50 SEPTEMBER 1939
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
Economisch-Statistische
–
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
24E
JAARGANG
WOENSDAG 20 SEPTEMBER 1939
No. 1238
COMMISSIE VAN REDACTIE:
GELD-. KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
P. Lwftinck; N. J. Polak; J. Tsnbergen,
Nadat in het begin van de verslagweek het Pond
U. M. H. A. van der Valk; F. de Vries.
Sterling zicmh
on
mud
i(û nvempnnfrnn-,pj,de
rn’f
enn
M. F. J. Cool – Secretaris van de Redactie.
Redactin-adres: Pieter de Hoochweg 122, Roteerdam.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigcplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertehties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh & van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gra.venhage. Postchêque- en giro-rekening
No. 145192.
Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland f 16,—. Abonneneents prijs Econonsisch-Siatis-
tisch iil’zandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het ‘weekblad en het Maandbericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD:
BIz.
Eén doelstelling voor de economische politiek in
schaarschtetijd door
Prof. Dr. N. J. Polak ……..
688
De werkcommissie tot bestrijding van de werkloosheid
door ir. R. A. Verwey ……………………….
600
Prijsopdrijving en middenstand door
Dr. E. J. Tobi ..
091
De opperste zakenman door
Dr. 0. Kool …………
694
Pondenkoers en deviezenrestrictie door C. A. Klaasse
695
Bij het eeuwfeest van de Nederlandsche spoorwegen
door J. P. B. Tissot van Patot ………………..
696
Enkele matschappelijke aspecten van te groote con-
centratie in het bankwezen door
Oh. Stulemeijer
.. 697
Rotterdam in het eerste halfjaar van
1939
door
Mr.
W. P. Liehtenauer …………………………
698
De Rijksmiddelen over Augustus………………..
700
De Millioenennot’t …………………………..
701
A’.NTEEKENINGEN:
Canada, arsenaal van het Engelsche imperium….
707
MAANOOIJFERS:
Overzicht van den stand der Rijksmiddelen ……..
708
Statistieken:
Verkorte opgave der Groothandelsprijzen ………………..
709
Geldkoersen-Wisselkoersen-Ilankslaten ……………..
709, 710
Dollarnoteering te Londen van 4.02 k 4.04, had ge-
handhaafd, is in de tweede helft van de week een
scherpe reactie ingetreden, die den koers zelfs tot
6.95 deed inzinken, waarna echter een herstel volgde.
Het voornaamste verschijnsel was daarbij, dat-er al-
dus een afwijking ontstond tusschen de Pondennotee-
ring op de internationale beurzen en de Londensche
pariteit op grond van de aldaar vastgestelde wissel-
noteeringen. Door het later ingetreden herstel is die
dispariteit wel geringer geworden dan een oogenblik
het geval was, maar zij bleef niettemin vrij belangrijk.
Terwijl aanvankelijk de markt nog steun had onder-
vonden van dekking van baissetransacties, viel die
steun later weg, en er was slechts aanbod van Ponden
– van betrekkelijk geringen omvang ovrigens -.
zonder dat er noemenswaarde vraag tegenover stond.
De vraag is nu slechts, hoelang de situatie, waarbij
er twee Pondenkoersen bestaan, zich zal kunnen hand-
haven. Op den duur zal dit uitsluitend afhangen van
de vraag, of de deviezenrestrictie voldoende effectief
is. Men zal tenslotte een scheiding moeten maken tus-
schen ,,commercieele Ponden” en ,,Beleggiugsponden”,
indien men tot een afdoende regeling wil komen.
De Fransche Franc bewoog zich vrijwel in ever-
eenstemming met het Pond. Eveneens cle Dominion..
valuta’s, behalve de Canadeesche Dollar, die ongeveer
het midden blijft houden met een depreciatie van on-
geveer 10 pOt. Volgens de laatste berichten heeft ook
Canada een deviezencontrôle ingesteld, en men zou
daaruit- kunnen concludeeren, dat. het de bedoeling is
om de depreciatie geleidelijk te verminderen, maar over-
matig duidelijk zijn de berichten dienaangaande niet.
De Gulden heeft zich vrij goed gehouden, al moest
af en toe het Egalisatiefoncis wel tusschenbeide komen.
Omvangrijk waren deze interventies Ochter niet.
Op de goudmarkt deden zich nogal fluctuaties voor;
aanvankelijk was er een neiging tot verkoop, daar-
na ont.stond weer hamstervraag. – –
De geidmarkt blijft een lichte neiging tot verrui
ming vertoonen, maar de rentenoteeringen veranderen
weinig, omdat de geldgevers zeer gereserveerd blijven.
In de obligatiemarkt is voor het moment bodem
gekomen, verschillende noteeringen koden zelfs iets
aantrekken. –
688
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 September 1939
ÉÉN DOELSTELLING VOOR DE ECONO-
MISCHE POLITIEK IN SCHAARSTETIJD.
Aan een breden verkeersweg te Rotterdam staan
twee kerken vlak tegenover elkander. Beide hebben een toren met windwijzer. Menig omwonende is het opgevallen, dat die windwijzers meestal in verschil-
lende richting wijzen. Alleen wanneer het hard storm t,
zijn zij dezelfde windstreek toegekeerd. Vermoedelijk
zijn de stroefheid van den enen eu de vlotte beweeg-
lijkheid van den anderen windwijzer de oorzaak van
hun verschillende instelling bij bries en hun gelijk-
gerichtheid bij storm.
Deze windwijzers tonen het beeld van liet Neder-
landse volk. Nog kort geleden zag men bij een slepen-
de Kabinetscrisis met scherpe perscommentaren de
verschillende richtingen aanwijzen, waarin men ons
land zou willen sturen. Thans, nu om ons heen de
oorlog woedt, scharen allen – zelfs de extremen –
zich om de Regering en laat men haar rustig begaan in haar moeilijke taak, op allerlei gebied de maatre-
gelen te nemen, die nodig zijn. Vooral op economisch gebied lagen de verschillen,
waaruit de Kabinetscrisis was ontstaan. De budgetaire
en de monetaire politiek, de bestrijding van de werk-
loosheid en de ordening waren de voornaamste strijd-
punten. Automatisch zijn op al deze punten de strijd-
vragen verdwenen. Van een sluitende begroting kan
bij de zware lasten, die de militaire paraatheid op-
legt, geen sprake zijn. De valutamarkten tonen zo
grote onzekerheid en de internationale betrekkingen
zijn zo veranderlijk, dat men met betrekking tot de
monetaire situatie alom een afwachtende houding aan-
neemt. Evenzo is het gesteld met het werkloosheids-
vraagstuk, dat door de behoeften der landsverdedi-
ging, door de verlevendiging in sommige bedrijven en
door de verslapping in andere zulk een geheel ge-
wijzigd aspect heeft verkregen. Het regelend ingrij-
pen van de overheid in allerlei vitale bedrijfstakken
wordt, ook door de felste tegenstanders van ordening
en geleide economie, als onontbeerlijk beschouwd.
Dat deze ommekeer van verdeeldheid tot eensge-zindheid over ons volk is gekomen, verwondert ons
in genen dele. Reeds in het nummer van 5 April
1)
stelden wij in het licht, dat, indien men de hand-
having van Nederlands zelfstandig bestaan in oorlogs-
tijd als vast punt bij uitstek nam voor de oriëntering
der economische politiek, ook reeds in vredestijd, de
meningsverschillen ten aanzien van die politiek aan-
zienlijk zouden verminderen, op menig punt zelfs
wegvallen. Nu de omstandigheden ons ertoe dwingen,
al ons handelen op datzelfde vaste punt te richten,
verflauwen de tegenstellingen vanzelf.
Toch zijn de verschillen in uitgangspunt en opvat-
ting geenszins verdwenen. Alleen zijn de concrete
vraagstukken, die thans aan de orde zijn, geheel
andere dan die, waarover de kort geleden tot uiting
gekomen meningsverschillen liepen. En daardoor zijn
ook de oogmerken anders.
Stond bij het werkloosheidsvraagstuk tevoren de
vraag op het eerste plan, hoe aan de beschikbare han-
den geschikte werkgelegenheid te verschaffen, thans
is het primaire probleem, hoe de bruikbare krachten
te vinden voor zeer bepaalde verrichtingen, die ter
voorziening in de behoeften van landsverdediging en
volksbestaan moeten geschieden.
Waren bij de vraag, of bepaalde voorzieningen toe-
laatbaar waren, de geldinkomsten een factor van be-tekenis, thans geeft de dispositie over de daartoe be-
nodigde goederen en productiecapaciteit den doorslag.
Men denkt minder in geld, meer in concrete goederen,
men heeft meer belangstelling voor de provisiekast
dan voor het huishoudboekje.
Ging het bij de z.g. ordening van het bedrijfsleven
1)
De sterke hefboom, E.-S.B. 5 April 1939, ‘blz. 268.
Eveneens: Werkloosheid, wee rbaarheid,
wederopleiviug,
E.-S.B. 19 Mei 1938, blz. 372.
om inperking van de Al te felle concurrentie, die
geacht werd, irrentabiliteit, overrationalisatie, misin-vestering en nuttelooze kostenverhooging met zich te brengen, thans staat op den voorgrond zuinigheid met
slechts beperkt beschikbare productieve krachten om
daarvan het hoogste nuttig effect ter voorziening in
de meest d:ringende behoeften te bereiken.
Geschiedde tot dusverre de z.g. ordening van on-
derop, op verzoek van een georganiseerden bedrijfs-
tak, die de hulp der overheid in riep en verkreeg om
zijn gemeenschappelijk belang te dienen, thans neemt de overheid zelve het initiatief, regelt van bovenaf en
verplicht menigen
bedrijfstak,
met haar mede te ver-ken ter behartiging van het algemeen belang. Deze
nieuwe wijze van
ingrijpen
wordt geschraagd zowel door hen, die ordening van onderop voorstonden als
door hen, die in het algemeen van door de overheid
geleide ecoii oinie afkerig zijn.
Gezien deze geheel veranderde situatie en deze
geheel gewijzigde
vraagstukken en doeleinden dringen
zich twee vragen op. De eerste luidt: hoe komt het,
dat verschillende richtingen, die zoëven nog zo uit-
eenliepen ten aanzien van concrete vraagpunten, thans
hetzelfde willen? En de twede: Zullen bij de uitvoe-
ring van de eensgezind gewenste maatregelen en
voorzieningen de verschillen van uitgangspunt, opirat-
ting en doelstelling niet opnieuw aan den dag treden?
Ter beantwoording van de eerste vraag dient men
den gedachtengang te kennen, die aan de opvattingen
ten grondslag ligt. Afgezien van schakeringen
zijn
de
voornaamste richtingen als volgt te kensc’hetsen.
Richting A ziet de welvaart van het volk het meeste
gediend door zekerheid van inkomen en koopkracht, met name voor hen, die bij de productie zijn betrok-
ken. Sociale vrede en afzetmogelijkheid van voort-
brengselen worden daardoor bevorderd. Schokken door
veranderingen in productiemethoden en behoeften-
bevrediging moeten zoveel mogelijk worden opgevan-
gen, de vernieuwingen, die deze schokken zouden. ver-
oôrzaken, dienen geleidelijk te worden doorgevoerd.
Richting B ziet in de door richting A voorgestane
zekerheid een element van verslapping en acht de
best en goedkoopst mogelijke voorziening in de be-
hoeften van het volk, met voortdurende vernieuwing,
het sterkst werkende element voor welvaart en voor-
uitgang. Die vernieuwing omvat zowel nieuwe metho-
den tot productie van oude artikelen, als de voort-
brenging van nieuwe waren en de bevrediging van
behoeften, waarin tot dusverre niet of op andere wijze
werd voorzien. De vernieuwing moet een steeds rui-
mere, betere en met minder gemeenschappelijke offers
gepaard gaande voorziening teweegbrengen in de be-
hoeften van de samenleving en van hen, die daarvan
deel uitmaken.
Men ziet licht in, dat in een tijd van overmatige
beschikbaarheid van productieve krachten, van grond-
stoffen en van productiemiddelen, deze beide richtin-
gen met elkander in botsing komen. Wij zijn van die
botsing tijdens de Kabinetscrisis allen getuigen ge-
weest; nadere uiteenzetting is overbodig.
Maar nu wij ons, tengevolge van den om ons heen
woedenden oorlog, in een toestand bevinden, waarin
beperking van den aanvoer van tal van goederen
waarschijnlijk is, nu wordt het aspect geheel anders.
Bezien wij nu eens de beide richtingen in verhou-ding tot het centrale overheidsingrijpen in productie,
aanvoer en distributie, dus met betrekking tot de or-
dening van bovenaf.
Bestaanszekerheid uit zich in een tijd van dreigen-
de afsluiting en schaarste niet in de eerste plaats in
zekerheid van inkomen en koopkracht, maar in zeker-
heid van voorziening met de nodige goederen ter be-
vrediging van primaire behoeften. Slechts een van
overheidswege geleide distributie, zo nodig tezamen
met centraal geleide of gecontroleerde productie en
invoer, kan deze zekerheid bewerkstelligen.
Vernieuwing uit zich slechts in het verkrijgen en
20 September 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
689
verschaffen van goederen langs andere wegen dan de
gebruikelijke, indien deze laatste niet meer betrouw-
baar zijn. Zij is geheel verschillend van de vernieu-
ving in normale tijden, welke zich uit in productie
van nieuwe artikelen, nieuwe soorten, nieuwe typen,
kwaliteiten en modellen en toepassing van nieuwe
productiemethoden om te voorzien in een vraag, welke
niet slechts in haar omvang en gevarieerdheid, maar
nog veel meer in haar variabiliteit onbekend en onbe-
rekenbaar is. De behoefte is thans bekend, gevarieerd-
heid is bijzaak, van het opwekken en bevredigen van
nieuwe, tot dusver niet of latent bestaande, behoeften
is geen sprake. Ook zij, die bij het zoeken en tasten
naar nieuwe aanwendingen van beschikbare produc-
tieve krachten, bij het vooruitschatten van toekom-
stige vraag en toekomstige vraagveranderingen en bij
de aanpassing van de behoefteuvoorziening aan ver-
anderende levensgewoonten een centraal leidende
Overheid niet, of niet ten volle, hun vertrouwen geven
en den zelfstandig handelenden vakman een belang-
rijker functie toekennen, zien in, dat onder de huidige
omstandigheden alleen onder centrale leiding van de
schaarse beschikbare middelen het hoogste nut kan
worden getrokken, door ze te dirigeren naar die pro-
ductietakken en die consumptieve eenheden, waar zij het dringendste nodig
zijn,
en ze te verwerken naar die
methoden en in die bedrijven, welke met de grootste
doelmatigheid en zuinigheid het verlangde product
kunnen opleveren. De leiding van het economische
leven in het kader van een centraal plan hebben zij
voor de Overheid een te zware, niet te volbrengen
taak geacht, zolang ee.n vage vermeerdering van volks-
welvaart het doel van alle bedrijvigheid was eti zo-
lang de rangschikking der behoeften naar urgentie
aan de grillige, onberekenbare consumenten was over-
gelaten. Nu echter de doeleinden concreet en duide-
lijk zijn, ul. verdediging van het grondgebied en in-
standhouding van cle voorziening in bestaande be-
hoeften, nu uit dat oogpunt de rangschikking der
behoeften naar urgentie van bovenaf kan geschieden
en de beschikbare productiemiddelea beperkt en be-
kend zijn, nu is de leiding van het economische leven
veel meer dan tevoren een technisch vraagstuk ge-worden van tamelijk exacten aard, waarvoor aan de
centrale Overheid vertrouwen wordt gegeven. Komen dus beide richtingen samen op een centraal
geleide schaarste-economie, toch bestaat er kans,
dat zij bij de uitvoering op belangrijke punten zullen
clivergeren.
Daar is allereerst de raiigschikking van de hehoe.f-
ten naar urgentie, die thans van bovenaf moet wor-
den geregeld.
Een schaarse voorraad is beschikbaar van enig
goed, dat op twee manieren pleegt te worden ver-
werkt, ni. door een schier automatisch productiepro-
ces tot een artikel van noodzakelijk levensonderhoud
en door een arbeidsintensieve veredeling tot een luxe-
waar. Ruime voorziening in de
noodzakelijke
levens-
behoeften beduidt werkloosheid in de bedrijven, die
op de luxebewerking zijn ingesteld.
Een schaarse voorraad grondstof kan dienen voor
den bouw van, een fabriek, welke de productie van een
tot dusverre grotendeels geïmporteerd artikel kan ter
hand nemen, ofwel voor voltooiing van een werk, ter
werkverruiming ondernomen. Bevordering van de
voorziening in de’ vraag naar het schaars geworden
importartikel legt de werkverruiming stil.
Zo zullen er talrijke conflicten rijzen tussen be-
hoeftendekking en vernieuwing enerzijds en de zeker-
heid van de positie der ondernemers, arbeiders en te-
werkgestelden anderzijds.
In tijden van schaarste dient die behoeftendekking
voor te gaan. De daarvoor nodige vernieuwing moet worden doorgevoerd. Er is slechts één overheersend
belang: de voorziening in de behoeften van weerbaar-
heid en volksbestaan.
Is het daarvoor nodig, industrieën van minder
noodzakelijke waar in te krimpen of stil te leggen,
bijv. door onttrekking van grondstoffen of arbeids-
krachten, dan moet zulks geschieden. Is het nodig,
aan sonimige bedrijven en hun personeel overwerk-
plicht en aan werklozen herscholingsplicht en arbeids-
plicht op te leggen, dan deinze men daarvoor niet
terug. Een dienovereenkomstige plicht rust toch reeds
op de gemobiliseerden. Van betekenis zou ook zijn
een verbod van werkweigering en werkstaking in als
vitaal aan te wijzen bedrijven, verzekerd door een
regeling, dat het overwerkeude personeel later eu
door arbiters te bopalen vergoeding kan genieten, in-
dien het extra drukke werk winstgevend is gebleken. Is het nodig, werkverruimende werken stop te zetten
ten bate van than.s urgente voorzieningen, is het
nodig, daar werkloosheid te veroorzaken en hier den
werktijd op te voeren, totdat de herscholing van de
werkloos gewordenen is voltooid, dan aanvaarde men
die schijnbaar ongelijke behandeling. Ook hier weer:
de voorziening in de behoeften boven de belangen
der producerenden.
Evenzeer zal bij de prjsstelling en de daaruit voort-
vloeiende winstgevendheid der
bedrijven
zulk een
schijnbaar ongelijke behandeling voorkomen. De een
zal extra winsten behalen, de ander verliezen lijden.
Dat mag er niet toe leiden, de politiek om te buigen
van voorziening in de behoeften der samenleving naar
regeling van inkomen en beloningen voor noodzake-
lijke diensten. Immers, als men op die voorziening
alle aandacht concentreert, dan ziet men die belonin-
gen slechts als sec.andaire.n factor, als prikkel tot pro-
ductie en aanvoer. Op dien prikkel moet ook de prijs-
vaststelling zijn gericht. Is het, om vergroting van
productie te verkrijgen, nodig prijzen te verhogen,
dan moet die verhoging niet uit vrees voor het schep-
pen van oorlogswinsten worden nagelaten. (Natuurlijk
moeten oorlogswinsten zeer zwaar worden belast.) Is in
het ene stadium van een productieproces prijsverhoging
nodig om de productie op te voeren,
terwijl
de bedrij-
ven van het andere stadium ook zonder verhoging
den vermeerderden aanvoer zullen verwerken, dan be-
hoeft men niet de door de bewerkers van het eerste
stadium te verkrijgen extra voordelen over den ge-helen bedrijfstak te doen uitvloeien. Niet het inko-
men, niet de beloning, maar de voorziening is het doel, het vaste punt van de centrale leiding. Noch
uit afgunst tegenover dengene, wien de uitvoering
van het plan haat brengt, noch uit mededogen voor
dengeen, die daarbij moet toezien, mag men zich laten
afbrengen van den rechten weg, die naar dat doel
leidt.
Alleen uit het oogpunt van hehoeftenvoorziening
zal men de vele vragen moeten bezien, die zullen
rijzen ten aanzien van de uitvoering der plannen, die thans alom worden gemaakt. Zo rijzen de vragen, of
lage consumptieprijzen voor een ieder, dan wel ver-
bruikbeperkende en prod uctiepri kkelende hogere prij-
zen met bijslag voor behoeftigen de voorkeur verdie-
nen; of de prikkel tot productie moet uitgaan van
hoge ophrengstcijfers voor iederen producent
01)
het
peil, dat toegevoegde marginale productie mogelijk
maakt, of dat discriminatie van opbrengstprjzen naar
productiekosten mogelijk en wenselijk is; of zulk een
prijsdiscriminatie hij de verstrekking van grond- en
hulpstoffen kan worden bewerkstelligd; of de lasten van onderbezetting door schaarste aan materialen al
dan niet in de opbrengst moeten worden vergoed. Zo
rijst ook de vraag, of ter financiering van de zware
lasten, welke de overheid thans te dragen heeft, naast
mogelijke oorlogswinst, het inkomen, het vermogen
dan wel de vertering maatstaf voor verdere belasting-
heffing dient te zijn. Belangrijke vragen, welker be-
antwoording verschillend zou zijn, indien men inko-
mens in de plaats van algemene behoeftenvoorziening
als uitgangspunt zou nemen.
Moge de windwijzer, waarop de Regering zich bij
de uitvoering van haar moeilijke taak oriënteert, niet
l te beweeglijk zijn!
P.
90
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 September 1939
DE WERKCOMMISSIE TOT BESTRIJDING
VAN DE WERKLOOSHEID.
Reeds kort nadat Prof. Romme het bewind over
het Departement van Sociale Zaken had aanvaard,
installeerde hij cle Verkcomrnissie tot bestrijding van
de werkloosheid. Op het gebied van cle voorkoming
en bestrijding van de werkloosheid en van de len iging
van haar geldelijke gevolgen maakte zich al een aan-
tal cornmissiën en andere instellingen verdienstelijk;
het lag niet in de bedoeling aan die lichamen hun
taak te ontnemen. Het lag wei in de bedoeling om
hun werkzaamheici aan te vullen. Uiterst veelvuldig zijn de oorzaken van werkloosheid; diversificatie in
de bestrijclingsniidclelen is dus aangewczen,wat coör-
dinatie en centralisatie in de leiding van hun orga-
nisatie allerminst uitsluit.
Vooral op liet terrein van het bedrijfsleven zou cle
nieuwe corn missie werken. (Dertig jaren geleden
noemde Beveridge zijn baanbrekend boek: ,,Werk-loosheid, een vraagstuk van het bedrijfsleven”). En
het werk op dat terrein zou gecoördineerd moeten worden met de werkzaamheden van de Overheid;
terwijl eveneens coördinatie van de werkzaamheden
in de onderscheidene afdeelingen van het bedrijfsleven
zou behooren te worden verkregen.
Taak, sainenste.11ir&çj en werkwsize der Consndissie.
In de taak, cle samenstelling en de werkwijze van
cle Commissie weerspiegelen zich deze opvattingen.
De taak omschreef de Minister als volgt:
ci. een bedr.ijfsgewijze in te stellen onderzoek voor
te bereiden naar de mogelijkheden van bestrijding van
de huidige werkloosheid binnen het kader van liet
Nederlandsche bedrijfsleven door regeling
01)
liet ge-
bied van den arbeid;
b.
op grond van de resultaten van bedoeld onder-
zoek en van eigen inzicht aan hem voorstellen te
doen, welke tot daadwerkelijke vermindering van de
werkloosheid in cle eerstkomende tijden zullen
strekken. –
Van de 15 leden zijn er 10 vertegenwoordigers van centrale werkgevers-, arbeiders- en middenstandsor-ganisaties. Van de 5 ambtelijke leden vertegenwoor-
digen er 4 liet Departement van Sociale Zaken: de Directeur-Generaal van den Arbeid en de hoofden
van de af(leelingen Arbeid, Werkverruiming en Werk-
looshei dsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Een
ambtelijk lid vertegenwoordigt het Departement van
Economische Zaken. De ambtelijke leden hehooren te
dienen door coördineeren, door stimuleeren en. door
verzamelen en verstrekken van gegevens. Van de ver-
tegenwoordigers van het bedrijfsleven wordt ver-
wacht, dat zij elk voor zich in de door hen vertegen-
woordigde kringen zullen opwekken tot lief ter hand
nemen van ,,regelen op liet gebied van den arbeid,
welke tot daadwerkelijke vermindering van de werk-
loosheid zullen strekken”.
Van het meeste belang in liet werk, dat de Com-missie gedurende de nagenoeg twee jaren van haar
bestaan heeft verricht, is, (lat zij de medewerking
heeft verkregen van een aantal bedrijfsraden en be-
drijfscommissies. Deze raden en commissies bestaan
geheel uit vertegenwoordigers van liet bedrijfsleven.
Regel is, dat een patroon president, en een
•
arbeider
secretaris wordt. T
–
let contact met de Werkcommissie
wordt (afgezien van de omstandigheid, dat de secre-
taris en de voorzitter van de Werkcommissie zooveel
doenlijk de vergaderingen van hedrijfsraden en he-
drijfscomrnissies bijwonen) onderhouden door ,,waar-
nemers”, die ten deele ambtenaren, ten deele verte-
genwoordigers van het bedrijfsleven zijn.
