12 APRIL 1939
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
E.
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
24
JAARGANG
WOENSDAG 12 APRIL 1939-.
–
–
No. 1215
COMMISSIE V.4N RE’)ACTJE:
GELD.. KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries ‘en
Do – wisselmarkt vertoonde – in het begin van cle
H. Al. H. A. van rder Volk (/tedacteur-Secretans).
1-
—
– – —
M. F. J. Cool .- Adjunct-secretaris.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rot terdarn-Wedt.
Aangeteekende stukken: l3ijk2ntoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrek
–
ening 8408.
Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh & van Ditmar N.V.,’ Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening
No. 145192.
Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Statis-
tisch Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen
f20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Do na-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad en het
–
Maandbersct gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD:
Blz.
Het accoord tusschen Nederland, België en Frankrijk
betreffende de Nederlandsche en Belgische groote
zeehavens door
Mr. Dr. H. Fortuin ……………. 288
Het Fransch-Bel-gisch-Nederlandsch ltijnvaartaccoord
door H. F. Kersten …………………………..2i2
Overheidsinvesteeringen in tijden van depressie door
ilI. F. J. Cool ………………………………293
Het incourante niet-volgestorte aandeel door
H. C.
van Maasdijk Jr. …………………………… 295
Het huurvraagstuk voor de minst-draagkrachtigen door
Dr. Ir. H.
G.
van Beusekom ………………….297
De tien-jaarlijksche bedrijfstelling door
Mr. E. W. van
Dam van Isselt ……………………….. …… 299
Wijziging in de uitvoeringsorganisatie der Ziektewet
door Dr.
G.
F. Fort anjer ……………………300
INGEZONDEN STUKKEN:
Tarievenregeling en coördinatie door
J. P. B. Tissot van
Patot
met Naschrift van
Dr. Mr. E. D. de Meester .. 301
ONTVANGEN BOEKEN EN BaoonukEs
……………..
302
MAANDCIJFERS:
–
Hypotheekrente in Nederland ………………..
302
Statistieken:
Groothandelsartikelen ———————————–
304-305
Ueldkoersen-Wisselkoersen-Bankstalen —————–
303, 30
vez-siagveeK op grona van scrnjnoare opKiaring van
dan politieken hemel weder een verbetering, waar-
door Dollars beneden de
f 1.88
kwamen. Reeds heel
spoedig trad echter een nieuwe spanning in en kwam
de Dollarkoers opnieuw op
.f 188%-,
die wederom
door interventie van het Egalisatiefonds werd ge-
handhaafd. De omzetten zijn over het algemeen gering
gebleven. Weliswaar worden nog kapitaalvluchttrans-
acties tea uitvoer gelegd door hen, die tot nu toe min
of meer rustig waren gebleven., maar de grooto stroom
van Dollaraankoopen uit dien hoofde, zooals die in
vorige crisisperiodes voorkwam, heeft zich niet her-
haald. Althans v66r de Paaschdagen was dit het ge-
-val. Op den eersten dag der nieuwe week echter ver-
den weer omvangrijke posten Dollars van het Egali-
satiefonds afgenomen, nu de geheurtenisen geduren-
de de Paaschdagen den kring van ongerust geworden
beleggers weer hebben uitgebreid.
In Londen was de situatie op de wisselmarkt on-
geveer parallel met die te onzent. Ook daar heeft het
Egalisatiefonds de koersen voortdurend gecontroleerd
en binnen vrij enge grenzen gehouden, en ook daar
was vooral na de Paaschdagen een groote vraag naar
Dollars te constateeren.
Van de Europeesche valuta’s toonden Belga’s de
meeste fluctuaties. De uitslag van de verkiezingen
heeft .gedurence enkele dagen de internationale si-
tuatie overschaduwd, waardoor een niet onbelangrijk
herstel intrad, zoowel op de contante als op de ter-
mijnmarkt. Daarna trad echter een reactie in, deels
in verband met den internationalen toestand, deels
omdat tenslotte de verkiezingsuitslag d kans op cle-
valuatie geenszins heeft uitgesloten.
De geidmarkt heeft blijk gegeven van zeer groote
gereserveerdheid der goldgevers. Deze, situatie ver-
scherpte zich in do nieuwe week, toen ook prolongatie
voor het eerst weer boven het ,,ij-zoren minimum” van
Y2
pOt. kwam, t.w. op % pOt.
Vooral voor de buitenlandsche .promessen geldt
natuurlijk de moeilijke situatie van de ,markt. Het
Fransche Guldenspapier noemt men op 3% 4 pOt.
De omzetten blijven hier gering.
Ook de heleggingsmarkt had natuurlijk te lijden
onder verkoopdruk, hetgeen zoowel geldt voor in-
heemsche als voor buitenlandsche obligatiën.
288
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 April 1939
HET ACCOORD TUSSCHEN NEDERLAND,
BELGIE EN FRANKRIJK BETREFFENDE DE
NEDERLANDSCHE EN BELGISCHE
GROOTE ZEEHAVENS.
Dc voorgeschiedenis.
ilet thans tot stand gekomen en openbaar gemaakte
accoord tusschen Frankrijk, België en Nederland ver-
dient uiteraard onze aandachtige belangstelling. Om
de heteekenis van deze overeenkomst na te gaan ver-
dient het aanbeveling tevoren in oogenschouw te
nemen wat aan haar is voorafgegaan. Dan blijkt, dat
zij de vrucht – laten wij hopen nog maar een eerste
vrucht – is van cle ontwikkeling van drie verschil-
lende vraagstukken, te weten de herziening van de
Rijovaart-akte, de z.g. kwestie van de ,,surtaxes d’en-
trepôt et d’origine” en, de regeling van de betrekkin-
gen tusschen Nederhind en België. Over het aller-
voornaamste hieruit vooraf enkele korte opmerkingen:
I. Vanaf de totstandkoming van de akte van Mainz
in 1831 tot den wereldoorlog had het internationale
regime 6ver den Rijn zich dusdanig ontwikkeld, dat
de Rijn tot een scheepvaartw.eg van den allereersten rang was geworden, waardoor hij een voorbeeld was
van een in waarheid internationale rivier. De Rijn
kende vrijheid van scheepvaart voor alle landen en
gelijke behandeling van de schepen en goederen der
oeverstaten met die van het eigen land. Gewaakt werd echter voor de veiligheid. De Rijnvaartakte
schreef voor den schipper voor een schipperspatent,
waaruit zijn voldoende bekwaamheid moest blijken,
voor het schip een certificaat, verklarende de deugde-
lijkheid. Een regeling van het douanetoezicht zorgde,
dat de vaart zoo min mogelijk belemmering onder-
vond. Het werd traditie het aanleggen van kunst-
werken tevoren te onderwerpen aan overleg in de
Centrale Rijnvaart-Commissie. Deze hield voorts toe-
zicht op den waterweg, waarover eveneens inspecteurs
waakten De Centrale Commissie nam kennis van de klachten over de toepassing en de uitvoering van de
Rijnvaart-akte en van de gemeenschappelijk door de
oeverstaten vastgestelde reglementen en maatregelen.
Zoo kon Van Eysinga constateeren: ,,Il
y
a pen
it
améliorer dans le régime du Rhin ii y a par contre
beaucoup A y gâter”
1).
Na den wereldoorlog wordt Frankrijk opnieuw
oeverstaat en het Verdrag van Versailles gaat de Rijn-
vaart-akte wijzigen. Het is de bedoeling aan de Geal-
lieerde en Geassocieerde Mogendheden een praepon-
derante plaats te geven. Straatsburg, dat een Fran-
sche Rijnhaven was geworden, werd in plaats van
Mannheim zetel der Centrale Commissie, in welke nu
ook niet-oeverstateri, te weten Engeland, Italië en
België, werden opgenomen. Met het beginsel der ge-
lijkgerechtigdheid werd gebroken. Terwijl Nederland,
Zwitserland, Engeland, Italië en België ieder twee
stemmen kregen, werden aan Frankrijk en Duitsch-
land ieder vier stemmen toebedeeld. Daarenboven
mocht Frankrijk den president aanwijzen. De nieuwe Centrale Commissie zou de Rijnvaart-akte gaan her-
zien. Duitschland had zich tevoren gebonden
Doch mi is Nederland er nog. Ons land ging er van uit, dat
wijzigingen
in de Rijnvaart-akte alleen
met zijn toestemming konden worden tot stand. ge-
bracht. Met Frankrijk, België, Engeland en Italië
gevoerde onderhandelingen leidden tenslotte tot over-
eenstemming, het z.g. protocol van 21 Januari 1921.
Nog v66r de ratificatie van dit protocol kwamen er
moeilijkheden. Beweerd werd, dat de besluiten der Commissie met meerderheid van stemmen zouden kunnen worden genomen. Tenslotte werd overeen-
stemming verkregen. In een additioneel protocol
werd bepaald, dat de beslissingen van de Centrale
Evolution •du droit fluvia.l international
1815-1919,
Leyde, blz.
14.
Zie de art.
354
vlg. van het Verdrag van Versailles.
Commissie bij meerderheid van stemmen zouden wor-
den genomen, maar dat geen enkele staat zou zijn
gehouden die besluiten uit te voeren, waaraan hij
goedkeuring onthield (Staatsbiad 1923, No. 332).
Het bleek niet genaakkljk de herziening van de
Rijnvaart-akte tot stand te brengen. Eerst in Novem-
ber 1932 kwam het ontwerp in eerste lezing gereed.
Tot dien was van de besprekingen in de Centrale
Rijuvaart-Commissie niets bekend geworden. Door
een ernstige onbescheidenheid werd dit ontwerp in
een der Nederlandsche dagbladen gepubliceerd
3)•
Toen bleek, .dat aan. de Centrale Commissie grootere
bevoegdheden werden toegekend, terwijl zij deze
voor een deel eveneens zou gaan uitoefenen op de
Rijn en Schelde verbindende tusschenwateren. Uiter
–
aard was dit voor Nederland onaannemelijk. Nadat vervolgens gedurende langen tijd niets werd
vernomen, kwam op 4 Mei 1936 de z.g. modus vivendi
tusschen alle staten behalve Nederland tot stand.
4
)
Deze modus, bovenal te danken aan tusschen Duitsch-
land en Frankrijk verkregen overeenstemming, zou
op 1 Januari 1937 in werking treden. Het Rijnvaart-
regime wordt nu weer meer in overeenstemming ge-
bracht met de grondslagen van de Akte van Mann-
heim van 1868; de groote bevoegdheden van de Cen-
trale Commissie zijn geheel verdwenen, terwijl voor
de tusschenwateren naar België de regeling van 1868
zal blijven gelden. Wel blijven de in het Verdrag van
Versailles genoemde niet-oeverstaten in de Centrale
Commissie vertegenwoordigd. Plotseling, één dag véér
den fatalen termijn, op 14 November 1936, bereikte
de daarbij betrokken Regeeringen een rondschrijven
van de Duitsche Regeering, waarbij de modus viven-
di tezamen met de bepalingen uit het Verdrag van
Versailles nopens de mode op Duitsch territoir ge-
legen stroomen werd opgezegd, terwijl
later werd ver-
klaard, dat ook de akte van Manuheim voor Duitsch-
land geen rechtskracht meer had. Wel deelde de
Duitsche Regeering mede, dat zij autonoom voor den
Rijn een regeling trof, conform de bestaande
5
).
Toen daarop ook België en Frankrijk den modus
opzegden, was deze van de baan, waardoor Neder-
land uit een moeilijk parket werd gered. Immers,
het wilde tot den modus niet toetreden, hoewel, t.o.v.
het ontwerp van 1932, veel ten goede was gewijzigd.
De Nederlandsche Regeering ging er evenwel –
en terecht – van uit, dat, indien de akte van Mann-
heim moest worden gewijzigd, in ieder geval een
einde moest komen aan do ongelijkheid, welke op den
Rijn bestond in verband met de ,,surtaxes d’entrepôt
et d’origine”.
8)
En in November 1936 was voor deze
zaak neg geen oplossing verkregen.
2. Zoo komt dan aan dé orde een bespreking van
het tweede onderwerp, de kwestie der ,,surtaxes”.
De ,,surtaxe d’entrepôt”, speciale rechten op den
invoer van goederen, die van, buiten Europa over een
niet-Fransche zeehaven worden aangevoerd, is niet
een uitvinding van het na-oorlogsche Frankrijk, doch
werd reeds in 1669 ingesteld om den directen han-
del met den. Levaut te bevorderen en werd 1daarna bij
t)
Thans te vinden bij B. M. Telders, Der Kampf um
die neue Rheinsohiffahrtsakte, Rostock
1934.
Een overzicht van de voornaamste bepalingen is te
vinden in een uitvoerige en interessante beschouwing van
Dr. P. Ardens in ,,Völkerbuisd und Vblkerreohit”, Septem.
ber-Oktober
1936, 3.
Ja.hrgaeig, Heft
6/7.
De niodu.s vivendi
met de algemeene artikelen van de herziene akte is te
vinden in ,,Staats- undl völkerreohtliche Grundlagen der
frelen Rheinsch.iffahrt”, zusanmenigesteI1t von Dr. P.
Fedlmann, Basel
1937.
Het is wel merkwaardig, dat veelal,
ook op pi;ivaatrechtclijk terrein, er in het buitenland eer-
der toe wordt overgegaan overeenkomsten bekend te maken
dan in ons land.
Zie o.a. Dr. P. Ardens, Deutsche Wasserstraszen,
Bemerkungen zur cleutschen Note von
14-11-1936,
in
,,Völ-
kerbuad und Vblkeri-eohrt”, Dec.
1936, 3.
JaUicg., Heft
9.
0)
Vgl.
incdedeelingen van Kinister de Graeff in do
Tweede Kahier op
1
December
1936.
Handelingen 2e Ka-
mer
1936-1937,
blz.
689.
12 April 192
1
0
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
289
verschillende wetten opnieuw geregeld. Naast deze
surtaxe kent de Fransche tariefwetgeving de
,,sur-
taxe d’origine” voor Europeesche goederen, die via
een niet-Fransche haven worden aangevoerd, waar
–
van de eerste rudimenten te vinden schijnen in een
wet van 1832. Terwijl de ,,surtaxe d’entrepôt” vrijwel
alle goederen betreft, zoowel grondstoffen als fabri-
katen, is de ,,surtaxe d’origine” slechts op een be-
perkt aantal goederen, voornamelijk grondstoffen, van
toepassing. Bij wet van 28 Februari 1934 zijn deze
rechten vervijfvoudigd, i.v.m. de devaluatie van den
Frank
7)
Na den wereldoorlog kwam Elzas-Lotharingen
weer hij Frankrijk en bij besluit van 30 Januari 1919
we.t’d het Fransche douane-regime op dit gebied toe-
passelijk verklaard en daarmede tevens het systeem
van de ,,surtaxes”. Nu had zich in de halve eeuw,
dat de Elzas en Lotharingen tot Duitschiand hadden
behoord, een uitgebreid verkeer over den Rijn met de
Nederlandsche en Belgische havens ontwikkeld. Daar
het verkeer over den Rijn naar den Elzas en naar
Lotharingen, met als middelpunt de haven van
Straatsburg, slechts via niet-Frausche zeehavens kon
geschieden, zouden de langs dezen weg in Frankrijk
in te voeren goederen, voor zoover belast, aan de
,,surtaxes” zijn onderworpen, waardoor Straatsburg
in een ongunstiger positie werd gebracht dan de
Fransche zeehavens. Het behoeft niet te verwonde-
ren, dat bovenal de Kamer van Koophandel te
Straatsburg tegen deze achterstelling hij Duinkerken
en Le ilavre krachtig opkwam. Het vond uiteraard
steun bij België, dat door de ,,surtaxes” voor het ver-
keer van Antwerpen via den Rijn met Elzas-Lotha-
ringen ernstig nadeel vreesde. Frankrijk kwam voor
een gedeelte – rekening houdend met de Fransche
Noordzee-havens – tegemoet bij besluit van 23 De-
cember 1919, in hoofdzaak het volgende bepalende:
,,Sont considérées comme transportées en droiture
toutes les marchandises arrivant h Strasbourg paz le
port d’Anvers et la voie du Rhin, h condition que ces
marchandises soient accompagnées d’un certificat dé-
livré pa” le bureau’français d’Anvers, et garantissant
qu’elles sont arrivées en droiture dans ce port.”
Hoewel oorspronkelijk bedoeld voor buitenlandsche
goederen, werd spoedig dezelfde vrijstelling toege-
staan voor Fransche goederen, verzonden van Fran-
sche of Algerijnsche havens naar Straatsburg via
Antwerpen en den Rijn en omgekeerd. Tenslotte gold
de vrijstelling ook voor het verkeer met de Fransche
koloniën en protectoraten, echter slechts voor over
Antwerpen en den Rijn vervoerde, goederen en dus
niet voor dit vervoer via Gent en evenmin voor ver-
voer van Antwerpen per spoor naar Elzas-Lotharingon.
Dit werd verkregen bij het op 18 April 1921 ge-
sloten Fransch-Belgische accoord. Volgens dit ac-
coord worden vrijgesteld van de ,,surtaxes” de buiten-
landsche goederen, vervoerd via de Belgische havens
met bestemming naar de ,,départements da Haut-
Rhin, du Bas-Rhin et de la Moselle”, mits voldaan
wordt aan de volgende twee voorwaarden:
lo. ,,arrivée dans les ports belges sous connaisse-
ment direct et dans les conclitions ‘de transport
oui
les marchandises de même nature arrivant dans les ports français bénéficient du transport direct”;
2o. ,,tra.usport en droiture au départ des ports bel-
ges A destination des trois départemeuts du Haut-
Rhin, du Bas-Rhin et de la Moselle, en passant par
fer par Thionville et per eau par Strasbourg.”
8)
Deze regeling heeft zegenrijk gewerkt voor Straats-
burg, dat zich tot een zeer belaiigrijk verkeerscen-
trum kon ontwikkelen, en eveneens voor Antwerpen, gedeeltelijk wel ten detrimente van de Fransche maar
bovenal toch ten nadeele van de Nederlandsche
Noordzeehavens. Niet alleen echter als een nadeel
werd in Nederland deze achterstelling van de Neder-
Vgl. P. Boulet, Cours de législatio.n et de r6glementa-tion doua.niêres, 3me éd’ition. Poitiers, blz. 4Z2 vIg.
Zie voor het bovenstaande Boulet, a.v. bis. 161 vlg.
landsche bij de Belgische havens gevoeld, maar tcvens
als een onrecht, als in strijd met de gelijkstelling, clie
de Rijnvaart-akte ‘het vervoer over den Rijn wil waar
horgen. Het schijnt, dat de Nederlancische delegatie in de Rijnvaart-Commissie daartoe een beroep heeft
gedaan op artikel 14 der akte, doch zonder succes.
9)
Het schijnt voorts, dat het voor de Belgische zee-
havens gunstige regime niet is toegestaan dan nadat
België zijnerzijds de verplichting op zich had geno-
men om maatregelen te treffen, ‘die het verkeer met
Straatsburg zouden bevorderen. Te denken viel daar-
bij aan het gratis sleepen naar Dordt en aan een
kanaal Antwerpen-Moerdijk. Aldus verklaarde het
eerste nummer van het sindsdieh zoo bek-end gewor-
den maandblad ,,La Navigation du luhin”. ‘°) En het
voegde daaraan toe: ,,Ti est éviclent que si ie Belgiquc
tardait trop
a
remplir ces conditions, la France re-
prendrait
5e
liberté (‘action et serait en droit de
mettre fin au privilège exclusif doet jouit actuelle-
ment le port d’Anvers.” Zoo doemt het derde onder-werp op, dat in deze kwestie een rol speelt. 3. Het einde van den wereldoorlog bracht tenslotte
ook met zich een herziening van de verdragen van
1839, regelende de scheiding tusschen Nederland en
België. Daardoor kwamen eveneens de Belgisch-No-
deriandsche betrekkingen ter sprake en in 1920 was
een nieuwre regeling voor deze betrekkingen ontwor-
pen, waarin aan de toenmalige Belgische wenschen
in zeer ver gaande mate was tegemoet gekomen. In
deze regeling had ook een kanaal Autwerpen-MoerIijk
een plaats gevonden, zoodat bij het boven besproken
accoord tusschen Franlcrijk en België van 1921 in-
derdaaci over het Moerdijk-kanaal kan zijn gesproken.
Doordat België echter eerst in 1925 het verdrag Lee-
kende, werd het eerst in dat jaar aan de Tweede
Kamer voorgelegd. “) Zooals bekend nam deze liet
verdrag aan, doch werd het door de Eerste Kamer in 1927 verworpen, juist vooral vanwege het voor Ne-derland onaanvaardbare Moerdijk-kanaal. Uit een in
1929 verschenen Nederlancisch-Belgisch Witboek ‘)
bleek, dat het ook toen nog niet mogelijk was de han-
gende vraakstukken te regelen en daarna is van een schikking niets meer bekend geworden. De verhou-
ding tusschen de heide volken werd steeds beter, cle
concurrentie tusschen de Belgische en de Nederland-
sche zeehavens steeds feller en scherpe:r.
Zoo kon ook hier evenmin als in cle twee hierboven
genoemde onderwerpen in den loop van twintig jaren
een oplossing worden bereikt.
België ging zelfstandig maatregelen nemen om de
Rijnvaart te bevorderen.
In datzelfde jaar 1929 is België, nu de verkrijging
van een kanaal Moerdijk niet mogelijk bleek, begon-
nen met de toekenning van Rijnvaartpremies. Voor
goederen stroomopwaarts werd een premie van
Frs. 2.50, voor ertsvrachten zelfs van Frs. 3 per ton
beschikbaar gesteld. Ook voor het vervoer stroomaf-
waarts werden in bepaald omschreven gevallen pre-
mies gegeve.n. Oorspronkelijk werd aan schepen, va-
rende onder Belgische – en zelfs ook wei onder Duit-
sche — vlag, een verhoogde premie toegekend “). Naar
het schijnt werden deze extra-premies,
ila
een klacht bij de Centrale Rijnvaart-Commissie, opgehevdn
14).
8)
Zie Mr. C. C. Gisch.ler, ,,Surtaxes dl’entrepôt eL d’ori-
gine” in Economisch-Statistische Berichten van 15 Febru-
ari 1928. Het heeft in het verband van deze beschouwing
geen zin nader in te gaan op de vraag, in hoeverre met
recht op artikel 14 een beroep kan worden gedaan, hoe
helangwekkend deze vraag ook is.
10)
Van 10 November 1922.
il)
Bijia.gen Tweede Kamer 1924-1925, ur. 368. In een
aanvullend protocol, gevoegd hij de M.v.A. aan de Tweede
Kamer (Bijlagen 1925-1926 nr. 58), werd bepaald, dat dc
kosteloosheid van den sleepdienst zal worden opgeheven
utterlijk op den dag waarop het kanaal van Antwerpen
naar den Moerdijk voor het verkeer zal worden opengesteld.
Zie E.-S.B. van 3 Juli 1929, blz. 602 vig.
Zie een artikel in Het Volk van 7 Januari 1936.
Zie Algemeen Handelsblad, ajvondblad 29 Mei 1936.
290
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 April 1939
Daarnaast bestond sinds lang het gratis sleepen van
Antwerpen tot Dordrecht, terwijl op 1 April 1935 de
goudwaarde van den Belga verminderde tot 72 pOt.
van die, welke sinds 25 October 1926 had gegolden.
De Belgische loodstarieven tenslotte bleven, ondanks
de stabilisatie van 1926 en de latere devaluatie, op
het oude bedrag gehandhaafd.
Dat al deze voordeelen voor de Belgische zeehavens groote nadeelen medebrachten voor de Nederlandsche,
behoeft geen betoog en werd dan ook in de pers, in het Parlement en door de gemeentebesturen en Ka-
iners van Koophandel van Rotterdam en Amsterdam
bij voortduring onder de aandacht gebracht en met
cijfers gestaafd. Zoo greep tenslotte ook de Neder-
landsche Regeering in, zij het in bescheiden mate. Bij
de wet van 16 Mei 1934 (Staatsbiad 255) werden de
loodsgelden met 20 pOt. verlaagd en na de devaluatie
van den Belga nog eees .ni61 11 pOt. (wet van 10 Octo-
ber 1935, S. 601, lo. K.B. van 18 October 1935, S.
612). Desondanks waren de loodsgelden in Nederland
nog verscheidene malen hooger dan die in België.
Voorts verlaagden in het midden van 1936 de ge-
meentebesturen van Rotterdam en Amsterdam de haven- en kadegelden met 28 pOt., terwijl ook de
kraangelden en de huren en erfpachtcanoris van ter-reinen en loodsen op ongeveer gelijke wijze werden
verminderd. Deze verlagingen zijn sindsdien verlengd.
