.

De lage stand van de investeeringen zal zich
later wreken, daar het productie-apparaat voor de
toekomst ervan afhangt. Dit bezwaar is wellicht min-
der groot dan men geneigd is op het eerste gezicht
aan te nemen. Er staat ni. tegenover, dat ook de

Lneeste concurrenten voor hetzelfde feit staan, terwijl
hij den tegenwoordigen struntureelen overvloed van
arbeidskrachten, in den volgenden vredestijd de aan-
vulling van versleten en verouderde deelen van het
productie-apparaat betrekkelijk snel mogelijk is.
Bij de geschilderde situatie is het algemeene pro-
bleem waarvoor zich de leiding der economische en
finaiicieele politiek gesteld ziet daarom ads volgt te
forinuleeren. Er moet naar gestreefd worden om
de welvaart op een zoo hoog mogelijk peil te
handhaven door a]ie procluctiecapaciteit te gebruiken, waarover het land beschikt; echter moet daarbij
de invoer beperkt worden, ten einde uitputting
(Ier financieele reserves te voorkomen, of althans uit
te stellen tot urgentiegevallen, en
de Staatsschuld zoo min mogelijk vermeerderd
worden, d.w.z. een zoo groot mogelijk deel der staats-
uitgaven gedekt worden door belastingen. Een poli-
tiek ge’richt op verlaging van dan rentestand kan
hierbij overigens in dezelfde richting werken,
t.w.
het laag houden van den last van rente en aflossing
op de schuld.
Wat punt 1. betreft, moet worden opgemerkt, dat
er nog steeds een belangrijke werkloosheid heerscht,
zoodat uitbreiding van de aanwending van nationalen
arbeid economisch gewenscht is. Deze laat zich in
principe op twee wijzen denken, rd. door vervanging

))it bedrag is te hoog, er dat een deel der daarin be-
grepen vrachten, die aan Nederlandsehe readerjen zijn ten
goede gekom m
en, oeten worden afgetrokken. Boven’dien is
het
misschien ten deele voorraadvorming.
Zie
Van iler Valk, Egalisaitiefonidsen en monetaire
politiek in Engeland en Nederland, Publicatie No. 30 van
het Nederlandsch Economisch Instituut.

van ingevoerde afgewerkte producten door ingevoer-
de grondstoffen, evenals dit door de contingentee-
ringspolitiek in de jaren 1934-1.938 reeds is ge-
schiecl; of door aanwending van den overtolligen ar-
beid op Nederlandsche grondstoffen. Deze laatste
werkwijze is voor de betalingsbalans te verkiezen,
doch de mogelijkheden zijn beperkt. Als suggesties,
ter beoordeeling van deskundigen, mogen worden ge-
noemd bepaalde soorten grondwerk, noodig voor de
actieve en passieve defensie – en gezien de risico’s in den huidigen toestand, zeker ,,nuttig” te achten;
en voorts de productie van steenkool
9)
en zout (ten-
einde deze in het westelijk deel des lands zooveel
mogelijk op te staan) en wellicht van landbouwpro-
ducten, die meer arbeid vergen.
Doch ook een voortschrijden op den weg der con-

tingenteering schijnt, economisch gesproken, aan-
bevelenswaardig. Deze kan thans gebaseerd worden
op de overweging, dat de invoer van bepaalde luxe-
constunptiegoederen niet in ‘s lands belang is; de
daardoor vrijkomende koopkracht zal dan – althans
ten deele – gericht worden op binnenlandsche
goederen of diensten. Uiteraard kan slechts een
gedetailleerd onderzoek uitmaken, welke goederen
hiervoor in aanmerking komen, waarbij de herkomst
een punt van handelspolitiek belang is. Dat er
nog mogelijkheden aanwezig zijn, in het bijzonder in
deze tijden, kan worden vermoed uit de volgende
cijfers, clie betrelcking hebben op dan invoer in de 4
laatste maanden, van 1939, in millioenen guldens, van
geheel of bijna geheel bewerlcfe
goederen:

Totaal eonsumptiegoederen …………….
63
Waarvan: Voedings- en genotmiddelen ……..
5.2
Prod. van texiel- en kleedingindutrie
16.0
de metaalindustrie ……
16.2
chemische industrie. ……
5.2
lederindusti ie ….

……

44
Totaal productierniddelen ………………
71

Een deel dezer goederen is afkomstig uit Engeland
en Frankrijk; een ander deel uit Duitschland. Dit
laatste is daardoor direct aan export gebonden.

Zoowel de uitbreiding van de werken voor de actie-
ve en passieve defensie als het opslaan van voorraden
in het westen des lands zal waarschijnlijk neerkomen

op een vermeerdering van overheidsuitgaven en hier
kan dus strijdigheid met het onder (3) genoemde
principe optreden. Uiteraard blijft de keuze van ve-
lerlei maatregelen onderworpen aan subjectieve waar-deeringen, waarover zich statistisch niet veel laat zeg-
gen. Hier moge daarom slechts worden ingegaan op
de vraag in hoeverre, onafhankelijk van, het vooraf-
gaande, de belastingpolitiek kan worden gehanteerd,
opdat zoowel aan de punten (1) en (2) als (3) wordt
voldaan. Er schijnt iets te zeggen te zijn voor belas-
ting op goederen, die veel ingevoerde grondstoffen
of halffabrikaten bevatten – alias invoerrechten —
en voor belastingen, die drukken op inkomens, waar-uit anders zou worden opgepot, teneinde de aanwen-
ding van nationalen arbeid niet te belemmeren. Uit
sociale overwegingen moeten overigens de invoerrech-
ten niet op eerste levensbehoeften worden geheven.
Een politiek, die den rentestand laag houdt, is
echter in dit verband ook van groot belang. De mone-
taire techniek laat dit op verschillende wijzen toe, in
het bijzonder nu – nog steeds – de goudvoorraad
aanzienlijk is. De openmarktpolitiek van de Centrale
Bank moge daarom, mits de betalingsbalans door ver-dere contingenteering en invoerrechten ontlast wordt.,
aan het laag houden van den last van rente en af-
lossing dienstbaar gemaakt worden. J.
TiNBERGEN.

0)
In dit verban,d moge worden gewezen op het feit, dat
de productie van steenkool iie de laatste drie maanden van
1939
meer dan
10
pOt. lager was dan in de overeenkom-
stiige maanden van
1938.
Ten deele hangt dit weliswaar
samen met het grooter aantal
Zon-
en feestdagen, doch
men vraagt ‘zioh af of er nog niet mogelijkheden bestaan,
deze ook te henutten.

6 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

177

VRIJWILLIG OF GEDWONGEN SPAREN.

De groote extra-uitgaven, waartoe de Regeering
zich
in verband met de mobilisatie genoopt ziet – tot nog
toe ca
f
620 millioen per jaar – hebben onvermijde-
lijk de strekking het totale geldinkomen der bevol-

king te vermeerderen. Tegenover het bedrag, dat de
Overheid meer uitgeeft, staat ongetwijfeld een he-
cirag, dat door de particuliere huishoudingen en on-
clernemingen minder wordt uitgegeven, maar het blijft
twijfelachtig of het laatste tegen het eerste opweegt.
Schattingen, hoe bekwaam ook uitgevoerd, kunnen
hier slechts een vermoeden vestigen.
Met meer stelligheid is te verwachten, dat het
reëele volksinkornen, d.z. de middelen voor stoffelijke
behoeftenbevrediging, tengevolge van het uitvallen
van productieve krachten en stagnatie van invoer,
niet op peil zal kunnen worden gehouden. Aangezien
nu het deel der goederen en diensten, dat voor de
defensie noodzakelijk is – behoudens voor zoover
verspilling kan worden voorkomen – niet beknibbeid
mag worden, beteekent dit noodzakelijkerwijs, dat de
civiele consumptie doelbewust zal moeten worden in-
gekrompen.

Als maatregelen, die met het oog daarop in aan-
merking komen, worden rantsoeneering, belastingver-
hooging en sparen genoemd.
ilet is bij het laatste der genoemde middelen, nl. het
sparen, dat hieronder nader zal worden stilgestaan.

Bij sparen denken wij meestal aan een vrijwillige
handeling: het niet-uitgeven van een deel van het in-
komen voor consumptie. Op het eerste gezicht schijnt
hierin een principieel verschil te liggen tusschen
rantsoeneering en belastingverhooging, die gedwon-
gen zijn, eenerzi.jds eia het sparen anderzijds.
Bij nadere beschouwing blijkt evenwel, dat sparen
en vrijwilligheid niet noodzakelijk zijn verbonden. Er
bestaat ook een gedwongen sparen en wel in vrschil-
lende vormen.

Stijgen de prijzen der consumptiegoederen, terwijl
de inkomens, die voor dergelijke goederen worden be-stemd, op gelijke hoogte blijven, dan zal daarvan min-
der worden gekocht. Dit is één vorm van gedwongen
,,sparen”. Het is er een, die misschien niet steeds te
vermijden zal zijn, maar allerminst de voorkeur ver-
dient, om een dubbele reden.
In de eerste plaats kan het in werking treden van de noodlottige spiraal van stijgende prijzen en stij-
gende bonen er door worden veroorzaakt. En ten
tweede houdt deze dwang tot sparen geen rekening
met de sociale rechtvaardigheid, omdat hij lagere in-
komens veel zwaarder treft dan hoogere en ook de
gezinsgrootte den druk ongelijk maakt. Een andere vorm van gedwongen sparen doet zich
voor, wanneer de heffingen, die uit het inkomen wor-
den betaald, zoo hoog worden opgevoerd, dat het ge-
deelte van het inkomen, dat men voor consumptie be-
stemt, daardoor aangetast wordt. In dezen zin opge-
vat, beteekent dus belastingverhooging voorbij zekere
grens tevens gedwongen ,,sparen”. De bezwaren van
den eerst genoemden vorm worden hier, althans kun-
nen hier worden vermeden. Voor de vicieuze spiraal
bestaat in dit geval geen gevaar en met de eischen
der sociale rechtvaardigheid kan bij de verdeeling van
den belastingdruk rekening worden gehouden.
Het bezwaar, dat zich bij een te ver gaan in deze richting doet gevoelen, is van anderen aard. Een te
zware belastingdruk verhindert de noodzakelijke re-
serve- en vermogensvorming en ondermijnt aldus den
weerstand van huishoudingen en ondernemingen.
Een derde vorm van gedwongen sparen, in den
meest directen zin van het woord, bestaat hierin, dat
men een deel van zijn inkomen ontvangt in den vorm
van een uitgestelde betaling. Dit geval treft men
aan bij pensioena.ftrekken en dergelijke. Het gedeelte
van het inkomen, dat ontvangen wordt in den vorm
van een pensioenaanspraak, wordt onttrokken aan de
directe consumptie. –

Deze mogelijkheid van gedwongen sparen heeft den
Engelschen economist
Keynes op
het denkbeeld ge-
bracht voor te stellen, dat in dezen tijd bonen, sala-
rissen en andere inkomensbestanddeelen voor een ge-
deelte zullen worden betaald in spaarcertificaten en slechts voor het overige in geld. In een dezer dagen
gehouden rede over ,,De financiering der overheids-
uitgaven in verband met de mobilisatie” heeft ‘Prof.
Mr.
J. G. Koopma’ds
zich in principe met deze ge-
clachte vereenigd.

Erkend moet worden, dat de nadeelen,’ aan de voor-
afgaande vormen van gedwongen sparen verbonden,
hij aanvaarding van een dergelijk stelsel grootendeels
zouden kunnen worden ondervangen.
Keynes
heeft
zich in een onlangs gegeven toelichting op zijn plan
alle moeite getroost om een methode van berekening

van, het in den vorm van spaarcertificaten te ontvan-
gen inkomen aan de hand te doen, welke als sociaal
rechtvaardig ware aan te merken. Ook gaat dit stel-
sel niet ten koste van de noodzakelijke reservevor-
ming. Integendeel wordt deze er door bevorderd.

Toch acht ik het moment nog niet gekomen om
ons achter dit plan te scharen. En wel hoofdzakelijk
om deze reden, dat er naast het gedwongen sparen toch
nog steeds vrijwillig sparen bestaat en het niet ven-
scheljk is, dat tot dwang wordt overgegaan,’ zoolang
deze laatste mogelijkheid niet ten volle beproefd is.
Theoretisch is dwang de meest directe en cle ge-
makkelijkste methode. In de practijk zal het echter
heel moeilijk blijken het verwachte consumptiever-

mogen en het verwachte productievermogen beschik-
baar voor consumptieve doeleinden, kwantitatief tot
uitdrukking te brengen en
op
grond van die groot-
heden een billijke wiskundige formule te ontwerpen
ter bepaling van het gedeelte van de inkomens, waar-
van de betaling in geld moet worden ,,uitgesteld”.
Doch al zou men daarin slagen, dan nog zou een der-
gelijke regeling van bovenaf ons weinig kunnen be-
vredigen.

In de eerste plaats niet, omdat men op deze wijze
aan het offer ten bate van de gemeenschap van een
gedeelte der directe consumptie de vrijwilligheid out-
neemt, hetgeen niet nalaat de zedelijke waarde daar-
van te verkleinen. Het is ongetwijfeld een bezwaar
van vele der buitengewone maatregelen, die onder de
huidige omstandigheden moeten worden genomen, dat
zij een uitschakeling beteekenen van de persoonlijke
verantwoordelijkheid voor de publieke zaak. Voortge-
zette ondermijning van dit verantwoordelijkheidsbe-
sef werkt op den volksgeest verslappend en verzwakt
den psychologischen grondslag der nationale saam-
hoorigheid. Het ware zeer te betreuren, indien straks
66k op dit gebied met ,,een stok achter de deur”
moest worden opgetreden.

Een goed geleide, systematische campagne ter be-vordering van het vrijwillig sparen dient daarom zoo
spoedig mogelijk te worden ingeluid. Men wachte
daarbij nu eens niet op het initiatief der Regeering,
maar sla vrijwillig de handen ineen. De maatschap-
pelijke organen, die hiervoor het meest in aanmer-
king komen, zijn niet moeilijk aan te wijzen.

Er bestaat tegen de bovengeschetste oplossing van
het spaarprobleem echter nog een tweede bezwaar, nl.
haar mechanisch karakter. Het is niet alleen van be-
lang,
dat
er gespaard wordt,
dat
de consumptie wordt
beperkt. Van minstens even groote heteekenis is
waa.rop
bespaard wordt,
wel1e
consumptie wordt uit-
gesteld. Dit over het hoofd te hebben gezien, acht ik
economisch gesproken het zwakste punt van Keynes’
plan betreffende het gedwongen sparen.
Het kan, naar ik mêe, niet worden ontkend, dat
niet elke consumptiebeperking even noodig is en dat
niet elke cônsumptiebeperking ëven doelmatig is. Zoo-
dra de concrete vraag wordt gesteld: op welke uit-
gaven zullen wij bezuinigen, openen zich tal van ver-
dere vragen, die in verband met het algemeene doel,
dat voor oogen staat, nl. de overbrugging van het

178

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

0 Maart 1940

dreigend verschil tusschen productie-
cii
consumptie-

vermogen, in hooge mate relevant zijn.
Tav. goederen., die nog betrekkelijk overvloedig
zijn, is consumptiebeperking veel minder noodig dan
tav. waren, die reeds schaarsch zijn of zuilen wor-
den. De vraag of liet goederen betreft, die in het bin-
nenland worden voortgebracht of goederen, die uit
het buitenland moeten worden betrokken, kan even-
eens van beteekenis
zijn
in verband met de belasting.

van het vervoersapparaat en niet den stand der beta-
1 ingsbalans.
Voor cle huishoudingen geldt verder de vraag ten
koste van wie de consumptieheperking zal gaan. Tea
koste van de verzorging en opvoeding der kinderen of ten koste van het oudere geslacht; van betrekke-
lijke levensnoodzakeiijkheden of van betrekkelijke
weelde. 1-let probleem is gecompliceerder dan uien
cletikt, want het genoemde schaarschte-criterium dekt
zich niet altijd niet
bijv.
het weelde-criterium.

Niet minder belangrijk is de vraag, welke gevolgen
de consumptieheperking zal hebben voor dat deel van
de ondernemingen, welke in de civiele behoeften voor-
zien. Al moeten wij erkennen, dat deze sector van het
bedrijfsleven niet geheel onaangetast zal kunnen blij-
ven, ni. voor zoover het noodig is daaraan productieve
krachten te onttrekken voor vervulling van militaire
behoeften, toch zal men er zeer op bedacht moeten
zijn, dat het wegvallen van een klein stuk consumptie soms groote productieverliezen veroorzaken kan bijv.
als bedrijven. onrendabel worden en moeten worden
gesloten. Daardoor kar. de wanverhouding tusschen
productie- en consumptievermogen, n.b. door een con-
sumptieheperking, inplaats van verkleind vergroot
worden, en bestaat liet gevaar, dat het leveuspeil ster-
ker wordt gedrukt dan overigens onvermijdelijk is.

Aan welke kanalen en bestemmingen wordt door
het sparen cle koopkracht onttrokken? Zonder beant-woording van deze vraag, zoo vat ik mijn tweede be-
clenking samen, zijn cle gevolgen van hetgeen door
Keynes c.s. bepleit wordt, niet te overzien. Op grond
van een, mechanische heschouwingswijze mogen som-
migen de niee.ning zijn toegedaan, dat door enkel
uan ti tatieve con sumptiebeperki ng het spaa rprohleein
kan worden opgelost, wie een meer organische opvat-
ting van het economisch leven. huldigt, zal op het
standpunt staan, dat een qualitati cve con su mptiebe-
perking noodzakelijk is, d.w.z. dat meer in concreto
zal moeten, worden aangegeven,
wellc
verbruik voor
versobering in aanmerking komt.

Nu zou nog kunnen worden volgehbuden, dat dit
laatste zich 66k met een stelsel van gedwongen Spa-
ren wel vereenigen laat en dat hetgeen hier in de
tweede plaats als critiek naar voren gebracht is,
hoogstens als een aanvulling zou kunnen gelden.

Theoretisch moge dit waar zijn, practischi leidt ons
standpunt – dat liet niet in de eerste plaats er om
gaat,
dat
er weer gespaard wordt, maar wei
waarop
er meer gespaard wordt – tot cle conclusie, dat het
eigenlijke alternatief is: niet een globale hesnoeiing
van het con.sumptievermogen 5± een algemeene op-
wekkin.g om vrijwillig méér te sparen, maar: een
gecl etailleerde reglem enteering van. de consumptie,
di. een ingrijpend stelsel van rantsoeneeringsmaat-
regelen., 5± het geven van duidelijke richtsnoeren voor
het verbruik, door de consumenten vrijwillig te
volgen.
Waar de keus m.i. zoo ligt, pleit er zeer veel voor
om, althans voorloopig, langs den weg der vrijwillig-
heid het beoogde doel na te streven. Maar dat impli-
ceert dan ook een duidelijke en zoo volledig mogelijke
voorlichting van het publiek betreffende de richtin-gen, waarin de consumptie het meest beperking van
noode heeft. Dit is hij uitstek een taak der Regee-
ring, omdat alleen deze over de gegevens beschikt om
daarin leiding te geven. ‘
LIEFTINCK.