De bedr.ijfsrade.n en hedrjfscommissies
1)
stirnulee-
‘) Medewerking hebben verleend: de be•drijfsraiden voor
het b1oern-bo1lenedrjf, het boekdrukkers- en ranterdiep-
druk-bedrijf, de bouwva,kken, het ohernigrafisch bedrijf, het
kappersbedrijf, het landbouwbedrijf in Oost-Zeeuwseh-
Vlaanderen en Weatelijk Noordbrabant, de sehoenindustrie,
ren de organisaties van werkgevers en werknemers,
die in hen vertegenwoordigd zijn, tot constructieve
denkbeelden, welke kunnen bijdragen tot bestrijding
van het groote euvel van de werkloosheid. Die denk-
beelden worden door de hedrijfsraden en bedrijfscom-
missies geordend tot voorstellen aan de Werkcom-
missie, welke die voorstellen, voor zoover noodig met
eigen advies belegd, doorzendt aan den Minister van
Sociale Zaken: Daarnaast kan de WerkcommissiQ naar
eigen inzicht adviezen aan dien Minister uitbrengen.
Uitgebrachte adviezen.
Adviezen als laatstbedoeld hebben ertoe geleid, dat
de Minister van Sociale Zaken zich in verbinding
heeft gesteld met zijn bij de materie betrokken ambt-
genooten teneinde te komen tot beporking van over-
werk in Overheidsdiensten en om bij de samenstel-
hing van het. personeel in die diensten rekening te
houden niet het feit, dat de werkloosheid onder man-nen veel ernstiger afmetingen heeft aangenomen dan
onder vrouwen. Ook het particuliere ondernemings-
leven heeft de Minister door middel van de werk-
geversvereenigingen en van de pers gewezen op de
noodzakelijkheid van beperking van overwerk.
De meeste bedrijfsraden en -commissies zijn nog
volop met hun arbeid bezig.
De eerste, die een volledig en goed gemotiveerd
samen stel van adviezen uitbracht, was de bedrijfsraad
voor het kappersbedrijf. De Raad wees op de gun-
stige uitwerking van de wet van 16 Mei 1934 S. 257;
cle toepassing hiervan had tot gevolg gehad, dat liet
aantal huitenlandsche kappersbedienden sterk was af-
genomen; verscheidenen van hen hadden zich echter
als zelfstandigen gevestigd; de Raad adviseerde het
werken van buitenlanders als zelfstandige kappers
aan een vergunning van den Minister van Economi-
sche Zaken te binden. In overeenstemming niet een
advies van den Raad, is die Minister tot toepassing
van de Vestigingswet kleinbedrijf op kappers overge-
gaan. Tot de adviezen behoorde het denkbeeld om den
leeftijd van toelating tot liet kappersbedrijf voor jon-
gens tot 16 jaar en voor meisjes tot 17 jaar te ver-
hoogen. De Werkcommissie heeft dit advies hij den Minister van Sociale Zalcen ondersteund. Bij dezen
zal liet denkbeeld ongetwijfeld gewicht in- de schaal gelegd hebben, toen hij het voorontwerp van wet ge-
reed niaakte, dat thans hij den Hoogen Raad van Arbeid in onderzoek is en dat tot strekking heeft
om voor het werken in fabrieken, kantoren en werk-
plaatsen als regel den toelatingsleeftijd voor jongens
op 15 en voor meisjes op 16 jaar te brengen.
Ook de bedrijfscommissie voor het bakkersbedrijf
heeft een eindrapport uitgebracht. Hierin werd o.a.
gepleit voor beperking van mechanisatie, betere na-leving van de Arheidswet 1919, een leerlingenrege-
hing, totstandkoming en verhindendverklaring van
een collectieve arbeidsovereenkomst, zooniede ver-
bi ndendverklaren van onderneniersovereenkomsten.
Grootendeels in gelijke richting gingen reeds uit-
gebrachte adviezen van den hedrijfsraad voor de
schoenindustrie. Voor dezen zijn maatregelen tot be-
vordering van den uitvoer van schoenen eveneens van
belang.
De bedr.ijfsraad voor de sigarenindustrie heeft zich
ook bezig gehouden met het vraagstuk, hoe den
uitermate lagen export
01)
hooger peil te brengen.
In overeenstemming met een advies van den Raad
hebben de Staten-Generaal zich vereenigd niet een wetsontwerp tot verlenging van de regeling van de
mechanisatie. Onder de maatregelen, welke deze Raad
in studie heeft, behoort de invoering van vervroegde
pensionneering.
de si
;
gareiii-ndustrie, het tuiiibouwbedrijf in Noord- en Zuid-;Fr.oIIand. en op initiatief van de Werkcomirrissie gevoemde
hedriifscwnmiss-ies voor: het bakkersbedrijf, het grootwin-kelbd.rijf. de metaalindustrie, het klein.rnetaalbedrijf (lood-
gieters- en fitjter-, electroteoh-irisoh m sinedenibedrijf en de
textiel-i iidustrie.
20 September 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
691
Die maatregel is, dank zij den baanbrekenden arbeid van den bedrijfsraad voor het boekdrukkers- en raster-
diepdrukbecirijf, met medewerking van de Regeering
in dat .bedrijf reeds tot stand gebracht. Het goed
georganiseerde bedrijf kende reeds een verplichte
pensionneering op 65-jarigen leeftijd. Thans is de
mogelijkheid geschapen, dat arbeiders van 60 tot en met 64 jaar zich vrijwillig opgeven voor vervanging
door werkloozen, in welk geval zij gepensionneerd
worden. Ongeveer de helft van de arbeiders van 60-
64 jaar meldt zich voor pensionneeren aan.
In het cheinigrafisch bedrijf heeft een door den
Bedrijifsraad ontworpen herscholingsregeling geleid tot liet weder aan het bedrijfsleven actief deelnemen
van eenige tientallen werkloozen.
In het bloembollenbedrjf is, overeenkomstig een
advies van den Bedrijfsraad, het tulpenpellen door
manneil verricht met een toeslag op het ioon, wat
eenige werkloozen aan het werk heeft geholpen.
In de kleedingindustrie is
01)
initiatief van den
Bedrijfsraad een onderzoek ingesteld naar de moge-
lijkheid om meer mannelijke arbeidskrachten aan te
stellen. Dientengevolge is een regeling tot stand ge-
komen, welke de mogelijkheid opent, dat gedurende
26 weken een Overheidsbijsiag wordt gegeven op de
bonen van mannelijke arbeidskrachten, die op in de
regeling aangegeven voorwaarden worden te werk
gesteld. Goede resultaten mogen worden verwacht.
Naast den tamelijk nauwkeurig meetbaren invloed
van de laatst beschreven maatregelen, waarbij reeds
resultaten geboekt werden, staat de geleidelijk groei-
ende, op den duur vermoedelijk veel grootere invloed van in verschillenden staat van voorbereiding verkee-
rende verdere maatregelen, waartoe de bedrijfsraden
en -commissies hebben geadviseerd en zullen advi-
seeren.
Een zeer degelijk onderzoek stellen de samenwer-
kende bedrijfsraden in de bouwvakken (met inbegrip
van de schilders-, stucadoors- en terrazzo- en granito-bedrijven) in. Zij verwachten grooten invloed van een
wijziging van de Arbeidswet, waardoor de kleine zelf-
standigen (vaak werkloozen, die als zelfstandige wer-
kers bereid
zijn
buitensporig lang te werken) onder
toepassing van de bepalingen van die wet worden ge-
bracht. Deze wijziging wordt mede door de bedrjfs-
commissie in het kleinmetaalbedrijf gewenscht. Ook
in cle bouwvakken wenscht men verhooging van den
toelatingsleeftijd tot liet bedrijf, maatregelen tot be-
perking van het aantal overwerkuren, toepassing van
de Vestigingswet en verbindend verklaren van de col-
lectieve arbeidsovereenkomsten. Een moeilijkheid
vormt het gebrek aan vakbekwaamheid bij velen, die
zichzelven als houwvakarbeiders beschouwen.
Dezelfde moeilijkheid doet zich bij metaalbewerkers
voor. Vandaar dat de Bedrijfscommissie voor de me-
taalindustrie allereerst een onderzoek heeft uitge-
lokt naar cle vakbekwaamheid van de werklooze me-
taalbewerkers. Aan de hand hiervan kunnen thans
maatregelen worden getroffen tot herscholing en
scholing, om zoodoende, voor zoover mogelijk, het ge-
brek op te heffen, dat zich bij een aantal groepen
van metaalbewerkers aan geschoolden of geoefenden
heeft doen gevoelen.
Conclusie.
Uit liet bovenstaande blijkt wel, dat de Werkcom-
missie, en dus het georganiseerde bedrijfsleven, in
staat is bij te dragen tot bestrijding van de werkloos-
heid. Ook op sociaal terrein kon deze samenwerking
succes boeken in den strijd tegen het door onze
collectieve onbekwaamheid ontstane leed van honderd-
duizenden onvrijwillig werkloozen en het derven
vhn stel tweehonderd millioen gulden ‘s jaars aan
volksinkomen, doordat de
calaciteiten
van die hon-
derclduizenden onvruchtbaar bleven. Gelukkig is het
betere bereikt; de diversificatie van de bestrijdings-
middelen is niet zonder succes verder gebracht.
R. A. VERWEY.
PRIJSOPDRIJVING EN MIDDENSTAND.
Evenals in de laatste maanden van 1936 en in die
van 1938 is ook nu weer de kwestie van de prijsop-
drijving actueel. Zooals wij hieronder zullen zien, de-
finieert géén der op dit terrein verschenen wetten wat
nu eigenlijk onder prijsopdrijving moet worden ver
staan, en evenals het de taak van de juridische weten-
schap is om in soortgelijke gevallen van zuiver juri-
dischen aard tot een interpretatie te komen, zoo
schijnt het ons in dit geval tot de taak van de eco-
nomische wetenschap, meer bepaaldelijk tot die van
de bedrjfs-huishoudkunde, te behooren, om tot een
duidelijke begripsvorming te komen, waaraan de be-
trokkenen houvast hebben.
Wat is prijsopdrijving en waSt ni5t?
De wettelijke maatregelen tot het tegengaan van
prjsopdrijving van den jongsten tijd vormen een sa-
menhangende trits in zooverre, dat de Memorie van
Toelichting van elke .nieuwe wet telkens naar die
van haar voorgangster verwijst. Het begin wordt ge-
maakt door de wet van 1936, houdende tijdelijke maat-
regelen tot het tegengaan van prjsopdrijving als ge-
volg van de devaluatie, dan volgt de Prijsopdrijv ings-
wet 1.938 als gevolg van de in de Septembermaand
van dat jaar heerschende internationale spanningen en de rij wordt gesloten door de Prjsopdrjvings- en
hamsterwet 1939. Alle drie wetten kennen dezelfde
maatregelen t.a.v. de bestrijding van abnormale prijs-
verhoogingen: de mogelijkheid om voor bepaalde ar-
tikelen maximum-prijzen vast te stellen en een alge-
meen verbod van prjsopdrijving. Met betrekking tot
het eerste punt kan bezwaarlijk misverstand rijzen, de onduidelijkheid zit dan ook in het tweede punt.
De tekst van het in deze wetten aan het verbod van
pri.jsopdrijving gewijde artikel is nagenoeg gelijk, wij
volstaan dus met die van artikel 5 van de wet van
1939:
,,Met betrekking tot het te koop aanbieden, ver-
koopen, te huur aanbieden of verhuren van göederen
en liet verrichten van diensten, ten aanzien waarvan
het bepaalde in de artilcelen 3 of 4 ) geen toepassing
heeft gevonden, is prjsopdrijving verboden.”
Tevergeefs zoekt men in de wetten zelve naar een nadere definitie van prjsopclrjving, wij zijn dus aan-
gewezen op de Memories van Toelichting. Die van de
wat 1936 is te dezen aanzien nog het meest uitvoerig.
Van het betrokken artikel wordt daar gezegd: ,,Het
artilcel . bedoelt uiteraard niet elke verhooging van
prijzen tegen te gaan, doch wel de zoodanige, welke
niet kan worden aangemerkt als een noodzakelijk uit-
vloeisel van dan geschapen toestand.” Hoewel ook
deze toelichting nog ruimte liet, was toch in ieder
geval komen vast te staan, dat er naast ongemotiveer-
de
p
rijsverh oogingen ook gemotiveerde konden optre-
den, welke laatste niét onder de wet viele.n.
De Memorie van Toelichting van cle Prijsopdrij-vingswet 1.938 is al soherder op dit stuk. T.a.v. het
betrokken wetsartilcel zegt zij alleen maar, dat het
,,een
algemeen verbod van prijsopdrjving inhoudt”.
Elke nadere toelichtiug ontbreekt hier, slechts tref-
fen wij een zwakken nagalm van die uit de vorige
.Memorie aan in den aanhef, waar – overigens min
gehikkig geformuleerd – gezegd wordt, dat gewaakt
moet worden ,,tegen iedere ongeweuschte prjsopdrj-
ving”. Min gelukkig geformuleerd, zeiden wij, omdat
elke
werkelijke
prijsopclrijvinq
wel ongeweuscht mag
worden geacht. Rationeel zou zijn geweest, indien hier
gestaan had: iedere ongewenschte
prijsverhooging
–
dan zou tenminste ook hier het onderscheid tus-
schen gemotiveerde en ongemotiveerde prijsverhoogin g
naar voren zijn gekomen. Vj mogen echter wel aan-
nemen, dat zulks ook de bedoeling is geweest, en. dat
hier alleen de redactie minder gelukkig was.
De Memorie van de wet 1.939 eindelijk zegt nog
minder omtrent het punt, hetwelk ons hier bezig
houdt. Van het betrokken artikel wordt ditmaal met
t)
.D.w.z.
het stellen vaii maximnumprijzeu, T.
692
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20
September
1939
betrekking tot het verbod van prijsopdrijving in het geheel niets gezegd, slechts wordt voor de in strek-
king gelijk gebleven artikelen in het algemeen ver-wezen naar de memorie van het vorige jaar. En cle
zwakke nagalm van de toelichting uit het schriftuur
van
1.936
is thans geheel verklonken: in den aanhef
wordt slechts gezegd, dat de Regeering bevoegd moet
zijn om ,,prijsregelend op te treden en met name prijs-
opdrijving te voorkomen” – dus hier is slechts sprake
van prijsopdrijving, sic – zonder eenige nadere toe-
lichting of verduideljking.
Zooals men uit het bovenstaande heeft gezien, is
datgene, wat men onder prijsopdrijving heeft te
ver-
staan, in de opeenvlgende Memories van Toelichting
voortdurend vager geworden. Had men in
1936
nog
een behoorlijken steun aan de vrij duidelijke onder-
scheiding tusschen gemotiveerde en ongemotiveerde
prijsverhoogingen, in
1938
is dat houvast reeds min-
der stevig geworden, om in dit jaar te verdwij:nen.
Er blijft ons dus niet veel anders over dan op grond
van zuiver bedrijfseconomische overwegingen naar
een juiste interpretatie van prijsopdrijving te zoe-
ken. Die taak is niet zwaar. De kern van de zaak ligt
in de verva.ngin.gs-waarde.
Wanneer een handelaar een
artikel in den laatsten tijd heeft ingekocht voor een
gulden en gewend is het met 10 pOt. brutovinst door
te verkoopen, dus tegen
f 1.10,
dan is het, zuiver be-
drijfseconomisch gesproken géén prijsopdrijving,
wanneer hij nu dit artikel bij een inkoopsprijs van
f 1.20
verkoopt tegen
fl.32: f 1.20 plus 10 pOt.
brutowinst. Dat is volstrekt gemotiveerde prijsver-
hooging, zuiver zelfbehoud, want de betrokkene dient
ervoor zorg te dragen, dat hij zijn taak in gelijken
omvang kan voortzetten, voor zooverre dat tenminste
van hem zelf a.fhangt, en hij is gedwongen ervoor te
zorgen, dat hem uit zijn verkoopen voldoende midde-
len toevloeien om zijn inkoopen in: gelijke mate als
voordien voort te zetten. Dit geldt vanzelfsprekend
eveneens bij den verkoop van reeds voorradige goede-
ren, wanneer het zeker is, dat nieuwe aanvulling van
den voorraad slechts tegen h
oogere
prijzen zal kun-
nen plaats vinden. Bij dit alles nemen wij dan na-
tuurlijk aan, dat de prijsverhooging van het betrok-
ken artikel bij den inkoop eveneens gemotiveerd is.
Nochtans is hier
een bela.n.grijke beperlc-in.gmogelj!k.
Het is van algemeen standpunt uit bezien natuur-
lijk ten zeerste gewenscht, dat overigens gemotiveer-
de prijsverhoogingen tot het uiterste beperkt blijven.
Zoolan.g er nu nog geen of na.uwlijks sprake is van
een algemeene verhooging van het kostenpeil of van
een algemeen duurder worden
van
het leven, schijnt
het behoorlijk, wanneer de h
an
d
e
l
aar
uit ons voorbeeld
eell ietwat anderen weg zou volgen en wel de vol
gende: hij: verkoope het nu
f 1.20
bij inkoop kostende
artikel niet tegen
f
1.32, waartoe hij, alweer zui-
ver bedrijfs-economisch bekeken, volkomen gerechtigd
zou zijn – doch slechts tegen
f
1.30. Hij kan zich, ze-ker voorloopig, tevreden stellen met er voor te zorgen,
dat hij bij zijn verkoop voldoende middelen binnen
krijgt om zijn voorraad in geljken omvang aan te
vullen, maar het is niét noodig, dat hij zichzelf in de
huidige omstandigheden verrijkt. Daarom behoeft hij,
althans voorloopig, nog niet de volle procentsgewijs
berekende brutowinst op zijn nieuwen inkoopsprijs te
zétten, maar kan hij volstaan met daarop het bedrag
in geldswaarde te zetten, hetwelk hij ook genoot in
den ouden toestand. Immers, wanneer het oorspron.
keljke brutowinstpercentage juist gecalculeerd was,
is het geldbedrag daarvan ook nog juist bij den ge-
stegen inkoopsprijs op den dag van heden: in dat
geldbedrag zit – zoolang de omstandigheden zich
niet verder gewijrzigd hebben – ook nu nog een vol-
doende vergoeding voor vaste lasten en kosten, ter
–
wijl er ook nog iets voor de nettowinst van zal over-
blijven. Eerst later, zoodra een algemeene prijsver-
hooging mocht inzetten, is er plaats om ook
procen
t
s
gewijs den vollen brutowinst-opslag weer te gebruiken.
Met deze opvatting bevinden wij ons in goed ge-
zelschap.
Kort na het in werking treden van de maat-regelen tegen prijsopdrijving in
1936
heeft de toen-
matige Minister van Binnenlandsche Zaken een cir-
culaire gezonden aan de burgemeesters, de z.g. deken-
circulaire, omdat daarin met een voorbeeld, optleend
aan den dekenhaudel, werd aangegeven,
01)
welke
wijze een handelaar rekening mocht houden met hoo-
gere inkoopsprjzen, welke hij op zijn beurt moest be-
talen. De bedoelde bewindsman zeide in deze circu-
]aire, dat men niet de gewone methode van opslaan van het normale brutowinst-percentage mocht voi-
gen, doch dat men slechts het bedrag, hetwelk men
zelf hij inkoop meer moest betalen dan vroeger, bi.j den
Quden
verkoopsprijs
mocht tellen. Hoewel voor zoover
ons bekend tot op het oogenblik, dat wij dit
sc
h
r
ij
ven
,
een soortgelijke circulaire niet is uitgegaan, mag toch
wel worden aangenomen, dat tegen deze methode ook
thans van hoogerhand geen bezwaren zullen worden
ingebracht.
2)
– : Wij ontveinzen ons niet, dat toch ook tegen deze
handelwijze bezwaren kunnen rijzen, ook al
zijn
de
kosten voor levensonderhcud nog niet gestegen. Het
is denkbaar, dat b.v. een industrieel bedrijf in de hui-
dige tijdsomstandigheden te kampen heeft met een
onvoldoende bedrijfsbezetting, geringer dan v66r liet
irctreden van de huidige buitengewone situatie, örndat
het zijn mogelijkheid tot buitenlandschen export geheel
of gedeeltelijk heeft verloren en daarvoor op de bin-
nenlandsche markt onvoldoende compensatie kan vin-
den. In dergelijke gevallen kan het ter dekking van
vaste lasten en kosten toch noodzakelijk zijn den .nor-
malen brutowinst-opslag in procenten te handhaven,
wellicht zelfs te verhoogen. Hoever men daarmede zal
kunnen gaan, dient van geval tot geval te worden
bezien.
De positie van den middenstand tav. p-rijsopdr’ijving.
Alvorens de positie van den middenstand met be-
trekking tot het ons bezig houdende vraagstuk nader
te bezien, is het goed enkele punten vast te stellen.
In de eerste plaats is het duidelijk, dat juist hier,
bij de z.g. laatste hand der verdeeling, het gemakke-
lijkst bezwaren en misverstanden kunnen voorkomen.
Het is juist de middenstand, die voortdurend in
rechtstreeksch contact met het niet altijd ter zake
kundige publiek komt, en dat laatste ziet maar al te
snel in elke prijsverhoogimig een poging tot prijsop-
drjving, met alle voor voor den middenstander on-
aangename gevolgen. De groote massa der koopers
maakt natuurlijk geen onderscheid tusschen gemoti-
veerde en ongemotiveerd6 prijsverhoogingen: betere
voorlichting van het koopende publiek op dit stuk
ware naar onze meening geen overbodige weelde. ln
elk geval is de middenstand, vooral de handeldiij
vende, in situaties als de huidige de kop van Jut,
waarop de meeste slagen vallen, méér dan op we]ke
andere categorie van handelaars ook.
In de tweede plaats mag wel eens worden vastge-steld, dat, over het algemeen gesproken, de midden-
stand bij vorige overeenkomstige gelegenheden prac-
tisch geen aanleiding tot optreden van de autoriteiten
heeft gegeven. De prijsopdrijvingswet
1938 is
als ge-
vo
l
g
van de toen reeds spoedig ingetreden ontspanning
snel overbodig geworden en er was toen dus weinig
gelegenheid tot wetsovertreding. Maar in
1936
was
het anders. Nochtans is er ook toen slechts in enkele
sporadische gevallen tot vervolging- overgegaan; wel
een bewijs, dat de middenstand zijn sociale taak ten
deze volkomen heeft begrepen. En ook thans is er
geen aan%vijzing, dat het nu anders zou zijn.
Tenslotte moge er nog
:
eens de aandacht op worden
gevestigd, dat de verleiding voor den middenstand,
nu als in vorige jaren, om van de gelegenheid ge-
bruik te maken een geringe prijsverbetering door te
2)
Zoo juist ervaren wij dat – hoewel inderdaad een
soortgelijke circulaire nog iriet is uitgegaan – het Depar-
tement
van
E
conom
i
sc
h
e
Zaken ook bhans deze
meen
i
n
g huldigt.
20 September 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
693
voeren, groot is en was. Het mag na al datgene, wat
in de laatste jaren over de financieele positie van den
middenstand is gepubliceerd, wel van genoegzame
bekendheid worden geacht, dat de financieele positie van den middenstand over het algemeen uiterst zwak
is. ‘Reserves zijn er niet meer, men is al blij, wan-
neer men het hoofd nog boven water kan houden. Des
te meer waardeering verdient liet, dat ook in deze
omstandigheden de middenstand, van zeer enkele uit-
zonderingen afgezien, zoo loyaal heeft medegewerkt
bij de maatregelen tegen prijsopdrijving. Al niet al
moet echter worden vastgesteld, dat de middenstand
t.a.v. het ons bezig houdende vraagstuk in een weinig
benijdbare situatie verkeert, en het wil ons voorko-
men, dat dit niet atlijd voldoende woi’dt beseft.
Wat toch is het geval? Ook de middenstander, even-
als elke andere handelaar, moet een juist zakelijk
beleid voeren en ook hij is hedrijfs-economisch ge-
dwongen ervoor zorg te dragen, dat hij zijn zaak op
denzelfden voet kan voortzetten, d.w.z. op denzeifden
voet kan blijven inkoopen. Ook hij is dus volkomen gerechtigd tot gemotiveerde prijsverhoogingen. Het
publiek nu is daarvan lang niet altijd doordrongen
en van die
zijde
dreigen den middenstander voortdu-
rend onaangenaamheden, omdat juist hij voortdurend
met dat publiek te niaken heeft. Begrjpelijkerwijs
zoekt nu de middenstand naar middelen om het koo-
pend publiek van deze situatie op de hoogte te stel-len, om op die wijze lastige wrijvingen bij voorbaat
onmogelijk te maken. Voor den middenstand is daar-
toe te meer aanleiding, omdat de andere zijde van de
medaille: de mogelijkheid van prijsopdrjving door
personen zonder sociaal verantwoordelijkheidsgevoel,
op uiterst demonstratieve wijze den volke getoond is.
En door middel van de groote pers èn door middel
van de radio is het publiek als het ware dringend uit-
genoodigd gevallen van prjsopdrijving – of wat de
massa daarvoor aanziet! – oogenblikkelijk ter kennis
van de autoriteiten te brengen, die onmiddellijk en
nauwgezet onderzoek van elk geval hebben toegezegd. Wij begrijpen volkomen, dat in tijdsomstandigheden
als de huidige het algemeen belang eischt, dat prijs-
verhoogingen tot het strikt onvermijdelijke beperkt
blijven. En dus verstaan wij ook, dat men alle moeite
wenscht te doen om elke poging tot werkelijk onge-
motiveerde prijsverhooging in de kiem te smoren.