De Regeering verklaarde zich in beginsel niet onge-
negen de extra-bijdrage uit het werkloosheidssubsidie-
fonds aan de gemeente voor het jaar 1936 zoodanig te
verhoogen, dat het gemeentelijk budget van de ver-mindering der inkomsten door een verlaging van de
gemeentelijke haventanieven met 28 pOt. uiteindelijk
geen nadeelige gevolgen zou ondervinden. Aan deze
principieele toezegging werd echter de voorwaarde
verbonden, dat de gemeentebesturen op zich namen,
voor zoover eenigszins mogelijk, te zullen doorzetten,
dat de particuliere haven-kosten met een gemiddelde
van ten minste 15 pOt. zouden worden verlaagd
16).
Hieraan is op groote schaal gevolg gegeven. Met in-gang van 1939 zullen de uit de verlaging voortsprui-
tende nadeelen alleen als bestanddeel van het algeinee-
ne budgetaire tekort invloed kunnen uitoefenen
10).
Tenslotte werd eveneens een grootere
c
on
curr
enti
e
:
mogelijkheid verkregen, sinds in September 1936 onze
Gulden is gedeprecieerd. Ondanks den sterken aan-
drang ‘daartoe weigerde de Regeering tot nu tot het
verleeen van Rijn.vaartpremies over te gaan. Zoo
zeide de toenmalige Minister van Handel, Nijverheid
en Scheepvaart Gelissen op 11 September 1936 op
den Rotterdamsehen Havendag: ,,Als er geen andere
uitweg is zal ik niet terug deinzen van een strijd ten
aanzien van de Rijnvaartpremies, maar ik stel er
prijs op te verklaren, dat ik de voorkeur geef aan
een vriendschappelijke regeling met onze Zuidelijke
buren. Het zou van het grootste belang zijn te komen
tot coördinatie en samenwerking van de Noordzee-
havens”
17)
En- in de Memorie van Antwoord aan de
Tweede Kamer betreffende de Begrooting van – Eco-
nomische Zaken voor het jaar 1939 (Bijlagen Tweede
Kamer 1938-1939—.-2 No. 9, blz. 14) liet Minister
Steenberghe gelijkluidende klanken hooren: ,,Alhoe-
wel de Regeering, zoolang geen oplossing is gevon-
den, zich stellig vrijheid van handelen moet voorbe-
houden, heeft zij thans geen plannen de Nederland-
sche havens op even kunstmatige wijze te steunen als
zulks in België geschiedt. Zij is ook niet van mee-
ning, dat op die wijze een basis verkregen wordt voor overleg met België, om tot een aannemelijke regeling
te geraken.”
Zoo hebben de boven behandelde problemen zich
boven-ei toegespitst op de concurrentie tusschen de
Zie de mededeeling van den Regeeringsper.sdienst in
N.R.C., ochtendblad van
29
Mei
1936.
Zie NRC., avondbiad van
9
Maart
1938.
Zie N.R.C., avondbiad van
11
September
1936.
Nederlandsche en de Belgische zeehavens. En hier al-
lereerst moest een bevredigende regeling worden ver-
kregen; niet een •regeling, waar alle normale concur-
rentie is uitgeschakeld, maar wel een regeling, waar-
bij de overheid zich ervan onthoudt de particulieren
te helpen met telkens nieuwe steunmaatregelen om de
zeehavens van het eene land den voorrang te ver-
schaffen boven dien van het andere. Dat daarbij een
einde moest worden gemaakt aan de in elk geval met
den geest der Rijnvaart-akte strijdige ongelijke be-
handeling van de Rijnvaart ten aanzien van de ,,sur-
taxes”, behoeft wel geen betoog.
Zulk een regeling nu is in het thans tot stand ge-
komen accoord bereikt en wij moeten er onzen Minis-
ter van Buitenlandsche Zaken, evenals zijn Belgischen
en Fransch.en ambtgenoot dankbaar voor zijn.
Wat bepaalt nu dit accoord?
De inhoud van het accoord.
1. Artikel 1 bepaalt:
,,Les marchandises arrivant il Strasbourg, ou en partant, par la voie du Rhin, pour être considérées
comme transportées en droiture aux termes de la lé-
gislation française, peuvent indifféremment être
transbordées, avec ou sans entreposage, dans les ports
belges d’Anvers et de Gan.d et les ports néerlandais
d’Amsterdam, de Dordrecht et de Rotterdam (y corn-
pris Vlaardingen, Schiedam et Hoek van Holland).
Les justificatio-ns h produire pour bénéficier du
régime visé ci-dessus sont déterminées par la législa-
tion française.
Toutes les facilités qui seraient accordées par la
France aux marchandises tra.nsitant paz un des ports
visés A l’alinéa premier seront étendues A tous les
autres ports énurnérés audit alinéa.”
Bij dit artikel behoort, ter verduidelijking, een
briefwisseling, die
bij
het accoord is gevoegd. In- de
eerste plaats een brief van den Voorzitter der Fran-
sche delegatie aan zijn Belgischen en Nederlandschen
collega, waarin wordt bevestigd, dat het gevolg van
deze bepaling is, naast de haven van Antwerpen oek
dc andere genoèrnde havens te doen deelen in de voor-
rechten, welke het Rijn-verkeer tussehen Antwerpen
en Straatsburg geniet. Daarnaast verklaart de Fran-
sche voorzitter aan dan Belgischen in een afzonder-
lijken brief, dat met deze regeling geen in-breuk wordt gemaakt op de Fransch—Belgische overeenkomst van
1021, voorzoover deze betrekking heeft op vervoer,
niet begrepen in de zoo juist tasschen de drie Par-
tij en gesloten overeenkomst.
Deze regeling moge ingewikkeld schijnen, in ver-
kelijkheid sluit zij zich aan bij de historie. Er is
gelijkenis te vinden met het Fransche besluit van
1919
18)
en aldus wordt aansluiting verkregen aan
de Fransche fiscale wetgeving.
Volgens de getroffen regeling zullen nu de Neder-‘
landsche havens op gelijke wijze als de Belgische
profiteeren van de vrijstelling van de surtaxes d’en-
trepôt et d’origine, met dien- verstande even-wel, dat
zulks alleen geldt voor het verkeer per schip ovor
den Rijn en dus niet, zooals wél voor de Belgische
havens, voor het vervoer per spoor. Dat de vri,jstel-
ling ook geldt voor Frainsche goederen, verzonden van Franische of Algerijnsche havens naar Straats-
burg over den Rijn, zoomede voor de goederen uit
de Fransche koloniën en protectoraten, blijkt uit
het hierna te behandelen artikel 2. De gelijkstelling
van regime voor onze havens brengt mede, dat nu
ook in de Nederlandsche havens Fransche douane-
ambtenaren – daartoe zouden ook de conzulaire
ambtenaren kunnen worden geroepen – zullen wor-
den- aangewezen voor toezicht op het vervoer van goe-
deren, die de beoogde vrijstelling zullen krijgen.
Nederland krijgt evenwel de
vrijstelling
van de
surtaxes voor zijn Rijn-vervoer niet in eens. Volgens
IS)
Zie hier
–
voren blz.
289.
12 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
291
artikel 2 profiteeren van deze vrijstelling terstond
de producten uit de iNederlandsche overzeesche ge-
bieden. Na een jaar komt de beurt aan de goederen,
komende van of met bestemming naar Fransche en
Algerijnshe havens. Na twee en een half jaar vol-
gen de goederen, komende van of met bestemming
naar de Fransche koloniën en protectoraten, na vier
jaren de goederen van Europeeschen oorsprong en
na vijf jaren alle overige goederen.
Het zal aldus nog vijf jaren duren, voordat Ne-
derland voor alle goederen de vereischte vrijstelling
heeft verkregen. Natuurlijk valt dat te betreuren,
al kan men er onze Regeering geen verwijt van ma-
ken, dat ook zij heeft moeten plooien. Alen kan er
verder van uitgaan, dat noch de producten van onze
overzeesche gebieden noch de goederen, afkômstig
uit Frankrijk en zijn gebiedsdeeleh het belangrijkste
vervoer uitmaken in het Rijnverkeer tusschen Ne-
derlandsche havens en Straatsburg. Men moet ech-
ter bedenken, dat nu toch eindelijk die gelijkstelling
in het Rijnvervoer verkregen zal worden, die er over-
eenkomstig den geest der Rijnvaart-akte van 1868
steeds had moeten zijn en dat dan ook nimmer meer
een dergelijke ongelijkheid mag ontstaan, wil men niet het gemeenschappelijke regime voor den Rijn
voor goed onmogelijk maken. En daarbij spreekt het
welhaast vauzelf, dat men, vrijstelling van surtaxes
gevende, allereerst denkt aan de producten van het
Nederlandsche gemeenebest.
2. Naast deze gelijkstelling heeft men naar een
middel omgezien om het ingrijpen van den Belgi-
schen en Nederlandscheu staat in de concurrentie-
mogelijkheid van de Rijnscheepvaart te binden.
Daarvoor wordt in artikel 3 een ,,bestand” van tien
jaren voorgeschreven. Gedurende dien tijd mogen
de beide Regeeringen zonder voorafgaande overeen-
stemming geen enkelen bestaanden maatregel ver-
scherpen, die bestetnd is het verkeer
ran de eigen
havens ten koste van die van het andere land te be-
gunstigen, terwijl evenmin een nieuwe zoodanige
maatregel mag worden genomen, een en ander met
betrekking tot de Rijrivaart.
Hetis hier niet de plaats, den vastgestelden tekst
op zijn juridische waarde te toetsen. Het is immers
een bekend feit, dat elke overeenkomst door een
zekere mate van scherpzinnigheid en siitsvondigheid
kan worden ontleed, totdat er, gelijk bij de ui, door
Peer Gynt geschud, niets meer over is gebleven. De
bedoeling is duidelijk en bij den goeden wil, die er
heerscht, zal deze stilstand in den strijd om regee-
ringssteun en regeeringsmaatregelen ter bevordering
van het havenverkeer in het eigen land zegenrijk
kunnen werken. Voor Nederland beteekent dit wel
bovenal, dat onze zeehavens niet gesteund kunnen
worden met premies (artikel 4 alinea 6). Anderzijds
worden in artikel 4 beperkende regelen gegeven voor
de Belgische premies en wel de volgende:
België verbindt zich ertoe, dat het totale be-
drag aan premies, dat het in een jaar geeft, niet
hooger zal worden gesteld dan 16.400.000 Belgische
Francs en dat de premies voor het afgaande ver-
keer nimmer boven de 4 millioen zullen komen. Het
protocol van onderteekening bepaalt, dat, indien ge-
durende de laatste helft van een jaar de verhou-
ding van den Belga tot het goud een verminde-
ring van meer dan 15 pOt. van den huidigen koers
zou aanrwijzen, de herziening een vermeerdering van
het genoemde bedrag tot gevolg zal kunnen hebben,
welke vermeerdering het percentage van de waarde-
vermindering van den Belga niet zal overschrijden..
De premie mag per ton niet worden verhoogd
en geen premies zullen worden gegeven voor goe-
deren, die deze ook thans niet hebben.
België neemt de verplichting op zich dat, in-
dien gedurende een jaar het vervoer te water uit de
Belgische zeehavens met bestemming voor den Rijn
boven de grens tusschen Nederland en Duitschland
in totaal 24 pOt. mocht overschrijden van de som
van het vervoer te water, dat bij genoemde grens
aankomt zoowcl van de Belgische als van de Neder-
landsche zeehavens, de premies zoodanig zullen wor-
den verlaagd, totdat het Belgische verkeer beneden
de limite van 24 pOt. komt. Daarentegen is verhooging
van de premies mogelijk, zoolang het verkeer bene-
den de 18 pOt. is gedaald. De wijze, waarop deze
verlaging en verhooging plaats vinden, wordt vast-gesteld in overleg tussehen de Belgische en Neder-
landsche Regeeringen, en, kunnen deze het niet eens
worden’, door arbitrage. Bij de bovenstaande getal-len heeft men aansluiting gezocht aan de statistische
gegevens, voor zoover deze konden wordcn geraamd.
De noodige maatregelen voor het verkrijgen van de
juiste statistische gegevens zullen moeten worden
genomen. Men client tenslotte in aaninerkiiig te ne-
men, dat, ook wanneer België krachtens bovenstaan-
de regeling tot verhooging van de premies zou inn-
gen overgaan, het toch gebonden blijft aan het
totale maximum van 16.400.000 Frarics.
Volgens artikel 5 zullen de Belgische en No-
derlandsche Regeeringen een gemengde commissie
benoemen, die zoo mogelijk tot vaststelling van di’
havengelden in de havens van Antwerpen, Gent, Am’
sterdam en Rotterdam zal moeten komen. Deze com-
missie moet dat deel van haar rapport, dat betrek-
king heeft op. de havengelden voor tramnps, binnen
drie maanden vaststellen en ten aanzien van cle
havengelden voor de andere booten binnen zes maan-
den gedurende welke termijnen te dezen opzichte
niets zal mogen worden veranderd.
Ten aanzien van de artikelen 6 en
7
zij
met het
volgende volstaan.. Artikel 6 verklaart, dat naast do
bepalingen van de artikelen 2, 3, 4 en 5 van de Rijn-
vaart-akte, die zulks uitdrukkelijk vaststellen, ook
de bepalingen van de artikelen 7, 9, 10, 1.1 en 12 van
deze akte van toepassing zijn
0])
de Rijn en Schelde
verbinde’rsde tusschenwateren. Het regime voor deze
tusschenwateren is te vinden in artikel IX § 5 van het verdrag, op 19 April 1839 tusschen Nederland
en België gesloten (Staatsb]ad 1939 No. 26), uitge-werkt in het verdrag van 5 November 1842 (Staats-
blad 1843 No. 3) en in een reglement van 20 Mei
1843 (Staatsbiad 1843 No. 45). Daarmede zijn de
voor de scheepvaart gunstige bepalingen uit de toen-
malige Rijnvaartakte van 1831 op de tusschenwate-
ren van toepassing verklaard, zonder dat evenwel
de w’crkzaarnheden van de Centrale Rijiivaart-Oom-
missie zich over deze wateren uitstrekken, terwijl
evenmin de bepalingen over waterstaatswerken of
gemeenschappelijke politiereg Innien ten van toepas-sing zijn
Welnu, cle artikelen ‘T, 9, 10, 11. en 12
hebben betrekking op de’n vrijen doorvoer, de douane-
behandeling, plaatsen voor laden en lossen.
Volgens artikel 7 verbinden cle coutracteerende
staten zich om de beginselen, neergelegd in de hoofd-
stukken III, 1V, VII en VIII van de bij den modus
vivendi behoorende herz.iene Rijnvaart-akte, binnen
het kader van een rueuw Rijnregime, van toepassing
te verklaren op de havens van Amsterdam, Rotter-
dam (met inbegrip van Vlaardingen, Schiedain en
Hoek van Holland), Dordrecht, Antwerpen en Gunt,
zoomede op de verbinding met de zee of met België.
Ook daartegen behoeft geen bezwaar te bestaan. Dat-
zelfde bepaalt ook het slotprotokol van de bij den
modus vivendi behoorende akte
2
o).
Deze akte is nog
steeds niet openbaar gemaakt. Zooals reeds werd op-
gemerkt, bestaat tegen den inhoud geen overwegend
bezwaar meer. De Nederlandsche Regeering wilde ech-
iS)
Vgl.
L. W.
Wery, De Rijn en Sche]deverbindende
tussehenavateren, Den }Iaag
1919,
blz.
26
vig., en Mr. J.
P.
A. François, ilandboek van het Volkenrecht, Eerste
Deel,
Zwolle 1931,
blz.
494.
Van belang in dit verband
is ook
artikel
356
van het Verdrag van Versailles.
20)
Aldus Dr. P. Ardens in zijn artikel in ,,Völkerbund
uisd Völkerrecht”, Sept-Okt.
1936, hlz. 392.
292
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 April 1939
11
ter aan een herziening van de bestaande akte alleei
dan medewerken, indien aan de ongelijkheid ten aan-
zien van de ,,surtaxes” ondubbelzinnig een einde werd gemaakt. De onoverkomelijke bezwaren, die tegen het
ontwerp van 1932 bestonden, te weten bovenal zeg-
genschap van de Centrale Rijuvaart-Commissie over
de tusschenwateren, ook met betrekking tot de water-
staatswerken, waren volledig weggenomen. Immers, de herziene akte heeft, behalve de algemeene begin-selen van de genoemde hoofdstukken, alleen betrek-
king op den Rijn boveji Gorcum en Krimpen. )
Juist doordat eenerzijds tegemoet wordt gekomen
aan de Nederlandsche verlangens en anderzijds de
voor Nederland onaanvaardbare eischen geheel zijn
verdwenen, is die sfeer van vertrouwen ontstaan,
welke het mogelijk maakt tot het regelen van de han-
gende kwesties over te gaan. Daarvoor is een rege-
ling van het havenverkeer van de beide landen stel-
lig van overwegend belang. Het is thans gelukt een
veelbelovend begin van orde te scheppen in het klu.
ven van vraagstukken, dat hierboven werd aangeduid.
Maar ht is een begin. Naast een meer volledige rege-
ling van ‘de betrekkingen met België is bovenal van
belang een herstel van het waarlijk internationale
regime over den Rijn. Artikel 8 wijst daar heen:
,,Les Etats contractants concerteront leurs efforts
en vue du rétablissement de la communauté rhénane
dans une pleine égalité des droits.
Ils s’engagent, pendant la continu ation de ces
efforts, â ne consentir que d’uu commun accord a
des modifications du régime actu.e]lement applicahlo
â la navigation du Rhin.”
De herziening van de
Rijnvaartakte
is al daarom
van belang, omdat de bij het Verdrag van Versailles
aangebrachte
wijzigingen,
die
bij
den modus vivendi
op gelukkige wijze waren veranderd, inderdaad zullen
moeten verdwijnen. Het zou van groote waarde zijn,
indien daarbij ook Duitschland weder medewerkte.
Er is aldus weer beweging gekomen in het vraag-
stuk van de internationale Rijnvaart, een levensbe-
lang voor West-Europa en zeker niet het minst voor
ons land. In 1937 bedroeg het totale afgaande ver-
keer langs Lobith ruim 32 millioen ton goederen, het
opgaande ruim 25 millioen. In 1938 werden, bestemd
voor Nederland, te Lobith ingeklaard bijna 21 mil.-
lioen ton en, afkomstig van Nederland, uitgeklaard
bijna 22 millioen ton.
Het behoeft wel geen nader betoog, dat een goed
régime voor den Rijn – waarbij op de allereerste
plaats staat de
noodzakelijkheid
van de vrijhëid
0
1
)
den Rijn, zooals die zich in ruim een eeuw heeft
ontwikkeld – nu, als vroeger, voor Nederland een
dringende eisch is. Wij moeten de hoop koesteren, dat
de goede verstandhouding, welke, naar thans zeer
concreet is gebleken, met België en Frankrijk bestaat,
tot een bevredigende regeling van de internationale
Rijuvaart zal leiden.
Het is evenwel uitermate bedenkelijk, dat in het pro-
tocol van onderteekening
bij
artikel 7 verklaard wordt, dat de Nederlandsche Regeering zich het recht voor-
behou’dt om in het kader van een nieuw algemeen
stelsel voor de Rijnvaart de wetgeving betreffende de
evenredige vrachtverdeeling toe te passen op het
binnenlandsche Nederlandsche vervoer op de Neder-
landsche wateren. De Nederlandsche Regeering wil
bij eventueele herziening van het Rijnvaart-regime het z.g. Rijnvaartlek dichten door te doen inperken
de internationaal vastgelegde
vrijheid
van den Rijn,
ten einde de evenredige vrachtverdeeling op alle Ne-derlandsche wateren, blijkbaar tot in verre toekomst,
te kunnen handhaven. Tegen een zoodanig voornemen
kan niet sterk genoeg worden stelling genomen.
H.
FoRTun’.
21)
Aldus ])r. P. Ardens in zijn artikel in ,,Völkerbund
und Vlkerrecht”,
Sapt.-Olct.
1936, blz. 392.
HET FRANSCH-BELGISCH-NEDER-
LANDSCH RIJNVAARTACCOORD.
De nieuwe Fransch-Belgisch-Nederlandsche over-
eenkomst, die dezer dagen werd geteekend, heeft te
Rotterdam weinig geestdrift kunnen verwekken. Im-
mers, nu vrijwel algemeen de juistheid van het Ne-
derlandsche standpunt moest worden erkend, dat de
Fransche surtaxes d’entrepôt et d’origine strijdig zijn
althans met den geest van de Rijnvaartacte van
Manuheim en dat de discriminatie tusschen de Bel-
gische en Nederlaudsche havens met betrekking tot
deze surtaxes behoorde te verdwijnen, stelt het teleur,
dat er niettemin 5 jaren noodig zullen zijn om op dit
gebied in kleine étappes geheele gelijkstelling van de
Nederlaiidsche met de Belgische havens te bereiken.
Meer dan om de uiteindelijke regeling van het
vraagstuk der Fransche surtaxes, is de nieuwe over-
eenkomst echter van beteekenis om het, daarin voor-
ziee bestand van 10 jaren met betrekking tot de
Belgische Rijnvaartpremies. Deze premies waren
steeds, en vormen evengoed thans nog, een onnatuur-
lijke afleiding van vervoer ten nadeele vooral van
Rottedam éu het
is
te betreuren, dat de Nederland-
sche Regeering, trots den op haar uitgeoefenden
drang, er niet toe heeft kunnen besluiten om dit
,,verkapte Moerdijkkanaal” van den eersten dag af
actief te bestrijden. Voor Rotterdam, welks haven
voor meer dan twee derden baseert op transitover-
keer, geldt het hier een belang van de eerste orde, te
grooter omdat Rotterdam niet in gelijke mate als
Antwerpen kan steunen op het vervoer van de eigen
nationale industrie. Tegen iedere versmalling van de basis van het Rotterdamsche havenverkeer moet dus
met zorg worden gewaakt en de eerste vereischte
daartoe was het wegwerken van de ongelijkheid, ge-
schapen door de Belgische kunstmatige middelen.
liet Belgische aandeel aan het totale opgaande Rijn-
vervoer van de Nederlandsche en Belgische zeehavens
wordt in de overeenkomst vastgelegd op 24 pCt. en
eerst na overschrijding van dit percentage zal een
herziening van de Belgische Rijnvaartpremies in aan-
merk-ing komen. Mocht daarentegen de verhouding
dalen tot beneden 18 pCt., dan volgt herziening naar
de andere zijde. Voor de periode van 1 Mei tot einde 1939 is een eenigszins afwijkende verhoudin.g vast-gesteld, in afwachting dat de statistiek van de Lohith
passeerende goederen zal zijn aangepast aan cle rege-
ling, zooals deze met ingang van 1940 zal gelden.
In de tegenwoordige statistiek van het langs Lob.ith
Rijnopwaarts gaande vervoer zijn namelijk ook begre-
pen de niet uit de zeehavens afkomstige goederen,
– zooals bijv. de Limburgsche steenkool (2 millioen ton
in 1938) en het directe Rijn-Zeevervoer, dat in heide
richtingen zonder overlading de zeehaven passeert –
zonder dat de sarnenstellencle deelen van het totale
vervoer geheel zuiver zijn gespecificeerd.
Bij de herziening der premies is vel te verstaan,
dat België in geen enkel geval het jaarlijksche
totale bedrag van Frs. 16.400.000 zal mogen over-
schrijden en van dit laatste bedrag zal ten hoogste
Frs. 4.000.000 kunnen worden besteed voor het Rijn-
afwaartsche vervoer, your hetwelk overigens geen
verhouding is vastgesteld. Verder verbindt België
zich om aan het stelsel der Rij
nvaar
tp
rem
i
es
geen
uitbreiding te geven door daarin vervoer te betrek-
ken, dat deze premies thans niet geniet. Voor het
geval van een nieuwe Belgische devaluatie van meer
‘dan 15 pCt. heeft België zich in het slot-protocol
nog een overeenkomstige verhooging van het bedrag
der Rijnvaartpremies voorbehouden.
De toegestane 24 pCt. is aan den hoogen kant, im-mers, zelfs hooger das het werkelijke Belgische aan-deel in het Rij’nvervoer in 1937, toen het culminatie-
punt werd bereikt van de voordeelen, die België,
behalve van de Rijnvaartpremies en de overige
lcuustmatige middelen, ook als gevolg van de Franc-
12 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
293
devaluatie hebben genoten door lagere bonen en
lagere loods- en havengelden. Er moge in dit verband
aan worden herinnerd, dat na de Belgische devaluat,ie
van Maart 1935 het loon van een havenarbeider te
Antwerpen nog slechts ongeveer de helft bedroeg
van dat te Rotterdam en eerst de Antwerpsche haven-
staking van Juni 1936 en de invoering van de 40-
uren week in October 1937 hebben aan deze wa.nver-houding een einde gemaakt. Intusschen echter hadden
Antwerpen en Gent belangrijke vervoeren van Rotter-
dam tot zich weten te trekken, waarvan zij ook in
1937 nog een gedeelte hadden behouden.
