2 MAART 1939
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
E
Berl”chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
1,
24E
JAARGANG
WOENSDAG
22 MAART 1939
No.
1212
COMMISSIE VAN REDACTIE:
P.
Lieftinok; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en
H. M. H.
A. van der Valk (Redacteur-Secretaris).
M. F. J. Gooi – Adjunct-secretaris.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rot
terdam-West.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh
d
van Ditmar NV., Uitgevars, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening
No. 145192.
Ahonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland f 16,—. Abonnenients prijs Economisch-St atis.
tisch Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,-
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD:
Blz.
De toekomst der Nederlandsche Spoorwegen door Prof.
Dr. Ir. J. Goudriaan Jr. …………………….
228
Beëindiging van den prijsstrijcl in cle Engelsche
kunstzijde.industrie door
Dr. R. C. Stek………….
232
The Cotton Industry Enabling Bill door
Dr. B. U. Holsboer
233
De conjunctuurpolitiek in de Vereenigde Staten en de
particuliere kapitaalsinvesteeringen door
Dr. J. Snoep
235
Tweede Groninger-Dag door
Dr. H. M.
S.
A. van der Val/s
238
De economische gevolgen voor Duitschiand van de
recente veranderingen in Midden-Europa door
H. E.
B. Bchiivalhausen …………………………..
239
De kolenpositie in 1938 (Ii) ……………………240
De Rijksmiddelen over Februari
.
…………………241
AANTEEKENINGEN:
Kartelleering in Engeland ………………….243
MAANDOIJFERS:
Overzicht van clan stand der Rijksmiddelen ……..244
Statistieken:
Verkorte opgave der Groothandeisprijzen ……………..245,246
Oeldkoersen-Wissejkoersen-Bankstaten …………………..245
GELD-. KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
.I)e toegenomen Politieke onrust heeft 01) de wisselmarkt
(1uidelijk iii.v.loed uitigcoelecid ,-liiie bij kun echter reeds da-
dnlijk geeo•us#aiteercl wonden, dat de koensbewngircgesi over
1
–
int algeuiieeu bi uien vrij enge grelizen zijin geblnveii. Dii.t
valt te moer 01), vau teer nieii de niituatic ve
t
gelijkt iue4
diie in de crltiake Septenilberdagen van 1938.
.Di:t feit iis
–
v rijiwel uitsluitend toe te sohi-ijven aan cle
lol i.t’i ek der Jëga.l i sati eb n•d’sen. Zoowel in Engeland als in
Nederland v-in] cle ka.pitaa.1sahloniiug juist in een .tijdivak
btrekkelij;k -kont nadat cle inenetaire -autoriteiten hadden
besloten ziih schrap te zetten ‘tegen verderon druk op den
wisselkoers. In September it. was dat ‘geenszins ht geval,
in Engeland verkci’-cle mcii toen nog in dc pnio-de, dat
men een koersdaling -niet ongaal’.ne zag, terwijl onze auto-
niteiten aigh toen reeds ‘geririirnen tijd aan het Ponici had-
dcii geikoppcicl . Baai-bij kwam, dat liet acute aanbod toen veel ommsvaisgrijkcr was, inu was liet veeleer een verster-
king van den reeds bestaaticlen stroom van valutavraag.
Onder die omstandigheden is het begrijpelijk, dat, terwijl
destijds het Pond in enkele dagen eeniige procenten koers-
verlies 1ocl, dit keer de Dollar te Londen maar wei-cui.g fluetueercie, trwiji bij -ons de Dollar slechts met
%
cent
opliep, waarna 1 cit ii aninsu mikoevspeiil. duit heit E.gal isa-
-tiefonids tot nu toe had toegelaten, wed: was bereik. Op
cle termnijinwnarkt kwnim de onrust iiets meer in het koers-
peil tot u’itdnik:king; het agio voor Dollars liep nog wat
op, het disagio voor Poude.n steeg eveneens.
De cl uk op -den lleliga is ook nog maar nauwelijks ver-
inin-clerd, politieke faot&ren -spelen hierbij wellieh.t ook een
i’od. hoewel -vaili terugtrekken vaii bu’itenilandisah vluaht-kapitaal usiuwelijiks sprake is, wijl immers België .irimmer
ee i.i toe vluvhbsoo cd voor -vagebo ndee rende kapitalen won.
Vooral het hooge tormij-nidisagmio wijst op de spanning op
de marikt van deze :-vhluta, de contante koers blijft ‘al-s
voorheen aan het gôudpuii.t gebonden.
Een uitzondering
01)
den a-ligemeenen regel, duit cle koers-
bew’eg.iiiig binnen nauwe grenzen bleef, vormden Zwitser-
sche Fraites. Terwijl reeds in de vorige week lbij geringe
onizettert ee ii koe rsiin zi niki’ng had Plaats gevonden, won aan
h-et begin van de nieuwe wecik een omvsungrij.k aanbod
‘te
registrenren, waardoor de koers snel teru-gliep tot 42.30.
rj
e
. oordenlen naar de recente uitlatingen in Zwtitsnrs-ohc
monetaire kringen, -is niet -aan te nemen, dat men een druk
op di-en Franc zal aangrijpen om een aanpassing aan de
ongste daling van liet •:pond te -bewerkstelligen, ‘zooals hier te lande ‘is gebeurt], maar men -aøhtte todh blijkbaar
nog niet het niomnent gekomen om dadelijk eIken koersdrnk
‘te wei-en.
Op de .geldiiiai’kt begint z-ih langzamerhand de ‘invloed
to doen gelden van -het stijgende agio
0])
.termijii-Do.11-ars,
waardoor particnlier disconto ‘iets is aangetrokkan. Nog
meer doet zich natuur
–
lijk de gerese’rveer-dheid van geld-
gevel’s ‘gevoelen ten aiui’zieii van de versdhiildende buiten-
land-sche soorten disco ntosnateri aal. –
Dt -belegiiuigsmnnkt ‘is evenmin gespaard geibleven voor
den invloed der politieke -spann’i.nigoc, maar naar verhow-
ding is diie invloed toch -nog gel’iinJg gebleven.. De -kooi’s-
voi-l-iezen voor Noderl-an-cl’sghe ebhigatihn bleven uiterst be-
perkt. Wat de bu’i’tenlandsehe -ebb’iigatiën ‘betreft verdient
het vermel-di nig, dat ondanks het feit, dat de – omiss’i edaitum
een dag vol -spanning was,
d6
4 pOt. loeniin’g Montreal op
ecn klein restant na gh-eel ‘wcird geplaatst.