INVOERRECHT OP EN CONTINGEN

TEERING VAN
KOFFIE IN NEDERLAND.

Men schrijft ons uit koffiekringen:

invoerrecht.
Zooais bekend, hieef t de Necieriandsche Regeeriug
kort geleden besloten om, daclehijk ingaande, ten be-,
hoeve van het Leeningfonds, een invoerrecht op kof-fie van
j
20 pci 100 kg ongebrand en
f
26 per 100
kg gebrand te heffen. Na de tijdelijke heffing van

f
12 in 1936, is dit voor liet eerst, dat koffie weer
belast wordt en aangezien de Minister daarvan jaar-
lijks 8 millioen Gulden gedurende een periode van
15 jaar verwacht, kan worden aangenomen, dat dit
thans een duurzame heffing zal worden. Dit te eer-
der, omdat, blijkens de invoercijfers uit het verleden,
de raming van een jaarljkscheu invoer van 40 mil-
lioen kg zeer aan den hoogen kant is. Over de jaren
1934 t/in 1938 werd gemiddeld per jaar netto 35.252
ton ingevoerd. Deze gemiddelde invoer was dus 4.748
ton lager en op die basis zal de te verwachten hef-
fing ongeveer
f
950.000 minder zijn (lan door den
Minister wordt geraamd, terwijl bovendien deze hef-
fing de tendens heeft dezen. invoer, zooals wij zullen
zien, verder te verminderen.

Een lief
. fiig van
f
20 per 100 kg drukt wel bui-
tengewoon zwaar, indien men bedenkt, dat de ge-
‘one koffies in Amsterdani ongeveer 14 tot 18 ets. per half kg gelden en dat hijv. de Nederlandsch-In-
dische hevolkingskoffie hier 11 ii 12 cts. per hkg
waard is. Als specifieke heffing drukt zij bovendien
liet zwaarst daar, waar die druk het minst kan wor-
den gedragen, wat door de structuur van de vraag
ernstiger gevolgen zal hebben dan door de Regeering blijkbaar wordt verwacht. Koffie toch is een product,
dat alvorens liet wordt geconsumeerd, moet worden
gebrand en door dit branden ontstaat een verlies aan
product, welk verlies het inbrandpercentage wordt,
genoemd. De mate van dit verlies hangt van ver-
schillende omstandigheden af. Harde koffies bijv.
bevatten weinig water en bij branden zal dus het
verlies kleiner zijn, maar ook door de mate van aan-
wezigheid van doppen, vliezen, stof en andere onzui-
verheden, wordt het inbrandpercentage beïnvloed. De
Minister neemt, blijkens de toelichting, aan, dat
f 20
ongebrand overeenkomt met een heffing van
f
24
per 100 kg gebrand – bij de
.f
26 heffing houdt men
rekening niet de omzetbelasting als compenseerend
invoerrecht – e.n gaat er dus van uit, dat 100 kg
gebrand verkregen worden uit 120 kg ongebrand, een
verschil van 20 pOt. van, liet gebrande product of
16% pOt. van het ongebraucle. Dit is een gemiddelde,
maar de werkelijkheid is, dat verschillende koffiesoor-
ten ook verschillend inbranden. Voor Rio en Santos
kan men een percentage van 12
a
14, voor Neder-
lan.dsch-Indische ondernemingskoffie (Robusta) een van 15 k 17, voor Indische bevoikingskoffie, hoewel
zeer verschillend, al naar gelang van de kwaliteit, een
van 17 á 19, voor Midden-Arnerikaansche
cmi
andere
blauwe koffies een van 14 á 16 en tenslotte voor som-
mnige Afrikaansche een hooger percentage, tot hij en
boven de 200, aannemen.
Tengevolge hiervan krijgt de koffieheffing een ge-
heel ander karakter, omdat hoewel reeds in den prijs
het inhrandverlies tot uiting komt, dit thans bovendien
nog eens door een feitelijk hoogere heffing wordt ge-
accentueerd. Immers, een heffing van 20 ets. per kg
ongebrand komt bij een verlies van 12 pOt. neer op bijna 11.4 ets. per pond gebrand, bij een verlies van
16 pOt. op 11.9 ets. en bij een verlies van 20 pOt. op 12.5 ets. per pond gehran.de koffie. De heffing
varieert dus naar gelang van het inbrandpercentage
en nu gaat een lage waarde veelal samen met een
hoog inbrandpercentage, waarvan het gevolg is, dat
het specifieke recht eigenlijk geen progressieve, maar
een degressieve heffing wordt niet alle consequenties
daaraan verbonden. Immers, indien voor een koffie-

6 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

179

soort, clie hier 12 ets. noteert nog eens 1234 ets. in-
voerrecht moet worden geheven, dan beteekent dit een
heffing van ruim 100 pOt. van cle waarde, terwijl
voor een soort, die 30 ets. opbrengt en slechts 12 pOt.
inbraudt, 11.4 ets
mv
oerrecht moet worden betaald
of percentsgewijze slechts 38 pOt.
Dit is uit den aard der zaak op zichzelf reeds een
abnormaal verschijnsel, dat echter aan elke specifieke
heffing is verbonden, maar hier tot belangrijke con-
sequenties kan leiden in verband met de

Structuur van de vraag.
In ons land wordt in doorsnede een middelmatige
kwaliteit koffie geconsunieerd, maar indien wij dit
verbruik nader analyseeren, dan komen wij tot de con-
clusie, dat er naast het z.g. massaverbruik, dat zich
tot de goedkoope koffies beperkt, ook een z.g. smaak-
verbruik is. Voor massaverbruik nu is van beslissen-
de beteekenis voor den omvang van het verbruik de
prijs van het product en wij zien steeds, dat hierbij
prijsdaling een toenemen, prijsstijging een verminde-ren van den omvang der consumptie inedebrengt. Dit
om twee redenen, ni. in de eerste plaats, omdat ge-
poogd wordt dooi een grootere toevoeging van surro-
gaten den detailprijr zoo lang mogelijk op peil te
houden en in de tweede plaats, omdat, indien op den
duur cle detailprjzen worden verhoogd, de consump-tie van de melange in omvang afneemt en wordt ver-
vangen door surrogaten. Een heffing nu van 10 ets.
per pond ongebrand moet op den duur de detailprij-
zen doen
stijgen
en inmiddels is reeds een eerste ver-
hooging van den detailprijs met 6 ets. voor de goedkoop-
ste soorten ingevoerd. Als gevolg daarvan moet dus
een vermindering van het verbruik worden verwacht,
hoe minimaal de stijging ook per kop moge zijn (er
gaan ongeveer 70 koppen koffie uit een pond ge-
brand), omdat de huisvrouw niet per kop, doch per
half pond rekent.

Anders staat het met het koffieverbruik als smaak-
verbruik. De betreffende consumenten ,,genieten” het
zetsel en hier ligt de nadruk op de kwaliteit en
speelt een verschil in prijs, binnen bepaalde grenzen,
geen grooten rol. Van een
prijsstijging
zal hier dus
langen tijd geen merkbaren invloed op de consumptie
uitgaan; in zekeren zin is hier nog van een genots-
artikel sprake.
Wie, bij het hestudeeren van het werk van Dr. Rosa
Philips ,,De invloed van de Braziliaansche koffie-
verdedigingspolitiek op de koffie-importen der hoofd-
consumptielanden” ‘) op deze twee tendenzen acht
slaat, zal beide in de cijfers bevestigd vinden.
De consequentie van een globale specifieke heffing
als de ingevoerde, waarbij de goedkoope soorten door
grooter inhrandverlies een zwaarderen last te dragen
krijgen, is dus, in dit licht beschouwd, dat het massa-
verbruik juist den zwaarsten druk ontvangt en dat
dus het koffieverbruik in deze categorie zal vermin-
deren, terwijl de smaakkoffies qua omvang der con-
suniptie weinig nadeel zuilen ondervinden. Voor de
Neclerlandsch-Indische robusta’s, die hoofdzakelijk de
behoeften der eerste categorie hevredigen, is deze
heffing dus zeer nadeelig, temeer, omdat de surro-
gaten onbelast blijven en het prijsverschil tusschen
koffie en surrogaat grooter wordt, hetgeen het over-
springen van het verbruik bevordert.
Uit het voorgaande blijkt, dat het er voor de Ne.
derlandsch-Indische koffies, wat den afzet in het
moederland betreft, niet al te fraai zou uitzien. Het
moederland nu had voo.r het Indische product, blijkens
onderstaand overzicht, wel een groote, zij het toch
geen overheerschende beteekenis:

mv.
van Ned. mv. van

Totale invoer van
Koffie uitvoer Indische koffie Surin. koffie koffie in Nederland
Ned.-lndië in Nederland in Nederland bruto

netto
1936 96.793 t.

14.304
t.

90
t.

37.332
t.
31.801 t.
1937 100.523

19.621

50

43.113 ,, 34.914
193870.107

15.668

112

53.152

43.744
1)
Uitgave No. 9
van hot
Necle’rlandsch Econoiseh In-
shituut.

Men ziet hieruit, dat ongeveer 18 â 19 pOt. van
den Indischen uitvoer naar ons land ging, terwijl van den bruto-invoer hier te lande ongeveer 33 á 40 pOt.
uit eigen koloniën afkomstig is.

Con.tingen.teerir&g.
Kort voordat het invoerrecht op koffie werd inge-
steld, was echter reeds door de Regeering bekend ge-
maakt, dat ten behoeve van de koloniale koffies een
contingenteering zou worden ingesteld, waarbij de
verhouding tusschen eigen en vreemd product 50 50
zou worden. Voor Nederlandsch-Indië zou dit, indien
wij de kleine hoeveelheid product uit Suriname ver-
waarloozen, een vooruitgang beteekenen met ongeveer
100.000 balen per jaar, indien wij liet verbruik in
liet verleden als basis nemen.
De aanleiding tot dezen vorm van steun door het
moederland nioet worden gezocht in de slechte posi-
tie der Inçlische koffiecultuur, gevolg van de reeds
jaren bestaande overproductie van het geurige vocht,
waaraan in dit weekblad reeds vroeger aandacht werd
besteed
2).
Brazilië pousseert bovendien zijn uitvoer
en thans wil de Regeering Indië te hulp komen door
het afzetgebied te vergrooten. Echter moet dan al
dadelijk worden vastgesteld, dat de Indische koffie
nooit, behoudens momenteel, nu zij door de scheep-
vaartverbindingen zeer stiefmoederlijk wordt behan-
deld – de verbinding met verschillende afzetgebieden
is gebrekkig 5f geheel verbroken -, moeite heeft
gehad met het vinden van afzetgebied. De moeilijk-
heid kwam voort uit den lagen prijs, waardoor geen
rentabiliteit kon en kan worden verkregen, behalve
in een enkel uitzonderingsgeval. Ondanks de belem-
meringen, die overal tegen de koffie zijn opgericht,
werd het Indische product steeds geheel afgezet,
waartoe ook een -groot verbruik in Nederlandsch-In-
dië zelf (meer dan 600.000 balen of een 37.000 ton
per jaar) zeer medewerkte. In het vraagstuk van den
afzet van Indische koffie was door den oorlog, zooals
gezegd, verandering gekomen en eerst kortgeleden
namen de reederijen weer koffie ten vervoer naar Ne-
derland aan – voorloopig op basis van 18.000 ton
(= pl.m. 300.000 balen) per jaar -, terwijl Frankrijk
niet en Scandinavië moeilijk bereikbaar waren.
Zou-
doende ligt nog een voorraad van ongeveer 250.000 ha-
len koffie in Indië op verscheping te wachten. Doch
gehoopt mag worden, dat dit een tijdelijk verschijnsel
is en de con tingenteering schijnt, hoewel de nadere uit-
werking nog steeds ontbreekt, niet tijdelijk te zijn.
En dan moet, in het licht van den v6ôroorlogschen
toestand worden vooropgesteld, dat alleen die steun
voor de Nederlandsch-Indische koffie doel
heeft,
die
de opbrengst van het product verbetert, m.a.w., dat
niet een zelt,erstellen van afzet, maar alleen een ver-
betering van den prijs doel heeft.
Dit wil zeggen, dat het product meer dan tot nu
toe moet opbrengen, dus dat de Nederlandsche con-
sument meer voor het product zal moeten betalen. Nu
levert Nederlandsch-Indië weliswaar verschillende
soorten koffie af, waarvan Arabica en Liheria bij-
zondere kwaliteiten hebben, doch het gros van de on-
dernemings- en bevolkingsoogsten wordt toch gele-verd door de nog altijd ordinaire Robusta’s en op de
ondernemingen, die deze soort aangeplant hebben,
bestaan ook de grootste moeilijkheden.
Het besluit om den invoer van koffie hier te lande
te contingenteeren, is van heteekenis voor producen-
ten, handelaars, branders en consumenten. Voor de laatste categorie, omdat het van hen een offer moet
vergen, wil -de contingenteering doel treffen, en dan
zeker een offer in prijs en misschien zelfs wel in
smaakbevrediging.

Het producentenbela.ng.
De eenig’e wijze, waarop de producenten daadwer-
kelijk steun kunnen ontvangen, is door hun een recht
op .de markt te geven en, omdat een algemeene steun

2)
Zie o.a. E.-S.B. van 29
Maanit
1939.

180

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Maart 1940

bedoeld, wordt, dus, om de voor N.ederland’sch-Indië
gereserveerde hoeveelheid over alle producenten te
v.erdeelen. Doordat de helft van den invoer vap Nader-
lancisch-Indische cii Surin’aamsche herkomst mpet zijn,
is dan het gevolg, dat men deze koffies hier te lande
moet koopen, om zijn bedrijf voort ‘te zetten’ en om-
dat, uitgaande van de hypothese, dat’ het heole con-
tingent noodig zal zijn, elke producent dan een soort
monopolie heeft, zal een hoogere prijs kunnen worden
gevraagd en verkregen. Op den duur, nadat ‘de reeds
ingklaarde koffievoorraden: zijn, verbruikt, zal’ do
Nederlandsch-Indisohe koffie’ hier tot de grens, die
het slachten van de kip met’ de gouden eieren zou
beteekenen, eiken prijs kunnen bedingen, die zou
worden gevraagd. Zouden echter handelaars in Néder-
land, branders of importeurs de licenties krijgen, dan
wordt weliswaar het afzetgebied gereserveerd, doch
van een premie in den prijs’ zou geen sprake meer
zijn en de contingen’teering zou d’an beter achterwege
kunnen blijven.’

Echter, met een monopolie in handen van’ produ-
centen
;
is het sluitstuk dat noodzakelijk is om een
te groote benadeeling van consumenteii te voorkomen,
een prijsvasts’telling door de Overheid en ditarmede
komt men op een gevaarlijk pad, omdat dit inscha-
koling van een contrôle-instantie beteekent, die kva-
liteitsversehillen niet kent en ii den prijs kan waar-
deeren en bovendien zal de consument dan nog naast
het invoerrecht en een extra-prijs de kosten van het
overheidsingrijpen moeten betalen. Co.ntiugenteering
beteekent in wezen in dit geval een geschenk van het
Nederlandsche koffiedrinkende publiek aan de In-
dische koffieplanters en dan een geschenk in geld en,
zooals wijt nog zullen zien, vermoedelijk in genot. En
dan rijst de vraag of daartoe de noodzakelijkheid be-
staat. In, Nederlandsch-Indië zijn in groote ‘lijhen 2
groepen producenten, nl. de ondernemingen en de
bevolkingskoffie-producenten. Voor de tweede grdep,

de bevolkingskoffie, ontbreekt, naar, onze meaning, de’
noodzakeiijkheid omdat hier niet van een verlies
latende productie sprake is. Zoolang bevolkingskoffie
ter markt komt, beteekent dit, dat de tuinbezitters in
dcii pluk voordeel’ hebben gezien en dus dat deze een bate afwerpt, zooals zulks met de geheele Inlan.dsche
productie, voor zoover deze verzamelnijverheid is, het
geval is. Hier terechtkoniende steun beteëkent dus
een geschenk, waartoe in het geheel geen aanleiding
bestaat. ,

Van de ondernemingen is bekend,, dat de meeste
met verlies werken, zoodat daar het steunprincipe
denkbaar is en zooals blijkt uit de aankondiging’ van
voorstellen door de Regeeing ook wensch’elij’k wordt
geacht. Men kan lang strijden over dé vraag of een
dergelijke steun kan worden verdedigd, een strijd, waarin wij ons thans niet willen mengen. Wil men
de koffie steunen, dan ‘moet men het zoo doen, dat
ook werkelijk de steun daar komt, waar hij noodig is
en ‘dit is nu weer niet uitvoerbmar. De Regeering ken bijv. niet de bevolkingskoffie en nog rendeerende on-
dernemingen daarvan uitschakelen, althans niet via
een contingenteering, doch cip vraag is toch ‘gemoti-
veerd of dan een hooger in,voQzrecht met een directe
uitkeering aan de noodlijdende ofldernemingen, .d ie
hiôrvoor in aanmerking komen, niet de voorkeur ver-
dient. Bij een steun in den vôrm van ëen
contingeh-
teering zal mn .de invoerlicenties moeten verdeelen over alle producenten, in het, kader van de Rege’e-
rin’gigedaclite
;
dus ook over de hevolking’sprodncen-
ten, en’ du i’n verhouding tot hun productie-capa-
citeit; oihçlat elke andere verdeelihg hét venredig-
lieidsprinci’jie, dat aan dit systeeni ten grond’slag
ligt, doet verloren gaan. Voor de lcleiiie bevolkings-
producenten is dit echter zeer., .moeilijk te. .verwezen-
lijken door hun zeer .grot. aantal ,en be&ekkeiijk
kleine individueele produotië. Daardoor .wordt een
directe verdeehng onmogelijk en. meh zal yoor dé,ze
categorie wei tot een verdeeling over de exporteitrs
moeten komen. Dpeh hiervan is het gevolg, dat de

prbducenten niets van den’ steun ontvangen, omdat
natuurlijk de bate komt aan’ hen, die een monopolie-
positie hebben en dit is niet de producent, voor wien
niets verandert. Om koffie-exporteurs een bate in
den schoot te werpen, daartoe bestaat echter geen en-
kele grond.