Ook het aangenomen plafond van Frs. 16.400.000
is aan den hoogen kant. De Belgische begrooting
voor 1938 immers vermeldt een bedrag van niet meer
dan Frs. 15.000.000 voor Rijuvaartpreniies naar den
tegenwoordigen maatstaf.
Nederland heeft zich thans verbonden om gedu-
rende 10 jaren geen Rijnvaartpremies in te voeren
en op deze
wijze
wordt dus voor België een onrecht-
matige toestand geconsolideerd, dien het zich door kunstmatige middelen heeft kunnen verwerven tea
koste van de Nederia.ndsche havens. Eén van die
kunstmatige middelen, het kostelooze sleepen tus-schen Antwerpen/Gent en Dordrecht voor Straats-
burgervervoer, blijft bovendien nog gehandhaafd.
Welke voordeelen brengt nu voor Rotterdam de
geleidelijke opheffing van de Fransche surtaxes? Bij het betrokken vervoer naar Straatsburg, zooals in de
5 etappes voorzien, gaat het naar mijn schatting in
totaal om een hoeveelheid van ruim 500.000 ton per
jaar. Uit hoofde van de vrijstelling ‘.an de surtaxes
viel dit vervoer tot heden den Belgischen haven zon-der moeite in handen. l)oor de Nederlandsche mede-
dinging bestaat de mogelijkheid, dat de omvang van
dit vervoer thans zal stijgen, doch zal moeten wor-
den afgewacht welk aandeel de Nederlandsche havens
tot zich zullen weten te trekken. Er dient mede op ge-
rekend te worden, dat dit vervoer sedert vele jaren onomstreden via België ging en zich dus voor een
groot gedeelte daar zal hebben vastgezet. Indien dus
ons aandeel aan dit vervoer—geleidelijk in 5 jaren!
– de eenige prijs is, dien België onder Franschen
druk heeft betaald voor het 10-jarig bestand met be-
trekking tot de Rijnvaartpremies, dan heeft België
geen slechte zaak gedaan!
Wil men het voorstellen, dat de in art. 5 voor-
ziene mogelijkheid van een verhooging van de haven-
gelden in de onderscheiden havens een voordeel voor
Nederland is, dan dient gezegd, dat dit zeker niet
minder voor België geldt en voorts moet worden af-gewacht, of de concurrentie van de Duitsche havens
een verhooging van eenige beteekenis zal toelaten.
Bij de redenen, die voor de Nederlandsche Regee-
ring hebben gegolden om te weigeren Rotterdam tegen
de gevolgen van de Belgische Rij nvaartpolitiek te be-
schermen en zich thans door dit accoord voor 10 jaren
de handen te laten binden, heeft ongetwijfeld de
wensch voorop gestaan oni te komen tot een regeling
van alle met België hangende geschillen en het kan
niet worden ontkend, dat hierbij de tegenstelling Ant-
werpen—Rotterdam steeds een beletsel heeft gevormd.
Is dan nu de weg geëffeud om de overige kwesties met
België zonder veel moeite te regelen en tot een nauwe
en vriendschappelijke samenwerking met onze Zui-
delijke buren te komen — in welke sa.menwerking
ook Rotterdam zich oprecht zal verheugen – toch
moge uit het voorgaande blijken, dat de gevonden
oplossing voor Rotterdam een offer beteekent, waar-
in het echter zal berusten om de algemeen N.eder-
landsche belangen, die ermede zijn gemoeid. Wel
moge hier echter de verwachting worden uitgespro-
ken, dat onze Regeering zich dit offer zal weten te herinneren, wanneer de Rotterdanische haven zich
onverhoopt in de toekomst voor moeilijkheden zal
zien geplaatst en een beroep op de Regeering zal moe-
ten doen. H. F.
KERSTEN.
OVERHEIDSINVESTEERINGEN IN TIJDEN
VAN DEPRESSIE.
In verschillende tijdschriftartikelen en redevoerin-
gen vindt men het vraagstuk behandeld, of openbare
werken in tijden van depressie toelaatbaar zijn, of bij
de bepaling van het bedrag, dat deze werken kosten,
rekening mag worden gehouden met bedragen voor
bespaarde steunuitgaven en tenslotte of bij de be-
oordeeling van de rentabiliteit van dergelijke objecten
de in de toekomst door die objecten opgeroepen werk-
gelegenheid in rekening mag worden gebracht en,
zoo ja, of dat mag voor de toekomstige loonsom ‘).
In het onderstaande zal dus niet gesproken worden
over de openbare werken, die rechtstreeks rendabel
zijn, d.w.z. dat zij in de toekomst opbrengsten zullen
opleveren, waaruit rente en aflossing kunnen worden
betaald op voor de totstandkoming af te sluiten lee-
ningen. Dat deze werken altijd toelaatbaar zijn, zal
weinig tegenspraak ontmoeten. Ook zal in het hierop-
volgende niet gesproken behoeven te worden van die openbare investeeringen, die het noodzakelijk gevolg
zijn van overwegingen van defensieven aard. Hier
geldt niet eenigerlei economische overweging, maar
wordt de wenschelijkheid of de noodzaak gesteld
tegenover het direct geldelijk offer. Ter sprake zul-
len dus alleen komen die andere openbare werken,
waarvan de rentabiliteit niet bij voorbaat vaststaat.
De toeiao,ibaarhcid.
Bij het bepalen van het standpunt ten aanzien van openbare werken in de depressie, m.a.w. in een tijd,
waarin de overheidsrekeuing een nadeelig saldo aan-wijst, moet men zich eerst afvragen, of men wenscht
te aanvaarden, dat de overheid in zoo een periode
tekorten doet ontstaan met de bedoeling, die later in
de hausse in te loopen. Gaat men er immers vanuit,
dat de overheid nooit of te nimmer nadeelige saldi
der rekening mag aanvaarden, dan behoeft het geen
betoog, dat men ook afwijzend staat tegenover het
besteden van geld aan openbare werken, die niet
rechtstreeks rendabel zijn en waarvan de financiering
derhalve niet ten laste van de kapitaalrekening zal
mogen geschieden.
Aanvaardt men echter het standpunt, dat het tot
op zekere hoogte toelaatbaar is, om in de depressie
bewust tekorten te maken met de bedoeling, om die
later in de hausse in te loopen, dan zal men zich in
de eerste plaats moeten bezinnen op de mogelijkheid daartoe en de begrenzingen daarvan ). Deze elemen-
ten worden bepaald door: lo. de grens van het belastingheffend vermogen van
de overheid;
2o.
de kans, dat in betere jaren de belastingmaat-
staf onaangetast kan blijven;
3o. de kans voor de overheid om in de depressie
voor de tekorten op langen termijn dekking te vinden op de kapitaalmarkt.
Gaat men eenmaal zoover, dan heeft men in feite
het economisch motief bij het beoordeelen van de toe-
Zie o.a. ,,Kunstmatige werkverruiming en rentabili-
teit” door Mr. Dr. A. van Doorninek in
E.-S.B.
van 22
Februari
1939,
blz.
148;
,,Vooruistz,iohten voor openbare
werke’npoiitiek” door A. Paren,t in
E.-S.B.
van
25
Januari
1939,
biz. 66; ,,De resultaten van een proef” door Meyer
de Vries in
E.-S.B.
van
4
Januari
1939,
b1.z. 10; ,,Eenige
groote objecten” dooi Meyer de Vries in
E.-S.B.
van
28
December
1938, bis. 985
en de ‘beide artikelen over ,,Loon-
toeslagen” door A. Ka’ajn in
E.-S.]3.
van 16 en
23
Februari
1938 ‘blz. 120
en
141.
Maar ‘hoe men ook tegenover deze vraag staat, voomop
moet worden gesteld, dat ook in de depressie de overheids-
rekening een zuiver beeld geeft van de resultaten van het
overheidsbeheer. Dat dus niet op den kapitaaicliemist komt
te drukken, wat niet besteed wordt aan objecten, uit wel-
ker
directe of indirecte toekomstige opbrengsten de dienst
der leening on the long run kan worden gedekt. De ge-
wone dienst worde op geen enkele wijze geflatteerd.
294
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 April 1939
laathaarheid van overheidsinvesteeringen reeds vaar-
wel gezegd.
Het is, naar het mij voorkomt, ook voor weinig
bestrijding vatbaar, dat in een depressieperiode van
eenigszins langen duur met een werkloosheid, die
naast conjunctureele ook structureelo oorzaken heeft,
de grens, bij de heoordeelirig of een bepaald werk
niag worden geëntarneerd, niet moet worden getrok-
ken bij die werken, die nog juist in de toekomst hun rendement, hetzij direct, hetzij indirect (door bospa-
ringen, door verhooging van de economische weer-
baarheid van het volk als geheel) opleveren. In deze
oiistandigheden toch gelden motieven van behoud van
volkskracht, van voorkomen van demoralisatie door
langdurig uitgeschakeld zijn uit het economisch leven,
die zwaarder kunnen wegen dan de directe rentabili-
teit. Men kan dan bewust een offer brengen tot be-
houd van deze zedelijke waarden, mits slechts tot
uiting kome, hoc groot dat offer is en niet door boe-
king der uitgaven op den kapitaaidienst een schijn
van rentabiliteit worde gewekt.
Uitgaande van deze criteria, is juist een periode
van depressie uitermate geschikt voor het totstand-
brengen van wenschelijke of fraaie overheidswerken,
omdat de daardoor te scheppen behoeftebevrediging
inderdaad uit ,,meerkosten” ontstaat en dus als ge-
meeuschapsoffer goedkooper is dan in een tijd, waar-
in de arbeid, daaraan te besteden, zou moeten worden onttrokken aan andere aanwendingen en deze dus een
waarde heeft, die hij in de depressie mist. Dit brengt
mij vanzelf tot de tweede vraag.
De kapiaal1costen van overheidsinvesteerin gen in
de depressie.
Bij de beoordeeling van het bedrag der kapitaal-
kosten van een overheidsinvesteering in de depressie
zal men veelal aftrekken het bedrag aan bespaarde
steunuitgaven. Uit het hierboven geschrevene b]ijkt
reeds, dat dit m.i. volkomen toelaatbaar is. In een
tijd toch, dat de arbeid voor een groot deel geen em-
plooi kan vinden, heeft die arbeid, maatschappelijk
gezien, ook geen waarde, zoodat het logisch is, dat
men bij berekening der kapitaalkosten slechts in re-
kening moet brengen het bedrag, dat aan hen, die bij de betrokken werken arbeid vinden,
meer
wordt be-
taald, dan wat de overheid hun zou moeten betalcn
gedurende hun anders zekere werkloosheid, m.a.w.
men mag de bespaarde steunuitgaven aftrekkeii. Fei-
telijk zou men, ware dit op geld te waardeeren, bo-
vendien nog mogen aftrekken een bedrag, dat zou
voorstellen de waarde voor de gemeenschap van het
voorkomen ven demoralisatie en achteruitgang van
arbeidsgeschiktheid door leegloopen, maar, waar dit
tot de onmeetbare grootheden behoort, zullen wij
dezen ,,aftrek” maar buiten beschouwing laten.
De juistheid van de overheidsrekening brengt
evenwel met zich mede, dat men dien aftrek van
steunuitgaven ook inderdaad als zoodanig boekt en
dus de kapitaairekening van de betrokken werken
werkelijk vermindert met de bespaarde steungelden,
om die som te laten drukken op den gewonen dienst
van het jaar van betaling, ook als die betaling deel
zou uitmaken van een uitdrukkelijk geconstateerd
tekort. Juistheid van rekening blijve primaire eisch.
Rentabiliteitsbeoordeeling.
Indien men mij tot zoover heeft willen volgen,
zijn wij het eens geworden over de toelaatbaarheid
van op zichzelf niet rendabele of onafwijsbaar nood-
zakelijke overheidsin.vesteeringen in de depressie en
over de wijze, waarop het daarin gestoken kapitaal-
bedrag moet worden vastgesteld. Rijst de derde
vraag, hoe moet men, gegeven dit kapitaalbedrag, de
toekomstige baten bepalen op grond waarvan men zal
besluiten tot de mate van rentabiliteit, der uit te
voeren werken. Het is toch duidelijk, dat deze mate
van rentabiliteit de volgorde bepaalt, waarin deze werken tot uitvoering zullen moeten komen. Men
brengt niet willens en wetens een grooter offer dan
strikt noodzakelijk is.
Wil men nu bij het bepalen van de opbrengst on
the long run in rekening brengen de waarde van de
door het betreffende object in de toekomst op te
roepen werkgelegenheid, dan beteekent dit dus, dat
men – ware die beschouwde voorziening achterwege
gebleven – voor de periode, waarover men deze
zaken beschouwt, uitgaat van de overtuiging, dat wij
in Nederland blijvend met een teveel aan werkkrach-
ten zullen zitten, die geen arbeid kunnen vinden.
Wij raken hier een heel moeilijk punt. Immers, een
blijvend teveel aan werkkrachten beteekent, dat door
een structureele verschuiving in de ‘iNederlandsche
volkshuishouding en haar aanpassing aan de taak,
die zij in de wereidhuishouding heeft te vervullen,
de Nederlandsche volkshuishouding kwantitatief te
groot is. Het komt mij voor, dat dit een zeer pessi-
mistische wijze is, om deze zaak te beschouwen en
dat het, v66r men, ertoe besluit, dit als uitgangspunt
te nemen, noodzakelijk zal zijn, eerst alle krachten in
te spannen om te trachten een oplossing te vinden, die deze toch wel uiterst sombere visie logenstraft.
Neemt men deze sombere prognose als uitgangs-punt, dan mag m.i. de overheid, om i.n de toekomst
van dien last bevrijd te worden, in werkgelegenheid
scheppende investeeringen geld steken, zoolang het
bedrag, waarmede de investeering de rentabiliteits-waarde overschrijdt, in een redelijk aantal jaren uit
dan te besparen steunuitgaven kan worden gewonnen.
Hiermede is tegelijk beantwoord het tweede deel van
mijn derde vraag en wel in dien zin, dat, simm. de
totale nieuw te investeeren som de rentabiliteitswaar-
de niet mag overschrijden met de gekapitaliseer’de
loonsom der in de toekomst op te roepen werkgele-
genheid, maar slechts met de gekapitaliseerde waarde
der in de toekomst te besparen steunuitgaven. Voor-
waarde voor deze handelwijze is echter wederom, dat
dan gedurende de geheele periode de afschrijving ook
worde gebracht ten laste van den gewonen dienst.
Oestyleerde toepasSing op een openbaar werk.
Tot welke resultaten voert nu het toepassen van
bovenstaanden gedachtengang op een bepaald open-
baar werk? Als voorbeeld kies ik een werk, dat reeds eerder in idebat is geweest en waarvan de cijfers vrij
nauwkeurig bekend zijn, t.w. de droogm’aking van de
Noorder Buurtsche ‘polder door de stichting ,,Land-
verbetering Zuid-Holland”. Aan deze drooglegging
wordt met inbegrip van aankoopsommen ten koste
gelegd een uitgave van in totaal ……..
f 1.327.000
In dozen som is begrepen aan door de
overheid uit te sparen steun ……….,,
450.000
De kosten van dit werk voor de gemeen-
schap bedragen dus, indien men bovenbe-
doelde
f 450.000
laat drukken op den ge-
wonen dienst van de jaren, waarin deze
besparing tot stand komt. …………
f 877.000
Opgegeven is, dat gewonnen wordt aan
oppervlakte
225
ha, waarvan de waas-de
on the long run geschat wordt op
f 1.800
per ha, of in totaal op ………………
405.000
waaruit volgt, dat het verschil tusschen
het geïnvesteerde bedrag en de rentabili-
teitswaarde bij dit werk zal bedragen
3)
f 472.000
Wil men nu de toelaatbaarheid beoordeelen, dan
zal men zich dus in de eerste plaats hebben af te
vragen, of het aannemelijk geacht moet worden, dat
h.t.l. een dusdanige werkloosheid blijvend zal optre-
den, dat aan nieuw tot stand te brengen arbeids-
gelegenheid inderdaad behoefte is. Gelooft men dit
– en meer dan gelooven kan het toch eigenlijk niet
3)
Deze cijfers zijn nile ontleend aan een artikel van
Meyer de Vries in E.-S.B. van
28
Dec.
1938 en zonder en-
‘tiek op hun juistheid hier olvellgenomen. Het gaat er mij
om den gedachtengang te deimonstreeree en niet om een
pleidooi te leveren voor
of
tegen de uitvoering Tvan dit
bepaalde openbare
werk.
12 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
295
zijn -, dan zal dus de uitgave van
f 472.000
uit de
overheidskas op dit moment gerechtvaardigd zijn, in-
dien dit bedrag in een redelijken termijn gedeigd kan
worden door een betaling ten laste van den gewonen
dienst van het bedrag, dat de Overheid gedurende
dien termijn zal besparen aan steunuitgaven als ge-
volg van de bovenbedoelde nieuw geschapen werk-
gelegenheid. Waar wij nu lezen, dat deze grond-
exploitatie een loonsom zal oproepn van rond
f 22.500
per jaar, mogen wij dus aannemen, dat –
wederom bij blijvende werkloosheid – een steunbe-
cirag kan worden uitgespaard door deze polderexploi-
tatie van
f 15.000,
m.a.w. dat, indien men gedurende
ca. 32 jaar
f 15.000
laat drukken op den gewonen
dienst, en deze besteed om op den kapitaaldienst die
f
472.000 te delgen, deze uitgave terugbetaald kan
worden uit bespaarde steungelden in de toekomst,
evenwel zonder dat er dan nog rente vergoed kan zijn.
0v erheidssteun voor particuliere
mv
esteerin gen.
De heer Fentener van Vlissingen heeft er rèeds
ineernialen op gewezen, dat het in de tegenwoordige omstandigheden nog belangrijker is om de renta.hili-
teit van het particuliere productie-apparaat in den
iuiiusten zin van het woord op te voeren dan om
verschillende openbare werken uit te voeren, die
vaak in sterkere mate een luxe karakter dragen.
Zoolang een volk beschikt over een overmaat van
arbeidskracht, waarvoor het geen rendabele aanwen-
ding kan vinden, is het opvoeren van de economi-
sche weerbaarheid van dat volk een vraagstuk, dat
zich niet noodzakelijk hoeft te beperken tot het uit-
voeren van verschillende openbare werken als brug-
gen, wegen, landschapsverfraaiing, enz. Het entamee-
ren van agrarische werkobjecten, zooals er hierboven
een is behandeld, gaat ook daar reeds boven uit en
stelt aan een particulieren laaidbouwondernemer in
Nederland nieuw productiemiddel ter beschikking
dan wel vei-betert de kwaliteit van reeds bestaande
productiemiddelen van anderen (ruilverkaveling, ont-
watering, euz.). Van deze objecten tot subsidieering
van overheidswege van de industrieele of diensten
verleeneude apparatuur van het Nederlandsche volk,
lijkt slechts een kleine schrede.
Maar deze kleine schrede kon wel eens een grooten
stap blijken te zijn. In de eerste plaats al daarom,
omdat hier ongemerkt gegeneraliseerd wordt. Gaat men van het gebied der agrarische of bouwkundige
werkverschaffing over op dat der industrieele werk-verruiming, dan komt een ander vraagstuk in geding en wel. de vraag of onze werkloozen inderdaad zoo-
danig over de verschillende beroepen verdeeld
zijn,
dat een voldoende aantal beschikbaar is, die de te
verrichten werkzaamheden kennen. Onze werkloos-
heidsstatistieken maken hier het vellen van een juist
oordeel vooralsnog niet mogelijk.
Bovendien raakt een dergelijke subsidieering zoo
diep de opbouw van ons geheele economisch apparaat,
dat men zich ernstig moet afvragen of bij recht-
streeksche overheidssubsidieering de nadeelen wel
door de voordeelen worden overtroffen. Alen late den
ondernemer toch vooral de hoofdelementen van zijn
functie: het initiatief en het aanvaarden van risico!
Toch kan het boven behandelde ons wel wat te
dezen opzichte leeren en wel dit, dat de Overheid
zoodra een particuliere investeering extra werkgele-genheid hij het tot stand brengen van een productie-
middel creëert en in de toekomst
blijvende
werkge-legenheid oproept, terecht kan overwegen om ten laste
van den gewonen dienst te hulp te komen. Zoolang het initiatief blijft bij de ondernemers en deze het risico aanvaarden kan er voor ‘de Overheid een taak liggen in het op ruimeren schaal dan tot nu
toe verschaffen van – elders moeilijk verkrijgbaar
– kapitaal, tegen matige rente en in het – on.uit-
gesproken – besef, dat mochten de aflossingen ach-
terwege blijven, het brengen van deze verliezen een
laste van den gewonen dienst door de steunbesparin-
gen gemotiveerd en tevens beperkt wordt. M. C.
HET INCOURANTE NIET-VOLGESTORTE
AANDEEL.
Mr. J. Wilkens heeft in zijn artikel in het nummer
van
15
Maart van dit blad de figuur van het niet-
volgestorte aandeel in ons financieel economisch leven
voortreffelijk belicht. Over zijn conclusie echter, dat
in Nederland momenteel geen behoefte lijkt te be-
staan aan bijzondere maatregelen op het stuk van
het obligo van aandeelhouders, valt van het standpunt
van meerdere instellingen op n.iet-volgestorte aandee-
len wel het een en ander te zeggen.
De incoura.ntheicl.
Het feit ni., dat de niet-volgestorte aandeelen in
het bijzonder van vele hypotheekbanken, de scheeps-
verbandmaatschappijen en enkele andere financieele
instellingen in den loop der jaren steeds incouran.ter
zijn geworden, vervult insiders wel degelijk met zorg.
Als oorzaak voor de toenemende incourantheid dezer
aandealen spelen in de eerste plaats factoren van
algemeenen aard een rol: de ,,depressie” sedert 1931
en de bij voortduring onoverzichtelijke politieke si-
tuatie kubben het vertrouwen van het beleggen.d pu-
bliek nu eenmaal diep geschokt. Waarschijnlijk heb-ben verder de veranderde omstandigheden op de hy-
potheekmarkt, de belangen, die meerdere instellingen
op niet-volgestorte aandeelen in Duitschland hebben
en het beroep op de Schuldbriefwet van. 1934, waartoe
enkele banken zich, gedwongen zagen, ertoe bijgedra-
gen, dat de betreffende aandeelen over het algemeen
bij den belegger geen genade meer vinden. Het zwaard
van Damocles in den vorm van het opvraagbare obli-
go, vervult in de precaire tijden, welke wij thans be-
leven, vele beleggers met onbehaaglijke gevoelens en met een verlangen, deze onzekerheid af te wentelen.
Negatieve wao,rdeering
Zelfs geldelijke offers worden in dit verband niet
geschuwd en het gevolg is, dat niet-volgestorte aan-
deelen van een aanzienlijk aantal instellingen met
min of meer belangrijke toebetalingen worden ver-
handeld.
Een bestudeering van de
jaarcijfers
van vele dezer
maatschappijen wettigt geenszins. de negatieve waar-
deering harer aandeelen en de meeste van haar kun-
nen, zooals trouwens in groote lijn bezien het geheele Nederlandsche hypotheek- en scheepsverbandbedrijf, onbetwistbaar op een voortreffelijken staat van dienst
wijzen, niet in het minst voor aandeelhouders. De
bedrijven in kwestie zijn opgebouwd op de nu sedert vrijwel een halve eeuw ingeburgerde constructie van
een klein gestort kapitaal plus obligo als zekerheid
met daarnaast een veelvoud aan schuldhrieven als
werkkapitaal en het is gedurende genoemd tijdsbestek
slechts zeer zelden voorgekomen, dat obligo van aan-
deelhouders werd opgevraagd. Maar die overwegingen
werken blijkbaar niet een rustiger waardeering van het risico, verbonden aan het bezit van niet-volge-
storte aandeelen, in de hand; de animo voor deze
waarden is bedorven..