Maar de wijze, waarop men het publiek daarbij heeft
voorgelicht, is wel ivat eenzijdig en wekt vooral bij de
massa den indruk, dat
elke
prijsverhooging een on-
sociale handeling van de zijde van den winkelier zou
zijn. Het kan dus geen bevreemding wekken, dat men
van de zijde van den georganiseerden middenstand
heeft getracht te bereiken, dat het publiek ook de an-
dere zijde van de medaille, de moeilijkheden van den
middenstand, werd getoond.
Daar komt nog iets bij. Ware de financieele positie
van den middenstand een hechte, dan zou men in
die kringen tegen de min of meer eenzijdige voorlicli-
ting van de koopende massa zeker minder bezwaar
hebben. De middenstand in
zijn
algemeenheid ‘is af-
keerig van elke onrust en werkt in deze omstandig-
lieden gaarne en loyaal met de Overheid mede. Wan-
neer het er nu ook niaar eenigszins ,,af” kon, zou hij
i’oor een korten overgangstijd desnoods genoegen ne-
men met financieele offers – maar de toestand in
het middenstaudsbedrijf is nu echter eenmaal zoo, dat
dergelijke éffers niet gebracht kunnen worden.
Alles bijeen genomen, is het dus begrijpelijk, dat
de middenstand nu ook zijnerzijds tracht de werke-
lijke situatie tot het publiek te doen doordringen. Nu
is liet echter bevreemdend, dat hij bij die pogingen
weerstand ontmoet van hoogerhand. Er
zijn:
ons ge-
vallen bekend, waarin een op zeer rustigen toon ge-
steld communiqué van middenstandszijde, bedoeld om
het publiek erop te wijzeil, dat er ook zooiets als
gemotiveerde
prjsverhoogi’ng bestaat, door de betrok-
ken instanties werd geweigerd. Bij informatie te be-
voegder plaatse werd daarop medegedeeld, dat der-
gelijke berichten than.s absoluut ontoelaatbaar waren.
Ook pogingen van georganiseerde middenstandszijde om het publiek, waar het tegen ongemotiveerde prijs-
verhoogingen werd gewaarschuwd, nu ook op de
hoogte te stellen van liet bestaan van
gerechivaar-
digde
prijsverhoogingen, werden van de hand ge-
wezen. En in een persbericht vanwege het Departe-
ment’ van Economische Zaken aan de middenstands-pers gezonden, heet het, dat dergelijke cominuniqués
,,blijkbaar de tendens hebben prijsopdrijving te ver-
ontschuldigen”. Erkend wordt, dat deze berichten ge-
woonlijk in zeer voorzichtige bewoordingen gesteld
zijn, maar naar de meening van het Departement wek-
ken zij den indruk ten doel te hebben ,,het publiek op aanstaande prjsverhoogingen voor te bereiden”
en gemeend wordt, dat zulks het handhaven van de
Prijsopdrjvingswet kan bemoeilijken, weshalve ten-
slotte wordt aangeraden ,,het verspreiden van der-
gelijke tendentieuze berichten na te laten”.
Dit nu is naar onze nieening jegens den midden-
stand, niet billijk. Zonder twijfel: 61ke péniekstem-
ming dient te worden vermeden.
Maar de middenstand is evenzeer een onderdeel vaîi
de Nederlandsche voiksgemeenschap, dat recht heeft
op beschermiiig van zijn vitale belangen en dat bij vorige gelegenheden bewezen heef t graag niet, de
Overheid te ‘willen samenwerken. Welnu, dan make men het dien middenstand ook niet noodeloos moei-
lijk en. steile hem in de gelegenheid in bezadigde be-
woordingen ook zijn standpunt naar voren te brengen.
Dat hierdoor de handhaving van de Prijsopdrjvings-
wet bemoeilijkt zou worden valt niet in te zien, in-
tegendeel. Juist door de verspreiding van een offi-
cieele mededeeling van dien aard zal het publiek
leeren begrijpen, dat er prijsverhoogingen en prijs-
verhoogingen zijn en dat ook te dezen opzichte onder-
scheid dient te worden gemaakt.
Er is trouwens nog meer. Erkend moet worden,
dat de Overheid niet alleen bij winkeliers de prijzen controleert, doch dat zij er ook op toeziet, dat fabri-
kanten en tusschenhandelaren elke prijsverhooging
kunnen rechtvaardigen. Maar wat geschiedt er nu?
Er zijn ons voorbeelden bekend van artikelen, waar-
van in het allerjongste verleden de prijzen zeer laag
waren gesteld uit concurrentie- of andere overwegin-
gen, te laag zelfs, en die nu in het geheel niet meer
geleverd worden. Wij weten van grossiers, die dagen lang de telefoon van den haak hebben gelegd. Er zijn
importeurs van buitenlandsche artikelen, die zich in
diep stilzwijgen hullen en hun artikelen eenvoudig
vasthouden. Een en ander moge begrijpelijk zijn, het
is daarom nog niet te rechtvaardigen en het is alweer
de middenstand, die daarvan de dupe wordt. Want
het publiek komt niet in aanraking niet die fabrikan-
ten of tusschenhandelaren, doch constateert alleen, dat de winkelier’ die artikelen niet of slechts in on-
voldoende hoeveelheden kan leveren en dat publiek
denkt niet verder na en verwijt alleen den midden-
stander de huidige moeilijkheden. Er zijn ook geval-
len bekend van fabrikanten, die onder drang van hoo-gerhand, beraainde prijsverhoogingen hebben moeten intrekken, doch die nu slechts mondjesrnaa,t of in he
geheel niet afleveren: het is weer de middenstand,
die dan als kop van ,Tut moet fungeeren.
Wij zijn ervan overtuigd, dat ook deze dingen de’
aandacht van de Overheid hebben en wij willen haar
zeker niet hard vallen, dat zij niet met één slag aan
al die ongerechtigheden den kop kan indrukken. Het
was slechts onze bedoeling de uiterst moeilijke positie
van den middenstand in het licht te stellen en erop
te wijzen, dat het nu, na eenige weken overgangstoe-
stand, tijd is om het publiek meer en beter dan tot
nu toe is geschied op de hoogte te stellen van die
moeilijke positie en van het
onderscheid
tusschen
gemo liv eerde pr’ijsv erhoo ging en
onsociale prijsopdrij-
ving.
Daarop heeft de loyaal medewerkende midden-
stand, die het toch reeds zoo zwaar heeft, volledig
recht. , Dr. E. J.
T0BI.
694
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 September 1939
DE OPPERSTE ZAKENMAN.
Onder bovenstaanden titel schreven wij kort na de
depreciatie van den Gulden
(7
Oct. 1936) in dit blad
een artikel, waarin wij ee.nige critiek oefenden op de
toenmalige toepassing door de Regeering van de
wet
tot het tegengaan van prijsopdrijving.
Daarin werd
om. gezegd, dat de Regeering in die voor haar zeker
moeilijke tijdsomstandigheden niet tè ver diende te
gaan, het zakenleven niet tè zeer door bindende bepa-
lingen moest belemmeren en dat zij, – waar noodig
-, repressief zou kunnen ingrijpen. Doordat de Re-
geering zeer spoedig haar bemoeiingen beperkte (kon
beperken?) en zichzelf weder onthief van de taak als ,,opperste zakenman” op te treden, is alles toenmaals
tenslotte Vrij behoorlijk verloopen.
L’histoire se répète.
Eerder dan velen wellicht hebben verwacht, staat
de wet tot het tegengaan van prijsopdrijving weder
in het centrum van vrijwel aller belangstelling. Waar
het bovendien er naar uitziet, dat de bemoeienis dit-
maal niet van zoo korten duur zal (kunnen) zijn,
achten wij een beschouwing hiervan opnieuw op haar
plaats, te meer nu van allerlei zijden uit het bedrijfs-
leven ontevredenheid en ongerustheid over de toepas-
sing van genoemde wet blijkt.
Wij stellen voorop, dat de taak van de Regeering
op dit oogenblik oneindig veel zwaarder is dan drie jaren geleden en dat, met het oog op de te verwach-
ten oorlogsontwikkeling, in haar overwegingen ette-
lijke motieven moeten worden betrokken, waarvan
de vorige keer geen sprake behoefde te zijn. Daar-
tegenover staat, dat de belangen, ook, ja vooral van
het zakenleven, die thans in het geding zijn, aanmer-
kelijk verder reiken dan in September/Octoher 1936.
Juist in een tijd, als wij thans beleven, met abnor-
male omzetten en kleinere vervangingsmogeljkheid
tegen sterk verhoogde, soms zelfs onbekende prijzen,
moeten telkens op korten termijn beslissingen met
vèrdragende beteekenis voor handel en nijverheid
worden genomen. Deze zijn thans daarin niet vrij. Een
regeeringsapparaat, dat zich tot nu toe weinig met
de details van den handel bemoeide en dat door (tij-
delijke) overbelasting wellicht niet in al zijn gelederen
van voldoend competente instanties is voorzien, kan
naar onze meening kwalijk worden aangemerkt als
het juiste orgaan om hij voorbaat beslissingen te ne-
men over de hoogte van diverse prijsniveau’s voor de
meeat uiteenloopende artikelen, waarbij rekening is.
te houden met allerlei sterk varieerende factoren.
Uiteraard is het voor de Regeering gemakkelijk om
in eenige algemeene termen prijsverhooging ,,hoven
het niveau van Augustus ji.” te verbieden, doch dit
is ten eenen male onbillijk en niet zonder groote ge-
varen, aangezien elementaire economische begrippen
daarbij totaal in het gedrang komen. Men tracht op
deze wijze preventief in te grijpen en generaliseert, hetgeen in veel gevallen tot ongemotiveerde schade
voor het bedrijfsleven moet leiden.
Het eenige ingrijpen, dat o.i. op zijn plaats kan
zijn, is het repressieve ingrijpen. Ongetwijfeld zijn er gevallen, waar dit laatste gewettigd is. Wanneer
wij bijv. in de dagbladen lezen, dat een zakenman een
bepaald artikel inkoopt tegen
f
0.25, dit aan een
onder eigen beheer staande vennootschap verkoopt
tegen
f
0.50 en het dan door deze vennootschap aan
verbruikers laat leveren voor
f
0.75, dan zal niemand
ontkennen, dat ingrijpen gewettigd is. Indien de mo-
gelijkheid tot ingrijpen door de Overheid bestaat,
zal de goedwillende het daartoe niet laten komen en
geen dingen doen, die met de prijsopdrijvingswet als achtergrond, naderhand zouden worden veroordeeld.
En de kwaadwillende? Deze kan immers altijd door
ingrijpen achteraf, door repressieve bemoeiingen dus,
aan banden worden gelegd. In die gevallen behoeft de gerechte straf dan ook niet matig te zijn!
Alle prijsstijging is geen prijsopdrjving!
Alen verwarre ,,prijsstijging” niet met ,,prijsopdrij-
ving” en zij overtuigd, dat de norm, waarvan men
den volke koud heeft gedaan (geen prijzen boven het
niveau van Angustus jl.), in de practijk niet te
aanvaarden is. Prijsverhooging ook op korten ter-
mijn zal in veel gevallen niet te vermijden zijn en
is in die gevallen voor iederen zakenman een daad
van wijs beleid. Richtsnoer daarbij dient de vervan-
gingswaarde te zijn.
Een pleidooi voor calculaties op deze basis blijkt
nog steeds niet overbodig te zijn. Blijkens haar actie
plaatst de Regeering zich nog steeds op het stand-
punt, dat oude voorraden tegen de oude prijzen moe-
ten worden verkocht. Een dergelijke opvatting achten
wij alleszins onjuist en komt neer op een partieele
uitdeeling van het werkkapitaal van iedere onderne-
ming onder haar afnemers. De ernstige aderlating
van de economische krachten van het bedrijfsleven,
die op deze wijze wordt bewerkstelligd, moet zich te
zijner tijd wreken. De
stijging
der grondstoffenprij-
zen, de hoogere prijzen van de fabrikaten, de hoogere
vracliten, de hooge molestpremiën, de hooge.re bij-
komende kosten door diverse factoren, stellen indus-
trie en handel voor de noodzaak hun prijzen te her-zien. Edoch, cle Regeering laat zulks niet toe. Men
forceert het bedrijfsleven
up
die wijze feitelijk tot het
houden van uitverkoop van courante goederen.
Indeidaad, er zijn koopjes te halen! De gevolgen
blijven niet uit. Alen bestelt extra hoeveelheden, vult
zijn ,,normale” voorraden aan, in de wetenschap, dat
binnenkort de
prijzen
moeten stijgen. Industrie en
handel worden leeggekocht, als zij niet met omzich-
tigheid te werk gaan. Geen wonder, dat men hier en
daar de moeilijkheden tracht te omzeilen door. slechts
tegen open prijs te offreeren en ook op die basis
orders voor levering over eenigen tijd aanvaardt, ter-
wijl elders weder alle quantumkortingen zijn verval-
len. Wij nqemen deze laatste feiten slechts als symp-tomen en gevolgen van de heerschende onzekerheid.
Het zijn opgedrongen vormen van zlfbescherming,
die voor een, naar omstandigheden redelijke, ontwik-keling van het bedrijfsleven allesbehalve wenschelijk
zijn’).
Ingrijpen geboden.
Bij het verschijnen van dit nummer van Econo-
misch-Statistische Berichten is het reedi circa vier
weken geleden, dat tot mobilisatie hier te lande werd besloten. Vrijwel dien geheelen tijd functionneert de
wet tegen prijsopdrijving. Nu zegge men niet: zoo-
lang de Regeering met de uitwerking van haar crisis-
maatregelen en met het opnemen van voorraden nog
niet gereed is, dient zij het huidige prijspeil zooveel
megelijk te handhaven. Intussehen kan voor het be-
drijfsleven onherstelbaar verlies zijn veroorzaakt. De
economische weerbaarheid van handel en industrie
mag niet worden opgeofferd om het prijzenpeil tijde-
lijk in stand te houden. Bovendien, als meer normale
omstandigheden mochten ontstaan en de Regeering
het
bedrijfsleven
weder vrijlaat, zal zij geen garanties
geven, dat de duur-ingekochte en duur-gefahriceerde
producten tegen redelijke prijzen kunnen worden ver-
kocht.
Op grond van het vorenstaande achten wij het
noodzakelijk, dat de Regeering op zeer korten termijn
zich beraadt, zich de taak van ,,oppersten zakenman”
zelf van de schouders legt en het bedrijfsleven in
deze, ook voor hem zoo moeilijke periode, gelegenheid
geeft tot cle vereischte aanpassing. Richtsnoer zal
daarbij onherroepelijk moeten zijn:
voorhanden goe-
deren op basis van cle vervangingswaarde af te 1ev e-
ren.
Voor de Regeering blijft dan de taak om, met
de wet tot het tegengaan van prijsopdrijving in de
hand, repressief te waken tegen onvaderlandslievende
daden. . Dr.
C KOOL.
‘) Zie over hetzelfde onderwerp het artikel ,,Prijsopdrij-
ving en. Middenstand” door Dr. E. J. Toisi in dit nummer; ‘in liet bijzonder blz. 693.
20 September 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
695
PONDENKOERS EN DEVIEZEN-
RESTRICTIE.
Een van de vitale onderdeelen van Engeland’s stel-
sel van ,,00rlogseconomie” is de monetaire politiek.
Sedert
wij
de vorige week dit onderwerp aan een be-
schouwing onderwierpen, heeft zich een novum voor-
gedaan, dat een aparte analyse ten volle waard is.
De Dollarnoteering te Londe.n, zooals die door de monetaire autoriteiten wordt gefixeerd, is, evenals
trouwens de officieele goudprijs, geheel onveranderd gebleven, maar de Pondennoteering op de internatio-
nale markten is belangrijk gedaald, op een gegeven
moment tot niet minder dan rond 10 pOt. beneden de
Londensche tegenwaarde, waarna inmiddels weer een
herstel is ingetreden. Er zijn dus twee Pondenkoer-
sen ontstaan, een ,,binnen-” en een ,,buitenlandsche”.
Sedert de ervaringen, die men in de laatste jaren
OJ)
het gebied van wisselkoersen heeft opgedaan, is
dit verschijnsel
01)
zichzelf niet zoo heel wonderlijk, en onder, de heerscheude buitengewone omstandig-
lieden zou men zich dan ook bij het ontstaan van
,,Sperrponden” met een specialen koers zonder veel
deining neerleggen, ware het niet, dat men in de
tot nu toe
door de Engelsche regeering getroffen
maatregelen er geen kun ontdekken, die het instituut
van de geblokkeerde saldi creëert.
Tot goed begrip moge een beknopte uiteenzetting
gegeven worden van dat, wat primair noodzakelijk
is om een werkelijk afdoende deviezencontrôle te
scheppen. Duitschland blijft daarvoor het duidelijk-
ste en meest perfecte voorbeeld, zoowel wat Organi-
satie als wat essentialia betreft. Alen heeft de Mark
nu reeds jarenlang op een gelijk koerspeil gehouden
– een hooger peil dus ten aanzien van munten, die
inmiddels devalueerden – maar naast de ,,vrije
Mark” zijn verscheiden soorten geblokkeerde Mar-
kensaldi ontstaan, alle met speciale bestemmingsmo-
gelijkheden, en daardoor veelal tegen uiteenloopende
koersen realiseerbaar. Wanneer men het meest essen-
tieele element uit de Duitsche deviezenregeling moest
weergeven, dan is het wel dit: er is een uiterst scherp
onderscheid g&maakt tussehen saldi, waarmee koopeod
ter markt kan worden verschenen en die in het
algemeen kunnen worden gebruikt ter vereffenirig
van alle transacties, die tot de loopende posten van
de betalingsbalans kunnen worden gerekend, eener-
zijds, en anderzijds saldi, die men voor allerlei andere
doeleinden kan gebruiken, welke bestemmingen dan in hoofdzaak neerkomen, op investeering in Duitschland.
Daarmee is dus dadelijk een principieel onderscheid
gemaakt tusschen de valuta als koopkrachtinstrument,
en de valuta als rekeneenheid voor kapitaalsinves-
teering. In zulke omstandigheden kan men den koers
van de ,,vrije valuta” inderdaad beschouwen als een
echten wisselkoers, de koers van de geblokkeerde valu-
ta is niet anders dan een waardeering voor kapitaals-
investeering in het betrokken land, is dus veeleer ‘een
obligatiekoers dan een wisselkbers.
Toetsen wij nu de in Engeland genomen maatrege-
len aan het hiervoren – zeer summier – omschre-
ven criterium, dan constateeren w’ij, dat van een
w
ra
terdichte deviezenrestrictie niet ‘gesproken kan wor-den, maar wat het voornaamste is:
dat van een blok-
kade van saldi geen sprake is.
Dit laatste is van alles-
overheerschende beteekenis, omdat zonder zulk een
blokkade een duurzame en noemenswaarde afwijking
tusschen interne en externe koersen niet mogelijk is.
T,ijdeljk kan zich zulk een verschijnsel, getuige trou-
wens de ervaring van de laatste dagen,. natuurlijk
voordoen, maar het is gedoemd te verdwijnen, tenzij
men de consequentie trekt -van het blokkeeren’ van
Pondensaldi. Oppervlakkig beschouwd,, is .ninverschil
tusschen binnen- en buitenlandschen koers ook hij de
nu geldende situatie logisch. Immers, ‘de ‘Engelsche
monetaire autoriteifen zorgen, dat omzetting van
Ponden in deviezen tegen den officieelen koers slechts
mogelijk is voor die transacties of afwikkeling var
transacties, die haar convenieeren. Dat beteekent, dus,
dat alle Pondensaldi, tot welker converteering in de-
viezen de autoriteiten geen medewerking wenschen te
verleenen, elders verhandeld kunnen worden op ‘een
geheel ander koersniveau.
Maar wat is nu het gevolg van zulk een toestand?
Een uit de genoemde verhoudingen voortvloeiende
,,onderwaardeering” van liet Pond in vergelijking tot
de Louclensche noteering moet ertoe leiden, dat alle
exporteurs, die aan Engelsche koopers goederen leve-
ren, in andere dan Engelsche valuta zullen wenschen
te factureeren, althans voor de Engelsche koopers veel
gunstiger offerten zullen maken in deviezen dan in
Ponden. En omgekeerd, zal de Engelsche verkooper
van zijn huitenlandsche afnemers aanmerkelijk gun-
stiger prijzen kunnen hedingen, indien hij. in Ponden
factureert. Alle transacties, waarvoor het Po’ndenpro-
venu kan worden gerealiseerd op de Londensche
markt, waar deze valuta overgewaardeerd is, ,zullen dus in die valuta worden afgesloten, alle transacties,
waarvoor het Pondenprovenu zou moeten worden af-
gestooten op een markt, waar de lage waardeering
geldt, zullen in andere valuta dan Ponden worden ge-
contracteerd. Aldus zou een volledige eenzijdige valu-
tapositie ontstaan, die pas een einde neemt, wanneer
beide noteeriugen pariteit zijn geworden. Men zou het
in enkele woorden aldus kunnen uitdrukken, dat nu
de normale wisselarbitrage, die anders den Pondenkoers
in binnen- en ‘buitenland in evenwicht houdt, is uit-
geschakeld, deze functie zal worden overgenomen door
den goederenhandel. Onder normale omstandigheden
is de valuta, waarin deze transacties worden afgeslo-
ten, voor de betrokken partijen betrekkelijk onverschil-
lig, nu wordt dat geheel ande’rs en gaat elke goede-
rentransactie een element van wisselarbitrage be-
vatten. Hieruit volgt, dat deze tendens tot koersnivel-
leering slechts indirect werkt, en zeker niet zoo direct
en snel als de wisselarbitrage zelve. Maar de tendens
is er niet minder sterk om!
De geschetste situatie zal zich voordoen, zoolang
het mogelijk blijft om Pondensaldi, waarvan de ver-koopsdruk nu elders de noteering van het Pond zoo-
zeer onder pressie doet staan, aan te wenden tot het
verriohten van aankoopen en betalingen in Engeland.
Zoolang, met andere woorden, elk Pondeusaldo
zijn karakter van koopkrachtinstrurnent ten volle
handhaaft! Een werkelijke deviezenrestrictie, die dan
ook onmiddellijk gepaard zal gaan niet twee koersen
in den zin als hoven gereleveerd ten aanzien van vrije
en geblokkeerde marken, is slechts denkbaar, wahneer
men die Poudensaldi, waarvan men omzetting in de-
viezen tegen de officieele koersen in Londen niet
wenseht toe te staan, de facto blokkeert; wat kan:
lo. Door een formeele blokkade, zooals Duitschland
die in de Sperrkonti heeft ingesteld, of
2o. Door een practische blokkade. Zulk een oplos-
sing zou b.v. mogelijk zijn, indien de Engelsche regee-
ring aan alle Engelsche exporteurs zou verbieden in.
Ponden te factureeren. In zulk een geval zou de bo-
venomschreven ,,indirecte wisselarbitrage” via den
goederenhandel onmogelijk worden, en zouden de facto
Pondehsaldi, die cle En’gelsche regeering niet wil vrij-
geven, toch geblokkeerd zijn, omdat er practisch geen
koopers voor zouden zijn.
Zoolang men niet tot één van beide groepen maat-
regelen overgaat, kan men niet spreken van’ een wer-
kelijke ideviezenrestrictie, en zal in geen geval een
blijvende deviatie tusschen binnen- en buitenland-
schen Pondenkoers mogelijk zijn. Dit alles natuurlijk
in de veronderstelling, dat niet de Engelsche expor-
teurs uit loyauteit een houding gaan innemen, die
overeenkomt niet de hierboven onder 2. genoemde
mogelijkheid. Indien dat’ wel zoo zou zijn, zou men
hoogstens kunnen constateeren, dat ook zonder dwin-
gende wetsbepalingen een blokkade kan worden be-
reikt. Maar het essentieele is en blijft, dat een blok-
kade van saldi intreedt. Zoo niet, dan blijft de devie-
zenregeling onvoldoende. C. A. Ki.
Ab
696
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 September 1939
BIJ HET EEUWFEEST VAN DE NEDER-
LANDCHE SPOORWEGEN.
Als men ter gelegenheid van het eeuwfeest der No-
derlandsche spoorwegen een onderzoek instelt naar
de doeleinden, die honderd jaar geleden Brade, Ser-
rurier en le Ohevalier met de spoorlijn Amsterdam-
Haarlem nastreefden, dan vindt men tot zijn verwon-
dering 66k, dat zij het Nederlandsche verkeer ontf
–
hankelijk wilden maken van den waterweg. Zelfs is
dat in het begin het voornaamste motief voor spoor-
wegaanleg geweest.
Want als het eerste spoorwegplan in Nederland in
de kranten van 1832 ter sprake komt en als de eerste pamfletten over spoorwegaanleg de drukpersen ver-
laten, dan houden zij zich bezig met dit vraagstuk:
is de aanleg van een spoorlijn tussehen Amsterdam
en Keulen noodig en mogelijk.
De voorstanders van het plan-Bake betoogden de noodzakelijkheid, omdat de vaart tusschen die twee
plaatsen veel te wenschen overliet; het duurde lang eer men door Amstel, Vecht en Vaartschen Rijn de
Lek bereikte en dan moest men nog tegen den stroom
in den Rijn op. Liep alles mee, dan deed men er 10
dagen over; had men tegenslag, dan kon het 20 dagen
duren eer men Keulen bereikte. Daarbij kwam nog,
dat de vaart ongeveer drie maanden per jaar stil lag,
zoodat de handel deze interruptie moest zoeken te
neutraliseeren door het aanleggen van groote voor-
raden.