De verdeeling over de koffie-ondernemingen is niet
zoo moi’ljk, omdat de productie-capaciteit bekend is; omdat echter niet alle koffies voor de Nederlandsche
markt geschikt zijn, zal men de licenties overdraag-
baar moeten maken, teneinde de aanvoer van. onge-
schikte soorten te voorkomen. En dan kan, zooals ge-
zegd, deze koffie een prëmie opbrengen – en dus
steungevend werken – tot een door de Regeering ge-
stelde grens. Omdat niet elke Indische koffie voor
verbruik hier te lande geschikt is, zal de afnemer
bovendien reeds een premie geven aan de geschikte
koffies, teneinde hiervoor de mogelijkheid tot aan-
koop van licenties te openen.

De consequentie zal dan echter zijn een hoogere
prijs voor de koffies, die voor massaverbruik moeten
dienen en daaruit ontstaat een tendens tot verminde-
ring van het koffieverbruik en dus van invoer van

deze koffies en, via deze, weer een tendens tot ver-
mindering van den invoer van smaakkoffies, voor

zoov’er deze niet uit Nederlan,dsch-Indië afkomstig
zijn, als gevolg van de contingenteering. Dit zou dus
kunnen leiden tot een gechongen beperking, via den
gecoritingenteerden – en gedwongen kleiner worden-
den – invoer, van de consumptie van dee categorie.
En dit zou er dan weer, nadat de ingeklaarde voor-
raden geconsumeerd zijn, toe leiden, dat de hoeveel-
heid uitgereikte licenties – aangezien de verminde-

ring eerst achteraf bemerkbaar wordt – te groot
blijkt, waarvan het gevolg zou zijn, dat de premie
verloren zou gaan en daarmede den steun aan de
koffie. Uiteraard zal deze tendens niet tot het uiterste
kunnen worden voortgezet, maar er zal een zeker
evenwichtsstadium komen, waarin, indien de contin-
genteering een tijdlang loopt, een kleine premie zal
kunnen worden bedongen en een kleine vermindering
van de consumptie ontstaat en indien dit stadium
bereikt zou zijn, kan de regeeringscontrôle wellicht
worden gemist.

Het meest juist achten wij, zooals gezegd, een di-
recten steun.

Voor de uitvoering van een dergelijke steunrege-
liug is de basis, dus de vraag waarom gesteund wordt,
van de grootste beteekenis. Deze basis ken zijn het
behouden van werkgelegenheid, liet voorkômen van
kapitaalsvernietiging, het feit, dat men in de toe-
konst gunstigere verhoudingen voor de koffie ziet,
enz. Wij persoonlijk zien geen reden om de Indische
koffie te steunen, doch kunnen ons van groot-Nader-
landsch standpunt een andere gedachte voorstellen, waarbij dan e,en causaal verband wordt gelegd tus-
schen het Nederlandsclie koffieverbruik en den steun
aan cle Indische ko:ffie. Dit zoo zijnde, zou er dan
naar gestreefd moeten worden een practische oplos-
sing te vinden, uitgaande van de volgende gedachten:
10.
het is een zuivere ondersteuning, gebaseerd op
Nederlands ko’ffieverbruik; 2o. dan komen alleen voor
steun die koffie-producenten in aanmerking, die niet verlies werken, dat niet uit eigen middelen kan wor-
den bestreden, maar tevens op grond van hun fiscale
halansen d’e beste vooruitzichten bieden voor de toe-
komst; 3o. het steunhedrag is zoodanig, dat het in staat, sielt liet bezit in den bestaanden toestand te
handhaven,; dit houdt dus geen verband zonder mcci
met den kostprijs; 4o. voor het verzamelen van het
steunhedrag wordt liet invoerrecht met een zeker be
drag verhoogd.

Koffiehandel.

Voor den koffiehandel is de tegenwoordige positie
to ch. al weinig gunstig, maar ‘de contingenteering zal

den toestand nog ongunstiger maken. Deze tak van

6 Xlaart 194

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

181

handel heeft in ons land steeds een groote beteekenis
gehad, als directe, maar ook als indirecte handel en
hij had daarbij het voordeel te steunen op een, zij het niet groote, binnenlandsche markt. En deze kon in de moeilijke tijden een zekere natuurlijke basis vormen.
In verband met de contingenteering valt zij thans ten
deele weg, aannemeude, dat de handel wel de licenties
voor vreemde koffies ontvangt. Anders bestaat er de
kans, dat op de prijzen van deze koffies een druk
zou worden geoefend, omdat hier in verband niet de
steeds te onzent liggende voorraden tegenover een
veelheid van aanbod een, beperkte vraag staat. Doch
voor den handel wordt het handelen in Nederlandsch-
Indische koffies vooi Nederlandsch verbruik gedeel-
telijk uitgeschakeld, omdat de producent of zijn agent
en de brander door cie contingenteering op elkaar zijn
aangewezen. Oontingenteering schakelt een der belang-
rijke taken van den handel, het juiste product voor
een bepaald afzetgebied te vinden, in zekere mate uit
en door al deze factoren wordt de basis voor de acti-
viteit van den handel kleiner en minder hecht. Voor de laatste categorie, de
branders,
levert een
contingenteering uiteraard de meiljkheid, dat zij een
beperktere keuze bij den aankoop krijgen, hun me-
langes dus moeten veranderen, teneinde zoo goed mo-
gelijk de oude smaken te handhaven, wat geld kost
en waarschijnlijk een voortdurende aanpassing ver-
eischt.
Aan een contingenteering zijn dus tal van nadeelen
verbonden, die zouden vervallen, indien de door ons
gedachte gang van zaken – een hooger invoerrechit met directen steun waar zulks gemotiveerd is – zou
worden gekozen. Weliswaar zou het invoerrecht ook
een vermindering van het verbruik tengevolge hebben
en dus ook, iij het niet in die mate, de basis voor den koffiehandel verkleinen, maar alle belanghebbenden
zouden de vrije keuze behouden. De vraag kan echter
worden gesteld of ook door differentieele begunstigin.g
bij het invoerrecht niet daadwerkelijke steun zou kun-
nen worden verleend, omdat dan de begunstigde koffies
een beteren prijs kunnen maken. Het voorbeeld daar-voor is Frankrijk, waar het koloniale product op deze
wijze een belangrijke markt heeft veroverd. Van den
totalen invoer van koffie in Frankrijk van 198.411
ton in 1933 kwam 18.488 ton uit de Fransche kolo-
niën; 6 jaar later, in 1938, waren deze
cijfers
resp.
186.432 en 59.475 ton. Nu is de begunstiging in
Frankrijk zeer groot; koloniale koffies zijn onder-
woz-pen aan een heffing van frs. 369.65, de meeste
vreemde koffies evenwel worden met Frs. 772.65 be-
last. Hierdoor zou hier te lande dus het smaa.kver-bruik, voor zoover de koffie niet uit onze koloniën
afkomstig is, zwaarder worden belast, terwijl er een natuurlijke tendens tot vergrooting van den aanvoer
van koloniale koffies voor het massaverbruik bestaat.
Evenwel, wil de Regeering een bedrag van gemiddeld
20 ets. per kg heffen, dan zal met deze tendens reke-

ning moeten worden gehouden en dan kan men niet
zeggen: dus dan maar 25 en 15 ets., want zéé zou de
rekening op den duur niet sluiten. Men zal het eene
bedrag dus meer moeten verhoogen dan dat het an-
dere wordt verlaagd, in zooverre de Indische koffie
een deel der begunstiging ontvangt, krijgt zij dus
steun, maar hoe de toestand voor den consument wordt,
valt niet te zeggen. Toch zou het zeker overweging
verdienen om, indien men de door ons gedachte oplos-
sing, die in elk geval het voordeel heeft den steun
te geven daar, waar
hij
noodig is, niet wenscht, deze
mogelijkheid te overwegen, al moet dan worden be-
dacht, dat niet meer de Indische koffiecultuur als
geheel wordt gesteund, maar alleen de ondernemingen,
die het in ons land verbruikte product maken en de
ingevoerde bevolkingskoffie, die terwille van haar be-
staan geen steun behoeft.

ONZEKERHEDEN IN DE RUBBERPOSITIE.

Het besluit van het internationale rubbercomité
om het uitvoerpercentage voor het tweede kwartaal
van dit jaar op 80 te handhaven, leidt ertoe de rub-
herpositie nader onder de loupe te nemen, teneinde na te gaan of uit de feiten de motiveering kan wor-
den afgeleid. De statistische positie is sedert het
begin van den oorlog veel moèilijker te overzien dan
voordien en ook het comité is tot meer schattingen
dan vroeger verplicht. Bepaalde cijfers, nl. de voor-raden in de veemen in Groot-Brittannië worden niet
meer gepubliceerd, statistieken komen later of blijven
geheel achterwege. Ook vroeger moesten bepaalde cij-
fers worden getaxeerd, maar sedert het uitbreken van
den oorlog is hun aantal grooter geworden. Een cijfer
met zwakke basis was bijv. altijd dat van de stooinende
voorraden en nu rubber tijdens het vervoer verloren
gaat (torpedeeringen, mijnengevaar), zoodat het wel
in de uitvoeren, maar niet in de invoeren verschijnt,
is daarmede de onzekerheid grooter geworden. Toch
zijn de gegevens van het internationale comité de
meest nauwkeurige, die beschikbaar zijn en wij zui-
len van deze dan ook uitsluitend gebruik maken.

Resultaat 1939.
De door het comité gepubliceerde gegevens over
1939 zullen, naar onze meening, niet ver van de
waarheid af zijn en dan verschijnt de geraamde ah-
sorptie van 1.074.961 ton voor de rubber-imnporteeren-
de landen wel als een zeer gunstig cijfer. Deze absorp-
tie is samengesteld uit het verbruik der Vereenigde
Staten en Groot-Brittannië en de invoeren der overige
wereld. Het verbruik der Vereenigde Staten is een
record, nl. 577.591 ton. In verband met de stelling,
dat het rubberverbruik bij een oorlog sterk zal toe-
nemen, is het interessant te zien, dat van het accres
ad ruim 140.500 ton 115.000 â 120.000 ton op reke-
ning van de bandenindustrie komt en voor het leeu-
vendeel v66r eind Augustus werd geregistreei-d; de
productie van buitenbanden was in 1939 ruim 16 mii-
lioen stuks grooter dan in 1938 en daarvan waren tot
einde Augustus reeds ruim 12.400.000 stuks meer
vervaardigd. Bij de hinnenbanden zien wij hetzelfde
verschijnsel en aangezien de afleveringen van banden
sterker zijn toegenomen dan door de vergrooting der
automobielproductie, (ongeveer 3.600.000 auto’s tegen
2.500.000 in 1938), wordt gemotiveerd en de banden-
voorraden niet een overeenkomstige mutatie vertoo-
nen, moet worden aangenomen, dat de in dezen vorm
gehouden onzichtbare rubbervoorraad is toegenomen. 1939 is niet alleen voor de automobielproductie, maar
ook voor de kleiuhandelsverkoopen geen ongunstig
jaar geweest; de laatste omvatten bijna 3Y4 millioen
auto’s, wat 38.4 pOt. meer is dan in 1938. Ongetwij-
feld is hier een vraag voor oorlogsdoeleinden in het
spel, hetgeen wel blijkt uit de opvoering der produc-
tie van trucks in October, toen 61.558 stuks werden
geproduceerd tegen in October 1938 22.018 stuks, maar van groote beteekenis is de directe stimulans
van den oorlog op de Amerikaansche automobielin-
dustrie nog niet geweest. Naast de oorlogsvoorberei-
ding in den loop van het jaar zal de tijdelijke oor-
logsconjunctuur in September en October stimulee-
rend hebben gewerkt, maar daarna is in de Vereenig-
de Staten een rust ingetreden.
Dat het verbruik in Groot-Brittannië en Frankrijk
door den oorlog zou worden gestimuleerd is volkomen
begrijpelijk, maar van groote beteekenis is dit toch
ook weer niet. Groot-Brittannië verbruikte in 1939
122.837 ton ruwe rubber tegen in 1938 106.915 en in
1937 114.600 ton.
De grootere invoeren in andere landen moeten voor een deel worden gesteld op rekening van een onzicht-
bare voorraadvorming en dan is een vergelijking met
vorige jaren moeilijk; voor de rest van Europa wordt
de totale invoer geraamd op 244.957 ton tegen in
1938 279.341 ton, voor de rest der rubberimportee-
rende wereld op 129.576 ton tegen 110.307 ton in

182

ECONOMISCH.-STATiSTISCHE BERICHTEN

6 Maait 1940
1938. Voor deze laatste categorie rubberverbruikers
is er, naar onze meening, alle aanleiding -om hier aan
een vergroote consumptie te denken, hoewel bijv. de
groote aankoopen van Japan doen denken aan voor-
raadvorming. Doch de gedachte, dat hier de verwer-
king van rubber grooter is geweest dan in 1938 wordt ook versterkt doordat 1938 tegenover de beide vorige
jaren een lager cijfer te zien heeft gegeven en door
het steeds stijgend rubberverbruik van de productie-
landen, clie in 1939 11.161 ton verwerkten tegeu in
1938 8.480 ton.
De balans van 1939 is dus, dat door de cijfers nog
steeds niet onze meening, dat een oorlog eerder het
wereldverhruik aan ruwe rubber zal verminderen dan vermeerderen, weerlegd i. Het uitvallen van Duitsch-
land en de daartoe thans behoorende gebieden, betee-
kent op basis van 1938 een vermindering van onge-
veer 117.000 ton en hoewel kan worden aangenomen, dat Duitschlancl niet geheel zonder rubber zal komen,
zal de invoer toch belangrijk kleiner zijn.
Door de hoogere rubberprijzen is zoowel in de Ver-
eenigcle Staten ais in Groot-Brittannië het verbruik
van geregenereerde rubber weer grooter geweest dan
in het jaar daarvoor, zoowel in. absoluten zin als in
verhouding tot het verbruik vanr uwe rubber. Voor
de Vereenigde Staten steeg het van 120.800 tot
182.603 ton, voor Groot-Brittannië van 8.882 tot –

10.407 ton.
Een zeer ernstig feit voor cle toekomst van de rub- –
ber achten wij, dat cle Standard Oil C
y
. of New
Jersey kortgeleden van de T. G. Farbenindustrie cle
patentrechten voor de productie van buna heeft aan-
gekocht en besloten heeft tot den hoüw van een fa-
briek, waarvan de kosten op 1 millioen Dollar worden –
geraamd. Wel is de geschatte kostprijs (20 $ ets.) nog
belangrijic hooger dan die van rubber, maar een pro- –
cluctie in het groot kan in dit opzicht tot merkwaar-
dige resultaten leiden. Ht is mogelijk, dat deze
aankoop verband houdt met de berichten, welke kort-
geleden circuleerden, dat uit petroleum-residu syn.-
thetische rubber kan worden verkregen en gezien de groote hoeveelheden van dit afvalproduct in de Ver-
eenigde Staten geeft deze aankoop te denken.
De werelcluivoer
van rubber heeft in 1939 aan de –
verwachtingen beantwoord; de restrictielanden heb-
ben door een te kleinen export den carry-over, die
op ult. 1938 ruim 22.000 ton was, teruggebracht tot 6.280 ton, Siam heeft iets meer uitgevoerd dan was
toegestaan en Fransch Indo-China en de outsiders
hebben de uitvoeren van 1938 belangrijk overschre- –
den. Volgens de restrictie-overeenkomst moet -van
den uitvoer van Indo-Qhina thans een hoeveelheid
van 5.140 ton onder contrôle van het comité worden
gesteld. .
Maken wij de positie over 1939 met een enkel cijfer
op, dan ontstaat cle volgende opstelling:

Geraunde wereldab-sorptie ……………..
1.074.961
ton Ycrelcluit’oerejt

……………………..
987.648
Afneming der w-are’ldvoorracleii ………….
87.3

1.3
ton

In dit
cijfer
is niet begrepen het verlies van rubber
tijdens het vervoer,’ doch, dit kan, zooals wij nog zul-
len zien, niet van grooten: omvang zijn. –
Met betrekking tot de
voorraden
buiten -de res-
trictiegebieclen, valt vast te stellen, dat deze, die op
31 December 1.938 452.1.09 ton bedroegen, indien wij
vrliezen door to-rpedeeririg etc. buiten beschouwing
laten, dus per eind 1939 moeten hebben bedragen
368.818
ton, indien het cijfer voor stoomende rubber
ad
1.52.000 ton juist is. indien wij. bedenicen, dat, het
transport in oorlogstijd moer tijd vergt, dat voorts op –
31. December voorraden onder do-uaneco-ntrôle worden
geplaatst, die als uitgevoerd worden beschouwd en
1

tenslotte, dat op 31 December 1939 alleen naar de
Vereenigde State-n reeds ruim 90.000 ton stoomeude
waren, clan kan aan dit cijfer een grooto mate van juistheid zeker niet wordefl ontzegd. – -.
emen wij het als ongeveer juist aan;
4
an
gpu,
v


erliezen tijdens het transport op zee buiten bescho-u-

wing gelaten, op eind December 1939 in de Britsche
veernen slechts een hoeveelheid van 27.153 ton opge-
slagen zijn geweest tegen op eind Augustus van dat
jaar 44.917 ton. Het is bekend, dat deze voorraad
belangrijk kleiner moest zijn en wij meenen, dat dit
cijfer niet ver van de waarheid af zal zijn. Is dit zoo,
dan kan de door torpedeering etc. verloren gegane
hoeveelheid rubber echter nooit groot zijn.

Besluit comité.