Dat de negatieve waardeering der aandeelen niet
slechts voor den houder, doch ook voor de betrokken
maatschappij ongunstig is, is duidelijk. Allereerst
is het voor de maatschappijen in kwestie uit den
aard der zaak onbehaaglijk, wanneer haar aan.deelen
met toebetaling worden verhandeld. Verder is, zoo-
lang deze toestand voortduurt, een publieke kapitaals-
uitbreiding niet mogelijk, die noodig zou kunnen
worden., zoodra de schuldbriefuitgif te, gebonden aan
de statutaire verhouding tot het kapitaal, weer eens
begint op te leven.. Weliswaar is deze kwestie thans
niet aan de orde, daar er vrijwel over de geheele lijn
een belangrijke reductie van het bedrag aan uitstaan-
de schuldbrieven plaatsgevonden heeft (de oorzaken daarvoor moeten bij het bestek van dit artikel buiten
296
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 April 1939
beschouwing blijven), maar het getij kan keeren en
het zou van te groot pessimisme getuigen, de moge-lijkheid van vloed na eb niet onder de oogen te wil-
len zien. Echter ook voor het oogenblik zijn er prac-tische bezwaren van zwaarwegenden aard verbonden
met het negatieve koersniveau der niet-volgestorte
aandeelen.
Achteruitgang in kwaliteit van gegadigden voor
deze aandeelen.
De algemeene ongeliefidheid der niet-volgestorte aan-
deelen brengt met zich mede, dat het aantal kapitaal-
krachtige reflectanten voor deze aandeelen uiterst
schaarsch is. Wel zijn er kapers op de kust in de per-
sonen van niet-kapitaalkrachtige aspirant-koopers,
die belust zijn op de toebetaling. Er zijn door dat soort van reflectanten allerlei foefjes bedacht om
zich als aandeelhouders te doen accepteeren: men
heeft syndicaten gevormd, welker leden zich onder-
ling voor elkaars obligo tegenover verschillende maat-
schappijen aansprakelijk verklaarden, reflectauten
hebben zelf of via dubieuse informatiekantoren on-
juiste verklaringen over hun vermogenstoestand en
boniteit afgegeven. Het gevolg is geweest, dat de
maatschappijen zeer huiverig zijn geworden om aan-
deelen over te schrijven en de daarmee verbonden dé-
charge aan oude aandeelhouders te verleeuen, er zijn
er zelfs, die practisch in het geheel geen overschrij-
vingen van onvolgestorte aandeelen verrichten. Maar
uit den aard der zaak blijft er aanbod van aandeelen
loskomen: vele der genoemde instellingen werden
omstreeks het begin dezer eeuw opgericht en geleide-
lijk overlijden er steeds meer oude aandeelhouders,
wier erven de aandeelen bij de boedelscheiding vaak willen wegdoen met het oog op het obligo. Verschil-
lende boedels werden reeds met het oog op de daarin voorkomende niet-volgestorte aandeelen verworpen,
waardoor voor die aandeelen
feitelijk geen houder
meer bestaat.
Ook in faillissementen met gering ac-
tief komen niet-volgestorte aandeelen voor. Dit alles voert tot een stijgend aantal onverkoopbare aandee-
len en tot veer hooger toebetalingskoersen, in het
kort: een staat van zaken, die op den duur niet be-
stendigd mag blijven.
De noodzaak vraag naar aandeelen te creëeren.
Een verandering in deze ongewenschte toestanden kan slechts door het ontstaan van vraag naar de niet-
volgestorte aandeelen bereikt worden. Een zoodanige
vraag bij het publiek aan te kweeken, lijkt onbegon-
nen werk. Maar de omstandigheid van belangrijke in-
krimping van de schuldbrief-circulatie, die bij vele
der betrokken instellingen heeft plaats gehad en nog
plaats vindt, doet een middel aan de hand om van
den nood een deugd te maken en de zoo noodige
vraag aan de zijde van de maatschappij zelf te doen
ontstaan.
Circulatievermindering beduidt in wezen versto-
ring van de verhouding kapitaal/schuldbrieven, d.w.z. het kapitaal eener instelling, wier schuldbrievencircu-
latie terugloopt, wordt in dezelfde verhouding on-
noodig groot als de statuten voor de relatie tusschen
kapitaal en schuldbrieven voorschrijven. Vermindert
bijv. bij een hypotheekbank, die het tienvoud van het
kapitaal aan pandbrieven mag uitgeven, de circulatie
met
f 1.000.000,
dan is het kapitaal
f 100.000 te
groot geworden.
Het lijkt billjk, althans in tijden van
belangrijken
teruggang der schuldbrieveucirculatie deze verhou-
ding door kapitaalreductie te kunnen herstellen,
evengoed als men gedwongen is het kapitaal te ver-
grooten, indien men bij de uitgifte in gunstiger tijden
tot het statutair vastgestelde maximum is gekomen.
Inkoop van eigen aandeelen.
De gedachte van kapitaalreductie door inkoop van
eigen aandeelen ligt hier voor de hand, ware het
niet, dat artikel 41a van de Wet op de Naamlooze
Vennootschappen inkoop van eigen niet-volgestorte
aandeelen uitsluit. Dit verbod is tegenover de wette-
lijke bevoegdheid tot inkoop van eigen
volgestorte
aandeelen niet duidelijk en nauwelijks te verdedigen.
(Zie o.m. Prof. v. d. Heyden in zijn handboek v. d.
N.V.). Welke de overwegingen van den Wetgever
hiertoe geweest mogen zijn, het is welhaast zeker, dat
hij de eventualiteit van toebetalingskoersen niet on-
der de oogen heeft gezien. Zoo men eenmaal inkoop
van eigen aandeelen principieel aanvaardt, zijn er
tegen inkoop van eigen niet-volgestorte aandeelen
met toebetaling geen steekhoudende argumenten aan
te voeren.
* *
Nemen wij een practisch voorbeeld.
Een niet-volgestort aandeel eener hypotheekbank,
waarop 10 pOt. verplicht is gestort, wordt met
f 100
toebetaling verhandeld. Stond de Wet inkoop van
eigen niet-volgestorte aandeelen toe, dan kon de hou-der zijn aandeel aan de maatschappij verkoopen, wel-ke daarvoor
f 100
ontvangt. Hij kan nu echter ook
zijn aandeel volstorten, wat hem
f 900
kost en dan
het aandeel laten inkoopen door de maatschappij voor
f 800.
Het resultaat is dan hetzelfde gebleven. De
maatschappij heeft per saldo
f 100
in kas ontvangen
als kaswinst en maakt een boekwinst van nog eens
f 100,
zijnde het op het aandeel verplicht gestorte
bedrag.
De maatschappij gaat er bij deze transactie geldelijk
op voortuit, terwijl er bovendien terstond krachtige
steun verleend wordt aan de markt voor niet-volgestor-
te aandeelen. De minus-koersen zullen lager worden,
wellicht zal de absurde handel met toebetaling gelei-
delijk geheel verdwijnen en de maatschappijen de mo-gelijkheid krijgen, de over de markt hangende aandee-
len uit die boedels, e.d., waarvan het obligo dubieus
is, op te ruimen. Noodig is slechts, dat inkoop van
eigen aandeelen door de betrokken instellingen sta-
tutair mogelijk gemaakt worde, waarbij de bevoegd-
heid tot inkoop vanzelfsprekend zoodanig beperkt
dient te worden, dat de vastgestelde verhouding tus-
schen kapitaal en schuldbrieven niet kan worden ver-
stoord.
Als bezwaar bij den beoogden inkoop van eigen aan-
deden zal wellicht worden gevoeld, dat men een deel
van het obligo op deze aandeelen prijs geeft, nl. het
bedrag, dat de verkooper feitelijk niet stort. Voor zoover het aarudeelen uit verworpen boedels, faillissementen enz. betreft, is dit deel van het obligo
echter toch niet als volwaardig te beschouwen. Ver-
der is er tegen het meer principieele bezwaar van
obligo-reductie, d.w.z. zekerheidsonttrekking ten na-
deele van crediteuren in te brengen, dat crediteuren/
schuldbriefhouders feitelijk op de extra-kapitaaldek-
king, ontstaan door een belangrijke circulatievermin-
dering geen recht hebben, daar zij slechts kunnen ver-
langen, dat de statutair vastgestelde verhouding tus-
schen geplaatst kapitaal en uitstaande schuldbrieven
gehandhaafd bljve. Zoo kunnen crediteurenfpand-
briefhouders er ook geen bezwaar tegen maken, wan-
neer, na een periode van circulatie-teruggang, de
maatschappij weer schuldbrieven uitgeeft en zoo de
statutair vastgestelde verhouding herstelt.
De uitvoering van het bovenstaande denkbeeld
opent een weg, den ongezonden toestand der toebeta-
lingskoersen voor een belangrijke categorie van niet-
volgestorte aandeelen te doen verdwijnen en deze
figuur, door Mr. Wilkens als in ons financieel econo-
misch leven onmisbaar geschetst, in eere te helpen
herstellen.
H. C. VAN MAA5DIJK Jr.
12 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
297
HET HUURVRAAGSTUK VOOR DE
MINST-DRAAGKRACHTIGEN.
Het probleem.
Bij de zorg voor de huisvesting van verschillende
bevolkingsgroepen in ons land is één van de groote
moeilijkheden gelegen in de verhouding tusschen
huur en inkomen. Voor het minst-draagkrachtig deel
der bevolking is er geen overeenstemming tusschen
het bedrag, waarvoor een aan redelijke eischen vol-
doende, doch eenvoudige nieuwe woning kan worden
geleverd, en het deel van het inkomen, dat voor
Wo-
ninghuur kan worden afgezonderd.
Op het platteland kan deze moeilijkheid het een-
voudigst door deze
cijfers
worden gedemonstreerd,
dat groote groepen landarbeiders als gemiddelde over
het geheele jaar geen grooter inkomen, hebben dan
f 10 A f
12
per week, terwijl de eenvoudigste nieu-
we woning niet beneden
f
2.50 b. f 3
kan’worden ver-
huurd.
Hoe ligt dit vraagstv.Jc in Duitschl and?
Als inleiding tot enkele opmerkingen omtrent mo-
gelijkheden tot overbrugging van dit verschil moge
iets worden medegedeeld omtrent hetgeen in Duitsch-
land wordt gedaan.
Dr. Walter Fey geeft in zijn ,,Der künftige Woh-nungs- und Siedlungsbau”, Sonderheft
45
van, de
,,Schriften des Instituts für Konjunkturforschung”,
een zeer overzichtelijke studie over de toekomstige
behoefte aan woningen en de
wijze,
waarop daarin
kan worden voorzien. Maar dan vervolgt hij: ,,veel
moeilijker dan het opbrengen van de gelden, die voor
de financiering van de toekomstige woningvoorzie-
ning noodig zijn, is de aanpassing van lasten en
huren van den nieuwbouw aan de koopkracht van het
grootste deel der toekomstige bewoners”. Het vraag-
stuk; dat in ons land bij de woningvoorziening op
het platteland en in de steden de grootste zorgen
baart, doet zich dus ook in Duitschland gelden.
Het Institut für Konjunkturforschung heeft zich
bij een onderzoek in,
1936
op het standpunt gesteld,
dat de Duitsche arbeider (en ook de ambtenaar) niet
meer dan één vijfde, ten hoogste één vierde van, zijn inkomen aan, huur kan betalen. Op grond van de ge-
gemiddelde inkomens der arbeiders (verkregen uit de
staten van de invaliditeitsverzekering) werd voor
1935
de maximum te betalen huur gesteld op
26
Mark
en voor
1938
op
29
Mark per maand.
Deze cijfers zijn natuurlijk slechts ruwe gemiddel-
den. De bonen varieeren voor de verschillende be-
drijven, terwijl zich ook tusschen de uiteenloopende
deelen van het Rijk belangrijke verschillen voordoen.
Stelt men het gemiddelde loon der verzekerde arbei-
ders voor het geheele Rijk op 100, dan vindt men
voor do groote steden een loon van
127
tot
130,
ter-
wijl de laagste cijfers in de Oostelijke grensgebieden
worden aangetroffen (Oostpruisen
69.4,
Grensmark
Westpruisen
67.3).
Houdt men met deze cijfers rekening voor het be-
palen van de op te brengen huur in verschillende
deelen van het Rijk, dan zou men tot huren komen
van
19
tot
37
Mark. In werkelijkheid wijkt men ech-
ter niet zoo ver van het Rijksgerniddelde af.
Het huur peil in Duitschiand.
Hoe staat het nu met de werkelijke huren,? Blij-
kens de door Dr. Fey verstrekte gegevens gaan de
op te brengen huren van nieuwe woningen, die wat
grootte en inrichting betreft, slechts voldoen aan de
minimum eischen voor goed wonen, die het Derde
Rijk meent te moeten stellen, uit boven hetgeen de
minst-draagkrachtige arbeiders kunnen betalen.
De bouwkosten (zonder den grond) van een arbei-derswoning zijn te stellen op gemiddeld
6500
Mark.
Rekent men voor de eerste en tweede hypotheek –
welke laatste kan worden verkregen met garantie
van, het Rijk –
4Y2
pOt, rente en 1 pOt, aflossing,
en voor de
30
pOt. eigen geld een vergoeding van
3
pOt., dan moet per jaar aan rente en aflossing
worden betaald
309
Mark. Rekent men voor belastin-
gen, onderhoud en administratie de helft van dit be-
drag, dan komt men voor een gemiddelde arbeiders-
woning op
464
Mark per jaar of rond
39
Mark per
maand.
Hetzelfde resultaat verkrijgt men volgens de exploi-
tatierekening, gegeven door de Reichsbürgschafts-
ausschuss bij besluit van
23
Juni
1938.
Bouwkosten
6500
Mark.
Hypotheek
75
pOt. of
4875
Mark.
4l
pOt, rente
………………….219.37e
Mark
1 pOt. aflossing
…………………48.75
4
püt. rente van eigen geld
………. 65.-
2
pOt. belasting, onderhoud, enz
…..130.-
Totaal per jaar . . . .
463.12
Mark
Deze cijfers toonen afdoende aan, dat bij een huur-
betalingscapaciteit van
29
Mark per maand de huur
van een eenvoudige woning van
6500
Mark bouwkos-
ten zonder den grond ver uitgaat boven hetgeen door
den, gemiddelden Duitschen arbeider ten hoogste kan
worden opgebracht.
De overbrugging van het verschil.
Hoe zal men nu dit verschil overbruggen? Opvoe-
ring van het percentage van het inkomen, dat aan
huur wordt betaald, wordt niet mogelijk geacht. In-
tegendeel, voor de gezinnen met de laagste inkomens
(100 tot
150
Mark per maand) en voor de groote ge-
zinnen acht men een verlaging van het percentage
tot
15
pOt. van, het inkomen noodzakelijk.
Men wenscht dus het vraagstuk van de andere
zijde aan te vatten, namelijk door verlaging van de
huren,. Deze weg splitst zich nog in tweeën:
verlaging van de bouwkosten, nl. de zuivere
bouwkosten en de bijkomende kosten;
verlaging van de rente en de vaste lasten.
Verlaging van de bouwkosten door het bouwen van
kleinere woningen of een eenvoudiger bouwwijze
wordt niet mogelijk geacht. De woningen zijn reeds zoo klein als met de bevolkingspolitieke doeleinden
van den nationaal-socialistischen staat overeen te
brengen is.
Verlaging van de bouwkosten is – wanneer men
de bonen en materiaalprijzen als gegeven beschouwt
– te bereiken door een voortgezette normalisatie en
rationalisatie van den bouw, zoomede door verminde-
ring van de bijkomende kosten (leges, kosten van
straataanleg, rioleering, enz.). Intusschen is op dit
gebied reeds een en ander gedaan, zoodat eeriang de
grens van het mogelijke bereikt zal zijn.
Van veel meer belang zou een verlaging van den
rentevoet zijn. Men wordt niet moede, exploitatiere-
keningen naast elkaar te stellen, waarin, de rente van
41%
pOt. wordt teruggebracht tot
4
pOt. of
34
pOt.
Hierdoor zou de huur van
39
Mark tot onderschei-
denljk
35
en
30
Mark worden, teruggebracht.
Rentevrlaging behoort echter in het Duitsche
Rijk tot de vrome wenschen. De enorme kapitaalbe-
hoefte van het Rijk zelf is daarvoor reeds een onover-
komelijk beletsel. Bovendien, vreest men, dat bij een
lageren rentevoet de particuliere vraag naar kapi-taal zou toenemen, hetgeen met het oog op de be-
hoeften van het Rijk niet gewenscht wordt geacht.
Renteverlaging blijkt dus in de naaste toekomst niet mogelijk. Voor latere jaren wordt zij echter niet on-
bereikbaar geacht, doch dit is een schrale troost.
De laatste mogelijkheid tot huurverlaging langs
deze wegen ligt in de restfinanciering. In de boven-
vermelde exploitatierekening is voor de
25
pOt, eigen
geld een rente van
4
pOt. aangehouden. Deze kan in
bepaalde gevallen lager worden gesteld, bijv. wanneer
deze voorschotten tegen zeer lage rente of renteloos worden verstrekt door ondernemingen voor de huis-
vesting van haar vaste arbeiders.
298
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 April 1939
Al de bovengenoemde middelen zijn tenslotte niet
voldoende gebleken om het vraagstuk op te lossen.
Verlaging van de bouwkosten van woningen door
een meer rationeele bedrijfsvoering is geen uitvinding
van den nationaal-socialistischen staat. Reeds jaren-
lang heeft het de aandacht getrokken, dat het bouwen
in Duitschiand duur is, veel duurder in verhouding
dan buy, in ons laiid. Het behoeft dan ook niet te ver-
wonderen, dat men reeds lang het vernuft heeft ge-
spitst om door bedrijfsrationalisatie de bouwkosten te
doen dalen. Duitschianci is in dit opzicht werkelijk
niet achterlijk.
Het is dan ook niet aan te nemen, dat langs dezen
weg veel
te
bereiken zal zijn. De rationalisatie gaat
natuurlijk voort, maar belangrijke besparingen mag
men daarvan niet verwachten.
Op renteverlaging behoeft men niet te hopen. De
geweldige kapitalen, die Duitschiand aan zijn weer-kracht besteedt, oefenen een zoodanigen druk op de
kapitaalmarkt, dat een lagere rente vermoedelijk nog
vele jaren tot de onvervulbare wenschen zal blijven
behooren.
De restfinanciering tenslotte zet geen zoden aan
den dijk. Zou de renteverlaging voor dit deel van de
bouwkosten werkelijk een zoodanigen omvang aan-nemen als in het belang van de huurverlaging nood-
zakelijk is, dan zou daardoor een last op het be-
drijfs].even worden gelegd, die dit niet kan dragen.
Het is een bedrijfsbelang, dat de vaste arbeiders
door een goede huisvesting aan het bedrijf gebonden
zijn. Men kan met recht verlangen, dat het bedrijf
daarvoor een offer brengt. Dit offer kan echter niet
zulk een vorm aannemen als noodig zou zijn om het
verschil tusschen huishuur en huurbetalingscapaciteit
te overbruggen.
De middelen, die in Duitschiand worden aanbe-
volen om de huur van een arbeiderswoning tot een
redelijk peil te doen dalen, blijken dus geen afdoende
oplossing te kunnen bieden.
.Rechtstreelcsche overheidshulp.
In Duitschland is als overal elders het laatste red-
middel, dat aangegrepen wordt, wanneer alle andere
middelen falen, de hulp van de publieke kas. Deze
fungeert als de onuitputtelijke bron, waaruit alle
tekorten schijnen te kunnen worden gedekt.
Steun uit de openbare kassen kan op verschillende
wijzen worden verleend. Ten aanzien van de exploi-
tatie van arbeiderswoningen onderscheidt men drie
vormen van steun:
voorschotten tegen lage rente of eventueel ge-
heel renteloos; bijdragen ineens;
bijsiagen in de huur. De beide laatste vormen vinden in ons land in be-
paalde, scherp begrensde gevallen toepassing. in
Duitschiand geeft men algemeen de voorkeur aan den
eersten vorm.
In sommige gevallen wordt het noodzakelijk eigen
kapitaal, dat de arbeider niet bezit, van overheids-
wege verstrekt. Geschiedt zulks tegen lage rente of
renteloos, dan beteekent dit een belangrijke verlaging
van het te betalen bedrag. Een renteloos rijksvoorschot
van 25 pOt. maakt bij een woning van 6500 Mark een
verschil in de huur van 65 Mark per jaar of ruim 5
Mark per maand.
Een bijdrage ineens heeft hetzelfde effect; zij ont-
heft bovendien van het betalen van aflossing. Zoo-
als begrijpelijk is, geeft men echter van overheids-
wege de voorkeur aan rentelooze voorschotten boven
bijdragen ineens, omdat deze op den duur in de Open-
bare kas terugkomen en dan opnieuw kunnen worden
gebruikt.
Over het algemeen blijkt de Duitsche regeering
weinig te voelen voor bijdragen ineens – al kunnen
deze in bepaalde moeilijke gevallen noodzakelijk zijn
– omdat zij het gevaar in zich bergen van stijging
der bouwkosten. Merkwaardigerwijze vreest men dit
gevaar niet bij het verleenen van bijsiagen in de huur
of voorschotten tegen gereduceerde rente.
Men motiveert dit aldus, dat een bijdrage ineens
een directe vermindering van het bouwkapitaal be-
teekent en dus gebonden is aan het object, de woning,
terwijl een huurbijsiag gebonden is aan het subject,
het gezin, dat de volle huur niet kan betalen.
1)eze onderscheiding komt ons van weinig betee-
kenis voor. De ervaring heeft trouwens geleerd, dat
voor het maken van deze onderscheiding geen grond
bestaat. Kort na de oorlogsjaren, toen de eerste da-
ling der bouwkosten een aanvang nam, is men zoowel
in ons land als in Engeland overgegaan tot een ver-
laging van de huurbijsiagen. Het gevolg was, dat de
daling in een versneld tempo voortging. In ons land
duurde dit van 1921 tot omstreeks 1925, toen een ta-
melijk constant peil werd bereikt, dat tot 1931 heeft
bestaan. In Engeland is men echter v66r 1925 over-
gegaan tot het instellen van een nieuwe subsidie (een
bijdrage in de huur), teneinde de te bouwen woningen
binnen het bereik van een minder-draagkrachtige
groep van huurders te brengen. Onmiddellijk trad
weer een stijging van de bouwkosten in en, toen weer een evenwichtstoestand was bereikt, bleek de stijging
der bouwkosten ongeveer gelijk te zijn aan het ge-
kapitaliseerde bedrag der subsidie.
Deze ervaring heeft er de Nederlandsche R.egee-ring steeds van weerhouden, bijdragen te verleenen
zonder krachtige waarborgen tegen een eventueele
stijging der bouwkosten. Om deze reden is zoowel in de bijdragenregeling van 11 Maart 1926 (jaarlijksche
bijdragen tot een maximum van
f
50.— p.er woning)
als in die van 25 Juli 1927 (bijdragen ineens tot een
maximum van
f
600.—) de eisch gesteld, dat voor
iedere bijdrage, die wordt verleend, één slechte wo-
ning moet worden opgeruimd.
Behalve, dat hierdoor wordt verkregen, dat de
krotten werkelijk verdwijnen, wordt door deze voor-waarde bereikt, dat de bouw van woningen, die geen
dekkende huur opbrengen, beperkt blijft tot een b-
scheiden deel van de woningproductie, waardoor
voorkomen wordt, dat de bijdrage zou leiden tot een
ongewenschte stijging van de bouwkosten. Een na-
dere circulaire van 1932 bepaalt in verband hier-
mede nog uitdrukkelijk, dat in plaatsen, waar de
jaarlijksche productie een eenigszins beteekenenden
omvang heeft, het jaarlijks te bouwen aantal wonin-
gen ter vervanging van krotten slechts een klein deel
mag uitmaken van de normale jaarlijksche woning-
productie.
Het is begrijpelijk, dat men ook in Duitschiand van
bijdragenverleening stijging der bouwkosten en een
oneconomischen bouw vreest. Maar dit gevaar geldt ons inziens evenzeer de jaarlijksche bijdragen als de
bijdragen ineens
Conclusie.
Wanneer wij tenslotte de aanbevolen maatregelen
overzien, welke in Duitsehiand moeten dienen om het verschil tusschen de exploitatiekosten van een nieuwe
woning en de financieele draagkracht van de massa der arbeiders te overbruggen, dan kan onze conclusie geen
andere zijn, dan dat deze ons weinig verder brengen.
Oorspronkelijke denkbeelden, die in ons land toepas-
sing zouden kunnen vinden, treffen wij er niet aan.
De samensteller concludeert wel, dat er een groot
aantal mogelijkheden blijkt te bestaan om, met vol-
ledige inachtneming van de bevolkingspolitieke nood-
zakeljkheden van den nationaal-socialistischen staat,
de huren meer aan de inkomsten van de minder-
draagkrachtige bevolkingsgroepen aan te passen, maar
hij rustige beschouwing
zijn
de resultaten weinig
moedgevend. De meeste besparingen, die mogelijk
zijn – de samensteller geeft dit zelf toe – zijn ge-
durende de laatste jaren reeds toegepast. En die nog
overblijven – wij denken aan verlaging der kosten
van straataanleg en rioleering, van de leges en andere
12 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
299
lasten aan de overheid – blijken niet door te voeren,
omdat de zorgwekkende toestand van de openbare
geldmiddelen zulks niet toelaat.