228
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Maart 1939
DE TOEKOMST DER NEDERLAND SCHE
SPOORWEGEN.
Inleiding.
Wie verwachtingen wil uitspreken over cle toe-
komst, dient te beginneii met een analyse van het
heden en van het jongste’ verleden.
Do bedrijfsresultaten der Nederlandsche Spoor-
wegen over de laatste jaren zijn niet rooskleurig. De verliezen over de jaren 1935, 1936 en 1931 beliepen
resp. 28, 30 en 32 millioen. Over 1938 zal het verlies
vermoedelijk beloopen rond 22.5 millioen en er zijn
optimisten, die op grond van dit cijfer de directie
reeds hebben gefeliciteerd met den aanmerkelijken
vooruitgang.
Voor deze blijdschap is geen enkele reden. De
oogenschijnlijke verbeteriüg van het resultaat is uit-
sluitend toe te schrijven aan de financieele reorgani-
satie, welke per 1 Januari 1938 heeft plaats gevon-
den en aan het wegvallen van enkele toevallige de-
betposten met de reorganisatie samenhangende.
Aan den anderen kant moet men bij de beoordcc-
ling van het over 1938 geraamde verliescijfer van
22.5 millioen wel beseffen, dat ook na de reorgani-
satie de Nederlandsche Spoorwegen een hbogst eigen-
aardige financieele structuur hebben behouden. Tegen-
over een aandeelenkapitaal van slechts 10 millioen
staan vaste-rentedrageude schulden van niet minder dan rond 440 millioen. Deze laatste belasten de ver-
lies- en w’instrekening hij de thans geldende reuteper-
centages met een post van rond 15.3 millioen, welk
bedrag in het verliescijfer ten volle is begrepen.
Een gezonde financiering van een uiterst conjunc-tuurgevoelig bedrijf als dat der Spoorwegen zou uit-
sluitend met aandeelenkapitaal mogen geschieden.
Het werkelijke bedrijfsverlies zou in dat geval slechts
bedragen 22.5-15.3 = 1.2 millioen.
Hierbij moet men dan nog in aanmerking nemen,
dat in dit bedrag van
1.2
millioen begrepen is een
post van rond 2 millioen aan wachtgelden voor over-
tollig geworden personeel. Het spoorwegbedrijf draagt
zijn eigen werkloosheidslasten in tegenstelling tot
vrijwel alle andere bedrijven, die deze geheel of al-
thans voor een zeer groot deel op de gemeenschap
kunnen afwentelen.
De totale kosten van de werkloozenzorg voor ge-
heel Nederland bedragen rond
f
200 millioen per jaar. Het aantal in een beroep’ werkzame personen
kan gesteld worden op rond 3.4 millioen. Het N.S.-
personeel is dus practisch 1 pOt. van de geheele in
een beroep werkzame bevolking en cle, aan werkloos
geworden N.S.-personeel uitgekeerde bedragen vor-
men eveneens rond 1 pOt. van de overeenkomstige
bedragen voor geheel’ Nederland.
DQ
lasten zijn dus
naar verhouding volstrekt niet abnormaal. Het ver-
schil ligt alleen hierin, dat zij hij de N.S. verschij-
nen in het debet van de verlies- en winstrekening,
terwijl zij hij alle andere bedrijven rechtstreeks wor-
den gedragen door het Rijk.
Bovendien is de leeftijdsopbouw van het spoorweg-
personeel als gevolg van de inkrimping gedurende de
laatste 10 jaar buitengemeen ongunstig; 84 pOt. van
het personeel is 40 jaar en ouder.
Een veel te groot percentage van het personeel
Staat op het maximum salaris voor den l)etrokken
rang.
Wanneer men nu bedenkt, dat 1 pOt. van het totale
loon- en salarisbedrag reeds 0.6 millioen gulden uit-
maakt, dan is het duidelijk, dat een verschil van
slechts enkele procenten een zeer belangrijke rol
speelt bij het bovengenoemde tekort. De indruk, welken de gepubliceerde verliessaldi op
de publieke opinie maken, acht ik voor het bedrijf
hoogst ongunstig en bedrijfseconomisch gesprokeu onrechtvaardig. De verhouding tusschen den omzet
van rond 100 millioen en het zuivere bedrjfsverlies
van 5 millioen is natuurlijk ‘nog zeer bedenkelijk, maar volstrekt niet zon catastrofaal als men uit de
gepubliceerde cijfers zonder nadere analyse zou af-
leiden. i’Iet komt hierop neer, .dat bij het spoorweg-bedrijf thans van de noodzakelijke afschrijvingen ad
13 millioen per jaar rond 40 pOt. ongedekt blijft.
Voorzichtigheidshalve wil ik hieraan toevoegen, dat
het zeer wel mogelijk is, dat een nadere analyse zal
uitwijzen, dat het wenschelijk is het bedrag der jaar-
lijksche afschrijvingen nog eenigermate te verhoogen.
In dat geval zal het ongedekte bedrag der afschrij-
vingen met dezelfde som toenemen. Maar in elk ge-
val staat vast, dat het spoorwegbedrijf ook onder de
tegenwoordige omstandigheden nog een belangrijk
deel van zijn eigen afschrijvingen opbrengt.
De moeilijke omsandighedert der laatsfe jaren.
Bij dit alles moet men dan in het oog houden, dat
het spoorwegbedrijf de laatste 10 jaren en ook thans
nog in een uiterst ongunstig milieu heeft gewerkt
door de ernstige en langdurige crisis, welke de ge-
heele wereld en Nederland in het bijzonder heeft ge-
troffen. Wanneer de werkloosheid, die onder normale
omstandigheden in ons land 2 of 3 pOt. bedraagt,
stijgt tot 11 of 12 pOt., zooals dit de laatste jaren
liet geval is geweest, beteekent dit feit alleen reeds
– al het overige hetzelfde – dat het spoorwegbe-
drijf 10 pOt. van zijn normale inkomsten verliest.
Voeg daarbij den sterken teruggang van den interna-
tionalen handel, dan is hiermede gegeven een com-
TABEL 1.
Goederenverplaatsing over de grens. (In duizendtallen tonnen.)
1929
1930
1931
1932
1933
1
1934
1
1935
1
1936
1
1937
Naar Duitschiand
Per
weg …………….