Met een voor de tegenwoordige omstandigheden
kleinen zichtharen rubbervoorraad werd het jaar 1940
begonnen, zij het, dat de plaats dier voorraden gun-
stig was, nl

In de vembrui-Is1aiicicn ………………….
189.444
ton
Stooniend …………………………….
152.000
di
de p rocluctiel anden buiten -cle restri-ctiege-

biudn

……………………………..
27.369
368.813
ton

Bovendien moest een voorraad van 85.000 ton rub-
ber in de Vereenigde Staten in verband met de ruil-
transactie worden geblokkeerd. iTet is bekend, dat de
aankoopen daarvoor reeds in 1938 endeve-rsehepingen
kort daarna zijn begonnen. Cijfers 0-ver den omvang
der aankoopen worden niet gepubliceerd, maar wel
was bekend, dat medio Januari reeds een 65.000 ton
waren ge-kocht en dat de aankoopen nadien zijn voort-
gezet, zoodat mag worden aangenomen, dat deze
thans vrijwel zijn voltooid. De verscheping mag nu
tot September as. plaats hebben. Het besluit van het rubbercomité, voor het eerste kwart-aal het uitvoer-
percentage op 80 te fixeeren, was
in
dit licht vol-
komen begrijpelijk: kleine voorraden, de noodzakelijk-
heid een geblokkeerden voorraad te vormen, groote ac-
tiviteit van de Amerikaansche rubberindustrie zijn
even zoovele argumenten voor kleine restrictie.
– De positie van het artikel is door den oorlog moei-
lijker te overzien geworden dan voordien en e-r zijn
ook geheel andere factoren bijgekomen. Sommen wij
de punten op, die voor de zuivere
statistische po-
sitie van beteekenis zijn, dan komen wij tot het
volgende overzicht:

de zichtbare voorraden per eind December 1939
waren niet groot in verhouding tot het verbruik;
in 1939 heeft onzichtbare voorraadvorming
plaats gevonden, van welke de omvang niet bekend
is; het is mogelijk, dat hiermede ook in 1940 wordt
voortgegaan, maar eens komt hieraan een einde;
door den verscherpten duikbootenoorlog wordt de
kans op verlies aan rubber tijdens het transport groo-
ter en deze verliezen kunnen als verbruik worden be-
schouwd;

weliswaar zijn Duitschiand en andere gebieden
als verbruiker grootendeels uitgevallen, maar de ac-
tiviteit in de Vereenigde Staten en de geallieerde lan-
den geeft daarvoor eeuige compensatie; voor de Ver-
eenigde Staten kan echter als normaal verschijnsel na
het, eerste kwartaal een teruggang in het verbruik
worden verwacht;

voor de vorming van den geblokiceerden rubber-
voorraad voor de ruiltransactie moet rubber worden
vrijgegeven. De
psychologische
factoren “oor de beslissing wa-
ren, dat de markt het handhaven op 80 pOt. ver-
wachtte en dat reeds geruimen tijd een deport op de
termijnmarkt bestaat. Voorts, dat in Groot-Brittannië
thans een schaarsc-hte aan rubber bestaat.
Onder deze omstandigheden was van een handhaven
van 80 leidt tot nevenstaande opstelling voor den
mits niet het gevolg zou zijn een groote vermeercie-
ring der voorraden-, geen gevaar voor een scherpe
prijsdaling te duchten. En voor een vrees, dat de
vrije voorraden daardoor sterk zouden toenemen, be-
stond geen aanleiding. Immers, een uitvoerpe-rcentage
van 80 leidt tot n.evenstaande opstelling voor den
wereld-rubberuitvoer in het eerste halfjaar van 1940. Deze toeneming is zeker niet groot en kan door de
markt worden gedragen, waarbij- ecn kleine prijs-

6 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

183

Voor de.geza.menlijke restr.ietielaudeu toegestane
uitvoer

…………………………….
504.500 ton
Voor

Siani toegestane

uitvoer

……………
20.500
Voor deze gebieden te verwaohten extra-uitvoer
-in verband met gunstigen prijs ……..

stel
20.000
Uitvoer

i?rauseh

ludo-China

…………….
32.000
Uitvoer

outsidei’s

……………………..
20.000

687.000 ton
De wereld absorptie zou, onder alle voorbehoud,
in verband met de abnormale omstandigheden
globaal kunnen worden geraamd
Op: Verbruik Vereenigde Staten

….315.000ton
Groot-Brittannië

……70.000
Invoer overige landen

……….175.000
te

reser vee-ren

voor

aanvulling
vrijen voorraad in verband met
de Engelsoh A.merikaansehe ruil-
transactie

……………….85.000

____________ 645.000
Vermoedelijke

toeneming

zichtbaren,

vrijen
voorraad ongeacht verlies van rubber tijdens

het

transport

……………………….
42.000 ton

daling bovendien door sommige delegaties niet
011-
wenschelijk zal zijn, geacht. Voor de Britsche dele-
gaties was evenwel vermoedelijk een ander vraagstuk
in verband met de oorlogvoering van beteekenis, ni.
de deviezeupositie der geallieerde riiogendheden. Dit
punt toch kan een factor van heteekenis zijn. De ge-
allieerden zijn thans op alle mogelijke wijzen bezig
hun bezit aan buitenlandsche hetaalmiddelen te in-
ventariseeren en zij moeten, zoodra de oorlog in volle
scherpte begint, over de middelen beschikken om zich
van de noodige stoffen uit het buitenland te voor-
zien. Daarbij is ‘de rnbber een zeer kostbaar ruilobject,
omdat er thans belangrijke vraag naar bestaat en wij kunnen ons dus voorstellen, dat een grooter uitvoer-
percentage, dan strikt noodzakelijk, wordt nagestreefd,
indien daardoor de totale opbrengst niet in gevaar
komt. Tenslotte zijn de Britsche gebieden gezamenlijk
de belangrijkste leveranciers. Voor de rentabiliteit der
andere rubberproducenten is, trouwens evenals voor
de Britsche, een zoo groot mogelijke uitvoer, zoolang ‘de prijs er niet te veel onder lijdt, uiteraard een voor-
deel, zoowel omdat het de marge tusschen den prijs
eenerzijds en de kosten en onkosten, anderzijds ver-
groot en bovendien omdat het deze marge over een
grootere hoeveelheid product geeft. Onder de tegen-
woordige omstandigheden is bovendien het prijsniveau
veel afhankelijker van bijzondere factoren, zooals
scheepsgelegenheid, hoewel tot nu toe de afvoer vnu
rubber zeker nog niet onder een gebrek aan scheeps-
ruimte heeft geleden, maar de vraag voor bepaalde be-stemmingen blijft nu nog van zoodanigen omvang, dat
een vaste markt in productie-landen gehandhaafd wordt
en zoolarug deze toestand voortduurt, is het vanzelf-
sprekend, dat de productie-landen ervan wenschen te
profiteeren. En het is dan logisch, dat waar tal van
onzekere factoren bestaan, voor welke de gezamen-lijke balans veeleer overhelt – althans op het oogen-
blik – naar een tijdelijk grootere absorptie van rub-
her, dat het internationale comité er de voorkeur aan
,geeft,
het uitvoerpercentage te handhaven boven een
érgooten der restrictie, welke op papier wellicht
wJ,
ps’chologisch echter veel minder
,
wenscheljk is,
A
.
nestt zulks niet weg, dat op den duur, zooals de
-gerboudingen zich nu laten aanzien, een verscherping restlictie niet kan uitblijven. Doch zoolang môge-
1ij
,;&ft-
;benefit of the doubt” geven, is zeker ver-
tandig
politiek, ook al omdat daardoor de prijs weer
op ecn niveau zal komen, waarmede producenten op
den duur meer gebaat zijn dan met een prijs, welke
stimuleerend werkt op reclaimed en synthetisehe
rubber.

Overige besluiten comité.

Daarnaast heeft het comité besloten cle additioneele
uitbreiding van den aanplant met 1 püt. niet, maar
herontginning tot 1943 onbeperkt toe te staan; hier-
over echter ditmaal niet. J. F. H.

ACTIEVE BELEGGINGSPOLITIEK DER

NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJEN
VAN LEVENSVERZEKERING.

In een vorig artikel
1)
hebben wij besproken, hoe
de omvang der actieve heleggingspolitiek van de Ne-
derlandse levensverzekeringmaatschappijen – in de
zin van een grotere frequentie van de mutaties in de
samenstelling der heleggingsportefeuilles dan tot dusverre – bezwaarlijk is na te gaan. Wel hebben
wij kunnen wijzen op enige symptomen van een zo-
danige politiek, maar wij hebben tevens in het licht
moeten stellen, hoe op dit punt de toeneming van
de onderhandse leeningen aan publiekrechtelijke
lichamen een tegenwerkende kracht oplevert.
De tweede in bovengenoemd artikel behandelde
vorm van actieve beleggingspolitiek – uitbreiding
van bepaalde beleggingsvormen en opneming in de

portefeuilles van nieuwe beleggingsobjecten – leent
zich beter tot een kwantitatief onderzoek.

Toenemende belangstelling voor aandelen, buil en-
landse obligatiën en onroerende eigendommen.

Het blijkt, dat ook in Nederland de ontwikkeling
na de oorlog 1914-’18 sporen vertoont in de richting
van actieve beleggiugspolitiek in deze zin. Door de
verliezen in en na de wereldoorlog op de onvolmaakt-
heden der traditionele beleggingspolitiek opmerkzaam
gemaakt, heeft ook het Nederlandse levensverzekerings-
bedrijf gepoogd, door een grote:re risico.:verdeling,
zowel binnen het kader der afzonderlijke beleggingen
als wat het aantal beleggingsvormen betreft, de soli-
diteit en de rentabiliteit der heleggingsportefeuilles
te verstevigen. Hiervoor was temeer aanleiding, toen
de rentedaling sinds 1925 en de groeiende concur-
rentie op het heleggingsterrein, met name van de
zijde der Rijksfondsen en -instellingen, de noodzaak
met zich mede brachten, om met handhaving der
soliditeit de rentabiliteit der beleggingen op te voe-
ren, teneinde een voldoende marge tussen de aan de
berekening van premiën en premiereserves ten grond-
slag gelegde rentevoet en de behaalde rente

te ver-
zekeren ).

De mate, waarin de rentedaling het levensverzeke-
ringsbedrjf heeft beïnvloed, moge- blijken uit de on-
clerstaande tabel, waarin de gemaakte rente over de
voornaamste beleggingen en cle gemiddeld verkregen
rente over alle beleggingen sinds 1925 zijn opge-
nomen:

Tabel T.
Gemiddeld gemaakte rente over de voornaamste beleggingen
en over het totaal van alle beleggingen der
love-nsverznker-iugmaatsehappijen
1).

Jaar
Hypo-
theken
_________
Effecten Lenin-
gen
“p

schuld-
bekenten.I

Polisbe-
1 leningen
Vaste
eigend.
Alle
beleg-
gingen

%
0/,
0/,
0/
0/0
1925
5,71
5,30
5,96
5,2
5,13
5,42
1926
5,60
5,-
5,74
5,1
5,34 5,28
1927
5,38 4,89 5,20
5,1
5,38 5,16 1928
5,24
4,87
4,96
5,1
5,63
5,08
1929
5,18
4,89
4,85
5,1
5,60
5,05 1930
5,13
4,92
4,83
5,2
5,57
-5,03
1931
5,06 4,98
4,76
5,2
5,59
5,-
1932
5,02
5,36
2)
4,71
5,1
5,35
5
2
03
1933
4,98
4,66
4,69
5,1
5,19
4,81
1934
4,90
4,60
4,64
5,1
5,12 4,77
1935
4,76
4,33
4,52
5,1
5,10
4,63
1936
4,69 4,44
2)
4,41
5,1
5,10
4,58
1937
4,64
4,09 4,26
5.1
5,28
4
2
43
1938
4,37
3,83
3,83
5,1
1

5,38
4,12

Gegevens ontleend aan de Verslagen der Verzekerings-
kamer.
2)
Beïnvloed door lage koersen in het begin van
het jaar.

‘) C. Goedhart, Actieve beleggings-politiek der leve-ns-
vcrze-kerin.gmnatsehapijen; E.-S.B. van 28 Fchruar.i 1940.
Door verschillende maatschappijen zijn -hiertoe dc pre-
miën verhoogd en is de gecalculeerde rente omlaag ge-
h raeht.

184

ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN

6 Maart 1940

Bij het beschouwen van deze tabel moet er natuur-
lijk rekening mee worden gehouden, dat de daling
van de
01)
de kapitaalmarkt bedongen rente slechts
getemperd in de cijfers van de jaarlijks gemaakte ren-
te tot uitdrukking komt. Dit geldt met name voor de hypotheken en de onderhandse leningen, in mindere
mate voor de effecten, die grotendeels tegen beurs-
koers worden gewaardeerd. De cijfers betreffende de
rentabiliteit van vaste eigendommen zijn enigermate
geflatteerd als gevolg van aanzienlijke afschrijvingen in verschillende jaren.
De genoemde omstandigheden en nieuwe ideeën
hebben na de vorige oorlog, vooral sinds omstreeks
1925, een groeiende belangstelling voor aandelen ver-
oorzaakt. Afwisselende koersverliezen en -winsten
kunnen, evenals koersschommelingeu van obligatiën,
opgevangen worden door zgn. ,,schommelfondsen”,
waartoe hetzij de extra-reserves, hetzij afzonderlijke
reserves voor geidbelegging kunnen dienst doen. Ook
ten aanzien van ontvangen dividenden kan een der-

gelijke politiek worden gevoerd.
Cijfers omtrent de aandelenportefeuilles vermelden
de verslagen der Verzekeringskamer eerst van 1927
af. Uit de verslagen der maatschappijen blijkt echter,
dat aandelen aanvankelijk zelden als belegging geko-
zen werden. Hoe de belegging in aandelen en het per-
centage, dat de aandelen uitmaken van de totale be-
leggingen der levensverzekeringmaatschappijen in
latere jaren zijn opgelopen, moge blijken uit de on-
(lerstaande tabel:

rf
i
b
e
l H.
Aandelen portefeuille der gezamenlijke Ne’derlande
lnvensverzekeriiigmaaitsehappijen (in ‘duizenden guldens
en in p’rooen van de totale beleggingen)
1).

Jaar

1
Bedrag
1
Percentage
1927
……..
11.291
1,8
1928
……..
18.106
2,6 1929
……..
25.958
3,5
1930
……..
31.381
3,9
1931
……..
20.091
2,6 1932
……..
20.092
2,3
1933
……..
19.457
2,1
1934
……..
18.012
1,8
1935
……..
19.297
1,9
1936
……..
31.634
2,8
1937
……..
39.968
3,3
1938
……..
47.409
3,6

‘) Cijfers ontleend aan en berekend uit de Verslagen
d er Verzekeringskanier.

Het blijkt, dat aan het einde van 1930 de belegging
in aandelen reeds was opgelopen tot ruim f31 mii-
lioen, uitmakende 3.9 pOt. van het totaal der beleg-
gingen. De uitbreiding van het aandelenbezit in 1929
en 1930 droeg ertoe bij, dat ondanks de ingetreden
rentedaling het op effecten behaalde rendement
enigerinate steeg.
Een reactie veroorzaakte de conjunctuuromslag, die
in 1931 tot zeer aanzienlijke koersverliezen op aan-
delen leidde. Het streven naar actieve beleggingspo-
litiek in de hier besproken zin nam voorlopig een
einde. Vrees voor valuta-daling, zowel wat buiten-landse als wat de eigen valuta betrof, beheerste het
beleggingsbeleid en van actieve beleggingspolitiek in

de hier besproken zin was vrijwel niets meer te be-
speuren, totdat met de conjuncturele opleving en de
devaluatie van de gulden in 1936 een nieuwe periode
van actieve beleggingspolitiek werd ingeluid. Er moet
echter aanstonds op gewezen worden, dat deze tweede
golf van actieve beleggingspolitiek van geheel andere
aard is dan de eerste
3).
Na de oorlog 1914-
2
18 was
het de
vrije wil
van de beleggers, die tot het voeren van actieve beleggingspolitiek deed besluiten. In de

3)
VgI. het artikel ,,Verschui-vingen in de beleggingen
der le’vcnsi’erzeke ringmantschappijen” in het Economisch-
Statistisch Maan-dberioht van Januari
1940.

jaren sinds 1936 is de situatie echter veeleer zo, dat
externe omstandigheden. – met name een grote ka-
pitaalovervioed tegenover een geringe investerings-
activiteit en een daaruit resulterende en tot het uit-breken van de hûidige oorlog steeds verder gaande
daling van de rentestand – de levensverzekering-
maatschappijen tot actieve beleggingspolitiek
ge-
dwongen
hebben.
Wat de belegging in aandelen betreft, zien wij dan
ook na 1935 weer een Vrij sterke toeneming, namelijk
van
f
19.3 millioen of 1.9 pOt. van het totaal der be-
leggingen aan het einde van 1935 tot
f
47.4 millioen

of 3.6 pOt. der beleggingen per ultimo 1938.
Het blijkt, dat de betekenis van de belegging in
aandelen door de Nederlandse ievensverzekeringmaat-
schappijen vrij aanzienlijk ten achter blijft hij die,
welke onirn-ige Engelse maatschappijen te zien geven;
in sommige gevallen is daar de belegging in aandelen tot meer dan 20 pOt. der totale beleggingen gestegen.
De oorzaak van dit verschil is waarschijnlijk ten dele
te zoeken in de relatief beperkte markt hier te lande.
Verreweg het grootste gedeelte van de aan cle Am-
sterdamse beurs genoteerde aandelen zijn èf buiten.-landse aandelen ôf aandelen van Nederlandse onder-
nemingen, die uit hoofde van hun uitgebreide inter-nationale activiteit zo valuta-gevoelig zijn, ook wat
hun dividenden betreft, dat belegging in aandelen
dezer ondernemingen in strijd zou. kunnen komen- met
het beginsel van valuta-evenwicht, waarover wij nog
nader komen te spreken. Maar ook afgezien hiervan
menen wij, dat de Nederlandse percentages betreffen-
de de belegging in aandelen te verkiezen zijn boven
die in Engeland en wei op grond van hetgeen wij
in ons vorige artikel over de grenzen van deze be-
leggingsvorin hebben opgemerkt.
Een soortgelijke ontwikkeling als de aandelen ver-
tonen de buitenlandse obligatiën (zie tabel V). Na-
dat de belegging in deze obligatiën aan het einde van
1930 tot f86 millioen of niet minder dan 10.6 pOt.
van het totaal der beleggingen was opgelopen, trad
een daling in tot
f
43 milioen of slechts 3.8 pOt. der
beleggingen per ultimo 1935. Sedertdien zijn de bui-tenlandse obligatiën weer in omvang toegenomen tot

f
60.6 millioen of 4.1 pOt. der beleggingen aan het
einde van 1938. Wij komen op deze beleggingsvorm
nader terug bij de bespreking van het valuta-even-
wicht.
De belegging in onroerend goed is later dan de aan-
delenbelegging,
namelijk
eerst in de ,,tweede golf”,
object van actieve beleggingspolitiek geworden. De
overgang naar en de uitbreiding van deze beleggings-
vorm stuit op grotere weerstand dan de overgang
naar en uitbreiding van de belegging in aandelen
en buitenlandse obligatiën. Voor exploitatie van on-
roerende eigendommen is een bijzondere kennis en de
opbouw van een speciale organisatie vereischt; slechts
enkêle maatschappijen beschikken reeds van oudsher
over een dergelijke Organisatie en uitgebreide erva-
ring op dit terrein. Het is dan ook begrijpelijk, dat
de dwang der omstandigheden hier nodig was, om de
nieuwe ontwikkeling in gang te zetten. Sinds een-
maal op dit punt de koe bij de horens is gevat, is de
ontwikkeling bijna verbazingwekkend geweest. –
De kwantitatieve •betekenis van de belegging in
vaste eigendommen moge uit tabel III blijken.
Uit deze tabel blijkt, dat de onroerende eigendom-
men tijdens de oorlog 1914—’18 zowel absoluut als
relatief in betekenis toenamen. Na de oorlog werd
aanvankelijk aan deze vorm van belegging geen uit-
breiding meer gegeven- en eerst sinds 1933 is weer
een relatieve stijging waar te nemen; de absolute
bedragen zijn sedert 1928 reeds opgelopen
4)•

De uitbreiding van de belegging in onroerende
eigendommen voor en tijdens de oorlog 1914—’18 had

4)
Vgl. omtrent dit onderdeel der actieve beleggings-
politiek ook het genoemde artikel in het Economisch-Sta-
tistisch Maandbericht van Januari
1940.