Tenslotte blijft dan alleen de directe bijdragen-
verleening uit de openbare kassen, waarvoor echter
geen enkele norm wordt aangegeven. in dit opzicht
zouden wij de voorkeur geven aan de Nederlandsche
regeling, die de bijdragenverleening beperkt tot de
opruiming van krotten, al kan niet worden ontkend,
dat daarbij het huurprobleem van de minst-draag-
krachtige bevolkingsgroepen niet in zijn vollen om-
vang wordt opgelost. Echter wel voor het grootste
deel, omdat bij een werkelijk algemeene toepassing
van de krotopruimingscirculaires in de meeste ge-
meenten een bevredigende toestand zou kunnen wor-
den verkregen. Voor bepaalde streken echter zal een
andere oplossing moeten worden gezocht.
Wij betreuren te meer, dat dit nieuwe Duitsche
programma niet een meer bevredigende oplossing geeft,
wijl wij juist in andere Duitsche publicaties aanknoo-
pingspunten vinden voor een oplossing, die het vraag-
stuk van de andere
zijde
benadert. Althans voor het
platteland zouden wij in die richting willen zoeken.
Voor het Nederlandsche platteland schijnen ons de
middelen naar den kant van de woning vrijwel uit-
geput. De arbeiderswoning is zoozeer bestudeerd, dat
daarop geen versobering mogelijk is. Van hooge vaste
lasten is daar als regel geen sprake, zoodat aan de
exploitatiekosten niets meer te doen is.
Wij zouden daarom in een volgend artikel een op-
lossing van het overbruggingsvraagstuk willen zoe-
ken in de versterking van de eigen gezinsvoorzie-
ning van den plattelandsarbeider, waardoor deze min-
der is aangewezen op zijn ,geldinkomen en dus een
iets grooter deel daarvan aan huur kan besteden.
Het wil ons voorkomen, dat in deze richting in ons land nog lang niet gedaan is, wat gedaan zou kunnen
worden. Dr. Ir. H. G.
VAN BEUsEIjOM.
DE TIEN-JAARLIJKSCHE BEDRIJFS-
TELLING.
Dezer dagen is door de Staten-Generaal een klein
wetsontwerp aangenomen van slechts vier artikelen,
maar daarom van niet minder belang. Wij krijgen
voortaan om de tien jaar een telling van de in Neder-land aanwezige ondernemingen en een overzicht van
de structuur van het geheele bedrijfsleven.
Sinds het begin van deze eeuw is al op zoo’n telling
aangedrongen, maar pas in 1930 hebben wij er voor de eerste maal een gehad. De wet van 1930 was een
gelegenheidswet, maar thans wordt telling om de tien
jaar voorgeschreven, in overeenstemming dus met de
wat op de volkstelling.
Volkstelling en bedrijfstelling hebben een soortge-
lijk hoofddoel; beide beoogen een samenvattend en ver-
gelijkend overzicht met de onderscheidingen, welke
wetenschap en practijk noodig hebben, maar de eene
doet dil met betrekking tot de bevolking, de andere
tot de bedrijven. De Nederlandsche bevolking wordt
onderscheiden naar geslacht, leeftijd, burgerlijken
staat, nationaliteit, woonplaats, godsdienst, beroep,
huwelijksvruchtbaarheid enz.; de Nederlandsche be-
drijven naar ondernemingen en plÉtatseljke vestigili-
gen, naar de soort van het bedrijf, de plaats van ves-
tiging, den omvang van het personeel in zijn, voor-
naamste geledingen, soort en vermogen der machine-
installatie, vaar- en voertuigen e.d. Maar beide tellingen hebben bovendien nog in an-
der opzicht nuttige diensten bewezen. Tot dusver
diende de voikstelling tevens ter contrôle en verbete-
ring van de bevolkingsregisters, waarin, voorname-
lijk als gevolg van in de verhuisbiljetten geslopen
onjuistheden en vkn verzuim van aangifte bij ver-
trek, tal van fouten voorkwamen. De omstandigheid
dat een niet onaanzienlijk aantal personen ten on-
rechte in meer dan één gemeente stond ingeschre’en,
had uiteraard voor het Rijk nadeelige gevolgen ten
aanzien van de uitkeeringen aan de gemeenten. Door
de invoering van het persoonskaartenstelsel verdwij-
nen deze fouten en de volkstelling is voor bovenbe-
doelde contrôle dus niet meer noodig. Onze bevol-
kingsboekhouding zal op 31 December 1940, datum
waarop het persoon.skaartenstelsel volledig doorge.
voerd moet zijn, zelfs zoo betrouwbaar wezen, dat de
volkstelling er voor een deel uit kan worden samen-
gesteld en dat alleen maar de vragen, die het stad-
huis niet kan beantwoorden., zooals beroep, gods-
dienst enz., aan de ingezetenen voorgelegd behoeven
te worden.
En wat de bedrijfstelling betreft, deze is het waar-
door men alle in ons land bestaande zaken te weten
komt. Tot nu toe beschikt men nergens in wis land over een volledig register van alle ondernemingen,
dat als basis voor een bedrijfstelling zou kunnen
dienen.
Wel hebben verschillende Diensten, zooals de Ar-beidsinspectie, de Rijksverzekeringsbank, de Kamers
van Koophandel en Fabriekën, Crisisinstellingen e.a.
zoo goed mogelijk bijgehouden registers of kaartstel-
sels van de ondernemingen, die aan hun toezicht on-
derworpen zijn of waarmede zij op een of andere wijze
bemoeienis hebben, maar een volledige en actueele
registratie van het geheele bedrijfsleven ontbreekt.
Ook het Centraal Bureau voor de Statistiek was niet
in staat, Oen op de uitkomsten van de bedrijfstellikg 1930 gebaseerd volledig kaartregister geregeld bij te
houden; ook niet met behulp van de bij de Arbeids-
inspectie en de Kamers van Koophandel en Fabrieken
bekende mutaties, want er zou ook dan nog een
zeer groot aantal, uiteraard voornamelijk kleinere,
ondernemingen aan ontbroken hebben.
Hierin zal nu waarschijnlijk verandering komen,
indien namelijk uitvoering gegeven wordt aan het
blijkbaar bij de Regeering bestaande voornemen tot
instelling bij de Kamers van Koophandel van een up
to date te houden kaartregister van alle kleinbedrij-
ven in verband met de vestigingswet-kleinbedrijf. Is
zulk een register in 1940 ingevoerd, dan zouden mo-
gelijk de bij gelegenheid van de volks- en bedrijfstel-ling 1940 verkregen namen en adressen der onderne-
mingen – wel te onderscheiden van de daarna bij
de ondernemingen te verzamelen statistische gege-
vens – kunnen dienen voor contrôle van de in het
nieuwe register voorkomende inschrijvingen.
De bedrijfstelling-1940 zal op dezelfde wijze gehou-
den worden als in 1930, dus met gebruikmaking van
de ten behoeve dezer telling met een aantal vragen
aangevulde loonljsten der Ongevallenverzekering voor
zoover de verzekeringsplichtige ondernemingen be-treft. De gegevens van de niet verzekeringsplichtige
ondernemingen zullen mm. evenals de vorige keer
door tusschenkomst van de gemeentebesturen verza-
méld worden. Ook de vraagstelling zal met die van
1930 overeenkomen; in de vergeljkbaarheid toch
schuilt de groote waarde van de statistiek.
Evenals de vorige keer zal de telling van de agra-
rische bedrijven – die tot dusver op crisismaatrege-
lan berustte, maar ‘door de nieuwe wet een beteren
grondslag gekregen heeft – apart van de telling van
de industrie, den handel, het verkeer, enz. plaats
hebben; zij wordt ook op een andere wijze gehouden
en de vragen zijn uiteraard ook anders, maar wel zal
zooveel mogelijk naar aanpassing gestreefd worden.
Dat de uitkomsten van de telling 1940 met groote
belangstelling tegemoet gezien zullen worden, daar-aan behoeft niet getwijfeld te worden, temeer omdat 1930 toevalligerwijze het laatste jaar was, waarin de
gevolgen van de kort tevoren ingetreden crisis nog
niet of zoo goed als niet merkbaar waren ten aanzien
van die punten, waarnaar bij de bedrijfstelling ge-
vraagd wordt. Om meer dan één reden kan de be-
drijfstelling 1940 heel belangrijk worden.
E. W. VAN DASI VAN ISSELT.
300
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 April 1939
WIJZIGING IN DE UITVOERINGS-
ORGANISATIE DER ZIEKTEWET.
Rapport van werk gev cr8- en werknemerscentral.es.
Er is aan de Ziektewet de laatste kwarteeuw
bijzonder veel aandacht besteed. Niet wat betreft
de vraag, of arbeiders, die door ziekte niet kunnen
werken, een veigoeding voor loonderving moeten heb-
ben; daarover is ieder het eens. Het blijft steeds gaan
over de uitvoeringsorganisatie. Véérdat ‘de wet in
werking trad (1930), was de vraag hoofdzakelijk: zal
de uitvoering geschieden door ambtelijke organen
(Raden van Arbeid) dan wel door particuliere orga-
nisaties, uitgaande van het bedrijfsleven (Bedrijfs-
vereenigingen). De wet kent beide mogelijkheden; de
practijk is geworden, dat ruim 80 pOt. van het ver
–
zekerd loon bij de Bedrijfsvereenigingen is onderge-
bracht.
De bedoeling van den wetgever met de particuliere
organen is nu geweest, dat de uitvoering op bedrijfs-gewijzen grondslag zou geschieden. Uit den aard der
zaak zou deze opzet zijn geslaagd, indien tot stand ware gekomen voor elken bedrijfstak of groep van aanverwante bedrijfstakken één uitvoeringsorgaan
(vak-Bedrijfsvereenigiug) en voor de werkgevers, die
niet zoodanig zijn in te deden, één algemeene Be-
drijfsvereeniging. Zoo
zou
een logisch geheel op na-
tuurlijke, bedrijfsorganisatorische basis tot stand zijn
gèkomeu.
Helaas geeft de practijk een geheel ander beeld.
Er zijn
negen algemeene
Bedrijfsvereenigingen op
een totaal van 53; deze hebben tezamen ca.
55 pCi.
van het totaal bij de Bedrijfsvereenigingen verzekerd
loonbedrag. Er zijn enkele bedrijfstakken, waarin
meerdere vak-B edrijfsvereenigingen va ri dezelfde
soort naast elkaar bestaan. Er zijn o•.a. vier vak-Be-
drijfsvereenigingen in het bouwbedrijf, maar er is één
algemeene Bedrijfsvereeniging, die meer verzekerd
loon heeft in het bouwbedrijf dan genoemde vier te-zamen. Er bestaat tusschen het meerendeel dezer or-ganisaties een scherpe concurrentiestrijd, die belang-rijke uitgaven vordert aan propaganda- en acquisitie-
kosten. De vrees bij premie-stijging leden te verliezen,
kan leiden tot straffe wetstoepassing, waar soepel-
heid billijk zou zijn. Er werkt een Federatie van Be-
drijfsvereenigingen, die jarenlang gepoogd heeft uit
eigen kracht, van binnen uit te saneeren en te orde-nen, maar tot op heden is een oplossing niet bereikt.
Inzake deze materie is nu echter een nieuw element
aan den dag getreden. Er is nl. een eenheidsrapport
uitgebracht aan den Minister van Sociale Zaken door
zes centrale werkgevers- en arbeidersorganisaties
1),
waarin de hierboven geschetste bezwaren tegen de
huidige practijk worden ontwikkeld. En er bestaat
gegronde verwachting, dat de huidige bewindsman aan
Sociale Zaken er veel voor zal voelen de uitvoering
der Ziektewet ,,deugdelijker te fundeeren op den bo-
dem van bestaande en zich ontwikkelende organisa-
torische verhoudingen”.
Hierbij staan grootere belangen op het spel ‘dan
alleen de Ziektewet. Het gaat om de verwerkelijking
van het belangrijke vraagstuk de uitvoering van
Rijkswetgeving, welke het bedrijfsleven raakt, zooveel
mogelijk te leggen in handen van organen van dat
bedrijfsleven zelve. Dat heeft het
zedelijk
voordeel
van verhooging van verantwoordelijkheidsbesef, dat
heeft het
maatschappelijk
voordeel, dat de bedrijfs-
enooten met hun arbeiders in de paritaire besturen
gezamenlijke
belangen dienen te behartigen, dat heeft
het
sociaal-economische
voordeel, dat de bedrjfsorga-nisatie wordt versterkt.
Wil op deze basis een bouwwerk van hoogere so-
‘) T.w. het Verbond van Nederlandsehe Werkgevers, de
Alg. Katholieke Werkgdversvereeniging, het Christelijk
Werkgevers.verbon d, het Nederi. Veibond van Vakvereeni-
gingen, •het R.K. Werkliedenverbond, het Ohrist. Nationaal
Vakverbond.
ciale orde kunnen worden opgetrokken, dan is on-
ontbeerlijke voorwaarde, dat de basis goed is.
Vandaar dat genoemde centrales zich thans met
deze aangelegenheid hebben beziggehouden, omdat zij
beseffen, dat wanneer de uitvoeringsorganisatie der
Ziektewet een uit bedrijfsorganisatorisch oogpunt on-
zuiver beeld vertoont, de verdere uitbouw (bijv. inzake
kinderbijslag- en ongevallenverzekering) terecht moei-
lijkheden kan ondervinden. In hoofdzaak stellen zij
voor de thans loopende erkenningen van de Bedrijfsver-
eenigingen in het licht van de hierboven ontwikkelde
denkbeelden te herzien, waarbij dan deren centrales
een belangrijke taak zou moeten worden gegeven; als
norm wordt voorgesteld, dat voor het voortbestaan
van een Bedrijfsvereeniging als eisch geldt, dat ten-
minste twee centrales van werkgevers en twee van
werknemers zich daarmede accoord verklaren. Voorts
opneming van vertegenwoordigers dezer centrales in de
besturen der Algemeene Bedrijfsvereenigingen, ver-
plichte aansluiting van alle particuliere uitvoerings-
organen bij de door ‘de centrales bestuurde Federatie
van Bedrijfsvereenigingen en tenslotte het openen
van de mogelijkheid, dat in nader te bepalen bedrijfs-takken de werkgevers slechts de keuze zullen hebben
zich aan te sluiten bij de betrokken vakbedrijfsver-
eeniging ), dan wel bij den Raad van Arbeid (z.g.
verplichte vakbedrijfsvereen.iging). Tenslotte wette-
lijke versterking van de positie van het College van
Toezicht (waarin deze centrales zitting hebben), op-dat dit college voor bepaalde onderwerpen (bijv. ac
quisitie door makelaars) dwingende voorschriften kan
geven.
In principe kunnen wij ons met de gedachten van
dit Rapport vereenigen.
Men behoeft nog geen aanhanger te zijn van het
,,corporativisme” om te erkennen, dat het in econo-
misch, doch bovenal in sociaal opzicht gewenscht is,
dat de Overheid direct contact heeft met toporgani-
saties van het bedrijfsleven, waarin zij culminatie-
punten moet kunnen vinden voor hetgeen in werk-
gevers- en werknemersorganisaties leeft.
Ook gaan wij accoord met de verdergaande gedach-
te werkgevers- en werkuemerscentrales een leiden-
de rol te geven bij de bepaling van de wijze, waar-
op sociale wetgeving door organen uit het bedrijfs-
leven zal worden uitgevoerd.
Maar wil deze delegatie op goede rechtsgronden
verwezenlijkt kunnen worden, dan moeten ook
alle
centrales hieraan op voet van gelijkheid deelnemen, dan dienen zij ook in quantitatief opzicht voldoende
representatief te zijn, en dan dient ook zekerheid te
bestaan, dat de aangesloten organisatorische geledin-
gen voldoende ,,recht van spreken” hebben.
Wat nu het aantal centrales betreft, zij opgemerkt,
dat de werkgevers in Nederland uiteenvallen in drie
organisatiedeelen,
t.w.
industrie, landbouw en mid-
denstand, die ieder hun eigen neutrale en confes-
sioneele centrales hebben. Er zijn er dus in totaal
negen. De drie werkgeverscen.trales, welke zich thans
in het onderhavige rapport hebben vereenigd, zijn in
hoofdzaak industrieel georiënteerd. Indien er dan
ook aanleiding zou bestaan aan de centrales de hier-
boven bedoelde bevoegdheden te verleenen, dan zul-
len o.i. de neutrale en confessioneele middenstands-
en landbouwcentrales in gelijkwaardige positie als de
industrieele centrales moeten worden ingeschakeld
3)•
2)
Aan het Rapport is een schrijven toegevoegd van de
Alg. Katholieke Werkgeversvereeniging, waarin t.d.a. een afwijkende meen’ing wordt gehuldigd en wel in dezen zin,
dat, ‘indien er in een tajk van nijverheid meerdere vakbe.
drjfsvereenigi’ngen bestaan, die een representatief karakter
dragen, de werkgevers de bevoegdheid moeten blijven be-
houden zich bij én dezer aan te sluiten.
5)
Het
Rapport spreekt -van overleg met deze centrales
daar waar het gaat om de belangen der specifieke mid-
denstands- en landbouwbedrjfsvereenigingen. Zooa.ls uit
ons artikel blijkt, meenen wij, dat dit onvoldoende is en
dat deze centrales op een gelijkwaardige positie aanspraak
hebben.
12 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
301
In dit verband zij vermeld, dat de drie middenstands-centrales ruim 65.000 leden en de drie landhouwcen-
tra les ce. 197.000 leden omvatten.
Wat de arbeiderscentrales betreft, vestigen wij de
aandacht op het ontbreken van de neutrale organisa-
tie, de ,,Nederlandsche Vakcentrale”, wier ledental
ruim 45.000 bedraagt.
lIet is een algemeen bekend feit, dat de aantallen
werkgevers en werknemers, welke in de verschillende
centrales zijn vereenigd, nog maar een bescheiden deel
uitmaken van het totaal aantal bedr
–
ijfsgenooteu en
arbeiders
4)
en ook in dat opzicht rijst de vraag, of
reeds in de verschillende bedrijfstakken een zoodanig
,,overwegend deel” in organisatorisch verband is be-
sloten, dat bevoegdheden kunnen worden verleend,
welke ook
tav.
niet-georganiseerde werkgevers en
arbeiders en tav. niet hij een centrale aangesloten
bedrijfs- of vakorganisaties kunnen worden geldend
gemaakt.
Men kan van deze laatste categorieën zeggen: zij
zijn dan toch vrijwillig buiten de organisatieverban-
den gebleven en zij moeten daarvan de gevolgen dra-
gen, maar wie zich objectief instelt, zal toch eerst
willen weten, of er wellicht redelijke motieven zijn, die bedoelde individueelen of collectiviteiten tot af-
zijdigheid hebben genoopt.
Het zijn overwegingen van dezen aard, die ons de
vraag doen opwerpen, of het niet gewenscht is, al-
vorens aan werkgevers- en werknernerscentrales (in-
clusief middenstand en landbouw) onder super-con-
trôle van de Overheid de bevoegdheden te geven, die
door hen in dezen – terecht – worden verlangd, het
statuut en de positie dezer toporganen zelve wettelijk
te regelen. Dan kan wellicht, binnen het kader van
onze huidige staatkundige constellatie, een zoodanige
opbouw der hedrijfsorganisaties tot stand komen, dat het volkomen verantwoord ware, de uitvoerende taak
der sociale wetgeving in haar handen te leggen, en
haar daarbij niet alleen met adviseerende, doch –
zoo noodig – met beslissende bevoegdheden te he-
kleeden. Voor deze richting is in onze herziene
Grondwet de basis te vinden. Dr. G.
F. FORTANIER.
4)
In de drie genoemde anbeiderscentrales is ca. 28 pOt.
van het totaal aantal arbeiders
in
ons land georganiseerd.
INGEZONDEN STUKKEN.
TARIEVENREGELING EN COÖRDINATIE.
De Heer J. P. B. Tissot van Patot schrijft ons:
Dat een tarievenregeling een onmisbaar sluitstuk
van de verkeerscoördinatie moet zijn, zooals wij in de
E.-S.B. van 1 Maart ji. betoogden, vond bestrijding
bij den heer Dr. Mr. E. D. cle Mêester, gelijk blijkt
uit het nummer van
29
Maart jl. (blz. 255). De pointe
van zijn betoog is of men moet aannemen, dat op den
duur
in ce prccciïjk
het prijshederf zoodanig zal blij-
ken, dat het door den Staat te behartigen
algemeen
belang
zal vorderen, dat cle Overheid zich met de
eigenlijke tarieven gaat bezighouden en wel in den
vorm van vaststelling van minimumtarieven.
Nu is de arbeid der profetie niet alleen zwaar, maar
ook hachelijk. Hoe het in de toekomst practisch zal
loopen, weten noch onze opponent, noch wijzelf met
preciesheid te zeggen. Derhalve moeten wij rekenen
met waarschijnlijkheden. En dan meenen wij, dat er
redenen zijn aan te nemen, dat ook hij een coiicessie-
stelsel het prijsbederf waarschijnlijk het algemeen be-
lang zéô zal schaden, dat de Overheid tot vaststelling
der tarieven zal moeten overgaan.
Wij koesteren nI. niet de verwachting – zooals de
heer De Meester – dat na invoering van een con-
cessiestelsel de verkeersbedrjven zich onderling over
de tarieven kunnen verstaan zonder voortdurend het
risico te loopen, dat hun afspraken illusoir gemaakt worden door buitenstaanders. Hierbij veronderstelt
men, dat allen van goeden wille zijn, en ook allen aan
een regeling willen deelnemen. Maar gezien de mdi-
vidualistischc mentaliteit van velen onzer verkeerson-
dernemers is dit niet zoo zeker en moet de Overheid
de bevoegdheid gegeven worden een
allen
omvattende
regeling te treffen, met een
sanctie o.mtrent de na-
koming.
Een van cle voorwaarden van een dergelijke regeling
is, dat alle producenten elkaar kennen en een gesloten
geheel vormen. Dit ware bij het concessiestelsel zoo,
indien alleen vergunningen voor
lijndiensten
te water
en te land zouden worden verleend. Nu ook de ,,wilde”
diensten een vergunning kunnen krijgen, zouden –
zonder tariefregeling door de Overheid – regelingen
tusschen de ondernemers van lijndiensten, welker aan-
tal gefixeerd wordt, voortdurend plomp doorkruist
kunnen worden door een concurreerende tarievenpo-
litiek van de ,,wilde diensten”, welker aantal niet
gefixeerd is.
Ook zouden wij de vraag willen opwerpen: hoe staat
de heer De Meester tegenover de tarievenregeling in
de wilde vaart op grond van de evenredige vrachtver-
deeling? Wil hij deze bij coördinatie opheffen? Zoo
ja, dan kan men haast wel met zekerheid voorspellen,
dat de hovenaangegeven doorkruising zal plaats vin-
den! Zoo neen, waarom dan de wilde vaart in een uit-
zonderingspositie geplaatst?
Tenslotte, het verschil tusschen den heer De Mees-
ter en ons is niet groot. Voor de onmiddellijke in-
voering van een tarievenregeling bij coördinatie ge-
voelen wij weinig, zij het om andere redenen dan de heer De Meester aanvoert. Als men de tarievenrege-
ling niet direct aan een coördinatie koppelt, dan heeft
men den tijd te zien of een vrijwillige regeling der
tarieven door de ondernemers mogelijk is en of zij
effectief is. Het vraagstuk is dan uit het mysterie
der profétie gehaald en geplaatst in het nuchtere
licht der aanschouwing.
N a s c h r i f t. Ik ben het volkomen met den heer
Tissot van Patöt eens, wanneer hij wijst op het be-
staan van factoren welke in staat kunnen zijn het
prijsbederf een zoodanig karakter te verleenen dat
Overheidsingrijpen met betrekking tot de tarieven op
den duur niet achterwege kan blijven. Hij noch ik
weten of het prijshederf onder een concessiestelsel in
feite een zoo ernstigen omvang zal blijven behouden.