4075
228 10467
3775
264
11000
3373
365
10062
2517 269
7170
2412
302 6109
2265
255 6231
2062
157
5641
2131
167
5126
2391
165
6142
14770
15039 13800
9956
8823
8751
7860
7424
8698
Per spoor ……………
Per water ……………
Uit Duitschiand
Per
weg ……………..
1482
214 1750
1213
204
2146
1074
‘
181
1886
985
195
2222
825
140
2333
902 126
2556
747
157
2468
708
167
2669
766
165
3194
Totaal…….
Per spoor …………….
Totaal ……
3446
..
3563
3141
3402
3298
3584
3372
,
3544
4125
Per water …………….
Naar Beigii
Per spoor …………….
Per
weg…………….
1495
223
.084
.
4802
1235 211
3217
939 209 3292
659
1152
2801
572
1375
2787
547
286
3064
442
182
3002
440
188
3128
609
183
3570
Per water …………….
Totaal;
4663
4440
4612 4734
3897
3626
3756
4362
Per spoor …………….
Per
weg …………….
Uit België
4884
..222
2775
4450
224 3505
4340
184
‘
4130
2814
213
3441
2246
280
3610
.
2062
203 3759
1702
245
3451
1867
277
3964
2531
355
,
4690
Per water …………….
Totaal …….
7881
8179
8654 6468
6136
6624
5398
6108
7576
iS9. ’30.
1
31
‘3a. ’33. ’34 ’35 ‘3S. ’37
750
Soô
IZ9.
129 ’30. ’31.
a
34 ’35 ‘3G ’37.
12.50
750
500
2.50
1
22 Maart 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
229
GOEDERENVERPLAATSING OVER DE GRENS
IN TIENDUIZENDÉN TONNEN:
Qoî
1
30.
1
31
1
32
1
33.
1
3
1
1
35
• ’37
.I92
’30 ’31.
’33. ’34
1
35
1
PPO0R
DF’.R
wQ’. .
Figuur 1.
22 Maart 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
231
TABEL
2.
Goederenverplaatsing over de grens. (In procenten van het totaal.)
• 192P
1
1930
1
1931
1
1932
1
1933
1
1934
1
1935
1936
1
1937
Naar Duitschiand
27.50
25.01
25,-
25.28
27.33
25.88
26.23
28.70
27.49
Per
weg. ……………
.
1.75
2.35
2.70
3.47
2.90
2._
2.24
1.9
..
1.50
71.-
.
73.24
.
72.65
72.02 69.20
71.22 71.77
69.06
70.61
Uit Duitschtai,d
. .
.
.
Per
water ………..
…..
43.30
34.-
34.2 28.9
25.1
25.2
22.2
20._
18.6
Perweg…………….
8
.21
5.71
5.8
5.7
4.2 3.5 4.7
4.7
4-
50.49 60.29
60._ 65.4
.
70.7 71.3 73.1
75.3 77.4
Per
spoor
.
…………….
Naar België
31.2 26.5 21.2
14.3 12.1
14.0
12.2 11.7
14.0
l’er
spoor …………….
Per weg …………….
.
4.1
.
4.5
4.7
25.0
.
29.2
7.4
5.0
5,0
.
4.2
Per water …………….
Per
water …………..
..
69.0
74.1
.
60.7
58:7
78.6 82.8
83.3
81.8
Per spoor …………….
Uit, België
.4,7
62.0
..
54.4
50.1
43.4
36.6 34.3
31.5
30.6 33.5
Fer
spoor ……………
Per
weg …………….
2.7
2.1
3.3
4.6
‘
3.4 4.5
4.5
,
4.7
Per
water ……………
.2.8
35.2
42.9
47.8
.
53.3
58.8
62.3
64.0
64.9 61.8
Het aandeel van, het wegverkeer is ongaveer con-
stant gebleyen, alleen is de invoer uit België met
50 ])Ct. gestegen.
Ook de ontwikkeling van het reizigersverkeer is
zorgwekkend. Gedurende de jaren 1.9261929 loopt
de lijn van het binneulandsch reizigersverkeer vrij-
wel parallel met die van het totale uitbetaalde ver-
zekeringsplichtig arbeidsloon
(zie
tabel 3 en fig. 3).
Van 1930-1.936 gaan beide lijnen omlaag, maar de
lijn der spoorwegontvangsten daalt veel sneller. Ook
hier blijkt, dat cle spoorweg relatief terrein verliest.
Deze ontwikkeling is voor het spoorwegbedrijf uiter-
mate gevaarlijk,, zij is tegelijkertijd voor de geheele
Nederlandsche .volkshuishouding uitermate schadelijk.
Ontmikkling lyinnenlandsoh reinigersver’keer vergeleken
‘
,
Tabel en ftguur 3.
met lonson Rijksvervekering.sbank…
.
Omschrijving
Bron
•
Eenheid
.
1926
!
1927
!
1928
! 1929! 1930j 193ij
1932! 19331 1934! 1935j
1936!
1937
Ontvangsten Reizigersver-
Jaarverslag
.
keer binnenland . …….
..
s.
f 1.000.000
70.9 70.6 76.4 78.4 794 73.4 64.1 56.7 53.4 50.1 47.9 50.7
Idem . ,……………….
. . .
1926-29= 100 95.6 95.3 102.9 105.8 107.0 99.0 86.5 76.4 72.0 67.5 64.6 68.4
Loonsom vanRijksverzeke- Ongevallen- ringsbank
stat.R.V.B.
k26-29=100
1.000.000 1448 1552 1653 1752 1803 1691 1448. 1389 1362 1280 1270 1380′
Idem ………………….
90.4 97.0 103.5 109.3 112.5 105.4 90.4 86.7 85.1 80.0 79.4 86.2
Index oiitvangsten. gedeeld door index loonsom ……
1)
Voorloopig.
Het vraagstuk mot bezien worden vanuit het be-
lang van. de Nederlandsche volkshuishoudin.g in haar
geheel.
Hef gevaar voor het spoorwegbedrijf ligt hierin,
dat dit bedrijf zich met zijn kosten practisch zoo goed
als niet bij een dalende bedrijfshezetting kan aan-
passen Minder vulling ‘van de personentreinen .geeft
geen enkele besparing. Het rijden met kortere treinen vermindert de kosten niet noernenswaard. De werke-
lij’ke besparing bereikt men eerst door
minder
treinen
te laten rijden, dat wil zeggen slechtere aansluitin-
gen, ‘slechtere service voor het publiek, verdere ach-
teruitgang van inkomsten. Alen geraakt dus on.mid-
clellijk in een vicieuzen cirkel.