6 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

185

Tabel III.

Belegging in onroerende goederen door

de Nederlandse
levensverzekeringmaatschappijen
1)

(in duizenden guldens
en in procenten van de totale beleggingen).

Einde van het jaar
Bedrag
Percentage

Circa
25
der grootste Mijen.:
1911
20.981
10,1
1913
24.465
9,9
1916
28.776
10,5
1918
37.576
11,3
Het geheele bedrijf (circa
70
)
ilijen.)
1923
38.816
8,4 1924
36.642
7,5
1925
34.772
6,5
1926
34.946
0,0
1927
31.635
4,9
1928
31.934
4,6
1929
32.863
4,4
1930
35.433
4,4
1931
36.237
4,6
1932
36.021
4,1
1933
39.821
4,3
1934
43.243
4,3
1935
50.834
4,9
1936
59.936
5,3 1937
99.274
8,2
1938 130.241
1

9,9
1)
Ontleend aan en berekend uit het artikel ,,Verschui-
vingen in de beleggingen der levenaverzekeringmaatschap-
pijen” in ht Economisch-Statis4iseh Maandberieht vnu
Januari
1940,
tabel III.

voornamelijk betrekking op het bezit aan kantoorge-
bouwen. Belegging in andere vaste eigendommen dan
de eigen kantoorgebouwen kwam slechts bij enkele
maatschappijen op enigszins belangrijke schaal voor
en leverde daar bevredigende resultaten op
5)

De toeneming sinds 1929 was aanvankelijk vooral
toe te schrijven aan de inkoop van hypothecaire on-
derpanden, maar in de laatste jaren is duidelijk een
aanzicnlijk vergroote belangstelling voor de belegging
in onroerende eigendommen, vooral in nieuwbouw,
waar te nemen. De tweede golf van actieve beleg-
gingspolitiek bracht een stijging van het bezit aan
onroerende eigendommen van
f
36 millioen of 4.1
pCt. der beleggingen aan het einde van 1932 tot niet minder dan
f
130.2 millioen of 9.9 püt. van het to-
taal der beleggingen per ultimo 1938.
Welke voor- en nadeelen de belegging in ,,Sach-
verte” met zich brengt, bespraken wij reeds in ons
vorig artikel.

De mening is meermalen verdedigd, dat de beleg

ging in ,,Sachwerte” en in aandelen in mindere mate
voor belegging van de premiereserves dan wel voor
belegging van (le extra-reserves in aanmerking komt.
In verband hiermede hebben wij in de onderstaande
tabel voor verschillende jaren nagegaan, welk ge-
deelte van de premiereserves (eigen risico) geacht kan
worden, belegd te zijn in hypotheken, obligatiën, on-
derhandse leningen en polisbeleningen en welk ge-
deelte daarnaast door vaste eigendommen en aan-
delen moet worden gedekt.
Het blijkt, dat v66r en tijdens de vorige oorlog de
onroerende eigendommen ten volle of bijna ten volle
als dekking der premiereserves dienst moesten doen.
Na de oorlog, toen het bezit aan vaste eigendommen
bijna geen uitbreiding onderging, was dit in veel
mindere mate of zelfs in het geheel niet het geval.
Eerst sinds 1931 is weer een enigszins belangrijk ge-cleelte der vaste eigendommen en aandelen als beleg-
ging der premiereserves te beschouwen. Aan het einde
van 1038 was zelfs van een bezit aan onroerende
eigendommen en aandelen van
f
177.7 millioen een
bedrag van
f
137.4 millioen voor dekking der pre-mniereserves nodig. Zolang deze dëkking in niet op

) Vgl. dc artikelen van C. Verweij en Mr. J. Kist in
de Jaarboekjes van de Vereeniging voor Levensverzekering
van
1908
en
1914
en het Verslag der Verzekeringskamer
over 1024.

Tabel IV.

Belegging van de premiereserves der Nederlandse
levenavcrzekeringmaatschappijen
1)
(in duizenden guldens).

-‘

t
‘.
.

x

.o=

‘E

n ct

1911
206.251
184.789
21.462
20.981
1
5.808
1913
239.800
219.114
20.686
24.465
1
6.197
1916
278.925
239.135 39.790 28.776
7
6.709
1918
336.162 275.537
60.625 37.576
7
8.145

1923
429.165 408.482
20.683
38.816
7
18.192
1924
454.389 439.108
15.281
36.642
7
26.512
1925
492.082 485.870
6.212
34.772
7
37.992
1926
532.422
537.8711

34.946
7
45.254
1927
580.511
582.446

31.635
11.291
53 130
1928
626.485 629.770

31.934
18.106
61.890
1929
675.977 672.301 3.676 32.863
25.058
65.492
1930
723.049 726.963

35.433
31.381
72.742
1931
783.428 711.431 51.997 36.237
20.001
35.764
1932
810.316
787.539
22.777
36.021
20.092
69.001
1933
858.597 832.089 26.508
39.821
19.457
68.700
1934
918.104
902.980
15.124
43.243
18.012
79.616
1935
964.091
930.370
33.721
50.834
19.297 79 349
1036
1.031.002
998.894 32.108
59.936
31.634
101.847
1937
1.131.586
1.030.272
101.314
99.274 39.968
101.345
1938
1.227.165
1.089.741
137.424
130.241
47.409,
96.563
1)
VOOr
1923
ongeveer
25
der grootste maatschappijen;
vanaf
1923
ongeveer
70
maatschappijen.
2)
Vanaf
1927
excl. aandelen.
3)
Vanaf
1927
ook: door aandelen.

geld luidende bezittingen een niet abnorrnaal groot
deel der premiereserves uitmaakt, is hiervan o.i. ach-
ter geen groot gevaar te duchten.

Valuta-evenwicht.

Ten besluite van onze opmerkingen over actieve
beleggingspolitiek der levensverzekeringmaatschap-
pijen hier te lande willen wij nog kortelings stilstaan
bij een beginsel, dat sinds de vorige oorlog in Neder-
land sterker dan tevoren de aandacht heeft gehad:
het beginsel van valuta-evenwicht.
Het is alleszins begrijpelijk, dat liet streven naar
valuta-evenwicht – d.w.z. het streven, om tegenover
iedere verplichting in een bepaalde valuta een dek-
king in diezelfde valuta te stellen – sinds de we-
reldoorlog veld gewonnen heeft. Onder de betrek-
kelijk stabiele valutaverhoudingen véôr de wereld-
oorlog werd hieraan weinig of geen aandacht ge-
schonken. Verschillende buitenlandse waardepapieren
werden even soliede geacht als binnenlandse beleg-
gingsfondsen. De kwestie van valuta-evenwicht vorm-
de nauwelijks een probleem.
De oorlog 1914-’18 bracht in dit opzicht grote verandering. De ontreddering van verschillende
muntstelsels bracht enkele Nederlandse levensverze-
keringmaatsehappijen, die aanzienlijke guidensver-plichtingen in vreemde valuta hadden gedekt, op of
zelfs over de rand van de afgrond. De verliezen op
effecten tijdens de oorlog werden geraamd op circa
15
pOt. van een effectenbezit van ongeveer
f150 mil-
lioen, waarbij nog omvangrijke verliezen op bankre-
keningen e.d. kwamen
6).
Deze moeilijkheden en
déconfitures gaven een krachtige stoot aan het tot
stand komen in 1922 van de reeds lang bepleite Wet
op het Levensverzekeringbedrijf, waarbij de Verzeke-
ringskamer als controlerende instantie werd inge-
steld.
Van de aanvang harer werkzaamheden af heeft dc
Verzekeringskamer aangedrongen op dekking van de
zuivere bruto-reserves in overeeukomstige valuta, liet-
geen wil zeggen: in hoofdzaak in guldens, daar slechts
een gering gedeelte der verplichtingen in vreemde
valuta luidt. Dekking anders dan in guldens is in
deze opvatting alleen toegestaan tegenover verplich-tingen in vreemde valuta en eventueel tegenover een

6)
Vgl. H. Grossmann, Verliezen of effecten (Jaarboekje
van de Vereeniging voor Levensverzekering,
1921/22).

186

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Maart 1940

deel der onkostenreserves en extra-reserves. Dit laat-
ste is wel verdedigd, teneinde op deze wijze, ingeval
van clepreciatie van cle eigen valuta beter aan een
stijging van lonen, onkosten enz. tegemoet te kunnen
Icornen.
De geschetste opvattingen zijn niet onmiddellijk
algemeen aanvaard
7),
maar zijn toch meer en meer
de heersende geworden.
Cijfers omtrent de omvang der buitenlandse beleg-
gingen van het gehele levensverzekeringsbedrijf in
de periode vSdr, tijdens en onmiddellijk na de wereld-
oorlog staan niet ter beschikking, hetgeen er op zich-
zelf al op wijst, van hoe weinig belang oorspronke-lijk het verschil tussen binn.en- en buitenlandse be-
leggingen werd geacht. Bij 9 grote maatschappijen
bestond in 1914 de effectenportefeuille voor 47.4 pOt.
uit buitenlandse fondsen
8)
Het is wel aan te nemen,
dat de buitenlandse beleggingen v66r de oorlog 1914
—’18 ook voor het gehele
bedrijf
aanzienlijk waren,
gezien de voorkeur voor buitenlandse effecten, die in
clie dagen in Nederland bestond. Het ligt voor de
hand, dat de buitenlandse beleggingen in en onmid-
dellijk na de vorige oorlog werden ingekrdmpen in verband met de grotere risico’s en de stijgende cre-
dietvraag van de binnenlandse overheid.
In 1918 maakten hij 11 maatschappijen de buiten-
landse effecten 33.9 pOt. der effectenportefeuille
uit
8
). De hier boven aangeduide moeilijkheden en
cléconfitures en de nadruk, waarmede de Verzeke-
ringskarner het beginsel van valtua-evenwicht van
stonde af aan verdedigde, wijzen echter ook voor de
laatstgenoemde periode nog op een niet onbelangrijk
aandeel van de buitenlandse beleggingen in de por-
tefeuilles van verschillende maatschappijen.
Vanaf 1929 beschikken wij over cijfers betreffende de omvang der buitenlandse obligatiën:

Tabel V.
Bezit aan buitenlandse obligabiën der Nederlandse
levensverzekeriogmaatschappijen
1).

Einde van

Bedrag Percentage van de

het jaar

totale beleggingen

1929 ……..

74.400

10,0

1930 ……..

86.094

10,6

1931 ………67.249

8,6

1932 ……..60.140

6,9

1933 ……..48.446

5,3

1934 ……..

49.864

5,0

1935 ……..

43.022

4,1

1936 ……..

49.972

4,4

1937 ……..51.321

4,2
1938 ………

60.600

4,6

7)
Ontleend aan en berekend uit de verslagen der Ver-
zaken ngskarïier.

Het bezit aan buitenlandse obligatiën beliep aan het einde van 1929 het vrij aanzienlijk bedrag van

f
74.4 millioen en steeg onder invloed van het streven
naar actieve beleggingspolitiek in de hiervéér bespro-
Icen zin zelfs tot
f
86 millioen aan het einde van

1930, d.i. van tO pOt. tot 10.6 pOt. der totale beleg-
gingen. Daartegenover bedroegen in die jaren de wis-
kundige reserves der buitenlandse verzekeringsporte-
feuilles resp. slechts
f
11.5 en
f
13.3 millioen. Neemt
men hierbij in aanmerking, dat nog enkele andere
activa (aandelen, vaste eigendommen, hypotheken,
polisheleningen) buitenlandse beleggingen bevatten,

7)
Bijv. niet door Mr. Ii. W. F. Treub, die in zijn rede,
getiteid ,.Het beleggingevraagstuk voor de maatschappijen van levensverzekering”
(1.024)
bezwaren opperde tegen
dekking van buitenlandse vemplichtingen in dezelfde va.-
ltLta, wanneer deze sterk dcprecieei-t. Dc Verzekerings-
kamer stelde zih tegenover deze mening in haar verslag
over
1923.
S)
Vgl. ,,De JÇron,iek” van Dr. Mr…..Sternheiin van
15-
12-’37, bis. 189.
dan is de uitspraak gerechtvaardigd, dat in die jaren
blijkbaar niet overal even streng aan het evenivichts-
principe werd vastgehouden, ook al diende een ge-
deelte der buitenlandse bezittingen tot belegging van
onkostenreserves en extra-reserves. Waarschijnlijk
hadden de rnuntstabilisaties sedert 1925 verschillende
maatschappijen ertoe gebracht, het principe gedeelte-
lijk aan de andere vorm van actieve beleggingspoli-
tiek: uitbreiding van bepaalde beleggingsvormen,
waaronder buitenlandse obligaties, op te offeren. Bo-
vendien bracht de rentedaling op binnenlandse obli-
gaties na 1925 naast de aancielenbelegging ook de be-
legging in veilig geachte buitenlandse obligatiën
meer op de voorgrond.

De val van het Pond Sterling in. September 19311
cmi de daarop volgende vertrouwenscrisis brachten een
kentering teweeg. De buitenlandse obligatiën kregen
een grote druk te weerstaan. De bovenstaande tabel laat een vrij aanmerkelijke daling zien, ten dele een
gevolg van koersdalingen, maar voor een belangrijk
deel ook van bewuste inkrimping van de buitenlandse
beleggingen, tengevolge waarvan (le buitenlandse obli-
gatiën aan het einde van 1935 met
f
43 millioen nog
slechts 4.1 pOt. van het totaal der beleggingen uit-
maakten. Sindsdien heeft het bezit aan buitenlandse
obligatiën weer enige uitbreiding in absolute en rela-
tieve zin ondergaan, namelijlc tot ruim
f
60 millioen
of 4.6 pOt. van de totale beleggingen aan het einde
van 1938.

In de laatste jaren heeft de Verzekeriugskamer in
haar verslagen uitvoerige beschouwingen aan het va-
luta-evenwicht gewijd, waaruit bleek, dat zowel tegen-
over guldensverplichtingen als tegenover verplichtin-
gen in andere valuta voldoende dekking in overeen-
komstige valuta aanwezig was, ook bij de maatschap-
pijen
afzonderlijk.
Aan het einde van 1938 stond
tegenover ongeveer
f
1.232 millioen aan guldensver-
phichtirigen (preniiereserves en door herverzekering-
maatschappijen gedeponeerde bedragen) een guldens-
dekking van ongeveer
.f
1.302 millioen. De premie-
reserves der buitenlandse portefeuilles ten bedrage
van ongeveer
f
31.3 millioen waren alleen reeds door
de buitenlandse ohligatiën ten bedrage van
f
51.3 mii-
lioen ruimschoots gedekt. Het belang hij buitenlandse
herverzekeri ngmaatschappijen was gering. Het valuta-
evenwicht is dus in de laatste jaren bereikt.

Ook op dit punt is dus de kans groot, dat voor dek-
king van liet beleggingsrisico is gezorgd op een wijze,
(lie aan alle redelijke eisen voldoet; hierdoor is de
mogelijkheid voor de maatschappijen geschapen, om
bijna hun volle aandacht op het thans eveneens zo
actuele vraagstuk van de dekking van het oorlogs-
sterfte-risico te richten, al blijft natuurlijk het be-
leggirigsrisico van minstens evenveel belang.

Sansenncstting.

Zeer in het kort resurnerend kan gezegd worden,
dat het streven naar actieve beleggingspolitiek in de zin van uitbreiding van bepaalde beleggingsvormen
na de vorige oorlog bij de levensverzekeringmaat-
schappijen in Nederland sterk is toegenomen tot om-
streeks 1931, daarna aanzienlijk is verflauwd in de
periode van valuta-vrees tot 1936 en sindsdien weer
is opgeleefd onder de druk der omstandigheden op
de kapitaalmarkt. Deze vorm van actieve beleggings-
politiek is op een bepaald punt – de belegging in
buitenlandse obhigatiën – steeds enigermate geremd
door het vasthouden aan het beginsel van valuta-even-
wicht, hetgeen oolc als actieve heleggingspolitiek in
ruime zin is op te vatten. Wat tenslotte de actieve
beleggingspolitiek in de zin van frequente mutaties in de samenstelling der beleggingsportefeuilles be-
treft, deze vorm heeft waarschijnlijk wel steeds een
rol gespeeld – getuige bijv. de aansluiting bij het
heleggerskartel -, maar is geremd door de toeneming

der onderhandse leningen.
C. GOEDHART.

6 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

187
DE KOLENPOSITIE IN 1939.

T.
Onze vaste medewerker schrijft ons:

Engeland.

Zooals uit het vorig jaaroverzicht bleek, had de
toestand in de Engelsche kolenindustrie zich gedu-
rende 1938 in ong

i.uastigen zin ontwikkeld en de voor-
uitzichten voor 1939 waren aan het begin van dat
jaar dan ook niet rooskleurig, hoewel er hier en daar
ecn zwcempje van optimisme te bespeuren viel. Deze
opvatting is juist gebleken, want, na een verdere in-zinking gedurende Januari en Februari, herstelde de
toestand zich in Maart, om daarna een periode van
vooruitgang in te luiden, totdat begin September de
oorlog uitbrak. Vanzelfsprekend ontwrichtte dit de
geheele kolenindustrie door het teloor gaan van be-
paalde afzetgebieden en door de zeer sterk toegeno-
men verschepingsmoeilijkheden. De oorlogvoerende
landen vermijden elke publicatie van het normale
cijfermateriaal, zooelat de juiste toestand na Augus-
tus niet bekend is, wat niet nalaat ook zijn stempel
op het belang van dit jaaroverzicht te drukken..
Bekijken wij eerst de
koienproduclie
dan zien wij
over de eerstc drie maanden van 1939 een achteruit-
gang van bijna 2.6 millioen ton, vergeleken bij het
eerste kwartaal van 1938. In April en Mei herstelt
zich de productie, in Juni wordt de achterstand ge-
heel in.geloopen en zelfs overschreden, zoodat het beeld
na zes maanden heel anders geworden is en een voor-
uitgang van ruim 1.2 millioen ton vertoont vergele-ken bij het vorige jaar. Deze vooruitgang heeft zich
ook in. Juli voortgezet en zoo zien wij per 31 Juli
1939 een productie van 136.2 niillioen ton tegenover 133.8 millioen ton per eind Juli 1938. Door de sterke
vermindering van den Duitschen export was de vraag
naar Engelsche kolen sterk gestegen, terwijl boven-
dien het binnenlan.dsche verbruik, tengevolge van de
gestegcn industrieele bedrijvigheid, het noodzakelijk maakte de productie op te voeren om aan de vraag te
kunnen beantwoorden. Sinds het uitvaardigen van de Coal Mines Act van 1930 was de Engeische kolenin-
dustrie georganiseerd en onder contrôle gebracht.