Mijn standpunt is nu het volgende. Te dikwijls reeds
moet het Staatsgezag noodgedwongen voor doeleinden
gebruikt worden, welke den Staat betrekken in aan-
gelegenheden waar deze zich om eigentwille beter
buiten zou kunnen houden. Door van den Staat te
vragen, dat deze behulpzaam zal zijn bij de verdich-
ting van het vervoer, stellen de vervoersbedrijven
reeds zeer vérgaande vorderingen. Hierin kan de Staat
hun echter met een groote mate van rechtvaardiging
behulpzaam zijn, omdat verdichting van het vervoer
(concessiestelsel) nu eenmaal reeds hierdoor een alge-
meen belang vertegenwoordigt, dat het de aan het ver-
voer verbonden kosten vermindert.
In de bevoegdheid tarieven vast te stellen, ligt een
zoodanig element zeker niet. Het zal daar steeds gaan
om handelingen, welke de strekking hebben van, het
bedrijfsleven hoogere vrachten te vragen dan wanneer
de tariefbepaling er niet was. En nu kunnen er zich
zeker omstandigheden voordoen, waarbij zulks in het
algemeen belang noodzakelijk is, doch het betreft hier,
naar onze meen ing, den laatsten stap, welke in aanmer-
king komt om door den Staat gedaan te worden, van-
neer – nadat alle andere mogelijkheden zijn uitgeput
– het algemeen belang nog steeds niet voldoende is
veilig gesteld.
En daarom zijn wij, overigens mét den heer Tissot
van Patot, van meening, dat men eerst zal moeten af-
wachten, welke de gevolgen van de politiek tot ver-
dichting van het vervoer zullen blijken te zijn. Men
mag niet meer van den Staat vragen of verwachten
dan redelijk en strikt noodig is. Hierin juist schuilt
een der groote gevaren van dezeo tijd.
302
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 April 1939
Tenslotte moge ik’
01)
de mij met betrekking tot de
evenredige vrachtverdeeliug gestelde vraag antwoor-
den, ‘dat ik dezen vorm van steunverleening aan de
binnenvaart zeker niet zonder meer zou willen af-
schaffen, voordat de toepassing van het beginsel dr
verdichting van het vervoer de positie van de bin-
nenvaart zoodanig zal hebben verbeterd, dat deze
steunverleening achterwege kan blijven.
Dr. Mr. E. D.
DR MuruvEa.
Laat Nederland in Indië kansen voorbijgaan?
R e c t i f i c a t
i e. Op blz. 271 in E.-S.B. van5 April
jl. komt aan het einde van de tweede alinea der
tweede kolom de volgende zin voor: ,,Het is dan veer
een tweede vraag of het zou bonen het artikel op te
nemen’ en zich ervoor te outilleeren alsof er een blij-
vende afzet van een bepaalden omvang in te verwach-
ten was”. Deze zin moet luiden: ,,Hot is dan weer
een tweede vraag of het zou bonen het artikel op te
nemen en zich ervoor te outilleeren
indien
er eau
blijvende afzet van een bepaalden omvang in te ver-
wachten was”. (Cursiveering van de redictie).
ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.
Boeken.
De omzetbelasting
door A. Brinkman. Eerste gedeel-
te. (Purmerend 1939; J. Muusses. Prijs (v66r de
de verschijning van het complete werk)
f
7.-).
Die. Eisenbahn im
Wirtscha,ftsleben.
door Kurt Wie-
denfel’d. (Berlijn 1938; Verlag von Julius Sprin-
ger. Prijs R.M. 6.-).
Geld, Ba.n.ker&, Börsen
door Adolf Weber. (Leipzig
1939; Verlag von Quelle & Meyer. Prijs R.M.
5.-).
Jubileunvivusnmer von ,,De Nederlondsche leder-indus-
trie”,
ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan
van het vakblad. (Doetinchem 1939; Uitgevers
Mij. ,,C. Misset” NV.).
De conseqventies van 1 = 1. Wiskunde – 66k voor
door Lancelot Hogben, vertaald door W. S. EL
Elte. (Amsterdam. 1939; H. J. W. Becht. Prijs.
f
6.90).
Brochures.
Vragen op het gebied vo,n het Administrotief. recht.
Toespraak ‘gehouden, ter inleiding, in de eerste
constitueerende vergadering van de Vereeniging
voor Administratief recht, op 4 Maart 1939 te
Utrecht, door Prof. Mr. 0. W. de Vries. (Haar-
lem 1938; H. D. Tjeenk Willink & Zoon N.V.
Prijs
f
0.40).
Bevordering von den Nederlo,ndsc hen Export door
1. Orgo..nisa.t’ie van, het Export-a.ppa.rao,t.
Steun van Regeeringsw’ege.
Orga.nisa.tie in het Buiten] a,ndsche Afzet-
gebied.
Uitgave van de Nederlaudsch-Egyptische Kamer
van Koophandel. Samengesteld door F. J. W. J.
Scheurleer. (Den Haag 1939; Drukkerij R. Ver-
seveldt).
Rapport inzake wijziging Ziektewet
(betreffende
de
vitvoeringsorgan.isa.tie),
uitgebracht aan den Mi-
nister van Sociale Zaken op 25 Nov. 1938 door
Het Verbond van Nederlandsche Werkgevers, De
Algem. Katholieké Werkgeversvereeniging, Het
Christelijk Workgeversverbonid, Het Nederi. Ver-
bond van Vakverenigingen, Het R.K. Werklie-
clenverbond in Nederland, 1-let Christ. Nationaal
Vakverbond in Nedei1and. (Den Haag 1938).
Onderzoek naar den arbeid der gehuwde vrouw in
Nederland
door Dr.
W
. H. Posthumus-van der
Goot. Overdruk uit: Internationaal Archief voor
de vrouwenbeweging. Jaarboek H. (Leiden 1938;
E. J. Brill).
MAANDCIJFERS.
HYPOTHEEKRENTE IN NEDERlAND.
Am-
rnem
Den Haag
Volle
,
eigen.
M
m
burg
dom
dam
4.67 4.98 4.93
5.01
4.98 4.70
4.89
1934
……..
4.49
4.65
4.69 4.95
4.89
4.52
4.65
1935
……..
4.54
4.54
4.58 4.80
4.50
4.40 4.44
4.58 4.69 4.63
.87
5
4.50 4.47
4.51
4.-.
4.-
4.04 4.34
4.-
4.12 4.03
1938
……..
3.74
3.77
3.72
3.91 3.81
3.79 3.59
1937
………
Jan.
1937
4.58
4
‘-
–
4
–
4
1933
………
Febr.
……
–
–
4.25
4.50
I
4.47
–
3.83
44 4.-
–
q
2)
4.50
-1
1936
………
4.-
.
4
4.10
4.50
4
–
4.4k
3.50
44
4.25
4.50
4
4.31
3_4
Juni
—
44
4.-
–
4
4.04
34_4
1.83
44
4•_
4.25
4
450
Mei
………
Aug.
……
4.-
3_4
4.-
4.25
4
4
3_4
Juli ……….
3.87
14
4.
–
4.25
4 4
Oct ………
4.25
3_4
3.80 4.20
4
4.02
..92
3_4
4.-
4.25
4_3
4)
3.54
3_4
Dec ………
.4.25
..
–
–
4_3
4)
3.77
3_4
Maart …….
April
…….
Jan.
1938
..
4.-
4
3.90
–
4_3
4)
4.14
3_4
Febr.
……
.3.75
44
4.-
4
4_3.4)
3.75
3_4
Maart …….
3 50
3-4
3.90 4.10
4_3
‘)
4.15
1′
Sept.
.
…….
Nov
………
3.60
.
3_4
–
4
4_3
3.72
+4
3.50
-I
3.75 3.75
4_3
5)
3.52
34
3.50
34
3.75
–
4….3
4
3.81
34
April
…….
Juli ……..
4.-
3j_j
3.50
4.-
4
3.75
3_4
Mei
………
Juni
…….
Aug.
……
–
.
3-4
3.75
–
4
3.69
3_
Sept…….
–
..
3-4
3.50
–
-I
4)
3.50
3
4
Oct……….
3.75
…
3j
3.75
4.
43o%
)
–
Nov.
……
4.-
31
3.50
3.50
4
3.76
3
Dec ………
3.75
3_4
3.65
–
4_3
4)
3.92
3
Jan.
1939
..
3.50
..
3j
3.75
4.-
4_3
5)
3.35
Febr.
. .
3.50
3_4
3.75
—
4_3
)
3.57
34
Mrt.
..
3.50
3j
3.75
4.
4-.3
4)
4.-
3
Bijzonder geval, geen maatstaf.
Door bijzondere omstandigheden.
8)
Enkele hypotheken
a
4
0
/0.
Voor hypotheken op gebouwen
4
0
/0;
voor hypotheken
op landerijen
31 /,,.
Voor hypotheken op gebouwen deels
4
o/b,.deels
3 /o;
voor hypotheken op landerijen
3j O/.
Nadruk verboden.
AANVOER VAN GRANEN.
(In
tons van
1000
kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
2-8
April
Sedert
Overeenk.
2-8
April
Sedert
Overeenk.
1939
1938 –
1939
1
Jan.
1939
tijdvak
1938 1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938
11.499
217.174
‘
345.965
4.458 30.942 3.650
248.116 349.615
Tarwe
………………
Roge
………………
1.190
50.544
,
48.898
. –
.
400
‘
–
50.944
48.898
‘
550
4.676
4.210
–
– ,
–
4.676
4.210
Mais ……………….
194.264
358.023
1.631
37.114
45.657
‘231 378
403.680
66.462
108 399
200
5.080 4.572
71.542
‘
112 971
Boekweit
…………….
51.920
–
77.696
–
1.860 1.450
53.780
79.146
Gerst
-……………..2.649
.17.747
39.941
39.655
12.760
101.418 71.839 141.359
111.494
Haver
………………3.688
Lijnkoek
27.079 23.893
–
150
– ,
27.229
23.893
Lijozaad
…………….8.665
412
15.302
16.353
–
1.115
5.194
16.417
21.547
Tarwemeel
………….
Andere meelsoorten
..
673
7.558
9.869
117
1.603
1.424 9.161
11.293
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S..
T
d
isc.Wissels. 2
3
Dec.’36
Lissabon
….
4 11Aug.’37
el.Binn.Eff.
OrschJuR.C.2i
2
3Dec.’36
Londen ……
2
30Juni’37
Bk
3Dec.’36
Madrid ……
5
15Juli’35
Athene ……….
6
4Jan.’37
N..YorkF.R.B.
1
26Aug.’37
Batavia
……..
3
14Jan.’37
Oslo
……..
3j
5Jan.’38
Belgrado ……..
5
1
Febr.’35
Parijs
……
2
3 Jan.’39
Berlijn ……….
4
22Sept.’32
Praag
……
3
1 Jan.’36
Boekarest
……
3j
5Mei’38
Pretoria
…. 3j
15Mei’33
Brussel
……..
2j
26Oct.’38
Rome ……..
4j
18Mei’36
Boedapest
……
4 28Aug.’35
Stockholm
.. 2j
1Dec.’33
Calcutta
……..
3
28Nov.’35
Tokio….
3.46
11 Mrt.’38
Dantzig
……..
4
2Jan.’37
Warschau….
4j
18Dec.’37
Etelsingfors ……
4
3Dec.’34
Zwits. Nat.
Bk.
425Nov.’36
Kopenhagen
….
3
22Feb.’39
OPEN MARKT.
1939
8
318
27Mrt.1
20125
April
April
1
April
Mrt.
1938
4J9
April
1937
5110
April
1914
20124
Juli
Amjterdam
Partic. disc.
–
9/5(
11
3
..51
4
1
1
‘
3
_5
9
11
4
1/
4
331
4
_431
4
Prolong.
1
12
1
12
1
12
1
12
11
1
3_411
r.onden
Daggeld.
.
1
121
12-1
1
/2-1
I2-1
‘I,-1
1
11-1
‘J,-1
artic. disc.
1
318-
1
/2
13/
75
1/
3
314-1
3
18
913/
171:
c
1
7132_
9
116
9
116JI4
erlj/n
)aggeld…
–
23
18
_31)
2
3
14-3
3
18
2
1
/-
3
/4
2(4-3(8
2
1
1-
3
14
2
5
18-3
1
1,
aandeid
—
2314_32)
2
3
14-3
2
3
14-3
2
3
(4-3
2
3
(4-3
211
3
7(
9
‘art, disc.
–
2
7
16
2
)
2
7
1s
2
7
18
2
7
1p
3
2
7
/8
Varenw.
. .
–
4_132)
4-
1
j2
4-I2
4-1Jz
4.1/3
414
Ve,,, York
)aggeld
1)
1 1 1
1
1
1
3j
‘artic.disc.
11
3
2
12
1
12 11
3
1
12
S/
1
Koers van 7 April en daaraan voorafgaande weken tjm. Vrijdag.
3/6 April.
WISSELKOERSEN.
EOERSEN IN NEDERLAND,
a a
New
Londen
Berlijn
I
Parijs
Brussel
Batavia
York t)
t)
t)
)
t)
1)
4 April 1939
1.88%
8.82%
75.55
4.99w
31.74
100%
5
1939
1.88K9
8.82
75.60
4.99% 31.70
100%
6
1939
1.883.ç,
8.81%
75.60 4.99%
31.691
100%
7
1939
–
–
–
– –
–
8
1939
–
–
–
–
–
–
10
1939-
–
–
–
–
–
Laagste d.w’)
1.88
8.81%
7540
4.98%
31.66
100
Hoogste d.w
1
)
1.88%
8.82%
75.60
499%
31.75
100%
Muntpariteit
1.469
12.1071
59.263
9.747
24.906
100
Data
serla,id
Praat’
Boeka-
Mlkç
Macd
res
4 April 1939
42.29
–
–
–
5
,,
1939
42.25
–
–
–
–
6
,,
1939
42.25
–
–
–
–
7
1939
•–
– –
– –
8
1939
–
–
–
–
–
10
1939
– –
–
– –
Laagste d.w’)
4220
–
–
–
–
Hoogste d.wl)
42.33
–
1.40
9.95
–
(t{untpariteit
48.003
7.371 1.488
–
13.094
48.52
D t
a
i2
Stock- Kopen-
s
o
•
1/el-
)
Buenos-
Man-
hoirn’) hagent)
Aires’)
treal’)
4 April 1939
45.50
39.40 44.35
3.89
43%
1.87%
5
,,
1939
45471 39.371
44.321
3.89
43%
1.87%
6
,,
1939
45.471 39.34
44.321
3.89
43%
1.88
7
1939
–
–
–
– –
–
8
,,
1939
–
–
–
–
–
–
10
1939
–
–
–
–
–
–
Laagste d.w
1
)
45.40
39.321
4424
3.86
43
1.87
aoogsted.w’j
45.521 39.421
44 37,
3.91
44
1.88%
Iuntpariteit
66.671 66.671
66.671 6.266
95%
12.1878
t)
Noteering te Amsterdam.
St)
Not, te Rotterdam.
1)
Part, opgave.
In ‘t late of 2de No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
Da a
t
Londen
($
per
£)
Parijs
($
p.
IOOfr.)
I
Berlijn
($ p. 100
Mk.)
I Amsterdam
($ p. 100
gld.)
4 April
1939
4,68%,
2,641%,
40,10
53,09
5
.,,
1939
4,68%
2,64%
40,11
53,09
6
,,
1939
4,68%
2,640%
40,12
53,09
7
1939
–
._
–
8
1939
4,68%
2,64’/
,
40,12
.
53,08%
10
,,
1939
4,68
1
/
5
2,647/
5
40,21
53,0834
11
April
1938
4,9734 3,1034
40,17
55,53
4untpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%
6
Plaatsen en
Landen
!’Joteerings-
I
eenheden
25
Mrt.
1939
I
1
April
1939
318
April
1939
I
LaagstelHoogstel
8
April
1939
Jexandrië..
Piast.p.
y,
9734 9734
97%
97%
9734
/&thene
….
Dr.
p. y,
54734
54
7
%
540
555
547%
Bangkok….
Sh.p.tical
1/10k
‘/’°’
1/10k l/lO.’
1/10k
Budapest
..
Pen.
p. £
23% 23%
23%
24%
23%
3uenosAires’
p.pesop.0
20.32
20.29
20.15
20.31
20.19
Jalcutta
. . . .
Sh.
p.
rup.
1/5
31
/
82
1/5
1
%
1/529/33
1/531/32
‘/’/,
]:ongkong ..
Sh.
p. $
1/2
29
/
1/2
13
/
16
1/2%
1/3
1,2
11
/,
[stanbul
,,
Piast. p. £
580
580
580
580
580
obe
. …..
Sh.
p.
yen
1/2 1/2
1/1%
1/2%,
1/2
lissabon….
Escu.
p. £
.
110%
11034
110
11031
310%
Iontevideo ,
d.pery,
1834
18%
18
19
183.4
tiontreal.
..
$
per £
4.70
4.70% 4.69%
4.7034
4.70%
tiod.Janeiro
d. per Mil,
334,
3%,
3
‘
/32
%6
31/32
hanghai
..
d.
p. $
8%
8%
8
8%
8%
ingapore ..
Sh. p. $
2/3
29
/
33
2/3
29
/
2/3’3/,
214
2/3
29
/
32
i’alparaiso
2
).
$per Y,
116
1
116 116
116 116
Narschau ..
Zl. p. £ 24% 24%
24%
251,
8
24%
‘)Offic.not. I5laten,gem. not., welke Imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.
2
)90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,export” noteering.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
Londen’) N.Yorkl)
A’dam
3
) Londen
4
4 April 1939.. 20
42%
4 April1939.. 2120 148/6
5
,,
1939.. 19
1
9.
4234
5
1939.. 2120 143/6
6
1939.. 20
42%
6
1939.. 2120 148/6
7
1939.. –
–
7
1939.. –
–
8
,,
1939.. –
42%
8
1939.. –
–
10
,,
1939.. –
42y 10
1939.. –
–
11 April 1938.. 18% 42% 11 April1938.. 2040 140/0k
27 Juli 1914.. 24
1
% 59 27 Juli 1914.. 1648 84/101
1) in pence p. oz. stand.
2
) Foreign silver in $c.p.oz. fine.
3)
In guldens
per Kg. 100011000.
4)
in sh. p. oz. line.
STAND VAN ‘. RIJKS KAS.
Vorderingen.
1 31Maart1939 1 6April1939
aioo van
s
tujas z5cnamist
Dli
ue Ne-
f
34.186.106,16.
f
18.981.590,68
Saldo b. d. BankvoorNed.Gemeenten
•
173.789,97
•
36.021,53
Voorschotten op ultimo Februari 1939
derlandsche Bank
……………….
a/d. gemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hoofds. der pers, bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de verniogeasbelasting
–
–
,
54.336.987,46
,,
12.541.886,03
,,
12.542.271,18
Kasvord.weg. credietverst. a/h. buiteni
•
100.112.580,30
•
100.354.375,07
Voorschotten aan Ned.-lndl6 ………..42.537.861,90
Idem aan
Suriname……………….
Daggeldieeningen tegen onderpand
– –
Saldo der postrek.v.Rijkscomptabeien
•
27.592.302,07
.
37.916.966,17
Vord.
op
het Alg. Burg. Pensioenf.I)
–
–
Vord.
oo
andere Staatsbedrijven
1)
……
14.897.551,04
.
15.148.185,41
art.
16 van
haar octrooi verstrekt
–
-.
Schatkistbiljetten in Omloop ………
f209.047.000,-
/192.094.000,-
Schatkistpromessen in omloop
– –
.
1.075.514,50
,.
1.075.262,50
Schuld
op
ultimo
Februari
1939
gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds. d.
Zilverbons in omloop
……………..
,,
pers. bel., aand.
i.
d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm.
opc. op
die
bel: en
op
de vermogensbelasting
9.681.664,22
•
9.681.664,22
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’)
,,
1.672.976,31 314.495,91
•
1.736.527,81
,,
6.917.217,49
Schuld aan Curaçao’)
……………..,,
Id. a. h. Staatsbedr. der
P.T.
en
T.’)
226.664.018,46
,,
243.758.209,05
Id, aan andere StaatsbedrIjven
1)
…..
17.000.000,- 17.000.000,-
….
Id. aan diverse insteiIinen’) ………
..
267.257.959,65
,,
266.006.899,31
1)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
1
1
Anril 1939
1
8 Anril 1939
voraeringen:l)
/
215.000,-
–
Saldo Javasche Bank
…………….
Saldo b. d. Postchèque- en Olrodienst
,,
94.000,-
f
123.000,-
Verplichtingen:
Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinstell.
,,
51.475.000,- 35.000.000,-
•
54.337.000,-
,,
35.000.000,-
Schatkistbiljetten in omloop
Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen
–
,,
20.000.000,-
–
,
20.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop………
Schuld aan het Ned.-Ind. Muntfonds.
,,
2.152.000,-
2.152.000,-
Idem aan de Ned.-Ind, Postspaarbank.
•
1.566.000,-
.
1.662.000,-
Belegde kasmiddelen Zeifbesturen…
535.000,-
.,
535.000,-
Voorschot van de Javasche Bank
…
–
,,
3.179.000,-
1)
Betaaimiddelen in
‘s
Lands Kas f
39.889.000,-.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Metaal
c
”
a,
I
DIV.k
Data
Andere
opelschb.
chulden
Discont.
ngleen,eÇ
11
Mrt.
1939..
848
1.094
711
536
1.200
4
,,
1939..
821
1.209 698
530
1.201
15 Febr.
1939.,
877
1.228 614 525 1.193
18
1939..
881
1.087 624 526 1.183
11
1939..
859
‘1.120
651
524
1.237
1
Juli
1914..
645
1.100
1
560
735
1
396
304
GROOTHANDELSPRIJZEN VAN BELANGRIJKE VOEDINGS- EN GENOT.
GERST
6415 kg
MAIS
R000E
TARWE BURMA RIJST
Loonzein
BOTER per kg.
KAAS
Edammer
EIEREN
–
(groote)
Leeuwar-
Hffing
La Plata’)
Rotterdam per 2000kg.
Bahia Blan-
Rotterdam per 100 kg.
cwt. f.o.b.
per
Alkmaar
Gem. not.
Termijn-
Amerik.
Termijn-
k
Roe-
1)
Zie b1z.281
loco
ca’) loco
Rotterdam
Rangoon(Bassein
der Comm.
r
Fabr.kaas
Eiermijn Roermond
eau
E.-S. B.
an 5April f1.
–
Rotterdam
per2000 kg.
noteer. op
1 012 mnd.
Mixed
No. 2′)
per 100 kg.
noteer. op
1 of 2 mnd.
1)
[Meng
sche
Locoprijs
__________________
Herl.Ned.Ct.j
Not.
Noteering
Centr.
gang exp.
per 50kg.
P. 100 st.
–
1
%
1
%
/
%
f
y
T7
%
sh.
1927
237,-
110,2
171,50
89,3
176,-
87,1
12,47
5
102,5 13,82
5
110,1
14,75 109,3
6,83
104,5
11(3
1
(4
2,03
98,4
–
43,30
95,0
7,96 99,3
1928
228,50
106,2
208,50
108,6
226,-
111,9 13,15
108,1
12,57
5
100,1
13,475
99,9
6,43
98,4
1017
3
14
2,11
102,3
–
48,05
105,4
7,99
99,6
1929
179,75
83,6
196,-
102,1
204,-
101,0
10,87
5
89,4
11,27
5
89,8
12,25
90,8
6
1
34
97,0
1016
2,05
99,4
–
45,40
99,6
8,11
101,1
1930
111,75
52,0
118,50
61,7
136,75
67,7
6
1
22
5
51,2 8,27
5
65,9
9,67
5
71,7
5,09
77,9
815
1,66
80,5
–
38,45
84,4 6,72 83,8
1931
107,25
49,9
78,25
40,8
84,50 41,8
4,55
37,4 4,65
37,0
5,55
41,1
3,09
47,3
516
1,34.
64,9
–
31,30
68,7
5,35
66,7
1932
100,75
46,8
72,-
37,5
77,25
38,2
4,62
5
38,0 4,70 37,4 5,22
5
38,7 2,59 39,6
5/ll’j
0,94 45,6
–
22,70
49,8 4,14
51,6
1933
1 Z
70,-
32,5
60,75
31,6
68,50
33,9
3,55
29,3
3,75 29,9
5,02
5
37,2
1,84
28,2
4151
0,61
29,6
0,96
20,20
44,3
3,71
46,3
1934
W
75,75
35,2
64,75
33,7
70,75
35,0
3,32
5
27,3 3,25
25,9
3,67
5
27,3
1,74
26,6
4173/4
0,45 21,8
1,-
18,70
41,0 3,45 43,0
1935
1W
68,
31,6
56,
29,2
61,25
303
3,07
5
25,3
3,8751
30,9
4,125
30,6 2,07 31,7
518
1
/2
0,49
23,7
0,99
14,85
32,6
3,20
39,9
1936
0
86,-
40,0 74,50
38,8
74,-
36.6 4,27
5
35,1
5,75
45,8 6.27
5
46,5 2,19 33,5
5(7
1
(2
0,58
28,1
0,885
17,55
38,5
3,50
43,6
1937 137,75
64.0
105,75
55,1
III
–
55,0 8,95 73,6
8,025 63,9
8,92
5
66,2
2,70
41,3
61-
0,78
37,9 0,67
59,75
43.3
3,96
49.4
5938 103,00
47,9
100,50
52,3
106:50
49,9 5,72
5
47,1
5,40
43,0
6,20
46,0
2,48
38,0
517
0,80 38,8
0,58
21,27
5
46,7
3,98
49,6
Febr. 5938
Z
o
129,50
60,2
106,-
55,2
110,75
51,9
7,60 62,5
7,27
5
57,9
8,30
61,5
2,39
36,6
514
0,85
39,3
0,65
22,12
48,5
3,65
45,5
Mrt.