De tegenstanders beweerden, dat door het in dienst stellen van stoomsieephooten de vaart bespoedigd en
de periode van stillegging ingekort kon worden.
Zij kregen gelijk van het groote publiek, de inschrij-
ving mislukte en liet plan-Bake werd een archief-
stuk.
Toch bleef de verbinding Amsterdam—Keulen in
concurrentie met den waterweg de geesten beheer-
schen. Want toen Brade in 1834 concessie vroeg voor
de lijn Amsterdam—Rotterdam, schreef hij in zijn
nota, die de concessie-aanvraag vergezelde, dat ,,de in-
schrijving voor den Keulschen spoorweg mislukte,
niet omdat het grootste gedeelte van het publyk van
deszelfs noodzakelijkheid niet overtuigd was, maar
alleen dewijl men geen verzekering had van een be-hoorlijke intrest van het daartoe te verleenen geld te
maken”. hij zag daaroni. een korten weg om tot het
doel te geraken: een reutegarantie van de zijde der
Regeering, en een langen weg ,,nameljk het Neder-
landsche publyk van lioverlcde met spoorwegen be-
kend te maken en hun handtastelijk db voordeelen,
die deze opleveren te doen zien.”
De spoorweg naar Keulen in concurrentie met de
lijn Antwerpen—Keulen
moe!;
er komen, aldus Brade.
Ook Rotterdam is – hoewel het een waterweg be-
zit – bj een dere]jke verbinding gebaat: ,,dc
ondervinding zoude haar welligt leeren (en den
hemel verhoede dat dit niet te laat geschiede, want
den Handel eens verplaatst keert niet ligt terug),
dat de spoorweg, welke in de concurrentie met deze
waterbaan, van wegens haar mededingster Antwerpen
staat op te treden allernoodiottigste gevolgen voor
haar zoowel als voor Amsterdam, kan na zich slepen.”
Later vroeg Brade met Serrurier
en
le Chevalier om
een concessie Amsterdam—Haarlem, kreeg die op 1
Juni 1836 en droeg haar over aan de op 8 Augustus
1837′ opgeri elite 1 lollandsche-IJzeren- Spoorweg-Maat-
sdhappij. Men kreeg reeds direct te maken met den
Nederlandschen polder- en veenbodem, het huiskruis van den spoorwegingenieur, maar de peetoom van de
scheepvaart. Toch kon op 20 September 1839 de lijn Amsterdam—Haarlem geopend worden. De rail was als technisch hulpmiddel van vervoer aanvaard en de
,,ijzeren banen” zouden over weilanden en heidevel-
den heen de voornaamste steden van Nederland
koppelen.
Maar dit zou langzaam gaan. Mocht de eerste lijn reeds spoedig in die mate aan de verwachtingen be-
antwoorden, dat de voortzetting tot Rotterdam spoe-
dig ter hand genomen werd (op 6 December 1843
werd de dienst met Den Haag, op 3 Juni 1847 die
met Rotterdam geopend), de Hollandsche rentenier
was nog niet gewonnen voor het nieuwe vervoer-
middel.
Koning WTilleni T steun.de echter waar hij kon.
Toen een wettelijk plan voor den aanleg van een
spoorlijn Amsterdam—Arnhem (eerste etappe voor
een lijn Amsterdam—Keulen) verworpen werd, de-
creteerde Nederlands eerste koning dien aanleg hij
K.B. en stelde zich voor de rente der leening garant.
Op 16 Mei 1845 kon Arnhem feestvieren; het was
door middel van den spoorweg met Amsterdam ver-
bonden en kon de overlaadhaven voor den Rijn wor-
den. De later gefundeerde Nederlandsche Rhijnspoor’-
weg, grootendeels met Engelsch kapitaal gedreven,
zou de lijn exploiteeren en in 1856 de verbinding
met Keulen tot stand brengen.
Sinds Bake’s plan waren toen 25 jaar verloopen.
Deze vertraging is kenmerkend voor de spoorwegge-
schiedenis in de eerste helft van de lOde eeuw in
Nederland. Terwijl allerwege in toenemend tempo
spoorlijuen werden aangelegd, zou het in Nederland
1860 worden, eer de grootscheepsehe aanleg van spoor-
wegen mogelijk werd gemaakt. Maar de Staat moest
het toen ook doen, en hij deed het van de voordeelige
overschotten der Indische hegrooting. Aldus werden
de Nederlandsche spoorwegen imperiaal gebouwd.
Sedertdien kan van een net worden gesproken. De
iiollandsch-IJzeren-Spoorweg-Mij., de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen (in 1863 opge-
richt), de Nederiandsche Centraal Spoorweg Mij.
(uit 1860) en de Rhijnspoor bedienden ieder hun
eigen net. Het spoorwegvervoer kenmerkte zich toen
reeds door de van buitenlandsche spoorwegen afwij-
kende verhouding tusschen goederen- en reizigers-
vervoer. Was in het buitenland het goederenvervoer
het belangrijkste, in Nederland was reeds spoedig het
reizigersvervoer het voornaamste, gelijk blijkt uit de
volgende cijfers:
Opbrengsten in duizendtallen guldens.
1839 1840 1864 1889
1913 1920 1938
H.S.M.
Reizigers ..
41
164 1168 4.807 17.087
–
–
Goederen ..
0.3
4
264 2.848 13.194
–
–
S.S.
Reizigers
. . –
– 138 6.466 17.266
–
–
(.loederen ..
–
–
32 6.914 21.715
–
–
N.R.S.
Reizigers ..
–
– 1.583 2.690
—
–
–
Goederen ..
–
– 1.323 2.105
–
–
–
N.C.S.
Reizigers ..
–
– 198
471
1.501
–
–
Goederen .. –
–
74
315 1.337
–
–
N.S.
Reizigers .. –
–
–
–
-.
87.581
55.492
Goederen . . –
–
–
—
108.653 38.567
Reeds deze paar
cijfers
bewijzen, dat het initiatief
van 1831 niet het effect van het bedoelde heeft
teweeg geroepen. Niet de spoorwegen zouden de hin-
nenscheep- en Rijnscheepvaart lam slaan, maar
omgekeerd zou de hiunenscheepvaart de concurrentie
met de Spoorwegen met zoo’n succes voeren, dat een
aanmerkelijk deel van het goederenvervoer den water-
weg zou blijven volgen. De schipperstrui won het
van de spoorweguniform. Maar daarmede ontbeerde
het bedrijf een der voorwaarden voor een krachtige
en financieele positie, nl. de inkomsten uit een
groot goederenvervoer, een gemis, waarvan de gevol-
gen tot op den huidigen dag toe merkbaar zijn.
Niet, dat de uiterst labiele financieele toestand
der spoorwegen in Nederland alleen op rekening van
de binnenscheepvaart geschreven moet worden. De
Staat heeft daar ook het zijne toe bijgedragen. Niet
alleen, dat hij vele onbetaalde diensten van de on-dernemingen vroeg, maar ook introduceerde hij in
1890 een politiek, die de financieele positie van de
spoorwegen voortdurend ernstig bedreigde. In dat
1
20 September 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
697
jaar ging de Regeering, naar aanleiding van den de-S
plorabelen toestand van den Nederlandschen Rhijn-
spoorweg over tot een verdeeling van het spoorweg-
net tusschen de twee groote spoorwegmaatschappijen,
onder liqüidatie der N.R.S. Zij volgde daarbij het
stelsel, dat de verbindingen tusschen di’ groote plaat-
sen door beide maatschappijen konden worden ver-
zorgd. Het gevolg was een concurrentie, welke kapi-talen verslond, de inkomsten deed dalen en een over-
dadige verkeersvoorziening schiep.
Onder dit regiem hebben de Nederlandsche spoor-wegen tot 1911 gereild en gezeild, tot in dat jaar een
zekere vorm van samenwerking tot stand kwam,
veIke allengs werd verwisseld voor andere vormen,
die steeds meer naar nauwere eenheid in de bedrijfs-
voering en de bedrijfspolitiek streefden. Op 1 Januari
1917 trad een gemeenschap van baten en lasten in
werking, die tot 1 Januari 1938 kon blijven bestaan.
Op dien datum werden de Nederlandsche spoorwegen
één en ondeelbaar.
De spoorwegen hebben de laatste kwarteeuw in
geen onvermengd g-unstigen tijd geleefd. Niet alleen,
dat er bedrijfseconomische zorgen waren – het te-
kort in het pensioenfonds en de te geringe afschrij-
vingen – ook bestond nog de oude concurrent, de
waterweg, die zich verre van een goede buur toonde.
De kanalen in Limburg en Twenthe deden het ver-
voer van het hoofdproduct, dat in Nederland ver-
voerd wordt, de steenkool, voor een groot deel naar den waterweg afvloeien, een aanmerkelijke aderla-
ting.
‘).
l)aarbij komt nog de vermeerdering van cle
capaciteit der binnenvloot, tengevolge van de motori-
satie, welke
met
de crisis tot een aanmerkelijke daling
der vrachte.n leidde, waarvan ook de spoorwegtarieven
cie gevolgen moesten ondergaan. Tenslotte verscheen.
de auto als nieuwe concurrent. Deze heeft echter niet
alleen de binnenvaart bestreden, maar ook met haar
samengewerkt om vervoer aan de spoorwegen te ont-
nemen.
Een der doeleinden, die de aanleggers voor oogen
hadden, is derhalve allerminst bereikt. Integendeel
de spoorwegen voelen sinds hun prilste begin: den wa-
terweg als den prikkel, waartegen zij voortdurend de
kans loopen hun verzenen te slaan.
De ironie der geschiedenis wil echter, dt juit bij
het eeuwfeest der spoorwegen de waterweg voor het
goederenvervoer, i ngevo’lge de bijzondere omstandig-
heden, aan heteekenis wint. Maar Brade c.s. zouden
in de omstandigheden, waarin wij verkeeren, een der-
gelijk verloop ongetwijfeld billijken. En zouden wij
,,plus royaliste que le roy” zijn?
J. P. B. TissoT
VAN PATOT.
1)
Er zijh thans
7.646 km
waterweg tegenover
3.337
kin
spoorweg. De wilde vaart vervoerde
in 1938 9.886.000
ton,
iv.aarvan
3.136.000
ton steenkool.
ENKELE MAATSCHAPPELIJKE ASPECTEN
VAN TE GROOTE CONCENTRATIE IN
HET BANKWEZEN.
De strijd om levensruimte, welken de niet,-bezittende
staten voeren, is in den grond – zij het ook in meor
grootschen stijl —precies dezelfde strijd, welken groot-
ondernemingen voeren om haar invloedssfeer uit te
breiden. Ook de„ondernemersstaten?’ kennen hun ac-
tie om de hegemonie in hn wereld en ook hun be-
langen breiden zich uit en groeien hen over de gren-
zen van streek en provincie, ja zelfs over die van het eigen nationale gebied. In tegenstelling tot de indus-
trie beperkt de concentratie in het bankwezen zich in
het algemeen tot de nationale grenzen.
Dat de vroegere generaliteitslanden een dankbaar
object van levensruimte voor de grootbanken waren.
bewijzen wel do tallooze vestigingen in deze streken.
Toch meen ik, dat de omstreeks 1911 ingetreden con-centratie van het bankwezen en het daarmede gepaard
gaande kwijnen van het kleinbedrijf in het bankwezen,
in Brabant niet in grootere mate om zich heen heeft
gegrepen dan elders. Eerder is het tegendeel het geval.
De middelen, waarmede cle penetratie van de groot-
banken geschiedt, zijn vele en varieeren van stichting
van filialen en bijhanken en kapitaalsverhoogingen tot
deelnemingen in particuliere haukhuizen, belangenge-
meenschap en fi.sie.
De onlangs gesloten belangengerneenschap tusschen de Rotterdamsche Bankvereeniging en de Amsterdam-
sche Bank zal wel niet het einde van de concentratie-periode zijn. Samengaan van andere grootbanken be-
hoort lang niet tot de onmogelijkheden. Ofschoon het
mij wil voorlcomen, dat, een dergelijke geweldige con
centratie financieel en privaat-economisch ongetwij-
feld zeer groote voordeelen heeft, valt niet te ont-
kennen, dat maatschappelijk en sociaal schaduwzijden aanwezig zijn. In hoeverre deze kansen aanwezig zijn,
zal blijkenbij een beschouwing van de verschillen tus-
schen de groote en midden-groote (en/of kleine) bank-
bedrijven. In het algemeen zijn zij beknopt samen
te vatten in de volgende punten:
Oredietpolitiek en rentabiliteit.
Streek- en algemeen belang.
Specialiseering en plaatselijke aanpassing.
Credietpolitielc en rentabiliteit.
Als een nadeel van groote bankinstellingen is vaak
aangevoerd, dat den kleineren credietzoekenden in
handel en nijverheid de toegang tot het crediet be-
moeilijkt wordt. Hoewel dit niet altijd waar behoeft
te zijn, is het mogelijk, dat de grootbank ten opzichte
van de behoeften van kleinere bedrijven terughouden-
der is dan sommigen wenschen.
Kleinere credieten en vertrouwenscredieten zijn,
evenmin als credieten zonder zakelijk onderpand,
nooit de specialiteiten van de grootbanken geweest.
Zoo zegt Westerman’), die toch waarlijk geen tegen-
stander is van concentratie: ,,Dat bij de afschilde-
ring van de economische taak, welke, naar men be-
weerd heeft, met zooveel succes door den particulie-
ren bankiersstand in dit opzicht vervuld werd, ook
eenige overdrjving in het spel is geweest, moge waar
zijn, het staat evenzeer vast, dat de groothanken, wat
haar optreden tav. den kleinhandel en de klein-
nijverheid betreft, veelal zijn tekort geschoten en zich
met een al te gemakkelijic beroep op het weinig loo-
nend karakter der betreffende relceningen of het ge-brek aan deugdelijke onderpanden van haar plichten
als hoedsters van het nationale liquide kapitaal heb-
ben afgemaakt.”
Te groote concentratie zal in het algemeen de ten.-
dens hebben dit bezwaar nog te vergrooten. 1-lierbij
mag niet vergeten worden, dat de regionale banicen
soms beter in staat zijn een crediet te beoordeelen
op zijn volledige waarde. Naast rentabiliteit, solvabi-liteit, liciuiditeit en c.rediet-capaciteit van den cliënt,
zijn zij beter in staat dan wie ook
de soliditeit
van
de betrokken personen of van de
leiders
van een zaak
te beoordeelen. Is de soliditeit, waaronder moet ver-
staan worden het geheel van eigenschappen, die
iemand betrouwbaar doen zijn, aanwezig en goed, en
mocht een der andere eischen voor de credietver-
leening minder zijn, dan zijn zij eerder geneigd tot
credietbemiddeling.
Niet alleen, dat kleinere credieten voor een groot-
bank onaantrekkelijk zijn en slecht te beoordèeien,
zij zijn vaak ook onrendabel. Weliswaar bezitten de
banken geen kostprijsberekening, maar globaal kun-
nen zij toch zeggen, welke deelen en diensten onren-
dabel blijken. Dat wil niet zeggen, dat zij geen dien-
sten bewijzen, welke onrendabel zijn. Ik denk hierbij
bijv. aan de binnenlandsche wisselafdeeling. Deze zal
in vele gevallen de gemaakte kosten niet goedmaken.
De diensten hier verleend zijn dikwijls zoo inhaerent
(door cessie e.a.) aan de credietverleening, dat het een
zonder het andere niet wel mogelijk is.
1)
De concentratie in het bankwezen, blz.
317.
698
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 September 1939
Daarom is het ook niet uitgesloten, dat, wanneer
een crediet niet bij een grootere bank kan worden
ondergebracht, de regionale bank hier wel voor •te
vinden is, zoncler dat dit hoeft te beteekenen, .çlat
deze aan credietwaardigheid en crediet capaciteit te
lage eischen stelt.
Vaak ook
zal
in tijden als deze, de regionale bank
haar rentabiliteitskansen beter uitbuiten clan de groot-
banken, wat zich o.a. in de laatste jaren weerspiegel-
de in de zeer groote kasposities dezer laatste instel-
lingen.
Streek- en algemeen belang.
Het algemeen belang zou hij groote concentratie
reeds direct geschaad ijn, indien dit verschijnsel aan-
leiding zou geven tot een hoogere crechietrente. Dit is
tchter uitgesloten te achten, daar het bankdisconto
zich zal blijven richten naar dat van De Nederla.ndsche
Bank. Toch heeft men o.a. van socialistische zijde de
bankconcentratie meermalen verweten, dat zij de
welvaart van enkelen vermeerdert, maar van de massa
niet. Dit is waarschijnlijk overdreven.
De te groote cohcentratie in het bankwezen kan
in dezen bedrijfstak echter een rnonopoloïden invloed
doen ontstaan, die ten nacleele van de volkshuishou-
ding kan – ik zeg lcâh – worden aangewend en daar-
mede de Regeering moeilijkheden herokkenen (hijv.
tegenhouden van leeningen).
Een en ander kan ook tot gevolg hebben een zeer
directe overheersching van de regionale middengroote en kleine bedrijven.
Een ander bezwaar is de toenemende bureaucrati-
seering en centraliseering, waaronder het grootbank-wezen gebukt gaat. Ook dit is vaak ongewenscht. De
,,filiaal-directeuren” lijden onder een afnemende zelf-
standigheid, wat ook weer haar nadeel heeft voor de
bediening van haar clièntele.
Ik meen, dat al deze factoren pleiten voor het in-
standhouden van een regionaal bankwezen, rn.a.w.
naast de (al dan niet in naam) concentreerende en
centraliseerende instellingen, die haar eigen terrein
hebben, staan en moeten bestaan de kleinere banicen.
Ook uit maatschappelijk en sociaal oogpunt beschouwd
is dit gewenscht. Want meer dan de groothanken zijn
de regionale geneigd het streekbelang te dienen en
daarmede automatisch het belang van het geheele
land. Dat het .eene gewest meer dan het andere daar-
voor in aanmerking komt, is zeer wel mogelijk. Daar,
waar dan ook een toenemende activiteit van het
regionale bankwezen te bespeuren valt, is dit zeer
toe te juichen.
Specialiseering en plaatselijke aanpassing
De groothank kan dan ook de particuliere en ook
de regionale ban.k niet geheel vervangen, omdat voor-
al de laatstgenoemde hij den strijd om het bestaan de
belangen behartigt van hen, wier tijdelijke crediet-
behoefte, bij het ontbreken van die subsidiaire werk-
zaamheid, vaak in de verdrukking kwam.
De plaatselijke aanpassing en meerdere specialisa-
tie maken de regionale bank soepeler hij het geven
van over-disposities; zij ontgaan de nadeelen van een
automatische bediening, welice hij de grootere banken
onvermijdelijic zijn, zoolang het niet gaat om een
,,grooten” cliënt; zij zijn de beste afweermiddelen tegen
een zeker formalisme, dat de betrekkingen van groot-
banken met haar relaties soms kenmerkt. Een feit is
en blijft, dat het hebben en cultiveeren van persoon-
lijke banden bij het filiaal-stelsel der geconcentreerde
hankonclernemingen niet
altijd
mogelijk bleken.
Conclusie.
Zal het algemeene belang, van ons standpunt bezien,
door de voorgestelde belangengemeenschap, of moge-
lijk nog verdere concentratie, in groote mate ge-
baat zijn? 1-let antwoord is ontkennend, indien de te
volgen politiek slechts een synthese, een samenvoe-
ging is vimn d& gedragslijnen van afzonderlijke groote
instellingen zondr meer. Bovendien rijst de vraag,
of de Centrale Bank nog wel voldoenden invloed heeft
op de rëuzen in het bankbedrijf.
Tenslotte, van zuiver maatschapp.elijk standpunt be-schouwd, is het hestamn van kleinere regionale banken
naast groote instellingen gewenscht. Immers, een ge-
ordende maatschappij eischt volgens het helcende sub-
sidiariteitsbegiusel een differentiatie in de bedrijven,
m.a.w. naast groote bedrijven zijn de middengroote en
kleine een eisch van een geordend geheel.
Cli.
STULEMEIJER.
ROTTERDAM IN HET EERSTE HALFJAAR
VAN 1939.
De
cijfers
over de economische ontwikkeling van
Rotterdam in de driemaandelijkse statistiek van de
Kame.r van Koophandel en Fabrieken dier stad, waar-
van zo juist het deeltje over het tweede kwartaal van
het lopende jaar is verschenen, hehbèn reeds thans
een zuiver historisch karakter.
MTij
weten, dat de lijn,
welke wij .in. deze uitgaaf in aansluiting aan haar
voorgangters kunnen volgen, sindsdien door over-
weldigende gebeurtenissen is afgebroken en dat onze
grootste havenstad met geheel West-Europa. in een
uiterst duister tijdvak der geschiedenis is getreden.
Een hoofdstuk wordt besloten met een groot vraag-
teken.
Wanneer wij ons een ogenblik onttrekken aan ge-
dachten over de toekomst, dan maakt het eerste half-
jaar van 1939 nog geen al te ongunstigen indruk voor
de grote West-Europese zeehavens. Het is waar, dat
zowel te Antwerpen als te Rotterdam de zeewaarts
uitgaande doorvoer door de sterice afneming van den
uitvoer
van
Duitse kolen een inzinking heeft ver-
toond, doch zelfs dit onderdèel bleek, vooral tegen
het einde van het eerste halfjaar, niet geheel zonder weerstand. Andere onderdelen van het vervoer ver-
toonden in beide havens – zuiver statistisch gezien
– niet onbevredigende cijfers. Uit economisch oog-
punt kan men daarover natuurlijk anders oordelen.
Eén en ander moge nader blijken uit het neven-
staande vergelijkende overzicht van de zeehavenbewe-
ging in Antwerpen en langs dèn Nieuwen Waterweg
gedurende de eerste zes maanden van 1939, vergeleken met de overeenkomstige
tijclvakken
van 1937 en 1938.
Wanneer wij in de eerste plaats aandacht wijden
aan den nationalen invoer over deze havens, dan
valt op te merken, dat de scherpe inzinking, welke
Antwerpen in het voorjaar van 1938, in verband met
de algemene Belgische conjunctuur, voor deze vervoe-
ren vertoonde, dit jaar is teruggewonnen..Aan- den
Nieuwen Waterweg was de achteruitgaande beweging
in 1938 wat minder geprononceerd, in overeenstem-
ming waarmede de ook in onze haven waarneembare
verbetering in het tweede kwartaal van 1939 de in-
voercijfers Vrij aardig hoven het peil van 1937 heeft
gebracht.
Voor den nationaleu uitvoer waren soortgelijke
tendeuzen op te merken. Ook hiervan was de achter-
uitgang te Antwerpen in 1938 iets geprononceerder
dan aan den Nieuwen Waterweg. In dit geval moet
evenwel een enigszins sterkere neiging tot herstel wor-
den geconstateerd in Antwerpen, al is het natuurlijk de
vraag, of de cijfers over een paar maanden deze laat-
ste conclusie, welke zich tot nuances beperkt, kan
dragen. De iets ruimere ontwikkeling van den uitvoer
van nationale steenkool te Antwerpen dan te Rotter-dam speelt hier een grote rol. Overigens is vooral d
uitvoer van Belgische metalen en metaalproducten’ over Antwerpen gestegen. In Rotterdam is voorna-
melijk de uitvoer van kolen en van aardoliën met
derivaten toegenomen. Voorts vertonen de beide ha-
vens over de gehele linie verschillende toenemingen
van geringeren onivang.
Ongetwijfeld had men van weerszijden reden om
tevreden te zijn over dezen bevredigenden groei van
20 September 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
699
‘Fons van 1.000 kg
Antwerpen
Nieuwe ‘Waterweg
.Landvaarts
Zeewaarts
Laticlwaarts
Zeewaarts
Invoer
Doorvoer
Uitvoer
Doorvoer
.1
tivoer
Doorvoer
Uitvoer
Doorvoer
Januari
1937
……
650.853
276.362
571.309 381.846 628.655 1.174.727 377.803
1.183.444
1938
……
781.561
361.506 509.739 564.163 655.628
1.578.845
341.561 1.244.578
1939
……
732.073
272.066 571.078 381.195
617.681
1.771.350
322.334
893.981
:I’ebtuati
1937
……
650.124
361.888 546.155 524.078 504.678 1.132.049
335.464 1.419.810
1938
……
.
675.995 340.671
416.704
497.527
590.063
1. 368.826
221.664
1.064.535
1939
……
615.067 309.143
466.672
465.406
527.246
1.335.132
285.906 1.052.244
Maart
1937
……
795.473 345.253
731.262
483.398
609.072 1.384.730 353.686
1.423.658
1938
……
683.546 304.660
518.689
447.055
639.506 1.569.023
293.929 1.245.062
1939
……
659.551 243.751 572.607
429.123
636.874
1.579.458
338.672
1.354.915
April
1937
……
734.224
446.719
711.682 594.144
773.257
1.584.769
354.592
1.560.291
1938
……
551.881
296.260
440.268
411.114
583.790
1.491.065
247.933
1.447.009
1939
……
591.233 335.135
555.194
365.599 777.868 1.686.778 307.239 1.002.342
Mei
1937
……
808.042
310.218
672.772 450.065
603.123 1.328.797
333.591
1.476.224
1938
……
592.852
283.004
420.458
4911.205
534.145 1.492.085 252.705
1.295.410
1939
……
669.988 323.933 635.749 448.336 669.165 1.553.992 313.195 1.070.170
juni
1937
……
751.246
375.848 664.230
723.147
734.123 1.485.518 341.407
1.522.201
1938
……
673.994 360.310
422.515 455.681
703.351
1.675.388
238.606
1.269.168
1939
……
756.874
380.285
708.654
490.031
833.174
1.835.052
340.031
1.235.528
het nationale havenverkeer, voor zover deze niet een
rechtstreeks uitvloeisel was van abnormale toestan-
den elders. Hiervan afgezien betekende de vermeer-
clering van het nationale havenverkeer een verster-king van den grondslag voor de ontwikkeling dezer
centra van volkswelvaart, welke België e.n Nederland
over en weer gaarne kunnen zien.