De aanpassing van de kosten van het goederenver-voer, althans voor zoover dit geheele wagenladingen
betreft, is iets elastiseher, maar ook hier is het dui-
delijk dat men bij dalende bedrijfsbezetting de kos-
ten niet recht evenredig kan v
l
erminderen.
En hier lig-t tegelijkertijd het nadeel voor de Ne-
derlandsche volkshuithoudipg
ifi
haar geheel.
Indien een bepaald :vervoer zich verplaatst van den
spoortrein naar een ander ve-voermiddel, is dit alleen
een voordeel voor de geheele Nederlandsche volks-
huishouding, indien , de kpsten, .welke ontstaan door
de creatie of het in werking bengeu ‘van het nieuwe
vervoermiddel, kleinev zijndbn het,decre.s aaukdsten,
100
1
95.51 94.01 96.01 88.01 84.51 84.01 81.51 79.5
dat in het spoorwegbedrijf door het wegvallen van
dit vervoer redeiijkerwijze kan worden bereikt. Wan-
neer men het geheele vervoer in Nederland als een
eenheid beziet en men wil dit vervoer en bloc zoo
goedkoop ‘mogelijk organiseeren, dan moet het he-
heerscht worden door dezelfde stelling, die men met
vrucht dagelijks binnen een onderneming toepast
produceer daar waar het accres aan kosten hei ge-
rin.gst is.
Maar er bestaat geen enkele zekerheid, ja zelfs
geen ‘aarschijnIijkheid, dat deze stelling bij de taak-
verdeeling tusschen spoor- en weg- en watervervoer,
zooals deze de laatste tien jaar in Nederland is ge-
groeid, is gevolgd. De taakverdeeling is in hoofdzaak
gegroeid op grond van de gevraagde tarieven. Deze
hebben veelal geen enkelen samenhang met de werke-
lijke kostprijzen. En ook al mocht dit laatste het
geval zijn, dan bevatten deze kostprijzen nog den on-
zekei”en term der vaste kosten, die vooral bij het
spoorwegbedrijf een zeer groot percentage van de to-
tale kosten vormt en welker groötte in het tarief, in
verband met de groote schdeimelingen in de hedrijfs-bezetting, slechts zeer globaal kan worden geschat.
In een tweetal volgende artikelen zullen wij’ het
vraagstûk afzonderlijk voor personen- en goederen-
vervoer bezien.
Dr. Ir. J. GOUD.RIAANJr.
232
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Maart 1939
BEEINDIGING VAN DEN PRIJSSTRIJD IN
DE ENGELSCHE KUNSTZIJDE-INDUSTRIE.
Ontwikkelin.g sc&n he,i prijsniv con.
Er is misschien geen enkele industrie, verwant
met de textielindustrie, aan te wijzen, die zulke
groote veranderingen heéft te zien gegeven geduren-
de laatste 10 h 15 jaren als de kunstzijde-industrie.
Deze veranderingen bewegen zich zoowel op che-
misch-technisch als op financieel-oeconomisch terrein.
Het is algemeen bekend, dat de vooruitgang op
technisch gebied zoodanig is geweest, dat de kunst-
zijdedraad zeker niet nieer beschouwd kan worden als een min of meer minderwaardig surrogaat. Met
het volste recht kan thans gezegd worden, dat. de
kunstzijdedraad een textielvezel is met speciale hoog-
waardige eigenschappen.
Het is hier niet de plaats om op deze aspecten
nader in te gaan, doch ten behoeve van hetgeen
volgt is het nuttig, zich er rekenschap van te geven
dat de kwitliteitsvooruïtgang, wat sterkte, verfeigen-
schappen, fijnheid der capillairen enz. betreft, zoo-
danig is geweest, dat het hedendaagsche product
nauwe]ijks vergeleken kan worden met dat van 1.0 â
15 jaren gelèden, hetzij clan dat beide producten uit
geregenereerde cellulose bestaan.
Niettegenstaande dozen geweldigen kwaliteitsvoor-
uitgang is de ontwikkeling van het prijsniveau, van
proclucentenstandpunt bezien, zeer onbevredigend ge-
weest.
Over het algemeen kan geconstateerd worden, dat
de prijzen sinds 1928 (na aftrek van accijns, die in
1928 een shilling per 1h. bedroeg en sinds 1934 zes
pence) met 65 ii 70 pOt. gedaald zijn, niettegenstaande
het feit, dat, zooals hiervoor vermeld, de kwaliteit
thans belangrijk beter is dan 10 jaar geleden. Deze
rampspoedige prijsontwikkeling heeft de kunstzijde-
industrie voor uitermate moeilijke problemen ge-
plaatst, te meer daar deze prijsdaling niet verzacht
werd door daling van eenige beteekenis der grond-
stoffenprijzen of bonen, doch practisch geheel ge-
compenseerd moest worden door ,,rationalisatie” en
productie-uitbreiding.
In dit verband rijzen onmiddellijk twee vragen: Waaraan is deze geweldige prijsdaling in Enge-land toe te schrijven geweest? In hoeverre is het mogelijk gebleken door ratio-
nalisatie het funeste’ effect dezer prijsdaling te corn-
penseeren?
Wanneer wij hieronder ruilen trachten een bevre-
digend antwoord op deze vragen te geven, moet er
rekening mede gehouden worden, dat ons betoog zich
zal beperken tot den z.g. continu gesponn.en draad en
het probleem der stapelvezel (een later product) bui-
ten beschouwing gelaten zal worden. Afbreuk aan de
waarde van het betoog doet deze eliminatie overigens
niet.
Oorzci.kcn der prijsdaling.
Ad. 1. Tot 1925 was de invoer van kunstzijden
garens in Engeland onbelast. In dat jaar echter werd
een invoerrecht van 2 shilling per lb. ingesteld, ter-
wijl tegelijkertijd een accijns ten bedrage van 1 shil-
ling per lb. geheven werd van in Engeland. gepro-
duceerde kunstzijde. Het gevolg was een sterke terug-
gang van geïmporteerde kunstzijden garens, ni. van
ongeveer 40 pOt. in 1924 tot ongeveer 24 pOt. in
1931, uitgedrukt in Engelsche productie voor die
jaren. Deze bedroeg in 1924 ongeveer 25.000.000 lbi.
en in 1931 ongeveer 54.000.000. lbs. De werldpro-
ductie was in dezelfde periode gestegen van ongeveer
150.000.000 lbs. tot 500.000.000 lbs.