Deze bestaande Organisatie maakte den toestand bij
liet uitbreken van den oorlog, begin September 1939,
heel w’at beter dan bij het uitbreken van den vorigen
oorlog in Augustus 1914. Vergelijken wij eens eenige
cijfers uit de beide perioden, dan zien wij, dat de
productie nu circa 230 millioen ton per jaar is, ver-
geleken bij 287 millioen ton in 1914; het aantal mijn-
werkers nu 775.000 tegen toen 1.118.000; het bin-
nenlandsche verbruik nu circa 180 millioen ton tegen-
over 184 millioen ton; de export van kolen, cokes en
briketten plus de levering van bunkerkolen mi min-
der dan 50 millioen ton tegenover 98 millioen ton.
Met het uitbreken van den oorlog kwam een zeer ster-
Ice daling in den export van de continentale, kolen-
produceerende landen, dus een grootere vraag naar
Engelsche exportkolen, terwijl de industrie, speciaal
die op oorlogsgehied, ook met een veel grootere be-
hoef te bij de mijnen kwam aankloppen. Onmiddellijk
werden plannen ontworpen de productie op te voe-
ren en men verwacht een 30 â 40 millioen ton per
jaar meer te delven. Het mijnvezen werd geplaatst
bij de ooriogsindustrieën om zoodoende afvloeiing van
arbeidskrachten te verhinderen, en om ze – integen-
deel – te kunnen opvoeren. Dit is natuurlijk geen
gemakkelijke taak, want het is hierbij niet alleen een
kwestie van. meer meuschen aan het werk zetten of de
mechanisatie wat verder doorvoeren. Tengevolge van
rationalisatie in de productie-werkzaamheden en den
achteruitgang van den export zijn in de laatste tien
jaren bijna 200.000 mijnarbeiders afgevloeid; het aan-
tal in productie zijnde mijnen daalde van 2419 tot
juist boven de 2000, in vele bestaande mijnen – wèrd
in de minder voordeelige kolenlagen het delven ge-
staakt, kortom de geheele industrie had zich geleide-
lijk aan een lagere productie aangepast. Eenigen tijd

voor het uitbreken van den oorlog waren er 65.000
duurzaam en 37.000 tijdelijk werklooze mijnwerkers in
Engeland, doch van de eerste categorie hadden er
zoovelen in jaren niet gewerkt, dat er waarschijnlijk
niet meer dan een 50.000 voor heropneming in dc
mijnen geschikt zullen blijken.
Tot eind October werden 26 mijnen heropend, die
tezamen ruim 4100 arbeiders opnamen.
Als een van de eerste maatregelen, getroffen door
de Overheidscontrôle, kwam de beperking van het
binnenlancische verbruik, ten doel hebbende het vor-
men van voorraden voor tijden van desorganisatie
van de zee- en spoortransportmogeijkheden door den
vijand en het beschikbaar stellen van. grootere kwan-
titeiten voor den export. Toen na 2 maanden bleek,
dat de toestand veel gunstiger was dan men aan-
vankelijk verwachtte, werd de verbruiksrestrictie op-
geheven.

Bij den kolenexport hebhcn de minder gunstige
vooruitzichten, die er einde 1938 bestonden, zich in.-
derdaad in de eerste maanden verwezenlijkt. Eerst in
April werden de cijfers van het voorafgaande jaar
geëvenaard, om deze in Mei, dank zij een flinke op-
leving, te overvleugelen. Per einde Augustus (cle

laatst beschikbare cijfers) bedroeg de kolenexport
25.22 millioen ton tegen 23.41 millioen ton over de-
zelfde periode van het vorige jaar. De leveranties van
bunkerkolen liepen terug van 6.96 millioen ton ovcr
de eerste 8 maanden van 1938 tot 6.86 millioen ton
over cle overeenkomstige periode van 1939. De gemid-delde exportkolenprijs, die over 1938 20 s./1034 d. be-
droeg, daalde geleidelijk af tot 19 s.110% d. in Mei, om daarna weer in stijgende lijn te gaan. Bij het uitbreken van den oorlog viel onmiddellijk
de Poolsche export weg, terwijl de Duitsche naar
overzeesche gebieden piactisch ophield, met uitzon-
dering van die naar Italië, cle Oostzeelanden en Scan-
dinavië en een enkele lading naar Spanje en de an-
dere Middellandsche Zee-landen. Sinds de afkondi-
ging va.n de Engelsche exporthiokkade bleef slechts
italië voor het oogenblik over, niet de groote waar-
schijnlijkheid, (lat ook deze export binnen afzien-
baren tijd gestaakt zal moeten worden. De andere
Europeesche exportianden, als Frankrijk, België en

Nederland, kwamen ook in een moeilijke positie en
vooral Nederland moest zijn kolenexport beperken..
De globale Europeesche kolenexport kan gebaseerd
worden op 83Yi millioen ton per jaar, en wei 36 van
Engeland, 24 van Duitschland, 14 van Polen, 5 van
België, 3Y2 van Nederland en 1 millioen ton van
Frankrijk. Deze export is volkomen ontwricht door
den oorlog en een zeer groot gedeelte van den weg-
gevallen export der andere exportlanden zal door
Engeland, voor zoover het ertoe bij machte is, over-
genomen worden. Geheel gaat dit natuurlijk niet, te
meer daar Engeland’s eerste taak is de verzorging

van de Geallieerden. De Vereenigde Staten staan
klaar om daar, waar de Engelsche export tekort
schiet, de door Engeland, Duitschland en de andere

exporteerende landen geabandonneerde afzetgebieden
te bedienen. Vooralsnog is de transatlantische vracht
naar Europa een beletsel voor het op groote schaal
invoeren van Amerikaansche kolen, zoodat er slechts
enkele ladingen naar Noorwegen, Zweden en Italië
zijn gegaan.

Sinds het uitbreken van den oorlog is het levens-
onderhoud in Engeland sterk gestegen en het was
noodig de mijnwerkers reeds in October een loonsver-
hooging te geven van 8 d. per taak voor volwassenen
en 4 d. voor jongens. Dit bleek later nog niet vol-
doende te
zijn
en na eenig onderhandelen werd er
per 1 Januari 1940 een verdere verhooging gegeven
van 5 d. respectievelijk 234 d.,
terwijl
tevens overeen-
gekomen werd den loonstandaard elke drie maanden
te toetsen aan de kosten van het levensonderhoud
en bij stijging hiervan verdere loonsverhoogingen toe
te staan. Natuurlijk heeft de loonsverhooging, teza-
men met het duurder worden van alle henoodigde ma-

188

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Maart 1940

terialen, een stijging van de productiekosten teweeg-
gebracht, zoodat noodzakelij kerwijze prijsverhoogingen
voor kolen nioesten volgen. De prijzen worden ge-controleerd en van hooger hand vastgesteld, terwijl
tevens bepaald werd, dat de exporteurs 3 pCt. op
de prijzen moesten leggen, als winst. De export
van kolen zonder licencie werd onmiddellijk na liet
uitbreken van den oorlog verboden en een licencie
moet van geval tot geval aangevraagd worden.
Het is ondoenlijk een prognose te geven van de
ontwikkeliflg van den kolenexport in
oorlogstijd,
maar
als de plannen verwezenlijkt kunnen worden, dan
gaat de Engelsche kolenindustrie een gouden tijdperk
tegem oct.

Duitschland.
In Duitschiand nam de brandstofproductie belang-
rijk toe, vergeleken bij het vorige jaar, althans tot
het uitbreken van den oorlog. Daarna ontbreken de
juiste gegevens, maar het nationale belang bij een
groote koien.productic is zoo evident, dat het haast
vanzelf spreekt, dat alle moeite gedaan zal worden de productie op peil te houden. De productie bedroeg tot
en met Juli:
Jan./Juli
1939

Jan/Juli
1938
steenkolen …………
110.242.000
ton

108.339.000
ton
steeuko•Ieiieokea …….
26.440.000 ,,

24.992.000
stenko1oiibi-ikettcm

3.953.000 ,,

3.921.000
bruinkolen ………..
124.136.000 ,,

111.835.000
bruinkolencokes …….
2.027.000

1.853.000
bruinkooibriketten ….
27.906.000 ,,

25.361.000
294.704.000
ton

276.301.000
ton

Tengevolge van het sterk gestegen binnenlandsche
industrieverbruik heeft Duitschland niet alleen zijn
uitvoer verder moeten inkrimpen, maar ook zijn in-
voer van kolen moeten opvoeren, waarbij vooral En-
geland en Polen wèl voeren. Met Engeland werden zeer groote contracten met meerdere jaren looptijd
gesloten, speciaal voor cokeskolen, de kool benoodigd
voor liet maken van de harde gietcokes, zoo onont-
beerlijk voor de ijzer- en staalindustrie. Bij Polen ligt
de zaak wel iets anders, want dat, wat nu als invoer
uit Polen geldt, zullen in hoofdzaak de kolen uit
Teschen zijn naar de protectoraten, terwijl Tsjecho-
Slowakije eenmaal eigenaar van deze kolenmijnen was,
totdat Polen ze in October 1938 verwierf.
Bij den invoer van bruinkolen moet opgemerkt
worden, dat er gedurende 1938 bruinkolen uit Bohe-
men werden ingevoerd, welke invoer nu als eigen
productie geldt. De cijfers van den invoer, waarnaast
die van den uitvoer, tot en met Juni zijn:

Invoer Jan/Juni

Uitvoer Jan./Juni
1939

1938

1939

1938
ton

ton

ton

toxi.
steenkolen
. . 2.836.725 2.446.464 12.331.225 16.251.226
bruinkolen

12.052

885.141

1.015.189

31
ookes …….
248.153

270.363

2.989.641

2.574.081
briketten

64.443

45.927

380.941

577.099

De kolenuitvoer, die in 1938 reeds 9 millioen ton
lager was dan in 1937, liep steeds verder terug. De
geweldige bruinkolenexport zijn de bruinkolen uit het
Sudetenland naar Tsjecho-Slowakije, totdat de pro-
tectoraten gevormd werden. Evenals reeds in het
vorige jaar werd opgemerkt, moet de vermindering in den kolenexport niet gezocht worden in een ver-
min derde buitenlandsche vraag, of in het algemeen
in afzetmoeilijkheden, maar veel meer in leverings-
en transportmoeilijkheden.
Na het uitbreken van den oorlog viel de geheele
Poolsche mijnindustrie in handen van de Duitschers,
die zich haastten de productie zoo spoedig mogelijk
te hervatten en de spoorverbinding met Danzig en
Odynia, nu Gotenhafen genoemd, te herstellen en dan
ook vrij spoedig den export van Poolsche kolen naar
de Oostzeelanden hernamen. Naar andere landen dan
deze, is de export van Poolsche kolen overzee niet
mogelijk en slechts spoorverkeer met de aangrenzende
Middel-Europeesche markten maakt export daarheen
mogelijk. Vrijwel hetzelfde geldt voor de Duitsche

kolen, waarvan de uitvoer overzee, met uitzondering
van de Scandinavische en Baltische landen, in het
begin van September practisch ophield, behoudens
een enkele lading, die nog naar de Middellandsche
Zee ging, terwijl de eerste maanden de volledige ex-port overzee naar Italië gehandhaafd bleef. Engeland
kondigde echter in November een algeheele blokkade
van den Duitschen export af, hoewel het een zekere periode toestond voor de afwikkeling van loopende
contracten. Hoe lang bijv. Italië kolen overzee van
Duitschland zal kunnen betrekken staat te bezien en
zal wel grootendeels afhangen van Engeland’s eigen
leveringsmogeljkheden.
Ook voor Duitschiand is het onmogelijk iets over
de vooruitzichten te zeggen. Met uitzondering van
het Saargebied, dat practisch aan het front ligt, kun-
nen de diverse kolen.rnijnen rustig doorwerken en, mits de transportkvestie geen overgroote moeilijk-
heden oplevert, is de verzorging van de binnenland-
sche behoefte voorloopig wel verzekerd.

AANTEEKENINGEN.

De economische positie van Japan in oorlogstijd. i)

Welken invloed zal de huidige oorlog uitoefenen op
het economische leven van Japan? Zal Japan even-
als in 1914 van den oorlog in sterke mate profiteeren,
of zijn de omstandigheden sedertdien zoo gewijzigd,
dat de economische gevolgen totaal verschillend voor
hem zullen zijn? Aan deze beide vragen wordt aan-
dacht geschonken in de ,,Far Eastern Survey” van 25
October 1939, samengesteld door ,,The American
Council Institute of Pacif ie relations”.
Bij oppervlakkige beschouwing zou men meenen,
dat ook nu Japan weer een goede kans krijgt om
zijn positie te versterken. Immers, de oorlog heeft
ongetwijfeld tengevolge, dat Japan’s handelsconcur-
renten worden verzwakt en sommige van hen zelfs
uitgeschakeld. Het is echter de vraag, in hoeverre het
thans in staat zal zijn, daarvan voordeel te trekken.
In tegenstelling tot 1914 is Japan momenteel zelf
in een oorlog gewikkeld, een oorlog, waarvan het
waarschijnlijk de moeilijkheden heeft onderschat. liet
gaat gebukt onder de lasten der oorlogseconomie;
een groot deel van zijn productie-apparaat werkt voor
militaire doeleinden, hetgeen zijn bewegingsvrijheid
op handelspolitiek gebied in hooge mate belemmert.
De oorlogslasten komen o.a. duidelijk tot uitdruk-
king op de begrooting. Werd voor liet begrootings-
jaar 1937-1938 ongeveer 2500 millioen Yen voor den
oorlog met China uitgetrokken, voor 1939-1940 be-
droeg dit reeds 5300 millioen Yen, in welke cijfers
de overige militaire uitgaven nog niet zijn begrepen.
De oorlogsuitgaven vertegemvoordigen ongeveer
van het nationale inkomen. Dat is een grooter ge-
deelte dan de veel rijkere Vereenigde Staten uitgaven
op het hoogtepunt van den oorlog 1914—’18. Ondanks
het zeer hooge peil der belastingen
zijn
deze slechts in staat de civiele uitgaven van de Regeering te dek-
ken; het geheel aan oorlogsuitgaven werd dan ook
uit leeningen gefinancieerd, wat de nationale schuld
in twee jaar bijna deed verdubbelen (eind Juli 1939
bedroeg deze 18.843 millioen Yen).
Sinds het uitbreken van den oorlog met China nam
de industrieele productie toe met 10 pOt. De produc-
tie van kapitaalsgoederen steeg gedurende diezelfde
periode met 24 pCt., die van consumptiegoederen
daalde met 9 pCt. De omschakeling tot oorlogsecono-
mie veroorzaakte een schaarschte aan grondstoffen,
machines en vooral ook aan arbeid. Van dit laatste
ondervond o.a. de landbouw den terugslag. Hier deed
zich tevens een tekort aan ingevoerde meststoffen
gevoelen.

Ha.ndelspolitieke problemen.
Van grooter belang is echter de invloed die deze
t)
Men vergelijke voor de positie van Japan eveneens: M. van Poelje, ,,Japan’s ndustrieele kracht en auta.rkisch
vêrmoge3i”,
E.-S.B. 7
Juni
1939, blz. 458.

6 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

189

schaarschte had op de uitvoeriudustrieën. Wat be-
treft de grondstoffenvoorziening worden deze nl ach-
tergesteld bij de oorlogsiudustrieön, zoodat daar
sprake is van een grondstoffentekort. Mede dienten-
gevolge daalde de uitvoer in 1938 met 15 pCt. Hoe-
wel in 1939 een lichte verbetering intrad, bleef men
van het niveau van 1937 nog ver verwijderd.
Een andere factor, die beleminerend
01)
den uit-
voer werkt, is de inflatie. Het indexcijfer der groot-
handeisprijzen stond in Japan in Juni 1939 13 pOt.
boven het peil van Juni 1937; gedurende diezelfde
periode daalden daarentegen de prijsindices van En-
geland en de Vereenigde Staten met 11 tot 17 pOt.
Het achterblijven van de productie hij de sterk ge-
stegen uitgaven is waarschijnlijk de oorzaak van deze
inflatie. Tenslotte dient nog vermeld te worden, dat
ook het terugloopen van den totalen wereldhandel
een ongunstigen invloed op den Japanschen uitvoer
heeft gehad.
De vermindering van den uitvoer heeft zijn uit-
werking op dc betalingsbalans niet gemist. Daar te-
vens de inkomsten uit de scheepvaart begonnen terug
te loopen, tengevolge van het feit, dat vele Japansche
schepen werden teruggetrokken om dienst te doen op China, werd de betalingsbalans steeds ongunstiger en
is men in September 1937 tot invoerbeperking en in-
voerrationalisatie moeten overgaan. Deviezencontrôle
werd reeds toegepast voor het uitbreken van den oor-
log niet China, nI. yoor het eerst in Januari 1937.
Al deze maatregelen moeten dienen om goudexport
of sterke daling van den Yen te voorkomen. In hoe-
verre zij effect sorteeren is moeilijk na te gaan, daar
sinds Augustus 1937 geen cijfers betreffende den
goud- en zilveruitvoer meer worden verstrekt ). Een andere
aanwijzing
voor cle spanningen die in
het economische leven van Japan optreden, kan men
vinden in de verschillende economische contrôlemaat-
regelen, die op allerlei gebied werden ingevoerd en
die hoofdzakelijk ten doel hadden, de oorlogsindus-

1 Zie ]?c. Wbl. voor Nc-d.-ind’ië van 19 Jan. 1940.

trieiin te bevorderen, desnoods ten koste van de an-
clere inclustrièën. Ook is een zekere mate van ge-
bruiksbeperking waar te nemen, hetgeen duidelijk ge-.iliiistreerd wordt door de daling van cle productie der
consumptiegoederen.
Het geheel van maatregelen wordt voortdurend ver-
beterd en uitgebreid, hetgeen duidt op het acute ka-
rakter van de problemen, waarvoor Japan zich ge-plaatst vindt. De daaruit voortvloeiende lasten be-
schouwt de Japansche Regeering als beleggingen in
de doo.r haar in China bezette gebieden, waarvan zij naderhand de vruchten hoopt te plukken.
Tot nu toe is ht rendement echter gering ge-
weest. Weliswaar is Japan nu in staat grootere hoe-
veelheden metalen, steenkool en wol te verkrijgen,
doch dat is vrijwel uitsluitend uit Mandsjocrije; daar-
entegen. bleef de invoer uit China, na een aanvanke-lijke absolute onderbreking tengevolge van de vijan-
deljkheden, zelfs nog 50 pCt. beneden het niveau
van 1937. De .Tapansche uitvoer naar China is toe-genomen, doch voor een groot deel bestaat deze uit
grondstoffen, die Japan z1f moet invoeren. Die in-
voer wordt betaald in vreemde valuta, terwijl de uit-
voer naar China Yens oplevert. Dit kan de deviezen-
positie dus niet verbeteren.

invloed van den oorlog in Europa.