Overigens leert beschouwing van de bovenstaande
cijfers over den uitvoer, dat de nationale uitvoer over
Antwerpen in het eerste halfjaar van 1939 wederom
tot meer dan het dubbele van dien van den Nieuwen
Waterweg is geklommen, een verhouding, welke de Bel-
gische havenstad tegen het einde van het eerste half-
jaar van 1938 niet meer bereikte. De Belgische ex-
portindustrie biedt Antwerpen dus wel een zeer krach-
tigen steun. Zozeer zelfs, dat gedurende het gehele eerste halfjaar van 1939 iedere maand de nationale
uitvoer over Antwerpen hoger was dan de uitgaande
doorvoer ter zee over die haven. Aan den Nieuwen
Waterweg daarentegen is dezelfde verhouding slechts
1 : 3
t
4!
In omgekeerde richting zien wij, dat de nationale
invoer van België over Antwerpen in den regel het
dubbele of meer bedraagt van den doorvoer in land-
waartse richting, een verhouding, welke aan den
Nieuwen Waterweg ongeveer juist tegengesteld is.
Deze vergelijking brengt ons vanzelf op den twee-
den component van het zeehavenvervoer: den door-
voer. Gedurende het eerste kwartaal van 1939 heeft
deze zich in Antwerpen. nog bepaald slecht gehouden,
maar in het tweede kwartaal is vooral voor den in-
waartsen doorvoer een verbetering ingetreden, welke
in Mei en Juni zelfs leidde tot vervoeren, welke uit-
kwamen boven het peil van 1937. Ook voor den uit-
waartsen doorvoer was er neiging tot herstel, dochin
veel geringere mate. Duitse kolen spelen hier een rol.
Aan den Nieuwen Waterweg stond liet gehele eerste
halfjaar van 1939 nog in het leken van de hausse
van doorvoer landinwaarts. Juni 1939 bracht zelfs
het record voor de hierboven in vergelijking gebrachte
tijdvakken met een inwaartsen doorvoer van 1.835.000 ton. Voor niet minder dan twee derden gedeelte be-
stond deze ontzaglike hoeveelheid uit erts.
Over deze
maand maakte alleen liet in doorvoer aan den Nieu-
wen Waterweg aangevoerde erts bijna 30 pCt. uit
van het
gehele
goederenvervoer langs den Nieuwen
Waterweg in beide richtingen tezamen. De ontplooi-
ing van de Rotterdamse haven herustte in dezen tijd
dus wel zeer eenzijdig op de speciale Duitse conjunc-
tuur in de maanden, die vermoedelijk het hoogtepunt
van de bewapeningsperiode zijn geweest.
De uitgaande doorvoer is ook aan den Nieuwen Wa-
terweg verder gedaald. Vooral in vergelijking met de
overeenkomstige maanden van 1937 blijkt de omvang
van deze inzinking, welke geheel is te wijten aan de vermindering van den uitvoer van Duitse steenkool.
De daarnaast staande toeneming van den invoer van
Engelse steenkool en van dell uitvoer van Nederlandse
steenkool vormen ten dele de verklaring voor de ver-betering van het nationale vervoer over de haven.
Zo moet tenslotte de conclusie ltiiden, dat ook in
de eerste helft van 1939 zeer belangrijke vervoeren
over de grote West-Europese zeehavens werden be-
heerst door abnormale krachten, welke leidden tot een
in menig opzicht ongezonden toestand.
Wij behoeven ons thans niet meer af te vragen,
waartoe dit alles binnen afzienbaren tijd zou leiden. Nu de spanning eindelijk is gebroken, is een tijdvak
aangebroken. van groote slapte, waarin de in jaren van
abnormale vervoeren opgetaste voorraden worden ver-
bruikt in een enorme krachtsontplooiing
0])
den
grondslag van een voorbereiding, welke ook aan den
Nieuwen Waterweg haar invloed terdege heeft doen
gevoelen. De vraag, welke mogelijkheden voor nieu-
wen opbloei voor ons zullen openstaan, wanneer een-
maal na de beproeving cle verkeerswegen weder bruik-
baar zullen zijn, doch de verkeersbehoeften waar-
schijnlijk aanzienlijk bij die der laatste jaren zullen
ten achter blijven, is uiteraard nog niet rijp voor een
nauwomschreven beantwoording, doch kan slechts
met somberheid worden overwogen. Het is nauwelijks
aan te nemen, dat na den oorlog binnen afzienbaren
tijd in West- en Midden-Europa weder grote welvaart
zal heersen en ook een herleving van de hewapenings-
conjunctuur is tegen dien tijd niet waarschijnlijk.
Wanneer wij ons van deze onzekere toekomst af-
wenden voor een laatsten blik
01)
enkele details van
liet laatste vredeskwartaal, dan is het cle moeite waard
op te merken, dat Hamburg den vooruitgang van
het vervoer aan den Nieuwen Waterweg en Antwer-
pen – welke dit jaar overigens per saldo bescheiden
was – niet heeft vermogen bij te houden. Bijna maan-
delijks was er in deze haven een geringe achterstand
hij de overeenkomstige cijfers van 1938, veroorzaakt
door de invoerzijde van de havenbalans.
Vooral de aanvoer van graan op Hamburg was veel
geringer dan in het voorafgaande jaar.
In overeenstemming met de vermindering van den
zeewaartsen doorvoer is ook liet Rijnvervoer langs
Lohith naar Rotterdam sterk verminderd en wel met
1.000.000 ton over liet eerste halfjaar 1939, verge-
leken met hetzelfde tijdvak van 1938. Alleen voor
kolen bedroeg de achteruitgang evenwel 1.500.000 ton.
Bijzonder sterk was ook ditmaal weder de ontwik-
keling van den rechtstreeksen doorvoer, liet Rijnzee-
verkeer, dat zich in liet eerste halfjaar en vooral in
het tweede kwartaal van 1939 bijna fantastisch snel
ontwikkelde. Het bedroeg in tons van 1.000 kg (over
alle Nederlandse zeegaten):
Eerste kwartaal
Tweede kwartaal
1938
1939 1938
1939
Stroomopn’aarts
…..151.722
185.790
90.126
213.354
Stroomafwaarts
…..181.729
237.677
151.981
303.080
700
ECONOMISCTI-STATISTISCHE BERICHTEN
20 September 1939
Ongeveer 940.000 ton dus over het enkele eerste halfjaar van 1939! Weliswaar bedroeg de Rijnvaart
met bestemming naar binnenhavens over hetzelfde
tijdvak nog ongeveer 95.000.000 ton (waarvan onge-
veer 20.000.000 tons naar hinnenhavens, welke ook
zeehavens van betekenis zijn) en is het Rijnzeeve.-
voer dus relatief nog betrekkelijk bescheiden, doch
bij zulk een snellen groei zou men zich te dezen aan-
zien over niets meer hebben behoeven te verbazen,
indien de oorlog ook deze ontwikkeling niet voor101)ig
had afgesneden.
In overeenstemming met de toeneming van de.
vervoeren over Rotterdam, was de werkgelegenheid
in de haven eveneens stijgende. Werd over het eerste
halfjaar 1938 aan de havenarheiders ongeveer
f
4.800.000 loon uitbetaald, over het eerste halfjaar
1939 steeg dit bedrag tot ruim f 5.200.000. Ook ove-
rigens vermeerderde de werkgelegenheid, vooral in
het bouwbedrijf, de metaalindustrie en onder de han-
dels- en kantoorbedienden. Slechts in de groep ,,on-
geschoolden” bleef een hardnekkige werkloosheid van ongeveer 15.500 individuën bestaan.
Zeker, er ontbrak nog veel aan een waarlijk wel-
varend te noemen gemeenschap in het Rotterdam
van Juni 1939 en toch, met hoeveel weemoed zien wij
om naar die dagen, nu de grote beproeving over ons wereiddeel is gekomen en daarmede de levensvoor-
waarden voor een wereldhavenstad in West-Europa
voorlopig vrijwel zijn komen te ontbreken.
Mr.
W. F.
LIOI1TENAUER.
DE RIJKSMIDDELEN OVER AUGUSTUS.
Algemeen beeld.
Het in dit nummer voorkomende middelen-over-
zicht heeft betrekking op de laatste voor-oorlogs-maand. De pas uitgebroken oorlog wierp wel zijn
schaduwen vooruit, doch heeft op de ontvangsten nog
weinig of geen invloed kunnen uitoefenen. Zoo ge-
zien moet de middelenstaat over Augustus als de laatste
van een afgeloopen periode worden beschouwd en ge-
ven de cijfers geen aanleiding tot het maken van con-
clusies ten o.pzichte van hetgeen ons in cle volgende
maanden omtrent den
1001)
der Staatsfinanciën te
wachten staat. Het resultaat was voor ‘s Rijks schat-
kist alleszins gunstig. Beperken wij ons voorloopig
tot de niet-directe heffingen, dan blijkt, dat de ont-
vangsten in totaal
f
37.372.000 hebben bedragen. Dit
beteekent een vooruitgang van
,f
1.688.900 in verge-
lijking met dezelfde maand van het vorige jaar en
een overschrijding van de maandraming met
f
561.500. Verreweg de meeste middelen deden aan
de stijging mee. Een uitzondering hierop werd ge-
maakt door den zoutaccijns, den
wijuaccijns,
den sui-
keraccijns, de omzetbelasting, de zegelrechten en de
registratierecliten. Na de record-opbrengst van Juli
ji. geven de ontvangsten der afgeloopen maand der-
halve alle .recleij tot tevredenheid.
De totale opbrengst over de eerste acht maanden
van dit jaar beloopt f311.398.000 tegen f292.372.200
in dezelfde periode van 1938 en hij een evenredige raming van
,f
294.483.300. In vergelijking met het
vorige jaar droegen elf middelen tot de verhooging
hij met een gezamenlijk b&lrag van
f
26.807.200; de
resteerencie zes middelen brachten tezamen f 7.781.400
minder op. De vooruitgang komt hoofdzakelijk op
relcening van de invoerrechten en de omzetbelasting,
welke heffingen een surplus van resp.
f
13.346.200 en
f
7.807.900 opleverden.
Dividend- en tantièmebelas ting.
Gaan wij nu de onderscheiden middelen na, dan
blijkt vooreerst, dat de dividend- en tantièmebelas-
ting
.f
599.000 meer heeft opgeleverd dan in Augus-
tus 1938. De ontvangsten over de reeds verstreken
maanden van het jaar stegen hierdoor tot f 20.343.700,
zijnde f 752.800 meer dan in hetzelfde t.ijdvak van
1938 werd ontvangen. Deze toeneming zal wel geheel.
zijn toe te
schrijven
aan de in Mei 1938 ingevoerde
nieuwe opeenten. Daarnaast heeft de inzinking van
de conjunctuur in 1938 een remmenden invloed uit-
geoefend. Het is dc vraag, of het geraamde ophrengst-
cijfer van f 27.000.000 zal worden gehaald.
invoerrechten.
De invoerrechten waren weer buitengewoon hoog.
De opbrengst beliep
f
10.736.900, d.i.
f
2.253.400
boven die van Augustus 1938 en f 2.736.900 meer dan
(le maandraming. De record-opbrengst van Mei jl.
iverd hierdoor nog overtroffen. De verhooging van
liet tarief met ingang van 1 Maart ji., alsmede de
levendige buiteniandsche handel, vormen de aanwijs-
bare .factoren van dit gunstig resultaat. Ook het sta-
tistiekrecht bewoog zich in stijgende lijn; de toene-
ming was ditmaal
f
1.8.100 (over acht) maanden
f
91.200). Vooral de hier besproken middelengroep
zal wel binnenkort een geheel ander beeld gaan ver-
toonen door de ernstige belemmering van den handel
met het buitenland, welke thans door den oorlog is
veroorzaaict.
Accijnzen.
De accijnzen maken over het algemeen een goed
figuur. De zoutaecijns liep ditmaal terug met
f
93.300; de ophmengst bedroeg niet meer dan
.f
121.700. Reeds meermalen werd gewezen op het wis-
selvallige karakter van deze heffing. Daar de eerste
maanden van het vorige jaar eenige zeer ruime
mnaanclophrengsten verschaften, zijn de ontvangsten
over het tijdvak Januari t/in Augustus 1939
f
254.30()
hij die van hetzelfde tijdvak van het vorige jaar ten
achter gebleven. Het geslacht gaf ditmaal door de
stijging van de veeprijzen
f
67.200 méér; niettemin
bedraagt de achterstand, gerekend over acht maan-
den, nog
f
32.400. De overige accijnzen hebben alle
in het tijdvak Januari t/in Augustus meer opgeleverd dan in dezelfde periode van het vorige jaar. De wijn-
accijns verschafte in de afgeloopen maand
f
2.500
minder, doch de tweede maand van het kwartaal is
voor dit middel van geringe beteekenis. De gedistil-
ieerdaccijns liep vooruit met
f
747.200, doch hier is
een verschil in crediettermijnen in het spel. Aan bier-
accijns werd
f
37.700 meer geïnd. Zoowel de gedistil-
leerdaccijns als de hieraccijns zijn den laatsten tijd
goed op peil gebleven. Ditzelfde geldt ook voor den
accijns op de suiker, al vertoonde de afgeloopen maand
ook een lager ophrengstcijfer van
,f
467.200. Deze
achteruitgang is een gevolg van het feit, dat Augus-
tus ditmaal een crediettermijn minder telde. Ten-
slotte de tahaksaccijns, die een aecres van
f
202.600
vertoonde. Alles tezamen genomen, moet worden ge-
constateerd, dat de koopkracht van breede lagen der Nederlandsche bevolking, waarvan de opbrengst der
accijnzen een aanduiding is, zich in de voorafgaande
maanden van het jaar bevredigend ontwikkelde, waar-toe de uiteenloopen de in aatregelen van Regeeri n gs-
vege het hunne hebben bijgedragen.
Andere indirecte heffingen.
De belasting op gouden en zilveren werken liep
op met
f
5.100 (toeneming over acht maanden
.f
40.300). Daarentegen daalde de omzetbelasting met
f
1.857.200. Na de enorme ontvangst van Juli ji.
behoeft deze vermindering echter niet te hevreem-
den. Zooals bekend is,is de betalingsmethode van deze
heffing gewijzigd in dien zin, dat de periodiek op-
gelegde kwartaalsaanslagen, welke in den loop van
de volgende maanden binnenkwamen, vervangen zijn
door periodieke kwartaalsaangiften met gelijktijdige
betaling. De ontvangsten komen hierdoor in hoofd-
zaak in de eerste maand van het kwartaal binnen,
ook al omdat het systeem van betaling door middel
van kwartaalsaanslagen thans veel algemeener wordt
toegepast.
De couponbelasting ging vooruit met f 62.600; de
20 September 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
701
in de verstreken maanden van het jaar ontstane ach-
terstand daalde daardoor tot
.f
131.100.
•Aan zegelrechten werd
f
67.800 minder ontvan-
gen dan in Augustus 1938, welk nadeelig verschil
ongeveer geheel op rekening komt van een trager
vloeien van de heursbelasting, welke met
f
57.900
terugliep. De registratierechten vertoonden een diep-tepunt; de, ophrengstbedroeg niet meer dan
f
809.300
bij een ramning van
f
1.375.000. Door het gebrek aan
vertrouwen, w’aardoor weinig in den geldhândel om-
ging, en de handel in vast goed stagneerde, vindt de
inzinking van deze , rniddelengroep een afdoende ver-
klaring.
De success’ierechten waren ditmaal
f
504.600 hoo-
ger, doch in vergelijking met de voorafgaande maan-
den was een belangrijke daling te constateeren. De
ontvangsten bleven dan ook
f
684.600
bij
de maand-raming ten achter. ‘Het geldt hier echter een uiterst
grillig middel, waarop weinig peil te trekken valt.
Gerekend over acht maanden is reeds eeh achter-
stand ontstaan van
f
4.492.700. De loodsgelden wa-
ren goed; de vooruitgang hedroeg’f 3.600 (over acht maanden’f 204.700). Ook bij dit middel kan een be-
langrijke daling in den eerstvolgenden tijd niet uit-
blijven.
Directe belastingen
Het totaal van de zuivere kohierbedragen
pp
ultimo
Augustus jl. komt
f
10.144.800 uit boven dat van de
overeenkomstige dienstjaren op 31 Augustus 1938.
De grondhelasting wijst een vermeerdering van
f
175.500 aan, hetgeen als een normaal accres kan
worden aangemerkt. 1-Jet voordeelig verschil ad
f
10.673.900 bij de inkomstenbelasting houdt gedeel-
telijk verband met de verbetering van den economi-
schen toestand in 1937, doch is anderdeels te danken
aan een vlotter verloop van de aanslagsregeling.. De nadeelige verschillen ad
f
60.800 en
f
642.400, die
hij de vermogensbelastiug en de verdedigingsbelasting
op te merken
zijn,
spruiten vermoedelijk voort uit
eenige daling van de waarde der vermogens, waarvan
de invloed bij de progressieve verdedigingsbelasting
het grootst is. De belasting van de ‘doode hand staat
vrijwel even hoog te boek als in het vorige jaar.
Rijwielbelastin.g
In de afgeloopen meaud werd
f
3.000.200 aan rij-
wielplaatjes ontvangen; met de opbrengst van Juli
maakt dit een totaal uit van
f
7.670.900. In’ de maan-
den Juli en Augustus van liet vorige jaar verschafte
deze heffing
f
7.452.300. De vooruitgang is dus niet
onbelangrijk.
DE MILLIOENENNOTA.
Aan de
01)
19 dezer bij de Tweede Kamer van de
Staten-Generaal ingediende Nota betreffende den
toestand van ‘s
Rijks
financiën, ontleenen wij de vol-
gende opmerkingen en beschouwingen betreffende
‘s Rijks financieelen toestand in verband met de
ramingen over het dienstjaar 1040.
Vooraf moge gaan een overzicht van de cijfers van
de dienstjaren 1936, 1937, 1938 en het loopende jaar
1939, voor zoover deze bekend zijn.
De definitieve cijfers, opgenomen in de Rijksreke-.
ning voor het
DIENSTJAAR 1936,
zijn als volgt:
Titel A. Gewone dienst.
Uitgaven …………….f65604334505
Middelen ……………,, 618.443.324.91e
Nade,elig saldo … .
f
37.600.020.13
Titel B. Kapitaaldienst.
Uitgaven ……………
f
112.920.952.64
Middelen ……………,, 88.939.714.21
Nadeelig saldo . . . .
f
23.981.238.42
De cijfers, opgenomen in de door de Algemeeiic
RekOnkamer goedgekeurde algemeene rekening van het
I)IENSTJAAR 1937.
zijn als irolgt
Titel A. Gewone dienst.
Uitgaven ……………
f
662.887.168.39
Middelen …………….,, 703.667.891.23
Voordeeli’g saldo
. . . f
40.780.722.84
Titel B. Kapitodienst.
Uitgaven …………….
f
142.703.176.78
Middelen ……………..52.420.268.24
Nadeelig saldo . . . .
f
90.282908.54
Op pag. 16 van de vorige Nota werd het vermoe-
delijk resultaat van de rekening over ‘het jaar 1937
beschouwd in verband met de z.g. onvolkomenheden. van het budget. Met deze beschouwing werd beoogd
het resultaat in cijfers te brengen, hetwelk zou zijn verkregen, indien in de rekening van den gewonen
dienst ook in feite aan alle verplichtingen, welke in
die rekening behooren te worden opgenomen, zou zijn
voldaan.
Voor een juist inzicht in het feitelijke rekenings-
resultaat over 1937 volgt hier een.gelijke berekening
van het reëele tekort op den gewonen dienst 1937,
thans uitgaande van liet definitieve rekeningsresul-
taat.
mill
mill.
Batig saldo gewonen dienst …….
f
40.8
Bedrag voor wegenaanleg, dat op den
gewonen dienst minder is uitge-
trokken
dan
liet
wettelijk
mini-
mum…………………….
f
4.-
Tekort
rekening
W’erkloosheiclssub-
sidiefonds met inachtnernin
van
cle uitgaven over
1937,
welke
hij
het sluiten van den dienst nog niet
waren
gedaan
………………
,, 16.2
Annuïteit spoorwegpensioenfonds
.
,,
9.-
Uitgaven
voor cultureele zorg, ten laste van
den
kapitaaldienst ge-
bracht
……
……………….
..,’
1.—.
Nagelaten
storting
in
het
Sociale
Verzekeringsfonds ………….
,, 34.8
f
40.8
f
65.-
40.8
Reëel rekeningsresultaat: tekort ……… ..
f
24.2
DIENSTJAAR 1938.
De voorloopige gegevens leveren cle volgende uit-
komsten op:
Titel A. Gewone dienst.
Uitgaven …………..
f
708.360.790.80
Middelen …………..’. ,,
738.986.548.-
Voordeelig saldo
. . . f
30.625.757.20
Titel B. Kapitaaldienst.
Uitgaven ……………
f
1.926.636.503.45
Middelen …… . ……. ,, 131.394.810.-
Nadeelig saldo . . . .
f
1.705.241.693.45
Blijkens de. aanvankelijk toegestane begrootingên
werd aan gewone uitgaven geraamd
f
703.590.115 en
aan gewone middelen
f
689.950.275. Aanvankelijk
werd dus een nadeelig saldo verwacht van
f
13.639.840.
De als bijlage 1 afgedrukte staten geven een over-
zicht’.van de ramingen, alsmede van de vermoedelijke opbrengsten der middelen:
702
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20
September 1939
J3ijlage I.
BelastiOgmiddelen
Raming
Vermoede).
Meer
Minder
f
10.600.000
t
10.464.900
–
t
135.100
Inkostenbelasting
m
75.000.000
89.998.000
fl4.998.000
–
Vermogensbelasting
20.000.000 21.438.000
1.438.000
–
Verdedigingsbel.
1
9.000.000
11.329.000
2.329.000
–
Belastingdoode hand
1.800.000
2.110.454
310.454
–
Dividend-
en
Tan-
tièmebelasting
21.000.000
24.623.954 3.623.954
–
Rechten old. invoer
98.000.000 99.152.021
1.152.027
–
Statistiekrecht
2.500.000 2.460.007
–
39.993
Grondbelasting ……
Accijns
op
zout
2.000.000
1.981.016
–
18.984
Accijns
op
geslacht
7.200000
7.424.848 224.848
–
Accijns op wijn
2.200.000 2.263.528
63.528
–
Accijns op gedistill
28.000.000 28.921.244
921.244
–
Accijns
op
bier
7.000.000 8.119.599
1.119.599
–
Accijns
op
suiker
55.000.000 56.853.630
1.853.630
–
Accijns
op
tabak
35.000.000
36.512.954
1.512.954
–
Belasting
op
gouden
en zilveren werken
575.000 577.095 2.095
–
Omzetbelasting
75.000.000
77.132.030
2.132.030
–
Rechten
en
boeten
26.000.000
21.112.051
–
4.887.949
van
zegel …………
Rechten
en
boeien
van
registratie …..
.17.000.000
16.605.609
..-.
394.391
Rechten
en
boeten
–
van
successie, van overgang bij
over-
lijden en van schen-
king ………..
….
46.000.000
50.321.9401
4.321.940
–
Couponbelasting….
6.000.000
4.996.632
–
10033f 8
f 544.875.000
f574.398.518
t 36.003.303
t
6.479.785
Totaal belastingen
Overige gewone mid
..
delen……………
145.075.275 164.588.030
20.653.200
1.140.445
Totaal….
f
689.950.275
t 738.986.548
t 56.656.503
t
7.620.230
meer
f49.036.273
De hoogere ontvangsten op het grootste deel dezer
middelen moet in hoofdzaak worden geschreven op rekening van een doorwerking der aan het eind van
1.936
ingétrèden opleving. Voor de inkomstenbelas-
ting is de meerdere ontvangst verder nog eau gevolg
van cle met ingang van het helastiugjaar
1938/39
in-
gevoerde 10 opcenten voor de defensie, terwijl bi.j de
omzetbelasting de op 1. October
1938
ingevoerde tech-
nische heriening. pen invloed ten goede op de op-
brengst uitoefende. Wat de lagere ontvangsten be-treft, moet worden opgemerkt, dat de zegelrechten
belangrijk zijn teruggeloopen als gevolg van de ge-
ringe bedrijvigheid op kapitaal- en geld.markt. Verder
valt op het groote voordeelige verschil onder het De-
partement van Economische Zaken. Dit betreft hoofd-
zakelijk de ontvangsten voortvloeiend uit de extra-
heffingen ingevolge artikel
3
der Orisisuitvoerwet.
Voorts hebben meer gpgebracht de ontvangsten in-
gevolge de Crisisinvoerwet en de Crisisuitvoerivet, de
ontvangsten wegens rente en aflossing van aan de
NV.