Een ander gevolg was het oprichten van een 19-tal
maatschappijen met het doel kunstzijde in Engeland
te produceeren, zoodat einde 1930 totaal 25 maat-
schappijen geregistreerd waren. De heer Sarnuel
Oourtauld refereerde hieraan in zijn toespraak tot de
Algemeene Vergaderihg van Aandeelhouders op
Maart 1931 in de volgende bewoordingen: ,
y
But, al-
though we have shared in the general. ill-fortune”,
(ledoeld is de g)roote depressie), ,,our own industry
has siffered frohi a special complaint wliich is not
common to other txtiles and ,can hardly he paralleled
in recent years bi’, any important industry.
T,
refer.,
of course, to the’ sénsebess increase in production re-
suiting from the orgy of company-promoting . and speculation which began in this country about five
years ago and was only slightly less marked in other
countries.”
Van
.
de genoemde 25 maatschappijen was een
13-tal aan het einde van 1930 niet meer in productie.
Dit sebectieproces heeft zich in de volgende jaren ver-
der voortgezet, met het resultaat, dat thans
•
og
slechts 9 maatschappijen productief werkzaam zijn,
waarvan 2 acetaat- en één cuprammonium.zijde-
fabriek.
In zijn toespraak tot de Algemeene Vergadering op
10 Maart 1932 liet de heer Courtauld wederom een
waarschuwend geluid hooren. Hij wees er op, dat de
netto importen van kunstzijdefabrikaten voor 1931
ongeveer 14.000.000 lbs. bedroegen en dat het aantal
ongebruikte spindels in Engeland voldoende was om
het dubbele van dit gewicht te produceeren en ver-
der dat Oourtaulds alleen voldoende capaciteit had,
deze hoeveelheid te vervangen. ,,It should be clearly
understood”, zoo vervolgde de heer Courtauld, ,,that
under these circumstances there is no near prospect
of an.y rise in selling prices, for we shail not raise
ours so long as we havé any achinery standing
idle.” Een jaar tevoren had de heer Courtauld o.a.
ook no.g gezegd, dat ,,Courtaulds had always stood
for conciliation and that we were expioring various
possible arrangernents and combinations with a view
to puttin.g some control upon production and sta-
bilizing the industry.” Na er op gewezen te hebben,
dat deze besprekingen nog geen succes hadden gehad,
vervolgde de heer Courtaubd: ,,and in my opinion
the fight must go on for some time yet. The gap
between consumptioni and productive . power is too
wide at present to be bridged by arrangernent and it
will not be closed until demand res’umes its normal expansion and sufficient time elapses for it to catch
up with production. The only present method by
which we can basten the time when the two xids will
come together is to maintain our present policy and
await a reduction of to-day’s excess productive power
in the industry through the inevitable further cli-
mination of unhealthy competition.”
Courta,v,ld’ politiek.
Uit deze verschillen.de uitlatingen valt het niet
moeilijk tbt een conclusie te komen omtrent de poli-
tiek van het grootste kunstzijdeconcern in Engeland,
te meer. niet, indien wij in het kort nagaan, hoe de
heer Cöurtauld op 8 Mei 1934 in de Algemeene Ver-
gadering van Aandeelhouders de belangrijke prijsver-‘
laging verdedigde, die Courtaulds Ltd. in Decem-
ber 1933 gepubliceerd had. ,,Our policy,” aldus de
heer Courtauld, ,,in brief is this: first, to use such
control of the market as we have to prevent ‘mar-
gils of profit rising above the present levèl; and,
secondly, to use our available resources to expand
production as increased dernand calls for’ it.’
Tegelijkertijd verklairde de heer Courtauld, dat de
prijsreductie mogelijk gemaalt was door kostprijsver-
laging, welk voordeel doorgegeven werd aan de af-
iiemers, terwijl hij bpvendien een uitbreidingspro-
gmamma van 30 pOt. annonceerde. Een soortgelijke
mededeeling omtrent een verdere uitbreiding met
minsteiis 30 pOt. werd gedaan in de vergadering van
7 Maart 1935: In dezélFde vergadering deelde ‘de heer
Courtauld mede, dat protectie van de kuustzijdemarkt
in Engeland niet geleid had tot hooge prijzen. Hij
wees erop, dat na aftrek van den accijns (die in 1934
gehalveerd Was) de prijzen in Engeland voor een be-
22 Maart 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
233
paald populair nummer (150 denier) lager waren dan
in Italië; Frankrijk en Duitschland op basis van de
actueele wisselkoersen. Ook wees de heer Courtauld
er op, dat de producti inmiddels gestegen was tÖ
93.100.000 lbs.
.)t 1
Deze tendeutié tot vergrooting dez productie mani-
festeert zich ook in volgende jaren en wel op zooda-
nige
wijze,
dat in 1937 de productie van ëoutinu ge-
sponnen draad een hoogte bereikte van ongeveer
119.500.000 lhs. (wereldproductie ongev. 1.170.000.000
lbs.). Het jaar 1938 toont voor het eerst een belang-
rijken terugsiag nl. tot ongeveer 106.500.000 lhs. (we-
reldproductie ongeveer 990.000.000).
De boven geschetste ontwikkeling met de daarmede
gepaard gaande prijsbeweging is ongetwijfeld het ge-volg geweest van de poging van Courtaulds Ltd., zoo-
als door den heer Courtauld herhaaldelijk uiteenge-
zet, om:
z.g. ongezonde concurrentie te verhinderen;
toekomstige uitbreiding der vraag te antici-
peeren door reserve productie-capaciteit.
Het eerste punt kan als verwezenlijkt beschouwd
worden. In de Algemeene Vergadering van 9 Maart
1938 zeide de heer Courtauld dinaangaaude: ,,An-
other point to nota is that there is now a promise of
greater stability within the rayon producing industry
itself than there has been for many years. By that
1 mean that most of the companies remaining in the
industry are now operating on a firmer basis, finan-
cially and commercially.