In hoeverre za1 de oorlog, die in Europa is uitge-
broken, het tot- nu toe geschetste verloop kunnen ver-
anderen? Zooals hiervoor reeds vermeld is, zijn
Japan.’s.exportkansen verbeterd, doch zeker niet in die
mate als dat van 1914-1918 het geval was, daar de
huidige situatie volkomen verschilt van die van 1914. Men behoeft daartoe slechts aan de politiek van con-
tingenteeringen, de autarkie en de tegen Japan gerich-
te boycot in Amerika te denken. Of Japan van de ver-
beterdQ exportkansen zal gebruik kunnen maken,
hangt- vooral af van cle mate waarin het zijn invoer
zal kunnen vergrooten. Het grootst&deel van den Ja-
panschen invoer wordt betrokken uit de oorlogvoe-

MAANDCIJFERS. lndexcijfers van Nederlandsche aandeelen.
1)

Indexcijfers van
12
aandeelengroepen der Amsterdamache effectenbeurs. Basis
2
Januari
1929 = 100.

De Bank voor Handel en Scheepvaart te Rotterdam zendt ons onderstaand overzicht:

t orate

1

Industrie Electri- 1 1-jandels-

Banken

zijde

citeit

ondern. Mijnbouw

Olie

Rubber Scheep-
Suiker

Tabak

Thee

beurs-
vaart

waarde
tm. ’29
101.9
’30

94.2

34.1

90.1

100.4

71.6

63.9
’31

73.6

22.7

60.7

83._

52.2

45.9
32

48.3

13.6

45.6

70.7

38.4

33.4
’33

51.5

10.7

48.7

80.7

41.-

40.-
’34

47,1

16.7

48.1

77.-

37.7

47.3
’35

50..-

14.1

52.1

69.9

39.7

49.4
’36

56.8

13.9

57.6

78.2

50.2

58.2
’37

73.3

26.2

77.8

108.5

78.-

77.-
’38

67.-

17.7

75.3

123.7

70.7

72.-
’39

54.6

14.8

64.4

116.4

62.6

64.4

Jan.
’39

61.3

16.1

70.3

124.8

68.-

71.6
Feb.

59.6

15.3

69.2

122.8

65.8

67.2
Mrt.

59.5

16.4

70.3

121.2

66.1

66.1
Apr.

55.-

14.7

65.1

108.7

61.9

60.1
Mei

57.6

15.8

67.9

116.7

65.4

65.-
Juni

57.9

15.7

69.7

120.8

63.8

64.9
Juli

56.4

15.4

67.6

121.1

62.3

63.5
Aug.

56.-.

15.1

67.3

12 0.9

62.1

62.7
Sept.

51.4

12.9

58.4

115.3

63.4

64.7
Oct.

47.9

12.4

55.9

107.7

58.5

60.7
Nov.

47.5

12.8

56.2

108.3

57.9

-62.4
Dec.

44.9

14.3

54.6

108.-

56.7

64.3

Jan. ’40

46.1

14.5
1

54.9
1
108.2
1

58.-
1

65.4
Febr.
,,

46.1
1

14.7

53.5

107.4

57.2

62.5

Indexeijfer der totale beurswaarde
2
Januari
1940 1 3.086.0
3
Jan.
100.- 24
Jan.
98.2 7
Feb.
97.5 21
Feb.
95.2
10

100.5 31
Jan.
98.3 14

,,

96.4 28

,,

96.8
17

98.3

‘) Men zie voor de toelichting op dit overzicht het nummer

99.1
100.2
95..-
99.9
87.3
92.7
103.2
93.1
52.1
71.-
76.2
65.5
74.5 84.3 52.3
48.2
47.1
46.3 45.5 46.3
55.1
34.1 17.6 29.3
27.-
25.8
30.8
37._
41.-

26.7
28.2 27.4
25.4 39.5
40.5
39.-
40.6 22.2
23.2 20.2
50.2
39.4
43.8
43.2
23.7
24.4 29.3
47.1
42._
73.1
58.7
34.8
37.1
44.8 51.5
55.2
99.-
101.1
73.6
60.4
59.-.
76.4 77.7
82.7 71.5
65.4
53.9 51.8 67.4
69.- 73.-
63.5
62.3 52.3
34.5 61.4 59.9

77;3
67.9
63.4 53.9
44.8 66.4 64.8
76.6
64.9 60.9 51.4
43._
63.9 63.3
77.-
65.4 60.9 52.2
40.9
64.5
63.7 71.2
570
57.2 49.7 34.6
61.3
58.8
74.5 59.7
60.6
53.9
34.4 61.4
61.6
76.4

60.8
59.-
54.-
36.2
62.-
62.6
74.6
58.6 56.9
51.6
33.1
60.1
60.8
73.2
59.4 56.9
50.6
32.-
59.3
60.1
79.7
71.7 72.6
54.-
29.5 61._
60.2 69.4
66.7
69.2
51.-..
28.4
58.-
55.5 64.6
05.2
66.5 52.1 28.7
59.1
54.3
62.8 65.5 64.7
53.3
29.2
60.4
53.2
64.3
65.1

1

66.8 53.5 30.3
60.9
54….
61.1
.62.4 67.1
51.7
31.6
60.2
52.6

51.000
=
100.

van E.-S.B. van
12
Febr.
1936,
blz. 120.

Nadrnk verboden.

190

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6
Maart
1940

rende landen en, wel voornamelijk uit het Britsche Tin perium. liet is niet onwaarschijnlijk, dat Enge-land zal trachten de productie der Dominions voor
zich te reserveeren. Japan zou zich dan tot andere
landen moeten wenden, o.a. de Vereenigde Staten. De
actie, die daar gevoerd wordt om tot een uitvoereni-
bargo voor goederen naar Japan te komen, zal in dat
geval waarschijnlijk versterkt worden.
Van nog grootere beteekenis echter is de waar-
schijnlijkheid, dat de prijzen der grondstoffen zullen
gaan stijgen. Het zou de importmoeilijkheden van
Japan doen toenemen en langs dezen weg een stijging

van den uitvoer kunnen verhinderen.
Door het beperken van haar militaire operaties
zou Japan productieve krachten kunnen vrijmaken
en zou zij grootere aandacht aan haar uitvoer kunnen
schenken; of men deze richting werkelijk zal inslaan is voor een groot deel afhankelijk van den politieken
toestand en cle bedoelingen, die de andere bij China
geïnteresseerde mogendheden ten opzichte van dit

land hebben.
Zoo gezien heeft men in Japan niet veel redenen
tot optimisme, te meer indien men bedenkt, dat ook
de Vereenigde Staten niet stil zullen zitten. Waar-
schijnlijk is het vooral dit land, dat van den oorlogs-
toestand in Europa het meest zal profiteeren; het
heeft geen schaarschteprobleem, zooals Japan, en ver-
keert dus in gunstiger positie.

Tweede druk van publicatie No. 30 van het

Nederlandsch Economisch Instituut.

Binnen een maand na het verschijnen van de studie

van Dr. H.
M.
H. A. van der Valk .,Egalisatiefond-

sen en monetaire politiek in Engeland en Nederland”,
is deze publicatie uitverkocht.
Tengevolge van de groote vraag, welke nog naar
dit boek bestaat, zal dezer dagen een tweede druk ver-
schijnen. In dezen druk zijn weinig aanvullingen en
veranderingen van ingrijpenden aard aangebracht.
Alleen is als Bijlage IV toegevoegd een bespreking van het wetsontwerp inzake de herwaardeering van
den goudvoorraad van De Nederlandsche Bank, waar-
in ook de veranderingen zijn opgenomen, welke het
ontwerp in de Tweede Kamer heeft ondergaan.
Deze bijlage zal aan de bekende koopers van den
eersten druk worden toegezonden en kan aan de ver-
dere koopers van het boek op daartoe strekkend ver-
zoek via hun boekhandel gratis worden nageleverd.
Van dezen tweeden druk wordt een beperkt aantal
gebonden exemplaren in den handel gebracht voor

.f
3.60 (de prijs van ingenaaide exemplaren is
f 2.-).

Voor donateurs en leden van het N.E.I. bedraagt
de prijs van (le gebonden exemplaren
f
3.10 (ing.

f 1.50).

STATISTIEKEN.
Laatstbekende noteeringen te Amsterdam en Rotterdam op
1 Mrt. 1939 voor
telegrafisohe
uitbetaling op:

Gulden per
Pari
Koers
Bank-
disconto

Eizropa.
Londen
S)

J
£

7.391
2

Berlijn
5)

100 Mark
59.28
8

75.55
4

Parijs) ………..
100 Franc
4.19*
2

Brussel
S)

100 Belga
24.906
31.82
2
100 Franc
6.22
6

7.951

Zürich

) ……….
100

,,

42.
22
*
4
100 Kronen

6.45
100 Pengö
43.51
33.25
4

Luxemburg

……..

100 Lei
1.48
8

0.90
31

Praag ………….

Leva
1.79
7

2.25
6

Boedapest

………
Boekarest

………

Belgrado ……….
Dinar

4.30
5
Turksch
£
.100

1.46

Sofia

………….100

Istanbul ………..
Athene

………..100
.Drachme

.

.


1.37*
6
Lira

9.50
*
Madrid 6)
Peseta
48.-
19..-
5
Escudo

0.069
4

Milaan

………..100

Kopenhagen
S)

100 Kronen

36.35
5
Lissabon ………..

Oslo

) …………

.100

100

42.82*
‘*
100

,,
.

44.85
-3
Stockholm

)
…….
Reickjavick

…….
100

81.
Kr.
1J

29.50

Gulden per
Pari

Koers

auk- disconto

Kovno (Litauen)
100 Lita
24.88
32.25
5

Riga (Letland)
100 Lat
48.-
35.25
Tallinn (Estland)
100 EstI. Kr.

44.90
Finnmrk.

2.80
4
Helsingfors

…….100
Tjerwonets


Moskou

………..
(100 Roebel)
100 Gulden
27.90
9


A merika.
1.468
1.88
Canad.
$
Mex.
. Dollar

1.6
2
*

0.32
Buenos Aires ……
Peso (papier)

0.
44
*
La Paz (Bolivia)
8)

Boliviauo

Danzig

………..

Rio de Janeiro….
Milreis (pap.)

0.09*
Peso (papier)

.

0.15
0.07*
Bogota (Columbia)
8)

Peso

1.14

Quito (Ecuador)

..
Sucre

0.12*

Valparaiso ………

Sol

0.34
Montevideo (Urug.)
Peso

0.73
Caracas (Venezuela)
Bolivar

0.59*

Lima (Peru)

…….

Gulden

1.00
San José (C. Rica)
Colon

New-York •)

…….$
Montreal

………

Quetzal

Mexico

………..

Willemstad (Curaç.)
Gulden

1.00k.
Managua (Nicar.)
8)

Cordoba


San Salvador
8)
Colon

0.74
Azië.
Rupee

0.56*
31

Paramaribo

…….

Batavia

……….
Gulden I.G.

1.00*

Guatemala ………

Yen

3.285

Dollar

0.46*

Calcutta ………..

Dollar

0.13*
Straits DolI.

..

1.41
0.87*

Hongkong ………

Phil. Peso

0.9
4
*

Shanghai

………
Singapore

……….
Manilla

………..
Teheran ‘)(Perzië)..
Pahlavi

10.95

Kobe

………….

Bangkok ………..
Baht

0.69
Afrika.
£

7.34
Alexandrië……..

7.58*
Kaapstad

………….

Au8tralië.
Melbourne, Sidney

Egyp
.t.
£

en Brisbane
….
£

5.92
ip,iw 7.epin,nd

.
.ç.

5.94
1) 0ff.
0.36 vrije markt
0.09.2)
Milreis Goud.
8)
Goudpeso.
4)
Munteenheid =
Rail (= een Kran.)
5)
Nom.

S)
Not. te A’dam.
0v.
not, part. opg.

Groothandeisprijzen van belangrijke voedings- en

genotmiddelen en grondstoffen.

(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).
Laatste noteeringen (27 Febr.-5 Mrt. 1940).

A

t

k e
Vreemde
munt

1
Prijs in Guldens Index-
cijfer

Gerst
…………………………

Mais,

termijn

………………….

2

Maïs

La

Plata ………………….

itogge

………………………….
,

.

Tarwe,

termijn

………………..
– –
Tarwe,

Roemeensche

………

– –
Rijst

…………………………..
sh.
619
2,48
38,0
10,80′)
0,81
39,3
Kaas ……………………………


25,-
54,8
al

Eieren

…………………………

..

5,40
67,3
C

Gesi.

runderen

…………………



69,30
73,2

o

Boter

…………………………….

62

Gesi.

varkens

………………….

69,50
81,5
Bevr.

Arg.

rundvieesch

………..
sh.
514


1,98
66,9
ah.
11316
42,12
63,3



..

19,
0,17
55,0
34,6

Bacon

…………………………..


Cacao

…………………………..

o

Koffie.

Sup.

Santos

……………

0,18
30,4
Koffie,

Robusta

…………………
..
_*)

>

Suiker

………………………….-
Thee

……………………………

0,6175
81,5

Jute

…………………. …………
£45.-!-
333,68
78,0
o

Katoen,

MId.

Upland

…………..
Sets
11,08
-0,209
44,4
penc.
7,24
0,224
62,3
i

Austr.

Wol,
Crossbr.

Col.

Carded

Katoen,

Sup.

Fine

Oomra

..
……..

Austr.

Wol,

Merino

…………….
-°)

..



S
2,71
2
)
5,10 39,8

Grenenbout
penc.
12,50
£25.216
0,38
186,49
57,3
81,1
vurenbout

……………………..

170,-
111,3

°

jap.

zijde

…….

…………………
Rubber

………………………..
>

…………………….

Koehulden

…………..
………..
Copra
– –

21,-
8)
12,50
52,4
40,8
………………………….
o

Grondnoten

……………………
_*)



Lijnzaad

………………………..
.
._

Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
Noteering van
14
Februari.
Noteering van November.
Noteering van
19
Februari.
S) In verband met den internationalen toestand geen noteering
ten gevolge waarvan het berekenen van indexcijfers achterwege moet
blijven.

6
Maart
1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

191

A r t i k e 1

Vreemde
1
Prijs in index-
munt

1 Guldens 1 cijfer

Goud

………………………………

61,10

1
120,1

_1


Lood

…………………………..
-S
)


£
251.1716
1853,80
63.8
Tin

……………………………..
IJzer,

Cleveland

…………………
sh. 108/-
4
)
40,20
95,4 sh. 157110
4
)
58,60
148,3
VZtnk

………….

………………
_S)


penc. 2114
0,65 50,0

5

Koper

……………….. …………

Steenkolen

……………………..

..

14,50
132,8
$
1,02 1,92
62,2

ai

Gieterij-ijzer

…………………….

>

Benzine

……………………….
$cts 5,75
0,1081
37,4

Zilver

………………………….

6,05
54,1

Petroleum

………………………..

.

5,65 50,6
Kalksalpeter

…………………..

c

Cemen.

……………………….

13,35
73,4
.

Zwavelz.

ammoniak

……………..

Steenen,

binnenmuur

…………..

.
9,50 72,6
o

Steenen,

buitenmuur

…………..
..-
12,-
64,3
(Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande statistie-
ken deze week het gebruikelijk overzicht der groothandels.
prijzen.)

OPEN MARKT.

1940
1
1938
j

1939

2
26 Feb.!
19124
12/17 2
Feb.!
1

14/19
Maart
2 Maart
Febr. Febr.
4 Maart5
Maart
Aug.

Am,terdam
Partic. disc.
1314-718
13
14
_7j
5

l
5
/-2
1113-314
1
14 114

11
3

Prolong.
2
1
1,
2′)2
2
112
21/2
1
12
112 314
t.onden
Daggeld
3/
4
11,
4
2)
3
/41
1
(4 4)
31
4
-111
4

3
141
114
‘!31
‘!,-I
1(_3l/
Partic.disc.
11j33 2)
11.n
4)
I
5
/j
l’!n-‘!is
!z2
111
33

13/
1
371

Berl)fn
Daggeld..
.
2
1
14-
1
12 ‘)
251-3 5)
114-2
1
!4
6

2-31e
7)
2
1
1-3
1
1
23!e-31/e
2114-513
r1aandgeId
211e-318
3)

21Ie-3/

5)
2’1-31

6)
251e-3!e
7)
2
2
14-3
2’14-3
2
3
(g-
5
(
Part, disc.
Warenw. ..
211
2
3)
411

3) 5)
2112
4.
1
12
5
)
6)

2112
4_
1
1

)
7)
211
2

4-
1
12
7)
2
7
/q
41/,
2
7

4.14
2
3
14
4.112
Jew
York
Daggeld
1)
l
1
1
1
1
1
1
Partic.d(sc.
1
12
1
12
1
12
1
12
1
12
1
12
1
12
1) Koers van 1 Mrt. en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
3
)24 Feb.
3)
29 Feb.
4
)19,24 Feb.
5)
23;29 Feb.
6
)16122 Feb.
7
)91I5 Feb.
V1SSELKOEI1SEN IN NE1)ERLAND.