Maatschappij voor Industrie-financiering ver-
strekte geldieeningen, de Qntvangsten wegens terug-
gestorte ontginningsvoorschotten en de exploitatie-
ontvangsten van het Staatsboschbeheer.
Rekeningssaldi
1938
en vroegere diensten.
Evenals in de Nota van het vorig jaar moge thans
volgen, een opgaaf van het rekeningssaldo volgens de
laatste Afhoekingswet en van de volgende jaarsaldi.
Dienst- Voor-
of
na-
Voor-
of
na-
jaar.
deelige*) saldi
deelig*) saldi
Opbrengst
van den
ge-
v.
d.
kapitaal-
van
wonen
dienst
dienst
geldleeningen
Titel A
Titel B
nihil
– 141.853.777,06
–
1929 ± 58.207.904,82 – 158.773.136,57
42.000.000,-
1930
+
27.942.986,41
5
– 43.556.316,54
1931 —45.599.667,— – 131.288.888,226
40.093.351,50
1932 —76.048.553,12 – – 333.553.937,20
51
) 505.864.650,31
1933 – 55.871.028,28 – 394.088.358,46
51
) 498.873.000,-
1934 – 33.237.423,095 – 926.097.649,36
1
) 905.461.774,50
1935 – 72.907.582,00
5
– . 69.392.657,98
5
44.807.823,50
1936
37.600.020,135 – 23.981.238,42
6
198.710.000,-
1937 ± 40.780.722,84 – 90.282.908,54
. 429.543.700,-
1938 +30.65.757,20
—1.795.241.693,45
1
) 1.663.640.000,-
) Nadeelig saldo volgens cle laatste afboek.ingswet (wet
van 1.4.i)eember 1933.)
(Stcea.tsblad,.
No. 692)..
1)
Bij de in 1olom 3 opgenomen ….iadeelige saldi van dcii
kapitaal-dien-st dient in aanmerking te worden genomen,
dat t :lte. va..ji dien dienst in. de. jaren 1932, 1934 en
1938 vôor versterkte aflossing wegens conv-ersie van
Staiztagchuld is uit’egeven respectievelijk
f
299.472.000,
f
14.327.000.-
f
897403.500 en
f
1.662.884.000, -tei
–
wsjl
,
iin
1933
f
115.000.000 als leening aan Ind.i6 werd . vei
–
stre-kt.
De begiooting van het loopende
IDIIENSTJA.AR 1939
is vastgesteld als volgt:
Titel A. Gewone dienst.
Uitgaven ……………..
f
144.732.786
Middelen ……………..
,,
716.718.493 ‘)
Nadeelig saldo ……
f
28.014.293
Titel B. Kapitaaldienst.
Uitgaven ……………..
f
264.051.505
Middelen
…………….,,
25.350.150
Nadeelig saldo ……
f
238.707.355
De hierbij aangeboden begrooting voor het
Dienstjaar 1940
vermeldt de volgende totaalcijfers:
Titel A. Gewone dienst.
Tjitgaven ……………..
f
746.503.172
Middelen
…………….
,,
741.096.863
Nadeelig saldo ……
f
5.406.309
Titel B. Kapitaaldienst.
Uitgaven ……………..
f
269.095.854
Middelen ……………..
2′..
280000
Nadeelig saldo ……
f
240.1.8 7.854
Ter toelichting van het eindresultaat van den
ge–
wonen dienst
worde als uitgangpunt gekozen de vast-
gestelde begrooting voor den gewonen dienst voor het
dienstjaar
1939.
Die begrootiiag vertoonde een tekort van rond
f
25.5
millioen. Dit na medetelling onder de inkomsten van
de opbrengst der tijdelijke heffingen, welker geldig-
heidsduur ten tijde van het opmaken der begrooting
nog moest worden verlengd, en na vermindering van
de bijdrage aan het sociale verzek-eringsfonds met het bedrag van
f
2.500.000,
waarmede die bijdrage in de
hegrooting nog verlaagd diende te worden. De verlen-
ging der tijdelijke heffingen heeft later plaats gehad.
Dit tekort van
f
25.5
millioeu moest – gelijk in de
vorige Millioenennota stond vermeld -, wilde men
tot een
reëele
raming komen, verhoogd worden met
rond
f
21.6
millioen, zijnde het tekort op de- begroô–
ting van het Werkloosh-eidssubsidiefonds, en met
f 9
millioen, vormende de destijds stopgezette storting in
liet Spoorwegpensioenfonds; dit bedrag van
f 9 mii-
lioen werd voorshands aangehouden, in afwachting
van het resultaat van het onderzoek, hetwelk door een
daartoe in het leven geroepen commissie werd inge-
steld. Naast deze
f
30.6
inillioen werd nog noodig ge-
acht een bedrag van
j
5
millioen als bijzondere steun
voor de gemeenten.
Aldus w’erd gekomen tot een gezamenlijk
re5el
te-
kort van ruim
f
61
millioen.
Ter dekking van dit tekort werden aangewezen de-opbrengst van een in te dienen Nationale Inkomsten-
en Winsthe-lasting, waarvan het netto-rendement voor
de schatkist zou bedragen
750
millioen, en de fiscale
hate, die verkregen zou worden uit een ter stimulee-
ring van het bedrijfsleven tot stand te brengen wijzi-
ging van het tarief van invoerrechten, welke bate ge-
raamd werd op
7
5
millioen. Tezamen vormt dit
7
55
mill.ioen, die echter niet in hun geheel reeds aan het
dienstjaar
1939
ten goede- zouden komen. De Mil-
lioenennota zeide dan ook, dat tegenover het geraahi-
cle tekort ,,een gedeelte van de opbrengst der nieuwe
belastingen zal kunnen worden gesteld”. ,,Welk gd-
deelte dit zal kunnen
zijn,
zal afhangen van dan da-
tuin, waarop de nieuwe heffingen in werking kunnap
treden.” Daarnaast zou dan worden gestreefd naai’
verdere beperking der uitgaven.
De wijziging. yan. het tarief van invoerreqhten is
met 1 Maart
1939
in werking getreden en zal reeds
over de 10 maaitden, gedurende welke zij aan het’loo-
“) I-nbègre.pe-n
7
114.565.000. wege-na verlengde heffingen.
20 September 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BÉRICHTEN
703
pende dienstjaar ten goede komt, aanzienlijk mér op-
brengen dan
f
5 millioen. De Nationale Inkomsten-
en Wiustbelasting kwam tot dusver
‘niet
tot stand en
bracht dus aan het dienstjaar 1939 geen bate.
Ook voor het
dien.sijaar
1940 zal, wil men tot een
reëele
raming komen, het tekort van
f
5.4 millioen
met belangrijke sommen moeten worden verhoogd.
Wanneer deze verhooging binnen de eugst toelaat-
bare grenzen wordt gehouden en dus van alle stille
reservevorming wordt afgezien, komt men tot cle vol-
gencie bedragen: millioeii
lo. Saneering van het Werkloosheidssubsidie-
fonds………………………………
f
21.6
Het is de bedoeling der Regeering te breken
met het stelsel, dat uit dit fonds naast de ge-
wone
bijdragen
in de werkloosheidsuitgaven der
gemeenten ook bijdragen worden betaald in de
begrootingstekorten van de gemeenten.
3)
Daar
de eerstgenoemde, de gewone bijdragen, bepaald
zijn naar vaste normen van draagkracht en
omvang der werkloosheid, kan in de laatste niet
anders worden gezien dan bijzondere tegemoet-komingen aan verschillende gemeenten, -noodig
geworden door de omsta.ndigheicl, dat zij in feite
noodlijdend zijn. liet betoog in de jongste Mil-
lioenennota, dat hierdoor het inzicht zoowel in
de positie van het fonds als in die van de ge-meenten vertroebeld wordt, acht de Minister
juist. Het verdient daarom aanbeveling, dat
tot saneering van het fonds wordt overgegaan,
in dien zin dat, niet langer het tweeslachtig
karakter van algemeen bijdragefonds en steun-
fonds voor in feite noodlijdende gemeenten ge-
handhaafd wordt, doch dat het fonds, fungee-
rend als algemeen bijdragefonds, jaarlijks niet
méér verdeelt dan er aan toevloeit.
De steun aan de gemeenten ter voorziening
in de begrootingstekorten behoort clan recht-
streeks, als steun aan noodlijdende gemeenten,
op de begrooting van Binnenlandsche Zaken
te drukken.
Een saneering van het fonds naar dit begin-
sel zal budgetair tot gevolg hebben, dat de
post voor steun aan noodlijdende gemeenten op de begrooting van Binnenlandsche Zaken
een verhooging ondergaat van rond
f
26.2 mil-
lioen. Met dit bedrag zal dan de begrooting
van het Werlcloosheiclssubsicliefonds worden
ontlast. Het tekort van
f
21.6 millioen zal hier-
door omslaan in een overschot van
f
4.6 mil-
lioen, waarmee mitsdien de Rijksbijdrage aan
het fonds zal kunnen worden verminderd.
liet ei:ndresultaat voor het Rijksbuclget zal
derhalve zijn een verhooging van uitgaven met
f
26.2 millioen, verminderd met
f
4.6 millioen,
d.w.z. een verhooging met het bovenvermelde
bedrag van
f
21.6 millioen.
2o. Saneering van het Spoorwegpensioen-
fonds………………. ……………… f16.-
liet thans bij de Regeering ingekomen rap-
port van de commissie, die een onderzoek naar
den toestand van dit fonds heeft ingesteld,
toont, dat voor de saneering een jaarlijksuh
bedrag van ongeveer f16 millioen – derhalve
f
7 millioen méér dan liet oude stortingsbecirag
– vereischt is.
3o. De op de hegrooting van Sociale Zaken
voor 1040 alreecis aangebrachte verlaging van
cle Rijksbijdrage aan het Werkloosheidssub-
sidiefonds, in afwachting van het op de be-
grooting van Binneulandsche Zaken te brengen bedrag van
f
26.2 millioen (zie onder lo.) . . j 4.6
4o. ioogere schuldverplichtingen als ge-
volg van consolicleering van vlottende schuld
in1.940 …………………………….
f
S.-
_____
Tezamen
. . . . f
50.2
3)
Zie: Mr. G.
F. W.
fla.i’tu-ng. ,.De financiering van de
vem’kIonzenzorg”, iii E.-S.B. van 6 Septeniber jI. blz. 658.
liet reëele tekort op den gewonen dienst voor 1940
is derhalve te stëlleft op
f
5.4
+ f
50.2 millioen,
d.w.z.
j
55.6 millioen.
Hierbij is aangenomen, dat de raming der belas-
tingopbrengsten, zooals die door het vorig Kabinet
was vastgesteld in het begin van Augustus tijdens de
verzending van de begrooting naar den Raad van
State en sindsdien ongewijzigd is gehandhaafd, in het
aanstaande jaar inderdaad zal worden bereikt. Onder
de nieuwe omstandigheden is dit uiteraard niet zeker.
Wijst reeds dit cijfer van
f
55.6 millioen op den
ernst van den financieelen toestand, zoôals clie wa.
vôSr het uitbreken van deiï oorlog, een icennisnemim5
van de stijging van uitgaven, waarop voor het dienst-
jaar 1041 moet worden geieke.ncl – alweer zonder
rekening te houden niet den oorlogstoestand –, ver-
soinbert dit beeld nok in aanzienlijke mate.
Allereerst zal de tijdelijke reling van cle stortin-
gen in het sociale verzekeringsfoncls met 1 Januari
1941. afloopen. Er, zal.van dien datum af
f
27.4 mii-
liôen -méér moeten wordlen gestort dan in de laatst-
– voorafgegane jaren het geval is geweest. Inmiddels is
de schuld van den. Staat aan liet fonds nog belangrijk
gestegen. Niettemin wordt voorshands, in afwachting
van de nadere overweging van deze zalc dooi de Re-
geeriug na ontvangst vah hët rapport der Commissie,
welke voor deze aangelegenheid is ingesteld, uitge-
gaan van een verplichting, welke op de basis van het
oude ainuïteitsbedrag
f
27.4 millioen hooger is dan
voor 1940 is geraamd.
in de tweede plaats moet, in- – verband met de be-
volkingstoenemiug, gerekend
worden
met een -normaal
accres van uitgaven, dat gewoonlijk wordt gesteld op
j 10 millioen.
–
…..-
–
– –
in de derde plaats zal odk ii 1041 cousolidecring
van vlottencle schuld noodig zijn, waaruit een stijging
der schuldverplichtiiageu met minstens
f S
millioen
is te verwachten.
In de vierde plaats zal de versterking van de mari-
tieme defensie van ederlandsch-1ndi6 offers eischen.
Over de vraag, op welke wijze die versterking zal
worden verkregen, zal nog nader beslist moeten wor-
den, nu het rapport der onder het vorige Kabinet
ingestelde commissie eerst dezer dgen is .onv.ugen.
De gebeurtenissen der laatste w’ekeu hebbeû .hèt bin-
nenkomen van dit rapport vertraagd. Echter moet in
elk geval voor de versterking van de maritieme de-
fensie in Indië gerekend- -worde op een jaarlijksche
meerdere uitgave van vermuedelijk’
f
15 millioen.
In totaal vormt dit tegen 1941 een vermeerdering f
van uitgaven van
604 inillioen, zoodat, indien
cle overige uitgaven niet omlaag zouden gaan en..de
middelenopbrengst dezelfde zou blijven, een tekort
voor liet dienstjaar 1941 moet worden verwacht van
f
55.6
+ f
60.4, cLw.z.
f
116 millioen.
liet zal duidelijk zijn, dat in deze omstandigheden,
nu voor 1941 slechts met groote moeite een sluitend
budget zal kunnen worden benaderd, een eerste ‘er-eischte is, dlat op den gewonen dienst van 1940 het
evenwicht tusschen uitgavën eh ikkômsten worde
verkregen.
Bij -de Tweede Kamer is aanhangig een belasting-
ontwerp, waarvan, zooals hierboven reeds herinnerd
werd, het netto-rendement is geraamd
op f
50 mil-
lioen. Al bestaan tegen de handhaving van dit ont-
werp hij dien Minister overwegende bezwaren, zoo is
hij toch. van meening; dat de daarvan verwachte bate
in de huidige omstandîghècleii voor de schatkist niet kan wordien gemist. hij itelt zich voor, de vereischte
versterking der middielen te verkrijgen door een her-
ziening ‘au de inkomstenbelasting en de vervanging
van de bestaande d-ivitlênd- en tantièmebelasting door
een winsthelasting. Daar de herziening van de inkom-
stenbelasting eenigen tijd- van voorbereiding zal vor-
deren en bovendien – doordat het bclastingjaar niet
met het kalenderjaar samenvalt — in geen gevaf oyer
1940 haar volle bate zal kunnen afwerpen, welke volle
bate niettemin door den budgetairen toestand wordit
704
ECONOMICH-STATISTISCHE BERICHTEN
20.
September 1939
Bijlage A
ALGEMEENE VERZAMELSTAAT DER RIJKSBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1940.
TITEL A. GEWONE DIENST.
OMSCHRIJVING.
Geraamd voor 1940.
Toegestane uit-
gaven en geraamde
Verschil tusschen de raming voor 1940
1
en de bedragen toegestaan (geraamd)
Vermoedelijk be-
loop der uitgay,en
en vermoedelijke
Middel, voor 1939. voor 1939
________________
.
opbrengst der
Meer.
Minder.
d
Middel, voor
1938.
•
UITGAVEN.
.
.
Totalen der titels
A
van de hoofdstukken
der begrooting van uitgaven.
Tlfdst. T.
Huis der Koningin ….
f
1.560.000,—
f
1.560.000,—
f.
1.599.423,90
II.
Hooge Colleges van Staat
en Kabinét cl. Koningin
1.906.430,—
,,
1.873.287,—
f
33.143,—
1.821.954,-
IIA.
Algemeene Zaken ……
..
,,
88.268,—
,,
92.914,—
f
4.646,—
76975,-
III.
Buitenlandsclie Zaken..
3.855.000,—
,,
3.807.785,—
47.215,—
3.750.832,83
28.057.210,
27.569.607,—
«
487.513.—
26.914.989,69
Binnenlancische Zaken
,,
29.428.433,—
,
32.992.742,—
3.564.309,—
.,
30.177.549,-
Onderwijs, Kunsten en
,
148.547.706,—
,, 146.006.570,—
2.541.136,—
142.854.079,
,,
146.292.070,—
,, 148.009.743,—
1.717.673,—
,,
140.043.802,__
•VIIB. Financiën …………..
,,
63.916.652,—
,,
64.192.870,—
276.218,—
,,
61.211.385,-
IV.
Justitie …………….
Vul. Defensie …………..
,,
147.797.291,
,,134.775.421,—
13.021.870,—
.
111.798.546,……
X.
,
44.899.525,—
,,
48.583.981,—
3.684.456,—
52.253.960,74
Wetenschappen
……..
17.591.765,— ,,
14.517.354,—
3.074.411,_s)
•,,.
27.439.966.62
..
,
99.202.009,—
,,
107.378.013,—
.
,,
8.176.004,—
;,
96.780.068,-
IX.
Waterstaat
…………
Economische Zaken ……
13.330.813,—
,,
13.342.409,-_
11.596,—
11.627.586,-
VIIA.Nationale Schuld ………
Sociale Zaken
……….
Koloniën
…………..
Onvoorzieneljitgaven
30.000,—
,,
30.000,—
9.673,02
f
746.503.172,—
f
744.732.786,—.
f
19.205.288,—
f
17.434.902,—
f 708.360.790,80
1.770.386,-
MIDDELEN.
.
Totaal van den ramingstaat (titel
A).
f741.096.863,—
f602.153.493,_2)
f
138.943.370,—
.
..
738.986.548,-
Voordeelig saldo
.
f
30.625.757,20
Nadeelig saldo ………………..
.f
5.406.309,—
f
142.579.293,-
TITEL B. KAPITAALDIENST.
–
OMSCHRIJVING.
Geraamd voor 1940
Toegestane uit-
gaven en
geraamde
Verschil tusschen de raming voor 1940
en de bedragen, toegestaan (geraamd)
Vermoedelijk be-
loop der uitgaven
Middel, voor 1939.
voor 1939.
en vermoedelijke
opbrengst der
Meer.
–
Minder.
Middel.voor 1938.
WTGAVEN.
Totalen der titels
B
van de hoofd-
stukken der begrooting van uitgaven.
Hfdst. V.
Binnel. Zaken
……..
f
24.409.100,—
f
21.197.656,—
f
3.212.044,—
.
f
16.824.548,—
VIIA. Nationale Sohuld
…….11.000.000—
..
11.000.000,—
1.673.884.000,_
VIIB. Financiën
…………
,,
108.260.633,—
,, 113.167.429,—
f
4.906.796, 181.425.410-
84.232.421,—
,,
98.838.850,—
,,
14.606.429,—
,
38.949.769:_
IX.
Waterstat …………
,,
16.345.600,—
,,
14.978.070,—
1.367.530,—
11.860.752,72
1.200.000,—
,,
1.228.000,—
28.OUO,—
2.049.023,78
VIII.
Defensie
…………….
23.500,000,—
..
,,
3.500.000,—
20.000.000,—
1.650.000,_
Economische Zaken ……
Sociale Zaken
……….
Koloniën……………
..,,
147.500,—
,,
147.500,—
f
269.095.854,—
..
f
264
.
057
.
505
,—
f
24.579.574,—
f
19.541.225,—
f1.926.636.503,45
MIDDELEN
,,
5.038.349,-
3.557.850,
Totaal van den ramingstaat (titel B)
28.908.000,—
,,
25.350.150,—
131.394.810,-
Voordeelig saldo
.
Nadeelig saldo ……. ………….
.
f240.187.854,—
f238.7O7.355,—
fl.795.241.693,45
GEHEELÉ DIENST.
S A L Dl.
Geraamd voor 1940
.
Voordeelig saldo
titel
A
Nadeelig saldo
A
……….
Voordeelig saldo
.
B
……….
f
5.406.309,—
f 142.579.293,-
f
30.625.757,20
,,240.187.854,—
..
,,
238.707.355,—
,,1.795.241.693,45
Nadeelig saldo
B
…………
Voordeelig saldo
Geheele diinst
Nadeelig saldo
,,
,……
f245.594.163,—
fBSl.286.648,—
.
•
fl.764.615.936,25
‘) Tegenover deze verhooging staat, zooals uit Bijlage B blijkt, een aanzienlijke verhooging van de Middelen van hetzelfde
departement. Deze factor speelt ook bij andere departëmenten en in ‘t algemeen bij de stijging van de Middelen-
raming een rol.
2)
In de raming voor 1939 zijn niet begrepen de bij de wet van 27
December
1938
(Staatsblad no.
413)
verlengde
belastiugheffingen tot een totaal bedrag van
f
114.565.000,.
20 Setempber 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
705
vereischt, ligt het in de bedoeling, voor-I
A
eerste
jaar een provisoiren maatregel te nemen en de her-
ziening van meergernelde belasting eerst met 1 Mei
Q
O
M
O
1941 te doen ingaan. De beoogde maatregel zal kun-
•
c.
0
neii bestaan in de heffing ten behoeve van het Rijk
)
.
–
–
,
cq
.
van 45 opeenteri op de Gerneentefondshelasting .. De
_
t
(t
o
techniek van deze belasting, waaronder ook het
on-
derscheid,
dat daarin gemaakt wordt tussehen ge-
._
0
..
o
>
huwden en ongehuwden, eigent haar meer dan eenige
°
E
1
1
1
1
t
1
1
1
1
t
1
1
1
i
0
00
andere directe heffing voor een noodvooriening als
•
.
.
1
thans geboden is.
a
°
cqc’
1
L
L
1
1
1
1
De ophreugst van den genoemden ])rOvisOiren m
tt-
.
1
regel ken, over een vol jaar gerekend, gesteld worden
.
.
=
c.1
&
N:
0O
cI
1
..-
op rond
f
30 millioen. Teneinde dit resultaat reeds
.
J
c.
c
.
1
1
1
1
1
1
c’
c
I
1
1
i
1
1
•
_
o
i
in 1940 te verkrijgen, zal het ontwerp een bepaling
.
0
O 0
•
1 C
1
•
.
bevatten, strekkende tot het heffen van
van 45,
‘
c1
.
c
–
1
.
derhalve 15 opcenten, in het hei astingjaar 1939/1940.
0
.
L
1
1
1
•
–
–
N:c;
Naast de herziening
der
inkomstenbelasting
zal,
1
;’
gelijk gezegd, ter hand genomen worden een vervan-
..
Q
,..
•d’
—
•
0
C’
C
[-
oo
ging van de vigeerende dividend- en tantièmebelas-
z
H H 1 H H 1 1 1 1
ting door een winstbelasting. De voorbereiding hier-
a
c
OD
c’
‘
van behoeft niet denzelfden tijd te vorderen, terwijl
–
c
d
.-,
c
–
2
bovendien
–
daar de winst van het laatst voorafge-
to
:
a
–
–
gane boekjaar belast wordt
–
de inwerkingtreding
1
in den
loop
van het aanstaande voorjaar niet zal be-
–
letten, dat de volle opbrengst reeds aan het budget
c)
0 0
)
van 1940 ten goede komt.
ca
,
o
L’ –
t-
Door de beide vermelde maatregelen zal het tekort
>
> Z
co
op
het budget van 1940 voor een bedrag van
f
50 mii- t’
0
‘0
‘0
lioen worden overbrugd. De overige
f
5 millioen
zul-
ba
IIE
1
1
t
t
1
1
t
1
t
t
1
1
1
len gevonden möeten worden door een verdere be-
ee
01 t-
0
0
cr3toI
sparing
op
de uitgaven, naast die, welke reeds
op
de
e
bG
–
”
0 0
to t-
‘0
to
t-
to to t) t)’
t- 0
1
0 0) 1
begrooting
is
aangebracht, nadat zij van den Raad van
t’e
.
0 0
to
‘0 – .
’00
to
0
t)
0 t– 0
1
‘0’0t-to’0OtoOl0000.t’to
t’
State was terugontvangen.
z
tOto
to0to’001to010)COt-‘0
‘
.4
,.
01
–
to
–
04
t)’
0
0)
01 1
Instelling va.n een Leeningsfonds voor cle m.obilrsa
–
.0
1
I.
1
1
t
1
1
I
t..
1
I
t
tie- en oorlogscrisisuitgaven.
.
–
0
De volstrekte noodzaak
van
een
beperking
van
t’
0.1
t)’ tO
–
t–
– ‘0 0)
to
01
toto
M.
0
t
0) to
–
.
-t
tO
to
‘sRijks uitgaven zal
op
dit oogenblik wel door nie-
+,
‘t
.
t- 0)
– 0.1 t- 0
t)’ t)’
–
0
O
ttototot)’0t)’tot-t)”0too)
st
.
–
to
t’
‘
mand worden betwijfeld.
.
t)
0)
tO tO tOt-
to ‘0
0 – ’00 t)
to
t’_
4
.
–
Dringt reeds het ongjtstige perspectief van de be-
0
–
‘0
tO
–
to
‘0
grooting
van
1941
in,
dit
opzicht
tot de uiterste
.–
“-
–
1
L
t.
1
1
t
t
t.
1
1.