Wat het tweede punt betreft, heeft, zooals de heer
Courtauld herhaaldelijk tot uitdrukking gebracht
heeft, zijn maatschappij het in haar hand de totale
productie van Engeland essentieel te beïnvloeden. Vandaar dan ook, dat het niet als onlogisch te be-
schouwen is, dat Courtaulids Ltd. bereid bleek tot
zekere afspraken te komen met de andere producen-
ten, teneinde verder prjsbederf te voorkomen, toen
blijkbaar naar Courtaulds meening aan punt
a. vol-
daan was. In de vergadering van 9 Maart 1938 refe-
reerde de heer Courtauld hieraan als volgt:
,,The Viscose yarn section is still of course the
most important. In this section the year bega.n with
falling prices, but, following on friendly conversa-
tions with the other viscose producers, these were
stabilized by midsummer, and turned upwards in the
closing months of the year….
”
In het jaarverslag
over 1938 wordt als één der bemoedigende factoren
genoemd: ;,the arrangements made by the rayon pro-
ducers relating to selling prices which have already
been announced”. Zooals reeds in extenso in de bla-
den gepubliceerd, is ul. in het begin van dit jaar de
samenwerking uitgebreid tot de acetaat sectie.
Comper&satie voor de prijsdaling.
Ad. 2. Wij zijn misschien gerechtigd de prijsdaling
van kunstzijden garens in Engeland te splitsen in
twee gedeelten:
het gedeelte, dat toe te schrijven is aan ,,natuur-
lijke” oorzaken, nl. de depressie sinds 1929 en de
neiging tot prijsverlaging als gevolg van steeds stij-
gende productie;
het gedeelte, dat toe te schrijven is aan de speciale factoren, die hiervoor vermeld zijn.
Dit is dan ook de oorzaak, dat de kunstzijde-indus-
trie over het algemeen niet kon profiteeren van de
verbetering der conjunctuur in Engeland, die zich
langzamerhand ontwikkelde na het verlaten van den gouden standaard in den herfst van 1931. De Engel-
sche kuustzijde-industrie moest blijven worstelen met het probleem in een steeds verder doorgevoerde kost-
prijsverlaging compensatie te vinden (of althans po-gen te vinden) voor de veelal niet erkende, doch on-
getwijfeld in Engeland bestaande inelastische prijs-
vorming. Dat hierin een groot gevaar school voor de
vorming van een vicieuzen cirkel, zal wel geen nader
betoog behoeven. Productie-uitbreiding op zichzelf
kan bij een inelastische prijsvorming nooit het eenige
redmiddel zijn. De ,,rationalisatie” ontwikkelde zich
als logisch gevolg van de geschetste omstandigheden.
Vereenvoudiging en verkorting benevens versnelling
van het productieproces zijn hierin de belangrijkste
elementen geweest, gepaard gaande met een geringer
aandeel van den factor ,,arbeid”. Deze rationalisatie
op zichzelf sluit wederom het gevaar in zich van het
vormen van een nieuwen (of terugkeer tot den ouden) vicieuzen cirkel, omdat het bedrijf kapitaalintensiever
wordt en de ,,overheads” een belangrijker deel der
productiekosten vormen.
De gepubliceerde verslagen der Engelsche kunst-
zijdefabrieken doen zien, dat niettegenstaande pro-
ductie-uitbreiding, rationalisatie e.d. de resultaten
sinds 1930 over het algemeen onbevredigend geweest
zijn, hetgeen tegelijkertijd als een bevestiging gezien
kan worden van de harde werkelijkheid van het be-
staan eener inelastische prijsvorming.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat de produ-centen langzamerhand tot het inzicht gekomen zijn,
dat voortzetting van de ,,klassieke” vormen van pro-
ductie en concurrentie waarschijnlijk desastreuze ge-
volgen zou hebben voor hun ondernemingen, zoodat
vrijwillige ,,ordening” een kans gegeven moest worden.
Het is niet mogelijk hier verder op dit veelzijdige
vraagstuk in te gaan. Wij mogen volstaan met te ver-melden, dat het vroegere bolwerk van individualisme
hier in principe niet meer vijandig tegenoverstaat,
getuige de Cotton Enabling Bill, (schei-tsenderwijze
genoemd ,,a Bill to enable the unable to disable the
able”), die in wezen is een voorstel, gesproten uit den
boezem der producenten, gesanctionneerd door de
Overheid. Dr.
H. C. STEK.
THE COTTON INDUSTRY ENABLING BILL.
Lanca.ghire’s Remedy – October 1937.
Van 1924 af tracht men in Engeland de katoenmn.-
dustrie van Lancashire reeds te reorganiseeren en te
saneeren. Talrijke – veelal niet voldoende gefun-deerde – plannen zijn in deze jaren ontworpen en
soms gedeeltelijk uitgevoerd. Eenig tastbaar resul-
taat – afgezien van het project, waaruit de Lan-
cashire Cotton Corporation ontstond – werd echter
niet verkregen. Na een betrekkelijk kortstondig be-
staan vonden de projecten, die nog tot uitvoering
kwamen, een roemloos einde
t).
Dat de wensch tot reorganisatie bestond en nog be-
staat, valt niet te verwonderen. De katoenindustrie
van Lancashire staat en valt met de exportmogelijk-
heid. En met dezen export gaat het sinds jaren niet
naar wensch. Engeland’s export van katoenen goe-
deren bedroeg bijv. in:
1913
…………
7075
miJlioen yacds
1924
…………
4585
1937
…………
1922
Hoewel men het in Engeland ook onwaarschijnlijk
acht, dat het verloren terrein geheel of grootendeels
teruggewonnen kan worden, realiseeren de verant-
woordelijke kringen zich wel degelijk de noodzakelijk-
heid de niet steeds efficiënte productie (en handel)
zooveel mogelijk te verbeteren, om op deze wijze den
verderen teruggang van den export een halt toe te
roepen.
Tot nu toe heeft men bij de uitvoering van de
reorganisatieplannen, zooals gezegd, weinig succes
gehad. Afgezien van de kwestie, of deze plannen eco-
nomisch te verdedigen waren, moet de hoofdoorzaak
van dit geringe resultaat gezocht worden in het feit,
dat men nooit slaagde ‘alle betrokken ondernemingen
in een betrekkelijk duurzaam goed georganiseerd ver-
band
te
krijgen.
Door de obstructie van een vaak
kleine minderheid moest dan een groote groep haar
t)
Zie J. Wisselink, The
Concentration
in the Englivli Cotton Industry;
B. H.
Hoivboer, De Spinindustrie in
La.ncasiiire.
234
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Maart 1939
met cle beste bedoelingen opgezet en tot uitvoering
gebracht plan veelal na betrekkelijk korten tijd op-
geven.