D ata
New
Londen

Berlijn
Parijs
Brussel
Batavla
York
9
9
9
9
S)
1)

27
Feb.

1940
1.87%
7.42%

75.50
4.21%
31.78
100%
2
,8

,,

1940
1.87%
7.42%

75.45
4.20%
31.70
10031
29

,,

1940
1.88%,
7.41%

75.60
4.20%
31.76

1
Mrt. 1940
1.8894
e

7.39%

75.55
4.19%
31.82
100%
2

,,

1940
1.88%
7.40

75
55
4.19%
31.84
100%
4

,,

1940
1.88y
4
7.36

75.55
4.16%
31.81
100%
Laagste d.w’)
1.87%
7.35%

75.30
4.16
31.65
100%
Roogste d.w’)
1.88%
7.4334

.75.65
4.22
31.87+

101
teluntpariteit
1.469
12.1071

59.263
9.747
24.906
100

Data
serland
Praat
Boeka-
Milaan
Madrid

27 Feb.

1940
42.15




28

1940
42 16




29

1940
42.21


– –
1
Mrt. 1940
42.22%
– –


2

1940
4221



4

1940
42.20




Laagste d.w’) 4210
– –
9.55

Hoogste d.wt)
4225
– –
9.57%

Muntpariteit
48.003
7.371
1.488 13.094
48.52

a
D t
Stock-
Kopen-1
s 0

Hel-
Buenos-
Mon-
holm9 hagen9
/°R
Aires’)
treal’)

27 Feb. 1940
44.75

36.30
42.70

44
163%
28

,,

1940
44.70

36.30
42.70

45%
162%
29

,,

1940
44.87+
36.40
42.80



1

1k1rt. 1940
44.85

36.35
42.821

44%
162%
2

,,

1940
4487
+ 36.37+
42.80

44%
162
4

1940
4
4
.87+ 36.37+
42.77+

44%
163
Laagste d.w’) 44621 36.20
42.62k
280
43%
161
Hoogste d.w’)
44 95

36
42+

42.87k 2.90
45% 163%
Muntpariteit
66.6711 66.071
66.671
1

8.266
95%
2.1878

9
Noteering te Amsterdan,.
5*)
Not. te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t late of 2de No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

a
Da
Londen
(8
per
£)
Parijs
($
p. lOOfr.)
Berlijn
(8 p. 100 Mk.)
Amsterdam
($
p. 100 gid.)

27 Feb.
19401
3,95% 2,24%
40,20
53,22
28

,,
1940i
3,94%
2,23%
40,20
53,19
29

,,
1940
3,92% 2,22%
40,20
53,12
1
Mrt.
1940
3,93% 2,23
40,20
53,11
2
1940
3,92%
2,22%
40,20
53,11
4
1940
3,91%
2,21%
40,20
53,13

5 Mrt.
1939
4.69
2.65% 40.13%
53.09%
Muntpariteit..
4,86
3,90%
23,81k
40%,

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
Landen
INoteerings-
1

eenheden
10Feb.
1940
17Feb.
1940
19124
Feb.
1940
Laagste! Hoogste1
24
Feb.
1940

Alexandrië..
P,at.
p.

97X
97%
97%
97%
97%
Athene

….
Dr.
p. £
535 535 535 535 535
Bangkok…
.
Sh.p.tical
22.18 22.18 22.18 22.18 22.18
Budapest

..
Pen.
p. £
22%.
22
22
22
22
BuenosAires’
p.pesop.g
17.30
17.30 17.15
17.45
17.30
Calcutta….
Sh.
p. rup.
._




F[ongkong
..
Sh.
p. $
112
29
1,
112
29
1
s
,
1
,
21%,
113
Ij215/
1

[stanbul
….
Piast.p.,
5.10
5.10
5.10 5.10 5.10
Sh. p.
yen
1,2%,
1/2%
112%
1/2,%,
1f2%
Lissabon….
Escu. p. £
108%
108% 107% 108% 108%
1ontevideo
.
d.per
22%
23%
22%
24% 23%

Kobe

…….

klontreal

. .
$
per
£
4.45
4.45
4.43
4.47
4.45
Rio
d. Janeiro
3.
per
Mii.
3%
°,’GS
3
9
1
35132
351

Shanghai

..
d.
p. $
4%
4%,
3%
4%
4%,
Singapore
..
Sh. p. $
24%,
214%
214%,
2
1
4%,
214%,
Valparaiso’).
$per
110
110
110 110
110
Warschau
..
Zi. p.

1) Ottic.
not. I5laten,gem.not.,welkeîmp.hebbentebetalen15Nov.1938
17.13. 1)90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,,export” noteering.
ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS
Londen’)
N.York’)

A’daml)
Londen
4
)
27 Feb. 1940.. 20%
34%

27 Feb. 1940.. 2090
1681_
28

,,

1940..

20%,
349/
,

28

,,

1940.. 2090
1691.
29

,,

1940.. 20%
34%

29

,,

1940.. 2085
1681_
1
Mrt. 1940.. 20%,
34%

1
Mrt. 1940.. 2085
1681_
2

,,

1940..


2

,,

1940.. 2085
1681_
4

,,

1940.. 21%
34%

4

,,

1940.. 2085
168/_

6 Mrt. 1939.. 20%,
42%

6 Mrt. 1939.. 2120
1
4
813+
23 Aug. 1939.. 2094
e

1
37%

23 Aug. 1939. .2110
1
14816+
1)
In pence
p. os.
stand.

2)
Foreign silver in
$c. p. oz.
fine.

3)
In
guldens
per Eg.
100011000.
4)
In sh.
p oz.
line.
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
orde ringen
aaiao van
‘s 5(IjKS
acna,ist
nij
ae
ne-


Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
t

1.071,92
1

216.001,83
Voorschotten
op
ultimo Januari 1940 a/d. gemeent. verstr.
op
a. haar uit te keeren hoofds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede
opc. op
die belas-

derlandsche l3ank
…… .. … ………..

tingen en
op
de vermogensbelasting


,,

65.617.483.57
66.128.062,92
Idem aan Suriname ……………….
,,

12.423.448,89
Kasvord.weg. credietverst. a/h. buiteni
,

86.202.908,43
85.827.367,70

Voorschotten aan Ned.-Indië
……….

Daggeldleeningen tegen onderpand
Saldo der postrek.
v.
Rijkscomptabelen

..12.293.30629


,

80.564.055,83

62.286.522,24
Vord.
op
het Alg. Burg. Pensioenf.’)


Vord.
op
andere Staatsbedrijven
1)

27.745.422,44
28.291106,98
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi verstrekt
‘t

8.069.070,84

1

6.691.403,24
Voorschot

door

de

Ned.

Bank

in
rekening-courant verstrekt


Schatkistbiljetten in omloop
………
,,

79.164.000,-
Schatkistpromessen in Omloop
……
.
23800.000,-‘)
,423.800.000,- 3)
Daggeldleeningen
………………..

..79.164.000,-

,,

70.000.000,-
..41.000.000,-
,,
I.064.941,50

..

,,

1.064.819,50
Zilverbons in omloop
……………..
Schuld

op

ultimo

Januari

1910 a(d.
gem. weg. a. h.uit te keeren hoofds. d.
pers. bel., aand.
i.
d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm.
opc. op
die
bel, en
op
de vermogensbelasting

14.324.792.74

14.324.792,74
,,

1.941.021.35
,,

1.011
021,35
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’)
,,

880.955.83
,,

898.613,95
Schuld aan

Curaçao’)
…………….

Id. a. h. Staadsbedr. der
P.T.
en
T.’)

195.207.798,-
, 181.200 608,69
Id. aan andere Staatsbedrijven’) …..
.,,

20.000.000,-
,,

20.000.600-
Id. aan diverse instellingen’)
… . ….
..147.046.330.57

147.655224,79
1)
In rekg.-crt. met’s Rijks Schatkist.
2)

Rechtstreeks bij de Nederland-
sche Bank geplaatst
f
36.000.000,-. 3) Idem f36.000.000,-.
NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
1 24 Febr. 1940 ) 2 Maart 1940
Vorderingen:
1
1
Saldo Javasche

Bank
……………..
t



Saldo b. d. Postchèque- en Girodienst
,,

119.000
t

143.000
,,

3.560.000

3.510.000
Verplichtingen: Voorschot’s Rijes kas e.a. Rijksinstell
,,

65.191.000
,,

71.009.000
Voorschot van de Javasche Bank
,,

2.794.000
,,

5.836.000

Saldo Indisch Muntfonds
………….

Schatkistpromessen in omloop …….
40.000.000
,,

40.000.000
Schuld aan het Ned.-Ind. Muntfonds
/


Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen

,,

9.353.000
9.353.000
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank
964.000
,

96.00)
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen……1.030.000
,,

110.000
1)
Betaalmiddelen in de Landskassen
f
33.505.000.

SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.

‘Circa-
lDadelijk opeischb.I
schulden

Div. reke-
Data
Metaal
latie

Discont.
ningen’)
Gouvern.l Ander.

16 Dec.’391
929

1
1.252

1
455
696 525
1.434
9

’39’
909
1

1.247
490 692
526 1.441
2

,,

’39
894
1

1.302
460 730 526
1.463
25Nov.’391
940
1.155 510 629 542 1.434

19Aug.’39
886
1.176
757
586 552 1.373
t Sluitp. der activa.

192

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Maart 1940

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 4 Maart 1940.

Activa.
Binnen!. Wis. (llfdbk.
f

77.902.391,32
se1s,Prom.,
Bijbnk.
,,

338
031,67
enz.indisc.Ag.sch.
,,

2.314
952,45

f

80.555.385,44
Papier o. L. Buiten!.

f

1.575.000,-
Af:
Verkochtmaar
voor
debk.nog
nietafgel.


1.575.000,-
Belecuingen

lIîdbk.
f
203.445.854,86!)
izici.

v rscli.

..

Ifijbuk.
,,

a 2i3 416,06

in

rek.crt.

op

onder!!. Ag.sch.
,,

3o 3i0 6
39
,
61

f
244.095.910,53

Op Effecten enz.
..

f
239.448.850,531)
Op
Goederen
cii
Ceel.
,,

4 647.060,-

,,
244.095.91
0,53
1
)
Voorschotten a. h.
Rijk

…………….
14.836.527,45
ituut, Goud ……
f

105.167.605,-
?1ui,tiu,at.,
Goud..,,

908 366 776,50

[1.013.534 381,50
Munt, Zilver, enz.

9.802.236,48
Muutniat.,
Zilver.
.
1.023.336.617,98
Belegging
van
kapitaal, reserves
en pen-
sioeiifuiids

……………………

..

Gebouwen en Meub. der
Bank

……..
43.830.780,40

rekeningen

………………
,,
27.124.836,96
Staatd. Nederi. (Wetv.27
1
5
1
’32,S.No.221
7.629.955,16


f
Pa55Iva
1.44 7505 013,92
– ————- – –
Kal)itaal ……………………….

f

20.000.000,
Reservefonds ……….. . …………

,,
4.277.243,54
Bijzondere

reserve

………………
,,
7.756.940,37
Pensioenfonds

………………….
,,
11 987.1 97,30
Bankbiljetten

in omloop …………..

,,
1.140.198.225,-
Batikassignatilin in omloop

……….,,
52.395,97
Rek.-Cour.
f
ilet Rijk
f


8aldo’s:

Anderen
,,
255.713.818,11

,,
255713.818,11
Diverse

rekeningen ………………

..

7.57 9.193,63

f
1.447.565 013,92

Beschikbaar nietaalsaldo

…………
f
464.987.005,19
Minder
bedrag aan
bankbiljetten
in om-
loop
dan waartoe de
Bank gerechtigd
is
,,
464.987.005,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht

…………………
,
71.000.000,-.
t)
Waarvan aan Nederlandsch-jndjë
(Wet van 15Maart 1933, Staatsbiad No. 99) ………..

/

60.612.475,-

Voornaamste postèn
in
duizenden
c
uldens.

1

Goud
1
t Andere
1
Beschikb.
1
Dek-
Data
1
Circulatie
lopeischb.l
Metaal-
1
kings
Munt

Muntmat.)
1
schuldenl
saldo
1
perc.
4
Mrt.’4010516S1
908.36711.140.1981255.7611

1
464.987′
73
26
Feb. ‘4011051681

908.361
1.113.744
247.029
1
479.904
75
21
Aug.’39
1059581
1.023.46711.01
1.582
.101.626
590
.
04
91
79.9
Totaal
Schatkist-
1

Belee-
!°j
Diverse
Data
bedrag
promessen
ningen
op het
reke-
disconto sjrechtstreeks
s
buiten!.
ningen
1)

4
Mrt. 1940
1

80.555
1

71.000
244.096
1

1.575
27.125
26 Feb. 1940
1

36.000
1
215.37
1.575
25614
21
Aug. 1939
i

21.297

214.812
1.575
11.581
‘)
‘Jnuer
ue acilva.

JAVASCHE BANK.

1

Andere Bescltikb.
Data
Goud
Zilver
Circulalfe
1

opeischb.
metaal-
schulden
saldo

2Mt.’40
2
)
153T960
195.160 112.920 30.728
24 Feb.’40
2
)
152.330
193.920
92.630 33.710

27 Jan. ’40
132.537

l0.74
198.033
93.238
32.775
20

,,

’40
132.537

1

16.490 198.706
91.893 32.763

19 Aug. 39
128.676

19.235
198.914 72.384 39.392

Data
Wissels,
buiten
Dis-
1
Belee-
Diverse
Dek-
kings-
N..Ind.
conto’s
ningen
reke-
ningen’)

percen-
______________
betaalb.
tape

2 Mrt.
’40
2
)
11.090
8710
70.370
50
24 Feb. ’40
2
)
19.100
82.630
57.680
51

27

Jan.

’40
17.809
15.360f 54.5i
54.578
51
20

,,

’40
17.445 15.669

57.229
55.40
51

19 Aug. 1939
9.300
13.890

48.920
51.942
55
1) Sluitpost activa.
2)

Cijfers
telegrafisch ontvangen.

BANK VAN ENGELAND.

Bankbilj.
1
Bankbilj.
1.
Other Sec,irit,es
Data

Metaal

in

in Bankingl Disc.and
circulatie
1
Departm.
1
Advances Securities
28 Feb.
1940
1

1.224
1 531.216
1

49.021
I
2.781

1

22235
21

,,

1940
1

1.158
529.975 50.262 4.636

1
25.649
23 Aug.
1939
247.263
508.064
38.353
5.711
24.334

1
Gov.
1

Public

1
Other Deposits
1
1

Dek-.
Data
1
Sec.

1

Depos.
Bankers Other
IReservel
kings.
Accountsl
1
perc.
1)
28 Feb.’40
27.122
45.749 99.408 38.8531
5O.008j
27,1
21

,,

’40 1122.759
1

48.587
97.164
40.361
51.1841

27,5
23 Aug.
’39
99.666
22.371
1

92.132
1

36.229
39.199
26,0
t)
Verhouding tusschen Reserve en Deposits.

BANK VAN FRANKRIJK.

Data
Goud

Zilverl
Te goed
in het
Wis-
Waarv.I
het
Belee
– I
oos
voorschot
1
buitenl.
sels

1
buitenl.I
ningen

a.
d. Staat

15 Feb.40 97.272
1

908
44
70
3.779
1

30.473
8

,,

’40 97.271
9051
35
~
13
.
443
~

13707
69
3.946
30.473
17Aug.’3997.266
1
6631
14
9.617
705

1
3.825
30.577

Bons
v. d
Diver-
Rekg. Courant
Data
arnort.
zeI/st.
k.
sen

Circulatie
Staat
ZeI/st.
1

Parti-
__________

amort.k.l
culieren
15
]i’eb.40
5.396
3899

153.641
1

74
1.461
15.568
8

,,

’40
5.396
1

3.975

154.309
1

48
i
1.485
114.753
17Aug.’39
5.466
3.051

123.135
3.013 2.104
20.538
1)
Sluitpost activa.

DUITSCHE RIJKSBANK.

Goud
1
Andere ,vis-
Data
en
1
Rentebank-
sels,chèques
Belee-
deviezen
1
scheine
en schat-
iiingen
kistpapier

13

Feb. 1940.
77
5
1

211,9
11.867,1
25,6
15

,,

1940..
77,6
192,7
10.951,4
28,8
13 Aug. 1939..
77,0
1

27,2
8.140,0

22,2

Data
Effec-
Diverse
1

Circu-
Rekg.-
1

Diverse
ten
Activa
latie
Crt.
Passiva

13

Feb.
1940
180,4
1.895,3
111.109,8
1.553,0

15

,,

1940
208,1
1
2.102,9
1
11
.
229
,
9

1.716,9

13 Aug. 1939
982,6
1
1.380,5
8.709,8
1.195,4
454,8

NATIONALE BANK VAN BELGIE (in Be1ua’s.

Data

0
Rekg. Crt.

1910
(•

I

I
°

7T
4.309
1

35
1078
1

134

IT7′
5.744
157
2 2..
4.2901
36

i
1.061
1

113

I

139
298
5681
4
167
15/2..
4.2701
35

1
1
.
081

1

148

139
297
5.700
1
174

FEDERAL RESERVE BANKS.

Goudvoorraad

1

1

Wissels

Totaal

drag
1
certifi

cash”
2)

disc. v. d.
1

open
Data

1
Goud-

,,Other
1
In her-
1
In de

meniber
1
markt

catent)

1
banks
1
gekocht

24Jan.’40! 15.491,7
15.483,1
1
413,2

1

7,0
1


17

’40t
15.442,5
1
5.
4
33,1
1
386,5

1

6,9
1


Belegd
1

1
Totaal

1
Goud- Algem.
No

Gestort

Dek-

Dek-
Data

mUS.
1

incircu-I

Kapitaali kings-

kings-
Gov.Sec.
1
latie

1
perc
3,1

perc.
4
)
24
Jan.’401
2.477,:i
1
4.827,8
113
.
367
,
7
1
136,0
1
87,4
1


17
,,
‘401
2.477,3 1 4.849,8 113.272,71 135,9
1
87,3
1


t)
Deze certificaten werden door de Schatkist aai de Reserve Banken
gegeven voor de overname van het goud, toen de op 31Jan. ’34 van
100 op 59.06 cents werd gedevalueerd.
,Other Cash” does not include Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.

4)
Verhouding tot voorraad
muntmaleriaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BiJ HET FED. RES. STELSEL.

Data Dis
conto’s
1
Beleg-
Reservel
bijde
1

Totaal
1
Waarvan

leening
en
beleen.
i

gingen
1
F. R.
banks
depo

I
sito’s
1
1

time
1
deposits

17 Jan.’40’


1

8.579
1
14.633
110.070
1
33,684
5.259
10

‘401


j

8.646

1
1
4
.
4
85
1

9.923 1
33.397 5.274
uo posien van uo ulea. Bank, øe Javascho Bank en de Bank of
England zijn in duizenden, alle overige posten in millioenen van
de betreffende valuta.

Auteur