,
u.
121,50
56,5
104,50
54,4
109,75
55,5
7,10 58,4
1
6,77
5
53,9
7,70
57,1
2,36
36,1
513
0,81
39,3
0,56
21,70 47,6
2,80
34,9
Apr.
0
116,75
54,3
507,50
56,0
117,75
55,2
6,65
54,7 6,55
52,1
7,35
54,5 2,42
37,1
515
0,87 42,2
0,47
5
19,60
43,0 2,90
36,2
Mei
Z
113.50
52,8
104,50
54,4
III
–
52,1
6,17
5
50,8
6,12
5
48,8
6,95
51,5
2,64
40,4
5l10
1
/
0,89
43,2
0,45
20,-
43,9 3,25
40,5
Juni
,,
103,75
48,2
100,50
52,3
10275
48,2
5,625
46,2
5,975
47,6
6,92
5
51,3
2,67
40,9
5111
1
12
0,80 38,8
0,51
19,57
5
42,9
3,39
42,3
Juli
J3
103,75
48,2
104,75
54,6
106,75
50,1
5,95
48,9
5,375
42,8
6,77
5
50,2
2,74 42,0
6/1h
0,78
37,9
0,50
20,45
44,9
3,71
46,3
Aug.
23
86,75
40,3
98,25
51,2
102,25
47,9 5,05 41,5
4,70 37,4
5,775
42,8
2,88
44,5
6/514 0,76
36,9
0,55
21,325 46,8
4,17 52,0
Sept.
80,50
37,4
96,25
50,1
105,25
49,4 4,27
5
35,1
4,15
33,0
4,80
35,6
2,81
43,0
6/3
1
1
0,78
37,9
0,57
22,80
50,0
5,-
62,3
Oct.
79,-
36,7
89,25
46,5
96,50
45,3
3,975
32,7
3,52
5
28,1
4,02
5
29,8
239
36,6
515
1
12
0,74
35,9
0,70
23,45
51,4
5,07
63,2
Nov.
81,-
37,7
84,50 44,0
91, 42,7
4,30
35,3 3,35 26,7
3,65
27,1
2,08
3l,9
4193/4
0,76
36,9
0,0
22,32
5
49,0
4,90
61,1
Dec. >
91,-
42,3
97,25
50,7
106,75
50,1
4,42
5
36,4
3,52
5
28,1
3,75
27,8 2,05
31,4
419114
0,83
40,3
0,70
20,60
45,2
4,73
59,0
Jan.
1939
88,-
40,9
96,75
50,4
106,25
49.8
4,30
353
3,75
29,9
3,85
28,5
2,12 32,5
411111
4
0,84 40,8 0,62
5
20,07
5
44,0
4,29
53
1
5
Febr.
,,
84,50
39.3
89,-
46,4 97.75
45,8 4,225
34,7
3,50 27,9
3,67
5
27,2
2,27
34,8
512’1
4
0,86 45,7
0.60
59,95
43,8
3,41
42,5
Maart
.
89,75 41,7
89,25 46,5 98.25
46,1
4,22
5
34,7
3,575
28,5 3,62
5
26,9
2,42
37,5
5/33/
0.80 38,8
010
18,15
39,8
3,50
43,6
28 Mrt.-4 Apr.
90.50
42,1
88,-
45.8
99,50
46,7 4,25
34,9
3,50 27,9 3,75
27,8
2,51
38,4
51814
0
1
77
37,4 0,60
16,50
36,2 3,55
44,3
4-52 April ’39
93,50
43;5
90,75
47,3
101,50
47,6
4,25 34,9
3,60
28,7
3,80
28,2
2,55
39,2
5/9
1
/4
0,75
36,4
0,55
16,75
36,7 3,55
44,3
JUTE
KATOEN
–
AUSTRALISCI-IE WOL
JAPAN. ZIJDE
RIJBBER
,,First Marks” in olie,gekamd; loco Bradford per Ib.
131,
14
Dernier
Stand. Ribbed Middling Upland
Super Fine C.P.
Crossbred Colonial
Carded 50’s Av.
–
,
Merino 64 s Av.
c.i.f. Londen
per Eng, ton
loco
New York per Ib.
Oonira
Liverpool per Ib. wit Gr. D. te
New York perib.
l
Herl.Ned.Ct.1Not.
Srnoked Sheets
loco Londen p.lb.
H
cr
l
.
N
ed.C
t.j
Nt
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.(
Not.
Herl.Ned.Ct.
I
Not.
Herl.Ned.Ct.
FN
ïT
Herl.Ned,Ct.
I
Not.
/
%
£
cts.
%
$cts. cts.
%
pence
cts.
%
pence
cts.
%
pence
/
%
$
cts.
%
pence
5927
442,38
103,4
36.101-
43,8
93,1
17,60
36,7
102,1
7,27 133,8
96,8
26,50 244,9
504,8
48,50
13,55 505,8
5,44
93
140,2
18,50 1928
445,89
104,2
36.16/11
49,8
105,8
20,-
37,9
505,5
7,55
153,8
111,2
30,50
259,7
111,1
51,50
12,60
98,4
5,07
54 81,4
10,75 1929
395,49 92,4
32.54/3
47,6
501,1
19,10
33,2 92,4 6,59
127,2
92,0
25,25
196,5
84,1
39,-
12,28
95,9
4,93
52
78,4
10,25 5930
23
257,97
60,3
21.619
33,6
71,4
13,50
19,7
54,8
3,92
81,9 59,2
56,25
534,8
57,7
26,75
8,50
66,4 3,42
30
45,2 5,87
5931
=
192,15
44,°
17.1/7
21,1
44,8
8,50
20,1
55,9 4,28
60,9
44,0
109,0
46,6
23,25
5,97
4.6,6
2,40
15
22,6 3,12
5
1932
146,86
34,3
56.18/-
15,9
33,8
6,40
19,5
54,3
5,39
42,5
30,7
11,75
79,7
34,5
22,-
3,87
30,2
1,56
12
18,1
3,375
5933
128,63
30,1
15.12/2
57,4
37,0
8,70
16,8
46,8
4,91
48,9
35,4
14,25
96,9 41,5
28,25
3,21 25,1
1,61
II
16,6
3,25
5934
Z
115,95
27,1
15.9/9
18,3
38,9
52,30
13,6
37,8 4,37 51,4
37,2
16,50
95,8
41,0
30,75
1,92
15,0
1,29
59
28,6
6,25
5935
W
=
534,52
1183,46
31,4
18.1118 57,6
37,4
51,90
57,7
49,3 5,87
42,2
30,5
84,5
36,2
28,-
2,41
18,8
1,63
58
27,1
6,-
5936
u
142,61
33,3
58.6/8
59,0
40,4
12,10
18,2
50,7
5,60
54,3
39,3
16,75
508,6
46,5
33,50
2,75
21,2
5,73
25
37.7
7,75
5937
EQ
42,9
20.814
20,8
44,2
15,44
20,0
55.7
5,34
89,0
64,4
23,75
132,7
56,8 35,50
3.30
25.8
1,865
36
54.3 9,50
1938
165,24
38,6
18.1513 15,7
33,3
8,64
15,1
42,0 4,08
61,9
44,8
16,75
96,1 41,1
26,-
2,99
23,3
1,64
27
40,7 7,25
Febr. 1938
0
166,62
38,9
18.1117
16,1
34,2
9,00
16,5
45,9
4,41
63,9
46,2
17,-
98,5
42,0 26,25
2,78
21,7
1,55
5
27
40,7
7,12
5
Mrt.
<
565,08
38,6
18.8/-
16.1
34,2
8,95
16,1
44,8 4,30
61,1
44,2
16,25
98,3
42,1
26,25
2,81
25,9
1,56
25 37,7
6,75
Apr.
z
556,59
36,6
17.915
55,8
33,5
8,76
55,5 43,1
4,55
60,7
43,9
16,25
95,6
40,9
25,50
2,75 21,5
5,52
5
22
33,2 5,87
5
Mei
<
158,09
36,9
17.1212
15,3
32,5
8,48
15,2
42,3
4,06
61,7
44,6
16,50
98,9
42,3
26,50
2,82
22,0
1.56
21
31,7
5,62
5
Juni
>
153,41
35,9
17.216
55,1
32,5
8,37
14,3
39,8 3,85 60,5
43,8
56,25
95,5 40,9
25,50
2,81
21,9
1,55
23
34,7
6,25
Juli
z
569,20
39,5
18.17110
1
6,1
34,2 8,8$
55,7
43,7
4,20
60,9 44,0
16,25
97,5
41,5
26,-
3,22
25,1
1,775
28
42,2
7,50
Aug.
174,59
40,8
19.108
15,3
32,5
8,37
14,7
40,9
3,95 61,4
44,4
16,50
96,8
41,4
26,-
3,11
24,3
I,595
29
43,7
7,87
5
Sept.
•
u.
170.11
39,8
19.1/9
14,9
31,6
7,99
14,1
39,2
3,84
62,0
44,9
16,75
94,9
40,6
25,50
3,17 24,7
1,70
5
30
45,2
8,-
Oct.
,,
23
175,48
40,1 19.1113
15,9
33,8
1
8,62
143
39,8
3,92
62,6
45,3
17,25
94,8
40,6
26,-
3,27 25,5
1,77
31
46,7 8,37
5
Nov.
165,33
38,6
19.1/3
56,7
35,5
9,09
14,6
40,6
4,03
61,4 44,4
57,-
92,2 39,5 25,50
3,19 24,9
1,73
5
29
43,7
8,12
5
Dec.
23
163,83
38,3
59.1/6
55,9
33,8 8,62
14,4 40,1
4,03
59,3
42,9
16,50
89,5
383
25,-
3,22
25,1 1,75
29
43,7 8,12
5
z
Jan.
5939 178,37
45,7
20.15/-
56,5
35,0
8,91
14,8
45,2
4,14 58,5
42,3
56,25
89,2 38,2
25-
3,37 26,3
1,83
29
43,7
8,-
Febr.
,,
23
203,23
47,5
23.5/8
16,8
35,7
8.99
14,7
40,9
4,05
58,6
42,4
16,-
90,5
38,6 24,75 3,80
29,7
2,03
29
43,7
8,-
Maart
,,
208,49
48,7
23.12/6
17,1
36,3 9,06
15,2
42,3
4.13
59,8
43,2
16,25
90,8
38,9
24,75
4,07
31,8
2,16
30
45,2 8,25
28 Mrt.-4 Apr.
216,50
50,5
2410)-
16,7
35.5
8,87
15.0
41,7 4,09
59,7 43,2
16,25
90,0
33,5
24,50
4,20
32,8
2,23
30
45,2 8,12
5
4-12 April ’39
217,19
50,8
24.1216
16,5
35,0
8.74
15,0
45,7 4,09
59,7 43,2
16,25
90,0
38,5
24,50
4,14
32,3
2,20
29
43,7
8,-
KOPER
Standaard Loco Londen
per Eng. ton
LOOD
.
gem. prompt en 1ev. 3 maanden
Londen per Eng.ton
TIN
Loco Londen
per Eng, ton
IJZER
Cleveland No. 3
franco Middlesb.
per Eng, ton
GIETERIJ-IJZER
(Lux III)
per Eng. ton
f.o.b. Antwerpen
ZINK
gem. prompt en
1ev. 3 maanden Londen p. Eng. ton
ZILVER
cash Londen
per Standard
Ounce
FIerl.Ned.Ct./
Not.
Herl.Ned.Ct.)
Not.
Herl.Ned.Ct.)
Not.
HerI.Ned.Ct,I
Not.
HerI.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Ïï’ed.Ct.(Not.
f
%f
%/%
£
s
h.
%
£
5927
675,10
85,9
55.13/11 295,75
106,5
24.8/1 3503,60
120,6
289.115
44,10
104,7
72/9
39,10
98,9
6416
345,40
108,8
28.9/11
132
101,5
261116
1928
_
771,20
98,1
63.14/9
256,15
92,2
25.3/4
2749,50
94,6
227.418
39,85
94,6 65/10
37,90
95,9
6218
305,75 96,4
25.515
135
103,8
26
3
14
1929
CX
912,55
116,1
75.9/7
281,10
101,2
23.4/11
2465,65 84,8
203.18/10
42,45
100,8
70/3
41,55
105,1
6819
300,80
94,8
24.17/8
123
94,6
24/16
1930
<
661,10
84,1
54.13/7
218,70
78,8
18.515
1716,20
59,1
141.19/1
40,50
96,1
67/-
35,95
91,0
5916
203,55
64,1
16.16/9
89
68,5
I7
11
/it
1931
<
431,85
54,9
38.719
145,60
52,8
13-/7
1332,55
45,9
118.9/1
33,-
78,3
58
1
8
28,90
73,1
51
1
5
140,05
44,1
12.8/11
69
53,1
1
4
5
/
1932
z
275,75
35,1
31.14/8
104,60
37,7
12.-/9
1181,30
40,6
135.58
1
10
25,40
60,3
5816
22,20
56,2
5511
118,95
37,5
13.13/10 64 49,2
17
13
/
1933
CLI
268,40
34,1
32.11/4
97,25
35,0
11.16/1
1603,50
55,2
194.11/11
25,55
60,6
62/-
21,-
53,1
551
–
129,80
40,9
15.14111
62
47,7 18
1
/
1934
226,80
28,8
30.615
82,65
29,8
11.1/-
1723,15
59,3
230.7/5
25,
–
59,3
66/11
20,25
51,2
5411
103,05
32,5 13.1516
66
50,8
2111
4
1935
0
230,95
29,4
31.18/1
103,40 37,2
14.5/8
1634,25
56,2
225.1415
24,70 58,6
68/2
20,25
51,2
561
–
102,65
32,3
14.316
87
66,9
28151
16
1935
&
298,75
38,0 38.8/1
137,15
49,4
17.12/7
5592,
–
54,8
204.12/8
28,40 67,4
73/-
22,40
56,7
57/7
116,55
36,7
14.19/7
65
50,0
201/16
1937
488,55
62,1
54.813
208,95 75,3
23.516
2176,70
74,9
242.7/10
45,30
98,0
91111
47,50
119,2
10511
599,80
63,0
22.414
75
57,7
20
1
/i
1938
361,40
46,0
40.1318
135,75
48,9
55.516
1684,25
58,0
189.13111
48,45
115,0
5091-
30,30
76,7
68/2
125,15
39,4
14.1110
72
55,4
l9
5
:
Febr. 1938
353,70
45,0
39.819
137,35
49,5
15.613
1642,15
55,5
183.1111
183.1812
48,90
116,1
1091
–
33,45
84,6
74/6
128,85
40,6
14.714
75 57,7
20116
Mii.
357,25
45,4
39.16/7
544,80
52,2 16.2/10
1649,65
56,8
48,90
116,1
1091
–
31,80
80,5
70111
128,90
40,6
14.7/4
75 57,7 20
3
/t
Apr.
354,85
45,1
39.11/7
141,35
50,9
55.1514
5536,80
52,9
171.9/5
48,85
115,9
109/
–
32,80
83,0
7312
524,75
39,3
13.18(4
71
54,6
18
7
/
Mei
328,80
41,8
36.1219
127,8
46,0
14.4111
1452,30
50,0
161.16/6
48,90
156,1
1091
–
29,75
75,3
66/4
153,50
35,8
12.1216
70
53,8
18
3
/4
317,80 40,4
35.9
1
5
125.35
45,1
54.-
1
–
1599,30
55,0
178.10
1
–
48,85
115,9
109
1
–
28,05
71,0
62/8
118,40
37,3
13.4/3
71
54,6
1
8′
5
/
j
uni
uli
356,45
45,3
39.15/11
133,50
48,1
14.1812
1725,45
59,4
192.5312
48,80
115,8
5091
–
27,25
69,0
60/11
127,85
40,3
14.5/6
72
55,4
193/
Aug.
,.
z
363,35
46,2
40.12
1
9 127,20
45,8
54.4
1
6
1722,60
59
1
3
1
92.13/
48,75
115,7
509
1
–
26,80
67,8
60
1
–
124,50
39,5
13.17/6
72
55,4
1
9
3
/
Sept.
,,
374,70
47,7
42.-(-
536,50
49,2
15.6/-
1727,30
59,4
193.12
1
6
48,60
115,3
109
1
–
28,30
71,6
63
1
5
126,85
40/’
14.4/5
72
55,4
19
5/
16
Oct.
CL.
399,35 50,8
45.151-
145,55
51,0
16.2/11
1817,05
62,5
207.5/-
47,80
13,5
109
1
30,05
76,0 68/7
132,30 41,7
15.
1
i9
72
55,4
19
9
1
56
Nov.
389,70 49,6
44.59/5
539,10
50,1
16.1/1
5855,20
63,8
254.216
47,20
152,0
1091-
29,85
75,5
68/11
124,25
39,2
54.619
72
55,4
19
7
/s
Dec.
•
t’.’
372,90
47,4
43.8/-
130,70
47,1
55.4/2
1842,55
63,4
214.816
46,90
151,3
109/
29,20
73,9
67110
118,05
37,2
3.5419
72
/
55,4
20
1
f
Jan.
1939
0
,
371,15 47,2
42.19/8
125,15
45,1
14.9110
5957,55
63,9
215.2/6
42,65
101,2 991
28,90
73,1
6715
119,35
37,3
13.1411
73
1
56,2
20
1
/4
Febr.
,,
375,40
47,2
42.911
125,55
45,2
14.7/1 1876,25
64,6
214.9/5
215.1113
43,30
102,8
991
29,55
74,6
6716
119,95
37,8
13.1413
74
56,9
20
7
116
Maart
•
379,65
48,3
43.-/4
530,35
46,9
14.1514
1902,50
.65,5
216 5/ 43,70
503,7
991- 29,80
75,4
6716
522,05
38,5
13.1617
75
73
57,7
2O
5
/,,
19
15
/1
28 Mrt.-4 Apr.
38
1,80
48,6
43.6/3
127,25
45,8 14.8,9
1906,25
65,6
64,9 214-1-
43,65
103,6
103,6
99
1
–
991-
29,75
75
1
3
67/6
118,45 117,95
37,3
113819
13.716
73
56,2
56,2
20
4-12 April’39
359,85
47,0
41.1819 124,55
44,9
54.216
1887,20
30,-
75,9
68/-
37,2
MIDDELEN EN GRONDSTOFFEN.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929
100).
305
GE-
SLACHTE
GE-
SLACHTE
DEENSCH
BACON
BEVROREN ARG. RUND-
CACAO G.F.
KOFFIE
Loco R’damjA’dam
SUIXER
Witte krlst.-
THEE
N.-lnd. thee-
.’
RUNDEREN
(versch)
VARKENS
(versch)
middelgew. No. t
VLEESCH Accra
kg
per 50
c.i.f. Nederland
per ‘(
kg.
suiker loco
Rotterdam/
vellln
A’dam
Gem.Tava-
en
1′
Robusta
1
Superior
per 100 kg
per 100kg
Londen per cwt.
Londen per 8 lbs.
Amsterdam
Sumatrathee
a
HerI. Ned.Ct.I Not.
Herl.Ned.Ct.(
NT
HerI.Ned.Ct.
Iotterdam Iotterdam
Santos
per
loo
kg.
per ‘/s kg.
1%!
xr
.%
sh.
f
%
sh.
cts.
%
cts.
f
cts.
1927
– –
– –
65,15
97,8
10716
2,73
92,2
4/6
41,21 119,4 681-
46,87
5
95,5
54,10
91,4
19,125
119,6
82,75
109,2
101,3
1928
93,-
98,2
77,50
90,8
66,80
100,3
110/5
3,03
102,4
5/-
34,64
100,4
57/3
49,62
5
101,1
63,48
107,3 15,85
99,1
75,25
99,3
102,2
1929
96,40
101,8
93,125
109,2
67,81
101,8
112/2 3,12
105,4
512
27,70 80,2
45/10
50,75
103,4
59,90
101,2
13,-
81,3
69,25
91,4
94,7
1930
108,-
114,0
72,90
85,5
57,19
85,9
94/7
2,97
100,3
4/11
21,04 61,0
34111
32 65,2
38,10
64,4
9,60 60,0
60,75
80,2
72,1
1931
88,-
92,9
48,-
56,3
35,72
53,6
63/6
2,44
82,4
414
13,84
40,1
2417
25
50,9 27,10
45,8
8,-
50,0
42,50
56,1
53,3
1932
61,-
64,4
37,50 44,0
25,46
38,2
5817
1,70
57,4
3111
11,77
34,1
2711
24
48,9
30,04
50,8
6,32
5
39,6
28,25
37,3
43,0
1933
52,-
54,9
49,50 58,0
30,74
46,2
7417
1,54
52,0
3/9
9,30 26,9
22(7
21,10
43,0
22,83
38,6 5,32
5
34,5
32,75 43,2
37,0
1934
61,50
64,9
46,65
54,7
32,94
49,5
88/1 1,42
48,0
3/91
8,15 23,6
21/10
16,80
34,2
18,40
31,1
4,07
5
25,5
40
52,8
34,9
1935
48,125
50,8 51,625
60,5
32,-
48,1
88/5
1,19
40,2
3/311
8,15 23,6
22/6
14,10
28,7
15,21
25,7 3,85
24,1
34,50
45,5
32,5
1936
53,425
56,4
48,60
57,0
36,37
54,6
93/6
1,48
50,0 3(911
12,05
34,9
3014
13,625
27,8
16,875
28,5 4,02
5
25,2
40
52,8
39,2
1937
71.27e
75,3
61,85
72,5
42,27
63,5
9411
1,90
64,2
413
17,35
50,3
3818
16,62
5
33,9
22,37
5
37.8
6,225
38,9
53,50
70,6
53,6
1938
67,55
7i,3
63,625
74,6
44,17
66,3
9915
1,95
65,9
4141/
10,48
30,4
2318
13,20
26,9
14,91
25,2 5,20 32,5
51,-
67,3
46,6
Febr. 1838
70,25
74,2
68,75
80,6 43,95
66,0
981- 2,08
70,3
417
1
12
12,44
36,0
27(9
13
26,5
16
27,0 5,40 33,8 50,25
66,3
50,3
Mrt.
69,15
73,0 66,37
5
77,8
45,87
68,9
10212
1,90
64,2
4/3
13,30
38,5
2918
13
26,5
15,50
26,2
5,05 31,6
52,25
69,0
48,6
Apr.
,,
70,35
74,3
64,40
75,5
47,29
71,0
10516
1,88
63,5
4/2
11,68
33,8
26/1
13
26,5
15
25,4
4,65
29,1
53,50
70,6
47,9
Mei
71,50
75,5
62,-
72,7
46,22
69,4
1031-
1,92
64,9
4(3
1
/2
8,64
25,0
19/3 12,50
25,5
14
23,7 4,70 29,4
53, 70,0
41,1
Juni
70,50
74,4
59.95
70,3
43,99
66,1 9812
1,96
66,2
4(4(
8,74
25,3
19(6
12,50
25,5
13,75
23,2 4,72
5
29,6
49,50
65,3
45,5
Juli
67,20
71,0
62,40
73,1
46,46
69,8
10319
1,98
66,9
415
9,76
28,3
21194
12,75
26,0
14
23,7 4,95 31,0
47,75
63,0
46,5
Aug.
67,-
70,7
63,75
74,7
45,32
68,1
10115
1,96
66,2
4(41(
10,04
29,1
22(51
13,30
27,1
14,10
23,8
5,–
31,3
49,50
65,3
45,5
Sept.
64,65
68,3
62,45
73,2
43,67
65,6
991-
1,90
64,2 4(33(4
10,41
30,2
23144
13,50
27,5
14,50
24,5 5,35 33,5
53,-
70,0
45,7
Oct.
63,65 67,2 62,50 73,3
43,-
64,6
98/-
1,99
67,2
4(6(4
10,02
29,0 22/104
14,30
29,1
15,50
26,2
5,225
32,7
54.-
71,3
44,6
Nov.