Om aan dozen ongewenschten toestand een einde te
maken werd op verzoek van de Board of Trade door
het Joint Committee of Cotton Trade Organisations
een ontwerp gemaakt, dat onder den titel ,,Lancashi-
re’s Remedy” in October 1937 gepubliceerd werd
2).
Dit ontwerp schiep in de eerste plaats de mogelijk-
heid tot ,,bindend-verklaring” van op initiatief der
industrie ontstane ondernernersovereenkomsten in be-
paalde bedrijfstakken, indien deze overeenkomsten
door een voldoende meerderheid van de betrokken on-
dernemers gesteund werden, een en ander onder de
restrictie, dat deze overeenkomsten niet nadeelig voor
de andere takken der industrie mochten zijn en niet
in botsing kwamen met het landsbelang. Tevens werd
vastgesteld, welke procedure in voorkomende gevallen
gevolgd moest worden.
In de tweede plaats werden de onderwerpen aan-
gegeven, waarop deze overeenkomsten betrekking
moesten hebben. Een heele reeks werd genoemd, waar-
onder zoowel hedri,jfs-economische als sociale regelin-
gen
2).
Bezwaren en het pla.n December 1938 van het
Joint Gommittee.
Na de voor Lancashire traditioneele toejuichingen
in het begin, kwamen echter reeds spoedig de even
onontkoombare bezwaren naar voren. Deze bezwaren
golden, afgezien van een enkel ondergeschikt punt,
niet de bindend-verklaring in het algemeen, doch
hadden betrekking op het door de bindend-verklaring
te hestrijken gebied. Drie hoofdhezwaren waren hier-bij te onderkennen:
le. angst voor monopolistische teudenzen (mini-
muni-prijzenregeling),
2e. te geringe aandacht voor den export,
3e. het te uitgebreide gebied, dat de bindend-ver-
klaring zou kunnen bestrijken.
Deze bezwaren werden zoo belangrijk gevonden, dat
na veel geschrijf en geconfereer .het ontwerp in Mei
1938 weer naar het Joint Committee werd terugver-
wezen met het verzoek voor een gewijzigde regeling
zorg te dragen. Het Joint Committee voldeed aan
dit verzoek en kwam in December 1938 met het her-
ziene voorstel, dat thans in het middelpunt van de
belangstelling staat.
Dit voorstel kreeg de instemming van een groot
deel der industrie, hetgeen bleek uit een in Januari 11
door het Joint Committee gehouden officieuze stem-
ming. De door de Board of Trade
01)
instigatie van
de Regeering gehouden schriftelijke stemming in
Februari 1.1., welke een meer officieel karakter droeg,
gaf aan, dat ca. 70 pCt. van de capaciteit van de
spin-, weef-, finishing- en paekingbranche met de
nieuwe regeling sympathiseerde. Hierbij dient ech-
ter opgemerkt te worden, dat het deel van de indus-
trie, dat zijn stembiljet niet terugzorcd
3),
beschouwd
werd als voorstander van het plan. Mede kwamen be-
wijzen van instemming binnen van de Federation of
Master Cotton Spinners Associations, de Cotton Ma-
nufacturers Association en The United Textile Fac-tory Workers Association (niet 350.000 leden). Het minst enthousiast waren de merchants, hetgeen ook
tot uiting kwam door het verwerpen, zij het met
kleine meerderheid en met hulp van buitenstaanders, van het ontwerp in een bijeenkomst van de Chamber
of Commerce te Manchester (Januari 1939). De Regeering, clie het ontwerp in Februari I.I. als
witboek in het Parlement publiceerde, deelde mede
de verheffing tot wet zooveel mogelijk te willen
Zie E.-S.J3. 5 Januari 1038, blz. 13:,.Een reorganisa-
tieplan ‘voor de ka.toenindus’trie in Lancahi,re” en E.-S.B.
13 April 1938, blz. 279 :,,Lajncash.i.re’s Remedy, voorstel-
len tot ondennng ‘in de Lancasihjire katoeuindustrie ‘door
F. G. Dilokers.
Oa. 80 pOt. der industrie nam deel min de stmmtng.
bespoedigen. Zij wilde echter ‘eerst nog de vakvereeni-
gingen en den handel (den laatste door middel van
cle Ohanihers of Commerce te Manchester, Londen en
Glasgow) de gelegenheid geven hun oordeel uit te
spreken. De vakvereenigingen hebben inmiddels liet ontwerp behandeld en spraken zich niet aanzienlijke
rnerdcrheiçl (72 pCt.) voor liet ontwerp uit.
Het ontwerp ,,,Cotton industry Ena.bling Bill”
Gaan wij thans na, wat het ontwerp, dat mogelijk
spoedig tot wet zal worden (men vermoedt, dat de
behandeling in het Parlement cladelijk na het Paasch-
reces zal aanvangen), omvat en welke de wijzigin-
gen zijn t.o.v. liet ontwerp van October 1937. Algemeen bezien, heeft liet ontwerp, wat zijn prin-
cipieele strekking betreft, veel overeenkomst met zijn
voorganger. In de uitwerking zijn echter eenige ver-
schillen te onderscheiden. Het doel blijft, zooals o.a.
uit de Proposals van liet Joint Oommittee van De-
cember 1938 blijkt, het verkrijgen van een betere
organisatie en een grootere efficiency van de katoen-
industrie en liet bevorderen van den export.
De mogelijkheid om bindend-verklaring te ver-
krijgen voor ondernemers-overeenkomsten, welke op
initiatief van de industrie ontstaan en welke door
een voldoende meerderheid in de betrokken industrie
gesteund worden, is, op een enkele wijziging in de
procedure na, blijven bestaan. Doch, en hier komt
een groote beperking, die hindendverklaring zal
slechts te verkrijgen zijn voor regelingen, welke be-
trekking hebben op:
sloop
(geheel of gedeeltelijk) van overtollige
capaciteit,
handhaving van minimum-prijzen of winst-
marges.
Regelingen op het gebied van beteugeling van on-gebreidelde concuï’rentie, anders dan ddor het onder
b.
genoemde, zijn thans alle geschrapt, ‘dus ook rege-
lingen van productie en afzet én de zg. Pool-
011
quota-regelingen. Alles, wat dus slechts eenigszins
de mogelijkheid opende voor het verkrijgen van een
rationel georganiseerde productie, is over boord
gezet. De concessies, welke aan het bekende indivi-
dualisme der ondernemers gedaan moesten worden,
hebben evenals in de afgeloopen 15 jaren weer tot gevolg gehad, dat ook thans van een hoognoodige
goed gefundeerde productieregeling niets terecht
komt.