1
diligentie, in den laatsten tijd
is
daar als overwel-
1
to
digende prikkel bijgekomen de ingetreden oorlogstoe-
t’
‘
0tot’to0t)t-.t)t-01.-‘0-0O
t’)
.0
cd
stand in Europa, welke ook van ons land, gedurende
00′) 0)
t-
tO
t-
‘0
t- to
t)’
to
to00
0toc.1t-00.1to0C.1tOto01
0
e
tO
een tijd, welken niemand voorzien kan, geweldige of-
._
to t-
0000000
t–
‘0
t-
t)’
to
toto
to 00) 0 0
t-
o
to
to
‘0
—
—
fers zal vergen.
to.)
01to0tO00-0,-
CO
In 1914, toen men voor een soortgelijken toestand
2 ‘
t’
‘t…
t-
t’
‘s.
.v
0
kwam te staan,
is
enkele maanden na het uitbreken
van den wereldoorlog het ,,Leeningsfonds 1914″ ge-
………………………………….
sticht. De jaarlijksche uitgaven van dat fonds beston-
C,
–
00
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
t
den in de rente en aflossing van de ter dekking van
:
0
0
de mobilisatie- en andere oorlogscrisisuitgaven opge-
>
0)
to
0)
to
nomen gelden. De
jaarlijksche
inkomsten
van
het
0
t-
–
t-
fonds werden gevormd door de opbrengst van een
‘t
t
1
1
1
1
reeks
voor
dit
doel
speciaal
gecreëerde h effingen,
t.
t.
t
1
1
t
to
odoo.-ao
Uil
1
1
z
cc
‘
meerendeels opcenten
op
bestaande belastingen. Daar
0 .-‘
to
.’ Oct)
to
0) 0.1 –
to
0′) 0.1
to
0
o
c’
c’
tt
C. c
o
00
to
to
de leeninggelden werden opgenomen voor in ècono-
,
t’
0
0
to to
0)
t)’
to
0′) ’00’) .
t– t’)
to
t
to
— ’00)00.1
to
0′)
Oto
0
to
tO tO
to
0
mischen
zin
improductieve uitgaven, werd de termijn
c
‘t
z
0
to
to to tOto
0)01
t-
0)00
to
i
c’
“s ci
t’
van aflossing beperkt tot
15
jaar.
0′)
to
t)’ t)’
‘_’
to
–
to
‘
De instelling van het fonds had voornamelijk ten
‘0
01
— —
OOQ
‘0
1
to
t.
I_
1
doel, het overzicht te bewaren over den normalen
loop
1
toto
van het budget. Alen leefde in een tijd, waarin de
t’
t’,
t)OQtOOto’0..)toQto0ît)0t’0
t’
0.1
to to
0.1
0.1
t-
0.1
to to
t)’ tot-‘
0
t-0t)0to0c.t-
0
0
—
to
enorme budgetaire golvirigen van
de na-oorlogsche
,
t’t)’tototo0toto-,.-40t)’to
‘0
to
01
to to to
tOto
0)
to t- 0) to 01
to
0)
t’
jaren nog onbekend waren. Men geloofde ook in dit
t’
0)
to
0 0 0.1
tO0
tO
t-
to
C13 00
to
t-
opzicht noj aan een geleiclelijken ontwikkelingsgang,
0
zij het met tijdelijke
ups
en downs. Teneinde het in-
tO
t-
°
zicht in dien ontwikkelingsgang niet te verstoren,
werden
—
blijkens toenmalige uitlatingen
—
de uit-
O0toO0to01,-,tottoÇc,0
0
to
to
0 —
to
0
t-
to 0)
to to
0 – 0
0′)
zonderljke uitgaven van den oorlog
op
een afzonder-
t’
1
‘t
OR
01
t0to01
1
0 to
to
t- to t-
0.10
t- to
— 0.1 0 0
tO
t’
t
–
lijke rail gezet en ontstond naast den gewonen dienst
tO
0
to ‘0 ‘0
0.1
t)’
0)
0) 00)0
to to
‘001
to
0
t)’
‘0010
t-
0)
en den kapitaaldienst een ,,crisisdienst”, met eigen
‘00.1 00
‘
to to 01
to
tO t’
t..
i t-
Cl
to
01 t.)
t
t)’ to t)’ to
t-
to
00
leeningen, eigen uitgaven en eigen middelen.
‘t.-
t’
Het verloop van den crfsisdienst heeft over het alge-
t)
1:
c.o
.
.
meen aan de verwachtingen beantwoord. Toen in
vol-
-.
.
.
.
t’
•
t’
.0
gende jaren de abnormale uitgaven tot een fabelach-
0
‘t’
tige hoogte stegen, kon een aanmerkelijk deel daar-
t’
van rechtstreeks worden gedekt door de invoering van
—
—————
0 0
.
t’
1″
706
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 September 1939
een in dien tijd zeer rendabele oorlogswinst-belasting.
Ue op te nemen leeninggelden, hoewel hoog, konden
daardoor binnen zekere grenzen worden gehQuden. En
de middelen van het ,,Leeningsfonds 1914″, op den
duur nog eenigszins versterkt, bleken toereikend om
de aangegtne schuldverplichtingen te financieren.
Zelfs ontstonden een tijdlang in het fonds groote
overschotten, doordat onder de na-oorlogsche hoog-
conjunctuur de automatisch aanzwellende inkomsten
van het fonds de te voren vaststaande obligo’s aan-
zienlijk te boven gingen.
Het ligt in het voornemen van de Regeering, straks
een voorstel te doen om ook ditmaal over te gaan tot
de instelling van een soortgelijk Leeningsfonds. Dek-king van de mobilisatie-uitgaven uit de gewone mid-
delen. van het jaar, waarin zij gedaan worden, is van-
zelf uitgesloten. Anderzijds zou een dekking, welke
zich over een z65. groot aantal jaren uitstrekte als
met de kapitaalsuitgaven in het algemeen plaats heeft,
kwalijk te veraiitwoorclen zijn. Een aflossingstermijn
van. 15 jaar schijnt ook nu aangewezen, wil uien niet
het onmogélijke vergen en niettemin met de eischen
van een juist financieel beleid rekening houden.
Uiteraard brengt het aannemen van een clergelijken
beperkten aflossingstermijn op zich zelf nog niet mee,
dat de foncisvorm gekozen wordt. Het ware denkbaar,
de leeningen met een korten aflossingstermijn aan te
gaan en tôch de betrekkelijke uitgaven en dekkings-
middelen over den ,,normalen” dienst (verzamel-
woord in den oorlogstijd voor den. ,,gewonen” en den
,,buitengewonen” dienst) te doen loopen. Evenwel be-
staan er ook nu goede redenen, hiervoor een afzon-
derlijke financiering in te stellen. De onzekerheid van de bedragen, die henoocligd zijn, maakt een betrouw-
bare raming onmogelijk en zou daardoor het jaar-.
lijksch budget, zoowel van den kapitaaldienst, als van
tien ge’onen dienst in zoovr deze de rente en aflos-
sing te dragen heeft, op losse schroeven zetten. De
omvang van de benoodigde bedragen zou voorts het
normale hegrootingsbeeld in die mate verwringen, dat
het zelfs verstorend zou kunnen werken op den thans
meer dan ooit nooclzakelijken drang tot besparing.
In het nieuwe Leeningsfonds zal aanvankelijk wor-den ondergebracht zoowel liet crediet van
f 100 mii-
lioen voor het buitengewoon onder de wapenen roepen
van dienstplichtigen, dat in 1938 werd gevoteerd, als
cle daarop dezer dagen in te dienen suppletoire aan-
‘rage van een tweede
f 100 millioe.n. Indien de oor-
logstoestand aanhoudt, zal, naar te vreezen valt, hier-
mede het eindpunt nog niet zijn bereikt. Overigens laat liet zich aanzien, dat, evenals in de
vorige oorlogsperiocle, naast cle mobilisatie-uitgaven
zich successievehijk nog andere uitgaven zullen aan-
melden, welke rechtstreeks liet gevolg zijn vaLi de ab-
normale omstandigheden en welke derhalve op gelijke
wijze ullen worden gefinancierd.
De indiening van een wetSorLtwerp tot regeling van
een en ander zal eerlang kunnen worden tegemoet
gezien.
De Minister wil niet nalaten, reeds nu hieraan toe
te voegen, dat de dekking van rente en aflossing der door het fonds op te nemen gelden ditmaal heel wat
bezwaarlij.ker zal zijn dan in 1014 en volgende jaren.
De nieuwe last van
f
50 millioen, die ten behoeve van dec gewonen dienst op de volkshuishouding moet wor-
den gelegd, schijnt op zichzelf, na al wat in cie laat-
ste 7 jaren aan belastingverzwarng is tot stand ge-
komen, wel het uiterste dat nog van de con trihuahelen
kan worden gevraagd. Ruimte voor een nieuwe reeks
heffingen ter financiering van de fondsleeniugen –
waarvan het bedrag ook nu aanzienlijk kan worden,
al zal waarschijnlijk weer een deel der uitgaven recht-
streeks gedekt kunnen worden door een oorlogswinst-
belasting – schijnt nauweij1s te bestaan. Wanneer
van de meergenelde
f
50 millioen straks een gedeelte
aan de jaarlijktehe begooting van het fonds zou kun-Den woiden ten goede geschreven, dan zou daarmee
ongetwijfeld een landsbelang worden gediend. De
stand van cie gewone begrooting, zooals die zich na
de achterliggende depressiejaren vertoont, biedt daar-
toe op dit oogen.blik intusschen weinig vooruitzicht.
Indien dan ook de nieuwe oorlogstoestand iets dui-
delijk maakt, dan is het wel, dat naar versobering in
clan publieken. dienst moet worden gestreefd. De
groote beperking, die men zich in 1014 aanstwïds in
cle gewone uitgaven oplegde, is thans in nog veel
sterker mate geboden dan toen. De ramp van 1914
.’iel, wat den financieelen toestand van ons land be-
treft, in een toegerusten bodem. De Staatsschuld was
betrekkelijk laag. :De vlottende schuld baarde geener-lei zorg. De belastingen bewogen zich binnen tedelijke
greuzen. Een periode van toenemende welvaart lag
achter den rug. Er was voldoende eiasticiteit4n het
budget van het Rijk en in het ciraagvermogen van cie
bevolking om met zekere berusting, zonder vrees voor
ernstige rapercussies, de nieuwe zware lasten te aan-vaarden, welke het uitgebroken conflict ons opdrong.
In 1939 is dit alles anders. Reeds de torenhooge
schuld en de sterk opgevoerde heffingen spreken van
een verzwakt weerstandsvermogen. Reden om de.n moed te laten zakken, is dit stellig niet. Veeleer om door verhoogd krachtsbetoon de ernstiger moeilijk-
heden te overwinnen. Maar aan dat verhoogde krachts-
betoon zal het dan ook niet mogpu. ontbreken. Het
zal o.a. meebrengen, dat wij ons dingen zullen weten
te ontzeggen, waaraan wij gehecht zijn, en dat wij
wenschen ‘zullen weten prijs te geven, ook’ al kan de
redelijkheid daarvan op zichzelf niet worden betwist.
Het is op dien grond, dat de Regeering verplicht
.is, voorshands alle nieuwe uitgaven op den gewonen
dienst, ook die waarvan de urgentie zich in de laat-
ste jaren in toenemende mate heeft opgedrongen,
achterwege te laten en ‘bovendien er ernstig naar. te
streven, ook op bestaande diensten voorzoover een igs-
zins mogelijk gelden vrij te krijgen.
Defensie en. werlcloosheid.sbestrijcling.
Een uitzondering zal slechts behooren te worden
gemaakt voor de defensie en de werkloosheidsbestrij-
ding. Het overheerschend belang van de eerste zal in
‘deze dagen niet nader behoeven te worden toegelicht, al moet ook op dit terrein tegen verspilling, of finan-
cieren met de losse hand, ten strengste gewaakt.
worden.
De werkloosheid moge ten gevolge van den inge-treden oorlogstoestand een ietwat gewij..igcl aspect kunnen verkrijgen, een verzachting in totaal van het
euvel kan uit die oorzaak nauwelijks verwacht worden.
Tegeuover de noocizaak van
tijdelijke
vervanging van
velen, die onder de wapenen geroepen zijn, staat de
verminderde werkgelegenheid, welke uit de inzinking
van een deel van het
bedrijfsleven
dreigt te ontstaan.
Het ligt dan ook in het voornemen der Regeeriug, op
di.t gebied het aangevangen werk onverdroten voort te
zetten, al zal ook hier de uiterste efficiency moeten
worden betracht en al zullen dus uitgaven, waarvan
het nuttig rendenient voor liet betrokken belang pro-
blematiek is, moeten achterwege bljven Krachtig zul-
len worden bevorderd maatregelen van training, en
scholing (of herscholing) van werklooze arbeiders,
mede als onderdeel van het algemeene streven om
de werkloozen, voorzoover eenigszins mogelijk, naar
het normale bedrijfsleven terug te voeren. De gelden
hiervoor worden op de ingediende begrooting aange-
vraagd, terwijl in’ verband niet een en ander het
wetsontwerp No.
411,
ter zakc ion dceugdwerkloos-
heid, zal worden ingetrokken. Daarnaast ‘zal staan de
voortgezette terhandnen’iing van productieve open-
bare werken, waarbij het begrip productiviteit niet
beperkt behoeft te blijven tot rentabiliteit, maar
reeds aanwezig kan worden geacht, indien door de
werken economische waarden, liefst gepaard aan
nieuwe blijvende werkgelegenheid, zullen worden ver-
kregen. Tegen het aangaan van leeningen voor wer-
ken van
dien
aard zal hij de Regeering in beginsel
20 September 1.939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
707
geen bezwaar bestaan, al zal de nieuw ingetreden toe-
stand de mogelijkheden in dit opzicht in hooge mate
kunnen beperken.
De gemeente financiën.
Aan het voorafgaande moge nog een korte opmer-
king toegevoegd worden over de gemeentefinanciën.
ilet bedrag van
f
21.6 miljoen, dat blijkens het
op bladz. 11 vermelde als nieuwe uitgaaf op het
Rijkshudget zal worden uitgetrokken ten behoeve van
de gemeenten (zijnde
f
26.2
millioen op de begroo-
ting van Binnenlandsche Zaken, verminderd met
f
4.6
millioen, waarmee op de begrooting van Sociale Za-
ken de Rijksbijdrage aan het Werkloosheidssubsidie-
fonds wordt verlaagd), zal een z66dauige besteding
moeten vinden, dat het, gevoegd bij hetgeen tot dus-
ver reeds te dien aanzien op de Rijkshegrooting druk-
te, een redelijke, thans verkrijgbare, saneering van
het gemeentelijk financiewezen bevordert en op die
wijze den weg effent tot herstel van de gemeantelijke
zelfstandigheid.
In hoever dit doel op dit oogenblik reeds in be-
vredigende mate zal kunnen bereikt worden, moet
voorshands, met name onder den ingetreden oorlogs-
toestand, in het midden worden gelaten. Dit neemt
niet weg, dat juist de huidige omstandigheden de
noodzaak vergrooten te bevorderen, dat het organis-me der gemeenten weer op normale wijze kan func-
tionrieeren. Bij het wetsontwerp, dat eerlang zal moe-
ten worden ingediend in verband met het feit, dat tegen 1 Januari 1940 de werkingsduur van de wet
op het Werkloosheidssubsidiefonds afloopt, hoopt de Regeering zoo mogelijk reeds concrete voorstellen te
doen en in elk geval van haar inzichten en voorne-
mens in deze materie te doen blijken.
De
cijfers van den
Kapitaalcliertst
werden op pag.
702 medegedeeld.
Mede zijn op dezelfde pagina ter vergelijking dc
cijfers van de hegrooting voor 1939 vermeld.
Een vergelijkend overzicht van het eindcijfers van
den kapitaaldienst over verschillende jaren geeft geen
voldoend inzicht
in
het feitelijke verloop van de ka-pitaaisverplichtingen. Men behoort rekening te hou-
den met de doeleinden, waarvoor de uitgaven worden
gedaan. ilet inzicht wordt belangrijk verbeterd, wari
neer de kapitaalsverstrekkingen aan de Staatsbedrij-
ven buiten beschouwing worden gelaten. 1-let betreft
hier voornamelijk verstrekkingen aan de rendabele
Staatsbedrijven der P.T.T. en der Mijnen, waarvan de
jaarlijksche verplichtingen uit de revenuen van deze
bedrijven worden gekweten. Verder kunnen eveneens
de uitgaven voor het Muntwezen buiten beschouwing
worden gelaten.
Ten slotte kan eveneens terzijde worden gesteld het
voorschot aah het
Terklôoshei
cissubsidiefonds, om da t
het tekort op den gewonen dienst van dit fonds, voor
de financiering waarvan bedoeld voorschot dient, in
aanmerking is genomén hij de berekening van het al-
gemeene budgetaire tekort, alsmede het voorschot aan
liet Gemeentefonds, omdat dit voorschot in zijn ge-
heel zal worden terugontvangen.
Behoudens eenige uitzonderingen van minder be-
teelcenis zijn cle overige kapitaalsverplichtingen, welke
op de hegrootingen
–
met inbegrip van de svppletoire
beg?ootingswetten —
zijn gebracht, voor de jaren 1937
t/m. 1940 in het volgend overzicht tezamen gebracht.
Tii miIl.ioenen guldens.
Omschrijving
1937
1
1938
1
1939
1
1940
ITotaal
7,—
7,—
7,—
7,—
28,-
–
–
0,73
1,20
1,93
Volksgezondheid …….
Landbouw …………
Economische Zaken en
Middenstand ……..
3,90
1,95
0,50
–
6,35
Openbare werken, werk-
verschaft en verkeer
76,57
114,47
112,32
130,13
433,49
Landsverdediging……
22,35
65,77
14} 82,67
302,26
Koloniën ………….
–
0,151
0,15
0,30
109,82
1189,19 1252,17 1221,15 1772,33
Opgemerkt wordt in de eerste plaats, dat de z.g.
mohilisatiecredieten
niet
in dit overzicht zijn opge-
nomen.
De creclieten voor het Werkfonds, welke nimmer
op de primitieve begrootingen worden geraamd, zijn
over de jaren verdeeld naar de mate, waarin zij in
die jaren werden geblokkeerd. flet thans aangevraag-
de crediet cd
f
30 millioen, alsmede het crediet van
f
21.6 millioen, dat nog aangevraagd zal worden, zijn
over de jaren 1939 en 1940 ongeveer gelijk verdeeld.
Voor de 4 jaren, waarover het overzicht gegevens
verstrekt, is het totaal aan nieuw aangegane kapitaals-
verplichtingen niet minder clan circa
f
772 millioen,
d.i. bijna
f
200 millioen per jaar.
AANTEEKENINGEN.
Canada, arsenaal van het Engelsche imperium.
Het feit, dat ook Canada zich solidair verklaarde
met Engeland, door de betrekkingen met Duitsch-
land te verbreken, brengt belangrijke consequenties
met zich.
In de aflevering van 9 September jl. van ,,The
Economist” wordt aan deze kwestie aandacht ge-
schonken. Er wordt op gewezen, dat tegenwoordig in
een grooten oorlog het productievermogen voor het
voeren van den strijd van het hoogste belang is. Ten
aanzien van dit vermogen kan men bij de beoordee-
ling van Engeland niet volstaan met het land zelf,
doch client men evenzeer rekening te houden met
de Dominions en koloniën.
Onder de laatstgenoemclen neemt Canada een bij-zondere plaats in, en wel om verschillende reden.en.
De verbinding tusschen Engeland en Canada is in
tijd van oorlog tamelijk veilig; het land zelf is
vrijwel niet voor luchtaanvallen bereikbaar, terwijl
bovendien de omvang en de veelzijdigheid van de
natuurlijke hulpbrorinen van Canacci, alsmed.e de ont-
wikkeling van het productie-apparaat een solide
basis voor een oorlogsindustrie vormen.
Van de beteekenis van Canada in geval van oor-
log leverde reeds de oorlog 1914-1918 het bewijs.
Niet alleen branht deze Dominion ongeveer een half millioen soldaten op de been, en leverde zij waarde-
volle krachten voor de Engelsche luchtmacht, doch
ook en vooral verleende zij materieele hulp. De leve-
ring van voedingsmiddelen steeg enorm (het tarwe-
areaal nam toe van 33 millioen acres in 1914 tot
51 millioen acres in 1918), van de productie der ver-
schillende soorten munitie nam Canada een zeer groot gedeelte voor zijn rekening (de productiewaarde steeg
van 1914
Op
1917 van $ 28.164 tot $388.213.553).
Daarenboven bouwde Canada schepen en. een voor
de toenmalige verhoudingen reeds vrij groot aantal
vliegtuigen.
Wanneer men hierbij in aanmerking neemt, dat hulp in deze en nog vele andere vormen verleend
werd door een daarop in 1914 totaal onvoorbereid
gebied, dan kan men reeds van een belangrijke pres-
tatie spreken.
Hoe is echter de situatie op het oogenblik? The
Economist wijst op een aantal factoren, die thans in
hooge mate g-unstiger zijn dan in den vorigen oorlog.
Nu heeft men zich reeds geleidelijk op de mogelijk-
heid van een oorlogseconomie ingesteld en het pro-
ductie-apparaat daarmee in overeenstemming gebracht.
Als leverancier van voedingsmiddelen heeft Canada
nog grootere beteekenis gekregen; de bevolking is
s]echts weinig toegenomen, terwijl het areaal voor ver-bouw van voedingsgewassen zich nog heeft uitgebreid.
De oogst van dit jaar belooft bovendien gunstig te
worden.
Van de voor oorlogvoeren strategisch belangrijke mi-
neralen bezit Canada eenige zeer essentieele. In de
wereld-nikkelvoorziening bedraagt het aandeel van
Canada 87 pOt. Voorts levert het koper, lood en zink.
(Vervolg zie blz. 700.)
708
ECON.OMISCH-STATISTISCHE.BERICHTEN
20
September 1939
MAANDCIJFERS.
OVERZICHT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN.
Uit. Aug. 1939 (in Guldens)
A5’J)EJL1U1a
Dir. belastinge2
Kohieren
voor den dienst
Bedragen,
welke zijn
19391)
=
P’
°
Benaming der
terugge-
geven of
”i
,•
middelen
Totaal
bedrag
anders dan Zuiver
bedrag
‘-
0
,2
a e
wegens
be taling
= =
0
op de koh.
afgeschr.
(.’xrondbelast. a) 10.674.064
10.449 10.663.615 10.488.162
Inkomst.bel. b) 74.952.735 1.028.223 73.924.512 63.250.579
Vermogensb. c) 15.581.261
908291 15.490.433 15.551.269
Vcrdedig.bel. 19.347.653
60.3801 9.287.272
9.929.627
Bel.v.d.doodehd,
1.678.774
4.094
1.674.680
1.076.084
Totaal 112.234.487 1.193.975 111.040.512 100.895.721
a)
Y
hoofdsom + 20 opcenten op de hoofdsom der ge-
bouwde eigendommen. b) Hoofdsom + 70-88 opcenten.
c) Hoofdsom + 75 opcenten.
1)
Voor de belastingen naar inkomen en vermogen be-
staan de vermelde bedragen uit % gedeelte van het be-
lastiisgdiieiistjaar 1939/1940 en
Y
3
gedeelte van het belas-
tingdiienstjaar 1938/1939.
2)
Voor de belastingen naar in-
komen en vermogen bestaan de vermelde bedragen uit
% gedeelte van het belastingdienstjaar 1938/1939 en
gedeelte van
–
het belastingdienetjaar 1937/1938.
AFDEELING Ib
Aug.
I
Sedert
Overeen-
1Jan.
komstige
Overige middelen.
1939
periode
1938
Benaming der middelen
Divid.- en tantièmebel. – 2.550.934 20.343.680 19.590;907
Rechten op den invoer – 10.736.869 77.103.454 63.757.256
Statistiekrecht ………..230.300
L709.579
1.618.333
Accijns op zout ………..121:741
1.292.638
1.546.905
Accijns op geslacht .. – .
645.389
4.833.556
4.865.917
Accijns op wijn
38.893
1.282.121
1.218.312
Accijns op gedistill. . . – 2.715.924 19.393.504 17.952.906
Accijns op bier ……….745.310 5.858.155 5.422.730
Accijns op suiker ….. ..
.4.774.074 38.232.072 36.541.845
Accijns op tabak …….3.136.466 25.286.320 24.352.247
Bel, op gouden en zilverw. 44.08 388.089 347.834
Omzetbelasting ………5.696.408 57.759.072 49.951.199
Couponbelasting ——-439.732 3.461.336. 3.592.442
Recht. en boeten v. zegel
1
1.300.823
2
)13.499.094 15.138.568
Recht. en boet. v. registr. 809.266 9.738.317 10.969.866
Recht. en boet. v. succes- sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking 3.315.369 30.653.322 35.145.987
Opbrengst d. loodsgelden
70.367
563.654
358.919
Totalen – . – – 37.371.953 311.397.963 292.372.233
1
Hieronder begrepen wegens zegelrecht van nota’s van
makelaars en commissionnairs in effecten, enz. [ 177.150
(Beursbel.).
2)
Idem
f
2.326.983.
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS
Dienst 1938/1939
Zuiver bedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren voor den dienst
kohieren tot ei, niet
l
1
937(38 tot en met de-
de maand Aug. 1939
zelide maand van 1938
Gemeente.f.belast..
.
67.803.006
60.552.085
Opc. verm, t. get. v,50
6.009.158
6.047.735
OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN
HET WERKLOOSHEIDSSUBSIDIEFONDS.