,,
62,15 65,6
60,87
5
71,4
39,28 59,0
9017
1,99
67,2
417
9,51
27,5
221114
14
28,5
15,50
26,2 5,45
34,1
50,25
66,3 43,2
Dec.
,,
63,35 66,9 59.75
70,0
41,46
62,3
9616
1,89
63,9
4(43(4
9,03 26,2
21/-
13,50
27,5
15
25,4 5,72
5
35,8
46,50
61,4
43,6
Jan.
1939
63,67
5
67,2
56,87
5
66,7
41,93
63,0
9716
1,94
65,5
41611
4
8,95
25,9
20194
13,20
26,9
15
25,4 5,85 36,6
47,50
62,7 43,4
Febr.
,,
61,85
65,3
55,95
65,6
43,61
65,5
1001-
1,90
64,2
414
9,14 26,5
20(104
13
26,5
15
25,4
5,775
36,1
48,75
64;4
41,7
Maart
,,
62,47
5
66,0
55,82
5
65,4
44,39
66,7
10017
1,84
62,2 4/2 9,27 26,9
211-
13
26,5
15
25,4 6,27
5
39,2
50,50
66,7
42,8
18 Mrt.-4 Apr.
63,30 66,8
56,-
65,6 45,43
68,2
1031-
1,86
62,8
4(21(2
9,21
26,7
201104
13
26,5
15
25,4
7,-
43,8
51,50
68,0
43,1
4-12 April ’39
65,30
69,0
56,25
65,9 45,43
68,2
1031-
1,86
62,8
4/2112
9,21
26,7
201104
13
26,5
15
25,4
7,12
5
44,6
51,50
68,0 43,4
ORENENHOUT
Zweedschongesort.
2
1
12
x
7 per standaard ex opslagpl. Londen
VUREN-
HOUT
basis 7″
f.o.b.
Zweden/FinI.
perstandaard
van 4.672 M
3
.
1?OE-
HUIDEN
Gaaf,open kop
57-61 pond
Veiling te
Amsterdam
COPRA
Ned.-lnd.
I. m.s.’
per 100 kg
Amsterdam
GRONDNOTEN
Oepelde Coromandel,
per longton
c.i.f.
Londen
LIJNZAAD
La Plata
loco
Rotterdam
per 1000 kg.
1)
GOUD
cash Londen
per ounce tine
Herl.Ned.Ct.I
Not.
I.
1E’,
.
HerI. Ned. Ct,
No
HerI. Ned. Ct.
Not,
T
T-
–
‘T
–
T
T
i”
T
x
9
7
jT
f
%
ah.
1927
230,28
100,1
19.-(-
160,50
105,1
40,43
100,9
32,62
5
106,5
266,03
106,4
21.18111
185,-
95,0
51,50
100,1
85/-
105,3 104,4
124,1 1928
229,90
100,0
19.-/-
151,50
99,2
47,58
118,7
31,875
104,1
254,10
101,6
21..1-
185,25
95,1
51,45
‘100,0
851-
102,0 100,2
94,6
1929
229,71
99,9
19.-(-
146,-
95
1
6
32,25
80,5
27,375
89,4
230,16
92,0
19.-(9
214,-
109,9
51,40
99,9
851-
92,7 95,4
84,5
1930
218,43 95,0
18.112
141,50
92,7
25,36
63,3
22,625
73,9
175.55
70,2
14.10(4
181,75
93,3
51,40
99,9
85/-
69,6
75,1
60,0
1931
187,88
81,7
16.141-
110,75
72,5
18,65
46,5
15,375
50,2
136,69 54,7
12.2/11
95,50
49,0
52,-
101,1
92/5
47,6
54,6
44,7
1932
136,14
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15
27,8
13,-
42,4
130,52
52,2
15.-(4
70,-
35,9
51,25 99,6
1181-
35,1
43,0 38,4
1933
136,48
59,3
16.1112
73,50
48,1
13,26
33,1
9,30
30,4
90,39
36,1
10.1914
75,50
38,8
51,35 99,8
124/7
33,1
39,0 34,5
1934
134,02
58,3
17.1814
76,50
50,1
12,07
30,1
6,90 22,5 71,90 28,7
9.12/3
72,75
37,3
51,50
100,1
137/8
31,6
37,3
36,5
1935
127,91
55,6
17.1314
59,50 39,0
12,54
31,3
‘
9,15
29,9
104,26
41,7
14.8/-
67,25
34,5
51,50
100,1
142(2
32,2
37,0
34,8
1936 139,98
60,9
17.19110
78,25 51,3
15,40
38,4
11,90
38,9
113,49
45,4
14.1119
85,-
43,6 54,60
106,1
14014
39,0
42,2
40,7
1937
205,35
89,3
22.1712 132,25
86,6 23,35
58,2
15,22
5
49,7
127,81
51,1
14.418
110,50
56,8 63,20
122,8
14019
53,4 57,8
55,9
1938
189,94
82,6
21.717 109,50 71,7
15,38
38,4
10,07
5
32,9
92,12
36,8
10.713
99,-
50,9 63,30
123,0
14216′
41,1
48,5
43,3
Febr. 1938
199,56
86,8
22.5/-
122,50
80,2
17,-
42,4
10,95
35,8 95,86
38,3
10.13(9
108,-
55,5
‘62,70
121,9
139/94
43,4
51,0
43,4
Mrt.
,,
197,49
85,9
22.-(-
116,25
76,1
15,-
37,4
10,975
35,8 92,92
37,2
10.712
106,25
54,6 62,75
122,0
139(11
41,8
49,9
42,0
Apr.
197,23
85,8
22.-1-
110,-
72,0
14,50
36,2
10,62
5
34,7
90,22
36,1
10.1/3
101,75
52,3
62,65
121,8
13919
40,0
48,9
38,8
Mei
,,
195,17
84,9
21.151-
105,50
69,1
14,50
36,2
10,425
34,0
91,54 36,6
10.41-
98,50
50,6
62,85
122,2
1401-4
39,4
47,8
37,5
Juni
190,37
82,8
21.5/-
102,50
67,1
14,-
34,9
9,775
31,9
92,40
36,9
10.6/3
96,-
49,3 63,05
122,5
140184
38,9
47,1
39,2
Juli
188,10
81,8
21.-/-
102,50
67,1 14,75
36,8
10,125
33,1
97,26 38,9
10.1712
102,-
52,4
63,20
122,8
14112
41,3
48,2
43,8
Aug.
,,
187,70
81,6
21.-(-
103,-
67,5
14,75
36,8
9,72
5
31,8 93,55
37,4
10.9(3
96,50 49,6 63,60
123,6
14214
40,9 47,6
44,7
Sept.
182,97
79,6
20.151-
105,-
68,8
15,25
38,0
9,475
30,9 91,44 36,6
10.5/-
96,25
49,4
64,55
125,5 144(9
41,0
48,0
46,0
Oct.
,,
184,29
80,1
21.-(-
107,-
70,1
15,75
39,3
9,07
5
29,6
88,01
35,2 10.-19
92,50
47,5
63,90
124,2
145194
41,3 47,8
47,2
Nov.
,,
177,72
77,3
20.10/-
108,50
71,1 15,50
38,7
8,725
28,5
85,14
34,0
9.1617
90,-
46,2
63,95
124,3
147174
40,8 46,8
45,4
Dec.
,,
175,-
76,1
20.716
108,50
71,1 14,50
36,2
9,-
29,4
87,24
34,9
10.2110
91,25
46,9
63,95
124,3
148110
40,2 46,6
45,1
Jan.
i939
174,17
75,7
20.5/-
108,55
71,1
14,50
36,2
9,07
5
29,6
88,20
35,3
10.419
89,25
45,9
64,20
124,8
14818
40,7
46,5
45,4
Febr.
,,
169,53
73,7
19.819
109,80
71,9,
14,50
36,2 9,40
30,7
90,50
36.2
10.6111
90,50
46,5
64,90
126,1 14814
42,1
46,4
45,7
Maart
169,89
73,9
19.51-
116,25
76,1
14,50
36,2
9,65
31,5
91,43
36,6
10.712
96,25
49,4
65,50
127,3
148144
43,5
47,6
47,2
8 Mrt.-4 Apr.
169,81
73,8
19.51- 117,50
76,9
14,50
36,2
9,625
31,4
91,46
36,6
10.716
95,50
49,1
65,40
127,1 14315
43,7
47,7
47,7
4-12 April ’39
169,81
73,8
19.51-
117,50
76,9
14,50
36,2
9,50
31,0
90,94
36,4
10.613
95,
48,8
65,50
127,3
14816
43,4
47,6
46,8
STEENKOLEN Westf.(HolI.
bunkerk. ongez.
PETROLEUM
Mid. Contin. Crude
33 t/m.
33.90
B
s. g.
BENZINE Gulf Exp. 64/66°
per
KALK-
SALPETER
franco schip
ZWAVELZURE
AMMONIAK
CEMENT
levering bij
50 ton franco
S T E EN E
N
– .
2
binnenmuur
p. 1000 stukslp.i000
buitenmuur
f.o.b. R’dam/
A’dam per
te N.-York p. barrel U.S. gallon
Ned. per 100kg
franco schip
Ned. per 100kg
voordenwal
Rood en
stuks
(Klinkers en
‘
.
‘
‘
Herl.Ned.Ct.I Not. Herl.Ned.Ct.I Not.
bruto
‘Rotterdam
BoeregrauwHardgrauw
–
–
.E 2
-‘
T
%
“T’
%
T”
T’
“iiï
$
cts.
“T”
‘ir’
“T”
iT”
T”
“T
‘i”
f
x
1927
11,25
103,1
3,21
103,6
1,28
31
128,0 14,86 11,48 102,6 11,44
102,5
1
18,
–
99,0
13,65 104,3 16,50
88,4 105,1
–
105,2
1928
10,10
92,5
2,99
97,1
1,20
24,85 1
85,9 9,98
11,48 102,6 11,08
99,3
1
18,-
99,0
13,60 104,0
19,50
104,5
96,5 99,0
1929
11,40
104,4
3,06 99,4
1,23
24,90
l
86,1
10
10,60
94,8
10,96
98,2
1
18,55 102,0
12,-
91,7
20,-
107,1
98,5 95,9
1930
11,35 104,0
2,76 89,6
1,11
21,90
1
75,7 8,81
9,84
88,0
10,55
94,5
1
18,55
102,0
II,
–
84,1
19,
–
101,8
83,3
77,1
1931
10,05
92,1 1,42
46
1
1
0,57
12,38
42,8
4,98
8,61
77,0
7,73
69,3
16,55
91,0
76
1
4
15,50
83,0
61,9
55,4
1932
73,3
2,01
65,3
0,81
11,99
41,5 4,83
6,15
55,0 4,20 37,6
12,
–
66,0 8,50
65,0
II,
–
58,9
49,6
43,0
1933
7,-
64,1
1,14
37,0
0,57
9,24 32,0 4,63
6,18
55,2
4,63
.
41,5
II,
–
60,5 8,75
66,9
10,50
56,2
46,4
40,3
1934
6,20
56,8
1,40
45,5
0.94
7,18
24,8
4,84 6,11
54,6
4,70
42,1
11,25
61,9
7,-
53,5
8,50
45,5
44,8
‘38,8
1935
6,05
55,4
1,39
45,1
0,94
7,65
26,5 5,18
5,89
52,7
4,81
43,1
60,5
6,75
51,6
8,50
45,5
46,4 39,9
1936
6,60
60,5
1,63
52,9
1,04
8,86 30,6
5,65 5,70
51,0
4,82 43,2
10,50
57,7 6,75
51,6 8,75
46,9
48,5
44,1
1937
8,80
80,6
2,09
67,7
1,15 11,08
38,3
6,10
5,75
51,4 4,97
44,5
11,35
62,4
7,50
57,3 9,50
50,9
66,4
60,5
1938
9,75
89,3
2,03
65,8
1,12
8,84
30,6
4,87
5,95 53,2 5,17
46,3
12,85
70,7
9,-
68,8
11,75
62,9
56,1
48,0
Febr.
1938
9
1
90
90,7
‘
2,08
67,4
1,16
9,10
31,5
5,09
6,10
54,5
5,30 47,5
12,85
70,7
8,50
65,0
10,50
56,2
58,0
51,4
Mrt.
9,90
90,7
2,09
67,7
1,16
9,08
31,4
5,05
6,15
55,0
5,35
47,9
12,85
70,7
8,50
65,0
10,50
56,2
58,1
50,1
Apr.
9,90
90,7 2,09 67,7
1,16
8,89
30,7
4,94
6,20
55,4
5,40
48,4
12,85
70,7
9
1
–
68,8
64,3
57,5
49,5
Mei
9,90
90,7
2,10
68,0
1,16
8,92
30,8
4,94 6,25 55,9
5,45
48,8
12,85
70,7
9,-
68,8
12,-
64,3
55,6 48,3
Juni
9
1
90 90,7
2,10
68,0
1,16
8,88
30,7
4,91
6,25
55,9 5,45
48,8
12,85
70,7
9,-
68
1
8
12,
–
64,3
55,7 48,0
Juli
9,90
90,7
2,11
68,4
1,16
8,97
31,0
4,94
5,55
49,6
4,80 43,0
12,85
70,7
9,-
68,8
12,-
64,3
55,9 49,3
Aug.
9,80
89,8
2,12 68,7
1,16
8,89 30,7
4,85
5,65
50,5 4,90
43,9
12,85
70,7
9,50
72,6
12,-
64,3
55,1
48,9
Sept.
9,60
87,9
2,16
70,0
116
8,93 30,9
4,81
5,70
51,0
4,95 44,4
12,85
70,7
9,50 72,6
12,
–
64,3
56,5
49,5
Oct.
9,45
86,6
1,91
61,9
1:04
8,68
30,0
4,72
5,75
51,4
5,-
44,8
12,85
70,7
9,50
72,6
12,
–
64,3
56,9
49,8
Nov.
9,35
85,6
1,77
57,3
0,96
8,31
29,0
4,52
5,80
51,8
5,05
45,3
12,85
70,7
9,50
72,6
12,-
64,3
56,1
49,0
Dec.
9
1
50 87,0
1,77
57,3
0,96
8,11
28,0
4,41
5,90
52,7 5,15
–
46,1
12,85
70,7
9,50
72,6
12,
–
64,3
55,5 48,6
Jan,
1939
82,4
1,78
57,7
0,96
8,08
27,9
4,38
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9
9,50
72,6
12,
64,3
55,1
48,5
Febr.
9,15
83,8
1,79
58,0
0,96
8,18
28,3
4,38
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9
9,50
72,6
12,-
64,3
–
–
55,5
49,4
Maart
9,65
88,4
1,81
58.6 0,96
8,31
28,7
4,41
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67.9
9,50
72,6
12,-
64,3
56,5
50,8
28 Mrt.-4 Apr.
9,65
–
9,65 88,4
1,81
58,6
‘0,96
8,47 29,3 4,50
6,10
54,5 5,30
47,5
12,35
67,9
9,50
1
72,6
12,-
64,3
56,3
50,6
4
–
12 April ’39
88,4
1,81
58,6
0,96 8,48
29,4
4,50
6,10
54,5 5,30
47,5
12,35
67,9
9,50
72,6
12,-
61,3
56,0
50,3
306
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 April 1939
BANK VAN ENGELAND.
1
Bankbilf.
1
Bankbilf.
I
Other Secu ritjes
Disc.and
Securities
Data
Metaal
in
un
Bank1ng
1
ctrculaf Ie
1
Departm.
Advances
I
Ïvlrt.
1939
1227
.
23
1
1
481
.
9
87
44.173
4.776
1
22.472
22
,,
1939
227.145
1
477.412
48.621
1
.317
3.179
22.434
2 Juli
1914
40.164 33.633
1
Go,’.
1
Public
1
Other Deposits
1
1
Dek-
Data
Sec.
Depos.
Bankers
Other
Reservel kings-
Accounts
1
perc.
1)
29 Mrt.
39
102.301
1
21.774
1
98.509 1
36.268
45.2451
28,9
22
,,
’39
99.406
1
28.597
92.206 1
35.708
49.7331
31,1
22 Juli ’14
11.005 14.736
42.185
29.297
52
fl•flfl•5
IUØaL.iLÇLl n.CCI VC CII
UCtJbI1b.
BANK VAN FRANKRIJK.
1
Te goed
Wis
Waarv.I
1
Renteloos
Belee voorschot
1
bUlf:fll. sets
buitenl.l
Data
Goud
Zilver1
in h t
–
1
ophef
1
ningen la.d.Staat
30 lirt.’39l87,266
1
6
56
1
13
111.6931
7451
3.504 30.627
23
,,
‘3987.266
6461
15
111.1801
745
3.535 30.627
23Juli_’14j
4.104
1
640
1
–
1.5411
8
1
769
–
Bonsv.d)
Diver-
Rekg.Courant Data
zelfst.
amort. k.
sen
‘
Circulatte
I
I
Staat
Zei/st,
Parti
–
nmort.k.1
culieren
3OMrt.’391
5.470
1
3.3051 119.748
1
1.8031
2.152
116.702
23
‘i
5.470
1
2.838
t
115.922
1
2.575 2.161 18.969
23 Juli ’14J
– –
5.912
401
1
–
943
‘)Sluitpost activa.
DUITSCHE_RIJKSBANK.
Daarvan 1 Deviezen
Andere
Data
Goud
bij bui-
als goud-
wissels
Belee-
tent. circ. 1
dekking
en
ningen
banken 1)
geldende
cheques
31 Mrt.
1939
70,8 1
10,6
5,8
8.137,0
57,6 23
,,
1939
70,8 1
10,6
6,0
6.990,9
37,0
30 Juli
1914
1.356,9 1
–
–
750,9
50,2
Data
Effec-
Diverse
Circu-
Rekg.- .
Diverse ten
Act iva’)
lat le
Crt.
Passiva
31 Mrt. 1939
677,2
11.339,8
8.31019
1.249,4
547,6
23
,,
1939
677,2
1 1303,4 1
7.463,7
1.014,2
469,4
30 Juli
1914
330,8
1
200,4
1.890,9
944,-
40,0
1) Onbelast. ) w.o Rentenbankscheine 31,23 Mrt. ’39, resp. II, 32 miii.
NATIONALE BANK VAN BELGIË (in RpL,s.’
• Goud
.
.
l.
Rekg.Crt.
41
Data
–
•3
n
1939
L
.
L
,
0
5/4
1T01 54
1
662
1
368
1
146 1144
1
1
T7T3l
T14
192
30/3
.
I3°59I
678
337
1149
1144
J
234
1
4.3241
23j
223
FEDERAL RESERVE BANKS.
Goudvoorraad
Wissels
Data
1
Goud-
,,Ofher
1
In her-
1
In de
Totaal
cert 1fl-
I
member
I
markt
cash”
2)
1
disc. v. d.
1
.
open
bedrag
1
caten’)
l
banks
l
gekocht
15 Mrt.’39
12.263,1 112.253,8
403,4
3,5
1
0,6
8
’39
12.193,8
112.183,7
415,2
0,6
Belegd
F. R.
I
Goud-
1
Ale’em.
Data
In U.
s.
I
Notes
Totaal
I
Gestort
1
Dek-
1
Ii’ek-
Gov.Sec.
lat ie
1
i
perc.B)
1
perc.
4
)
n clrcu
Kapltaalj kings-
1
kings-
15 Mrt.’39 2.564,0
1
4.335,3
1350
t
843
1
–
8
,
‘391
2.564,0
4.343,6
1
10.688
:
0
~
10.5966
135,0
J
84,4
J
–
‘, ueze certiricaten
weruen noor ue bcnatkist aan 0e l4eserve Banken
gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op 31Jan.
1
34 van
100
op 59.06 centa werd gedevalueerd.
1)
,Other Cash” does not include Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
3)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot voorraad
muntmateriaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET FED. RES. STELSEL.
Data
Aantal
conto’s
1
Beleg-
Rde
1
depo-
1
time
Dis-
1
R
1
Totaal
1
Waarvan
leenin.
en
gingen
silo’s
1
deposits
beteen.
i
banks
1
8 Mrt.’39I
–
1
8.338
113.450
1
7.409
1
29.029
1
5.224
,,
‘391
2
1
8.186
13.408
1
7.368
1
28,781
5.202
be posien van ue Nea. Bflk, de Javascite Bank en de Bank of
England zijn in duizenden, alle overige posten in millioenen van
de betreffende valuta.
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op
11 April 1939
Activa.
Binheni. Wis.
(
Elfdbk.
f
9.683.447,47
sels, Prom., Bijbnk.
,,
185.522,37
enz. in disc. Ag.sch.
,,
1.107.078,89
f
10.976.048,73
Papier o. h Buiteul.
f
2.700.00u,-
Af: Verkocht maar voor
de
bk.nog
niet afgel.
–
2.700.000.
Beleeningen
1
Hfdbk.
f
173.865.912,06
11
mci. vrsch.j
Bijbnk.
1.910.420,30
op onderp.l.
in
rek.-crt.
1
Ag.scb.
,,
32.781.047,38
f
208.557.379,74
Op Effecten enz.
,.
[
207.696.525,801) OpGoederen
en Ceel.
,,
860.853,94
,,
208.557.379,741)
Voorschotten a.
h.
Rijk …………….
,,
–
Munt,
Goud ……
f
106.637.555,-
Muntmat., Goud
..
,,1.189.175 659,65
[1.295.813.214,65
Munt, Zilver,
enz.
20.724.476,94
Muntmat., Zilver.,
–
,,
1.316.537.691,59
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds ……………………
,,
43.493.364,83
Gebouwen en Meub.
der Bank ……..
,,
4.580.000,-
Diverse
rekeningen …………. ….
,,
11 965.534,89
Staat d. Nederl. (Wet v. 2715 ’32, S. No. 221)
,,
8.905.871,61
Paumva
__
f
1.607.715 891,39
K
apitaal ……………….
………
f
Reservefonds ……………
………..4.860.787,51
Bijzondere reserve …………………7.102.179,67
Pensioenfonds …………………. ..
12.090.239,96
Bankbiljetten in
omloop …………..
,,
1.022 345.755,-
Bankassignatiën in omloop ………. ..
19.111,52
Rek.-Cour.
J
Het
Rijk
f
22.770 448,84
saldo’s:
‘,
Anderen
,,
512.778.403,52
535 548 852,36
Diverse rekeningen ………………
5.748.965,37
f
1
607.715.891,39
Beschikbaar nietaalsaldo …………
f
693.556.476,58
Minder bedrag
aan
bankbiljetten
in
om-
loop dan
waartoe
de Bank gerechtigd
is
,,
1.733.891.190,-
Schatkistpapier, rechtstreeks
bij de Bank
ondergebracht
……..
………… ..
–
,)
Waarvan
aan Nederlandsch-(ndig
(Wet van
15
Maart
1933,
Staatsblad No. 99) ……..
/
63.247.800,-
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Goud
Andere Beschikb. Dek-
Data
Circulatle opeischb. Metaal- kings
1
Muntmat,
I
schulden
saldo
perc.
11 April
’39 10663811
189 17611022.346
535.568
693.556 84
3
,,
’39 106638 1 203.225 1014.053 553.562
706.482 85
5 Juli ’14
6
5.703 96.410 310.437
6.198
43.521 54
Totaal Schat kist- B
–
Papier
Diverse
Data
bedrag promessen
•
e ee
op het
reke-
disconto’s_rechtstreeks_
nin
g
en
bultent. _ningen
1
)
11 April 1939 10.976
–
208.557
2.700 11.966
3
,,
1939
9.715
–
202.899
2 700 11 769
25 Juli 1914 67.947
– .
61.686
.
20.188
509
1)
Onder de activa.
JAVASCHE BANK.
Data
Goud
Zilver
Clrculatle
opelschb.
met aal-
Andere
Beschlk
schulden
I
saldo
8Apr.’39
2
)
138.530
196.560
75.370
29,758
1
,,
1392)
138.760
188.380
80.290
31.292
11 Mrt.1939
116.886
190.870
82.326
21.545
4
,,
1939
116.886
22.162
188.286
84:560
29.909
25Juli1914
22.057
31.907
110.172
12.634
4.842
Data
bulten’
Dis-
I
Belee-
Diverse
rekekings-
N.-Ind.
conto’s
ninenningen)percen-
betaalb.
lage
8Apr.
‘392)
5.320
75.120
67.470
51
1
,,
‘392j
5.270
71.010
.
68.460
52
11 ltlrt.1939
10.194
14
571
1
47.143
61.747
51 4
,,
1939
11.483
14.527
1
47.101
59.174
51
25 Juli 1914
6.395
7.259
75.541
2.228
44
1
1
Sluitpost
activa.
%)
Cijters
telegrafisch ontvangen.