1 Zuiver bedrag
Dienst 1939
Bedrag van kohieren tot en
raming
i
met de maand
1
Aug. 1939
Grondbelasting (veertig ten honI
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom wegens ongebouwde
9.641.912
eigendommen)
—————9.681.000
Personeele belasting (tachtig tea
honderd van de hoofdsom naar
dec eersten, tweeden en derden
grondslag)
……………….
-9.000.000
19.616.758
Gemeentefondsbelasting
(vijf
en
twintig opcenten op de hoofd-
15.500.000
10.418.227
Vermogensbelasting
(twee
e.n
twintig opcenten op de höofd-
som)
…………………….
2.640.000
1.552.357
[ukomstenbelasting
(tien opcen-
som)
…………………….
ten op de hoofdsom)
4.800.000
3.540.084
Totalen ……
.51.621.000
44.769.338
AFDEELING II. DIENSTJAAR
1938.
1
Lulvere op-
1 brengstoverhel
1
Bedrag van de
tijdvak van
1
Benaming der middelen raming 1 Jan. 1938 tot en
1
met de maand
1 Aas. 1939
G rondbelasting.
(3-
hoofdsom
+
20 opcenten
op de
hoofdsom der gebouw
–
de eigendommen.)
10.600.000
10.465.547
Inkomstenbelasting
75.000.000 90.827.756
Vermogensbelasting
20.000.000
21.472.486
Verdedigingsbel.
1
………
9.000.000
11.378.161
Belasting v. d. doode hand
–
1.800.000
2.110.454
Divid- en tantièmebelasting
–
21.000.000
25.039.288
98.000.000
99.152.027 2.500.000
2.459A90
Accijns
op
zout
…………
2
1.981.017
7.200.000
7.424.848
Accijns op
wijn
………..
2
2.263.529
Accijns op gedistilleerd
—
28.000.000 28.921.244
7.000.000 8.119.599
Rechten op den invoer
………
Statistiekrecht
……………
…000.000
55.000.000 56.853.631
Accijns
op
geslacht
………..
35.000.000 36.512.955
Belast, op gouden en zilverw.
…200.000
575.000 577.095
Accijns
op
bier
……………
75.000.000
77.132.031
Accijns
op
suiker
………….
Accijns
op
tabak
………….
4.996.633
Omzetbelasting
……………
Rechten en boeten van zegel
26.000.000
21.112.051
Couponbelasting
………….6.000.000
Rechten en boeten v. registr.
17.000.000
16.605.610
Rechten en boeten v. succes- sie, v. overgang bij overlij-
46.000.000
50.321.940
den en v. schenking ……
Opbrengst der loodsgelden
–
750.000 663.225
Totalen…. 1545.625.000
1576.390.317
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS
Aug. 1939
1
1939
1
1938
Motorrijtuigenbelasting
1
1.459.3891 18.428.514 17.152.203
Rijwielbelasting ……….3.900.243
7.679.920 7.572.215
Totalen ………5.359.632 26.108,434 24.724.418
AANVOER VAN GRANEN.
(In tons
van
1000 kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
10- 16Sep.
Sedert
Overeenk.
I0-l6Sep.
Sedert
Overeenk.
1939
–
1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938
1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938
1.931
574.632
950.098
–
47.989
6.400 622.621
956.498
L000
139.190 160.939
–
1.700
–
140.890
160.939
Boekweit …………..
–
11.702 13.482
–
– –
11.702
13.482
Tarwe
……………….
Rogge
……………….
M ais………………
4.8 58
487.198 909.794
–
63.003
68.331 550.201
978.125
…..
2.040 218.083 321.152
986
12.500 12.086
230.583 335.238
Haver
……………..
4.889
157.225 151.664
–
2.360 8.312
159.585
.
159.976
Gerst
………………..
1.350
..
125 820
122.908
–
–
209.068
167.269
334.888 290.177
Lijnzaad
……………
1.050
56.197
41.427
–
150 125
56.347 41.552
Lijnkoek ……………
390
43.787 41.469
–
5.446
8.710
49.233
50.179
Tarwemeel
………….
Andere meelsoorten ..
–
18.327
22.825
–
4.424 3.854
22.751
26.679
20
September
1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
709
(Vervolg van blz, 707.)
Ook
de zeer belangrijke ijzer- en staalindustrie biedt
vele mogelijkheden; de vredes-capaoiteit bedroeg
reeds 1.500.000 ton per jaar.
Speciale aandacht wordt besteed aan de vliegtuig-
industrie en de omschakeling daarvan op oorlogsvoet,
alsook aan de munitiefabricage. Hierover zijn de
mededeelingen echter schaarsch.
Groote beteekenis wordt gehecht aan de luchtver-
binding tusschen Engeland en Canada, die zonder
eenig overvliegen van een ander land kan plaatsvin-
den. G;ereedgekomen vliegtuigen kunnen uit Canada door de lucht naar Engeland overgebracht worden.
Niet alleen zal de Engelsche luchtmacht voorzien
worden van in Canada gefabriceerde bommenwerpers,
maar ook de opleiding van vliegeniers zal vooreen
groot deel in de Canadeesche vliegscholen geschieden,
die daarvoor reeds een zoo goeden naam verwierven. Tenslotte wordt nog gewezen op de beteekenis van
de opkomende olie-industrie. De productie der bron-
nen in Turner Valley is nog wel betrekkelijk gering,
doch de vooruitzichten aldaar en elders in Canada
schijnen gunstig te zijn.
Concludeerende, meent The Economist, dat men
de beteekenis van Canada voor de oorlogvoeiing van
Engeland zeer hoog dient aan te slaan.
Groothandeisprijzen van belangrijke voedings- en
genotmiddelen en grondstoffen.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).
Laatste noteeringen (12/19 Sept. 1939).
A r t
1
k e 1
Vreemde
Prijs in
lindex-
munt
I
Guldens
cijfer
Gerst
…………………………
–
C
Mafs,
termijn
………………….
–
2
Maïs,
La
Plata ………………….
–
41
.
Rogge
………………………….
–
.
Tarwe,
termijn
………………..
…
–
5)
–
Tarwe,
Roemeensche
…
………
…
…
–
Rijst……………………………..
..*)
…
–
o
Boter
…………………………..
.f0,60′)
0,70 34,0
Kaas
(Consumptie)
…………….
22,75 49,9
52
Eieren
…………..
……………
4,35
54,2
..-
–
… …
71,30 75,3
66,.-
77,4
_*)
–
–
g’nacon
………………………….
–
–
Gesi.
runderen
…………………..
Cacao
………………………….
4,_
40,6
Gesi.
varkens
……………………..
,
Bevr.
Arg.
rundvieesch
…………
Koffie,
Robusta
………………..
0,15 30,6
>
–
0,165 27,9
o
Koffie.
Sup.
Santos
……………..
–
_*)
–
Suiker
………………………….
Thee
……………………………
–
0,505
66,7
Jute.. …………………………
_S)
– –
$
cts 9.07
0,171
36,3
Katoen, Sup. Fine Oomra
i
Austr.
Wol, Crossbr,
Col. Carded
Austr.
Wol,
Merino
…………….
Jap.
Zijde
……………………..
Rubber
.
………………………
….
pence 9,87
5
0,29 43,7
S
Katoen,
Mid.
Upland
…………….
Grenenbout
……………………
–
–
Vurenhout
……………………..
….
–
–
.
Koehuiden
…………………….
–
.
…..
18,-
44,9
cCopra
…
………………………
–
–
o
Groodnoten
……………………
_s)
..
– –
lp
Lijnzaad
……………………….
.
Goud
……………………………
8h. 168/-
58,95
114,6
_*)
– –
_*)
– –
£
229.17/6
1613,70
55,5
sh. 99
34,65 82,5
52
Gieterij-ijzer
……………………
?Zink
…………………………..
_s)
–
–
penc. 22(
0,66 50,8
‘SKoper
……….
…………………..
5Lood………………………………
IJzer,
Cleveland
………………….
–
….
11,50
105,3
S
Tin
…………. ……… …….. …..
….
$
11
02
1,92
62,2
B
enzine
……………………….
–
–
Zilver
………………………….
I
E
Steenkolen
………………………..
.
Kalksalpeter
…………………..
.5
505
Petroleum
………………………
.
Zwaveiz.
ammoniak
…………….
4,90
.
2,35 43,9
Cement
……………………….
….,65
–
67,9
6
0
Steenen,
binnenmuur
…………..
.
9,50
72,6
ØSteenen,
buitenmuur
…………..
12,-
64,3
‘) reLLW
6
,..,rlsIs z,ulve,-uenrra,e.
2) Noteering vanaf ii Sept. in guldens.
S) In verband met den internationalen toestand geen noteering
ten gevolge waarvan het berekenen van indexcijfers achterwege moet
blijven.
1
1
(Wegens plaatsgebrek vervangen
bovenstaande
statistie-
ken deze week
het gebruikelijk overzicht der
groothandels-
prijzen.)
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
Ned
1
Djsc.Wjssels. 3 28Aug.’39
Lissabon ….
4 11 Av ‘3’?
Bk ‘Bel.Binn.Eff.
34 28Aug.’39
Londen ……4
24Aug.’39
,,Vrsch.inR.C. J4
28Aug.’39
Madrid ……5
15Juli’35
Athene
……….
6
4jase.’37
N.-YorkF.R.B.
1
26Aug.’37
Batavja,
……..
3
14 Jan.’37
Oslo
……..34
5Jan.’38
Belgrado
……..
5
1 Febr.’35
Parijs.
……2
3
Jan.’39
Berlijn
……….
4
22$ept.’32
Praag
……3
1Jan.’36
Boekarest
……
34
5Mei’38
Pretoria
. ..
.34
15Mei’33
Brussel
……..
24
1
)6Juli’39
Rome ……..44
18Mei’36
Boedapest
……
4
28Aug.’35
Stockholm
..
24
1Dec.’33
Calcutta
……..
3
28Nov.’35
Tokio….
3.46
11
Mrt.’38
Dantzig
……..
‘4
2Jan.’37
Warschau…. 44
18Dec.’37
Helsingfors
……
4
3Dec.’34
Zwits. Nat. Bk. 1425Nov.’36
Kopenhagen
….
4420 Bep.’39
‘)l’/,
%
bankwissels
i. z.
verk. Belgische prod. in het buitenland.
OPEN MARKT.
1939
1
1938
1937
1939
419
28
Aug./
16
11116
1
1
12(17
13118
14 19
Sept.
2Sept.
Sept.
Sept.
Sept.
Sept,
Aug.
Amsterdam
.
Partic. disc.
23/
4
311
3
2-31/
2
3
23/-3
1/4
1
1
1
12
Prolong.
3
1
/14
1
14
3112.4113
–
3312
112
1
/
2
3
14
Londen
Daggeld.
3714_1515.
2
1
/4-3
1
12
‘(,-1
‘/,-1
1
12
..
3
1
1
Partic.disc.
2
1
12_3
1
(4
3715_15116
– –
1111_I
17;32-9116
131371
Berlijn
Daggeld…
–
211
4
3
–
–
2112t7/5
3-3/s
21145/5
Maandgeld
–
2
3
/8-5/8
–
–
2
3
14-3
2/2-
7
18
2
3
18-
5
1s
Part, disc.
–
2
3
14
–
–
27/s
2
7
/8
2
3
14
Warenw…
–
4-f2
–
–
4,i12
–
4_112
We a’
York
Daggeld
‘)
1 1
1/2
1
12
1
1
Partic.dise.1
1
12
1
1
12
1
1
1
1
12
1
112
1
1
12
1) Koers van 8 Sept, en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Data
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Bal avla
York )
5)
)
)
)
1)
12 Sept. 1939
1,88K6
7.60
68.-
4.33
32.274
iOO
13
1939
1.883/,
7.60
74.-
4.31
32.10
100 14
1939
1.88%
7.48
73.75 4.26
32.15
100 15
‘
1939
1.88%
6.89
73.50
3.95
32.20
IOQf
16
,,
1939
1.88%
7.10
74.-
4.07% 32.224
100i
18
,,
1939
1’889′{e
7.02
75.50
4.01
3220
100
Laagste
d.w’)
1.88
6.80
65.-
3.87%
32.-
100
Hoogste d.w’)
1.88%
-7.65
76
–
435
32.40
100y.
Muntpariteit
1.469 12.1071
59.263
9.747
24.906
100
Data
Zwit-
serland
Praat
Boeka-
Mikaç
Mad
12 Sept. 1939
42.70
–
–
–
–
13
1939
42.55
–
–
–
–
14
1939
42.42)4
–
–
–
–
15
1939
42.60
– –
–
–
16
1939
42.70
–
–
–
–
18
1939
42.67)4
–
–
–
–
Laagste d.wl) 4225
–
–
–
–
Hoogste d.wl)
4280
–
–
9.90
–
Muntpariteit
48.003
7.371
1.488
–
13.094 48.52
Da a
t
Stock-
Kopen_j
0
o t
S
Hel-
Buenos-
Mon-
holm) hagen*)
f
or
n
!
l)
Aires’)
treal’)
12 Sept. 1939
45.10
36.40
4280
3.824
44%
172
13
,;
1939
45.-
36.40
42.55
–
–
–
14
1939
45.-
3640
42.80
– –
–
15
1939
45.-
36.50
42.55
–
–
–
16
1939
45.-
36.50 42.80
–
– –
18
1939
44.95
36.55 42.60
–
–
–
Laagste d.wl)
44.60
36.05
42.25
3.75
44
170
Hoogste d.wl)
45.15
3665
42.80
3.874
45)4
175
Muntpariteit
66.671 66.671
66.671 6.266
95%
2.1878
S)
Noteering te Amsterdam.
5*)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t late of 2de No. van iedere maand komt een averzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
D a a
Londen
($ per £)
Parijs
($ P. IOOfr.)
Berlijn
(3 p. 100 Mk.)
Amsterdam
(3 p. 100 gld.)
12 ‘Sept.
19391
4.03%
2,30
39,75
53,12
13
1939 4,01
2
1
29%
39,00 53,10
14
1939
3,90
2,2234
–
39,00 53,09
15
,,
1939
3,84
2,16%
39,50 53,13
16
,,
1939
3,87%
2,19
39,50 53,15
18
,,
1939
3,82%
2,18 39,50 53,15
19 Sept.
1938
4,80%
2,6934
40,01
53,8634
untpariteit..
4,86
3,90% 23,81%
40%
710
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20
September
1939
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
Landen
Noteerings-
eenheden
26Aug.
1939
1
Sept.
1939
I
LaagstelHoogstel
4)8
Sep.
’39
8
Sept.
1939
Aiexandrië..
Piast. p.
£
979
97
– – –
Athene
….
Dr.
p.g
5473j
547k
535
540
535
Bangkok….
5h. p. tical
–
1/101′.9
– –
–
Budapèst
..
Pen. p.
£
2334
20%
– –
–
BuenosAires’
p. peso p.L
19.40 18.50
16.75 17.65
16.97
Calcutta
.
…
Sh. p. rup.
1151%
1/5
31
/
31
–
–
–
Hongkong ..
Sh. p. $
1/2%
1/3
1/2%
1/3%
1
1
3
Istanbul
..
Piast. p.
£
580
530 520 520 520
Sh. p. yen
1
1
1
2
1/2
1/1%
1/2
1
/
32
111
81
/
8
,
Lissabon….
Escu. p.
£
110%
109%
109
110%
109%
Montevideo
.
d.pery,
18% 20
–
–
–
Kobe
…….
Montreal
..
$
per
£
4.46 4.31%
4.35
4.51
4.37
Riod.Janeiro
d. per Mii,
25
2%
– – –
Shanghai
..
d. p.
$
4%
4
4%
5
4%
Singapore ..
Sh. p.
$
2/4%
2
1
1
4%
2/4
214
2/4%
Vaiparaiso
2).
$
per
£
117
– – –
Warschau ..
Zl. p. £
22%
21%
– –
–
13
Offie.not. l5laten.eem.
not.,
welke
imo. hebben
te betalen
15Nov.
19
17.13.
8)
90 cig. Vanaf 13bec. 1937 laatste ,xport” noteering. ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
Londenl)
N.Yorki) A’dam
3
)
Londen
4
12 Sept. 1939.. 20%
36
12 Sept. 1939..
–
168/_
13
,,
1939..
21
36%
13
1939..
–
168/_
14
1939.. 21%
36
14
1939..
–
168f_
15
1939.. 22%
36%
15
1939..
–
168/_
16
1939.. 22%
–
16
1939..
–
168/_
18
1939..
22
36%
18
1939..
–
168/_
19 Sept.1938..
19%
42%
19 Sept.1938…2090
144/7
23 Aug. 1939.. 18%
37%
23 Aug. 1939. . 2110
148/6k
1)
in pence p. oz. stand.
2
)
Foreign
sliver in $c.p.oz. line.
3)
In
guldens
per Kg. 100011000.
4)
In ah. p. oz. line.
STAND VAN
‘a
RIJKS
KAS.
Vorderingen.
I
7Sept.1939
1
15Sept. 1939
Saldo van ‘s Ri4ks Schatkist bij De Ne.
–
–
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
/
92
/
253.679,12
Voorsch. op uit. Juli (resp. Aug.) 1939 ald. gemeent. verstr. op a. haar uit te
derlandsche Bank ………………….
530.775
keeren hoofda. der pers, bel., aand. In
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbei., alsmede opc. op dle belas-
tingen en op de vermogensbelasting
–
–
,,
59 016.980,96
•
59.866.656,96
Idem aan
Suriname ………………
10.937.986,16
Kasvord.weg. credietverst. ajh. bulteni.
94.244 015,83
•
93869.889,78
Voorschotten aan Ned.-lndlt ……….
Daggeidieeningen tegen onderpand.
.
Saldo der postrek. v. Rijkscomptabelen
..10.939037.24
–
•
34.963.489,64
–
,,
41.550.037,50
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.
1)…
–
–
Vord. op andere Staatsbedrijven
1
)
16.451.874,07
,15.939.795,63
Verplichtingen
Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi
verstrekl
/
10.449.68938
f
7.402.489,08
Schatkistbiljetten In omloop ………
123.085.000,- ,, 123.025.000,-
Schatkistpromessen in omloop ……
127.000.000,-
,, 154.000.000,-
1.069.498,
.
,,
i.0C9.441.-
Daggeldlee n ingen
2)
………………
5.000.000,-
,,
5.000.000,-
Schuld op uit. Juli (resp. Aug.) 1939 a(d.
Zllverh’ns in omloop ……………….
gem. weg. a.h. uit te keeren hoofds.d.
…
pers. bel., aand. 1. d. hoofds. d. grondb.
…
…
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
bel, en op de vermogensbelastlng
..
,
15.066.784 07
•
10.549 916 53
Schuld aan Curaçao’) …………….
Schuld aan het Alg. Bur.g. Pensloenf.
1)
,,
1.742.971.53
,,
13.103.090.75
,,
1.744.512,03
,,
1.505.647,29
Id. a. Ii.. Staatsbedr. der P.T. en T.
1)
…
,,
171.692.78692
,, 176.637.708,58
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
…..
20.500.000,-
.
,,
20.543.65037
Id. aan diverse instellingen’) ………
..
‘s Rijks Schatkist.
…
345.617.141,26
.344.448.118,90
in rekg.-crt. met
Waarvan rechtstreeks bij de Ned.
Bank geplaatst
f23.000.000.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
9 Sept. 1939
1
16 Sept. 1939
Vorderingen:
1)
/ .
/
1.488.000,-
Saldo b. d. Postchèque- en Girodienst
215.000,-
•
149.000,-
Verplichtingen:
Voorschot’s
Rijks
kas e. a. Rijksinstell.
,,
59.803.000,-
,,
59.838.000,-
Schatkistpromesaen in omloop…. .. .
,,
19.000.000,-
Saldo Javasche Bank
…………….
–
Schatkistbilletten in omloop
–
–
Schuld a.d.Indische Pensioenfondsen
,,
20.000.000,-
,,
20.000.000,-
Schuld aan het Ned.-Ind. Muntfonds.
..19.000.000,-
,,
1.475.000,-
,
1.475.000,-
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank.
,,
995.000,-
.
127.000,
–
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen…
Voorschot van de Javasche Bank …
80000,-
,,
1.868.000,-
,,
95.000,-
–
1)
Betaaimiddelen in ‘s LandaKas
f
37.572.000,-.
CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste Oosten in duizenden guldens.
Circu-
Voor-
schotten
Dis-
Diverse
Dcern
Data
Metaal
laffe
I
aan de
conto’s
1
j
reke-
kolonie
ningen
ningen
1 Juli
1939
9.825 7.970
1
63
121
1.001
1
134
1 Juni
1939
9.823 7.583
1
4.458
122
1.464
1
125
1 Mei
1939
9.782 7.685
1
531
126
1
1.459
1
131
1 April
1939
9.792 7.925
328
130
1.586
1
130
1 Juli
1938
7.770
7.635
500
77
1
1.658
114
1) Sluitp. der activa.
2)
Sluitp. der passiva.
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans
op
18 September 1939.
Activa.
Binnenl. Wis. (Hfdbk.
f
80.537.236,13
seis, Prom.,’ Bijbnk.
2.934.806,92
enz.indisc.Ag.sch.
2.273.546,36
f
85.745.589,41
Papier
o.
h. Buiteni.
t’
1.575.000,-
Af: Verkochtmaar voor
debk.nognietafgel.
–
1.575.000,-
BeleeningenHfdbic.
f
190.532.472,532)
snel. vrsch.
B,jbnk.
5.079.962,43
in rek.-crt.
Ag.sch.
43.987.829,48
op
onderp.
–
t’
239.600.264,44
Op
Effecten enz.
..
t’
238.038.139,481)
Op Goederen en Ceel.
,,
1.562.124,96
239.600.264,441) Voorschotten a. h. Rijk
…………..
..
8.219.131,58
4unt, Goud
……
f
105.497.565,…..
Muntmat., Goud..
,,
998.880.963,04
1.
104.3 78. 52S,04
Munt, Zilver, euz.
,,
4.879.129,12
Muntmat., Zilver.
,
1.109.257.657,16
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds
……………………
43.889.818,15
Gebouwen en Meub. der Bank
……..
4.580.000,-
Diverse rekeningen
………………
,,
14.823.140,35
Staatd. Nederl. (Wetv. 27
1
5,’32,
S.
No. 221)
,,
7.629.55,16
Passiva
________________________
t’
1.515.320.556,25
Kapitaal
……………….
………
t’
20.000.000,.-
Reservefonds
……………
………
,,
4.277.243,54
Bijzondere
reserve
……… ………
,,
7.756.940,37
Pensioenfonds
…………. ………
Bankbiljetten in omloop……. …….
,,
12.004.362,26
,,
1.156.654.005,-
Bankassignati6n in omloop
……….
,,
159.588,70
Rek..Cour.
f
Uet Rijk
t’
–
saldo’s:
,
Anderen,,310.410.668,52
310.410.668,52
Diverse
rekeningen
………………
,,4.057.747,86
f
1.515.320.556,25
Beschikbaar metaalsaldo
…………
t’
522.317.608,64
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is
,,
1.305.794.020,.-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank ondergebracht
………………..
,,
38.000.000,–
2)
Waarvan aan Nederlandsch-lndië
(Wet van 15Maart 1933, Staatsbiad No. 99) ………..
/
60.612.475,-
Voornaamste posten in duiizenden guldens.
Goud
1
1
Andere
1
Beschikb.
1
Dek-
Data
1
Circulatie
Iopeischb.I
Metaal-
1
kings
1
Munt
1
Munt
,
nat.l
1
schuldenl
saldo
1
perc.
18 sept.’
39
1
1054981
9988811.156.65411.5701
522.3181
75.5
11
,,
’39Il0549SIl.013.88511.178.7151312.646
I
528.3991
75
21Aug.’39
10595811.023.46711.011
.58240
1.626
_590.049
79.9
Totaal
1
Schatkist-
I
Belee-
1
Papier
1
Diverse
Data
bedrag
1
promessen
1
nin
g
en
op
het
1
reke-
Idiscanto’slrechtst
reeks
_buitenl.
_ningen
2
)
18 Sept. 1939
1
85.746
1
38.000
1
289.600
1
1.575
1
14.823
11,,
1939 1.739
3.000
242.611
1.575
4.018
21 Aug.1939
1
21.2971
–
1214.8121
1.575
j
11.581
2) Onder de activa.
JAVASCHE BANK.
Andere
I
Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Circulalie opeischb. metaal-
schulden
saldo
16 Sep’39 )I
147060
i 200.290 1 76.350
36.404
9
139
2)!
148.030
202.380
I
73.300
1
37.758
5 Aug. ‘391 116.886 1 19.214 202.897
66.686 28.267
29 Juli ‘391 116.886
19.274
1
199.159 1 69.531 1 28.684
19Aug.’39j1iT3l0
_198.910 _72.390 _39.390
1 Wissels, I
.
‘
1Dek-
buiten
Dis-
. 1
Belee-
Diverse
1
Data
N.-Ind.
conto’s
1
ningen
reke1kings-
percen- betaalb.
1
ningen
tape
16Sept.’39
2
)
8.900
79.290
54.130
53
9
1392
8.980
80.660 50.600
54
5 Aug. 1939
10.457
14.367
48.868
60.361
55
29 Juli 1939
11.474
14.447
1 46.256 62.124
51
19 Aug. 1939
1
9.300
11
74170
51.940
55
1)
Sluitpost activa.
2)
Cijfers
telegrafisch ontvangen.