Wij willen hiermede niet zeggen, dat sloop van
overtollige capaciteit, vooral als deze niet efficiënt
meer te gebruiken is, onjuist of onnoodig is. Er be-
staat o.i. wel degelijk een teveel aan capaciteit en
wel voornamelijk aan spin-capaciteit. Gedurende de hoogconjunctuur van 1937, bestond er b.v. een sur-
plus van 3.900.000 spindels volgens The Economist.
Maar wel vragen wij ons af, of sloop van capaciteit één der factoren vormt, welke een rationeele goed-
koop0 productie – en dat is toch de eenige mogelijk-
heid om met behoud van rentabiliteit concurreerend
te zijn op cle exportmarkten – tot stand kan bren-
gen. Sloop kan wel leiden tot een. aanpassing van
aanbod aan de vraag, doch geeft geen enkele zeker-
heid, dat deze aanpassing min of meer duurzaam zal
zijn. Gedurende de periode, dat deze aanpassing be-
staat, staan de producenten niet tegenover een ont-
wrichte markt en zal de productie waarschijnlijk dus
onder w’at gunstiger omstandigheden plaats kunnen
vinden. Maar dat dit alles een stimulans zal zijn
om het geheele productie-proces van ruwe katoen’ tot
en met weefsel te rationaliseeren tot een, efficiënte wijze van productie,. meenen wij ernstig te moeten
betwijfelen.
De v oorgestelcie minimum-prijzen-regeling.
Ook de bepaling van minimum-prijzen (winstmar-
ges) is een factor van betrekkelijke waarde. Onder
22 Maart 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
235
minimum-prijzen (winstruarges) worden in de ge-
noemde regeling clie prijzen (marges) verstaan, welke
noodig zijn om de kosten van een efficiënt produ-
ceerencie, behoorlijk geoutilleercle onderneming, welke
met een normale bedrijfsbezetting werkt, juist goed
te maken, d.w.z. inclusief afschrijving en intrest.
Deze formuleering is gebruikt om alle mogelijke vrees
voor monopolistische tenclenzen van cle te sluiten
overeenkomsten te voorkomen.
Liet is zonder twijfel nen stap vooruit, dat mini-
mum-prijzen-regelingen, welke cle markt vaak een
rust:iger voorkomen geven, niet meer door het drij-
ven van meestal kleine minderheden ontbonden kun-
nen worden. Kan men bereiken, dat nuttig werkende
overeenkomsten als het zg. ,,Coarse Counts Agree-
ment” meer algemeene toepassing vinden, clan is
inderdaad wat bereikt.
Maar van een dergelijke mininium-prijzen-regeling
kan niet verwacht worden, ditt zij op korten termijn
tot een nfficiënte productie leidt. Wel is het moge-
lijk, dat de minder efficiënte bedrijven op den duur
uitgeschakeld worden, maar of cle industrie dan tot een organisch geheel zal zijn uitgegroeid, blijft een
open vraag.
Een directe verbetering van de exportpositie van
Lancashire is in elk geval niet te verwachten van
dezen maatregel.
Export bevord ering.
Dit laatste schijnen de ontwerpers van het plan,
mede naar aanleiding van de geuite bezwaren, ook gevoeld te hebben. Vandaar dat in het huidige ont-
werp een aparte afdeeling is opgenomen, waarin de
bevordering van den export behandeld wordt. Er is een
regeling ontworpen, volgens welke de met de uit-
voering van de wet belaste autoriteiten (voor den
ex1ort de Cotton Industry Board en The Export
Development Committee) toestemming kunnen ver-
leenen voor export bestemde partijen beneden de vastgestelde minimum-prijzen te offreeren. Daar
nadere gegevens nog niet bekend zijn, dient afge-
wacht te worden, of, hoe en onder welke omstandig-
heden van deze bepaling gebruik zal worden ge-
maakt. Gezien de stemming in Engeland, waar thans
veel aandacht geschonken wordt aan de mogelijk-
heden tot vergrooting van den export, kan deze rege-
ling, welke feitelijk een aanvulling is van de op zich-
zelf niet zeer belan.grijke minimum-prijzen-regeling,
wel eens het voornaamste artikel van de geheele
Cotton Industry Enabling Bill worden, een artikel
niet alleen van belang voor Engeland, maar ook
voor andere landen, waaronder niet te vergeten ons
land.
Conclusie.
indien wij de beteekenis van het ontwerp-Cotton
Industry Enabling Bill nog eens samenvatten, dan
blijkt, dat het bestaande procluctiesysteem niet noe-menswaard gewijzigd wordt. Klaarblijkelijk kunnen
door het individualisme der ondernemers geen binden-
de besluiten betreffende bedrijfs-economische reorgani-
satiemaatregeleu in de industrie genomen worden.
Tel
maakt de wet het den producenten voor de
binnenlandsche markt wat gemakkelijker door de
mogelijkheid tot bindend-verklaring te scheppen voor
sloop- en minimum-prijzen-regelingen. Wat den ex-
port betreft, clezen wil cle wet ondanks het boven-
staande stimuleeren door, zoo .noodig, te exporteeren
tegen prijzen, waarbij de kostprijs niet wordt ver-
diend. Op deze wijze tracht men de kool en de geit te sparen. Het blijft een vraag, of het lukt en een andere
vraag is, wie het gelag zal betalen. Een van inzicht
en kracht getuigende reorganisatie-regeling is met
het voorgestelde ontwerp niet verkregen.
Dr. B. H.
HOL500ER.
DE CONJUNCTUURPOLITIEK IN DE VER-
EENIGDE STATEN EN DE PARTICULIERE
KAPITAALSINVESTEERINGEN.
De daling der conjunctuur in. de Vereenigde Staten
in 1937/’38 kan voor een belangrijk deel haar verkla-
ring vinden in het ingrijpen van de Overheid ten
aanzien, van de bonen en den werktijd, waardoor een
wanverhouding tusschen kosten en opbrengstprjzen
is ontstaan en de winstmarge der ondernemingen
inkromp. 1-loewel de uurloonen zich recls op een
topstand, verre boven dien van 1929 bevonden (bij
gelijktijdige geringere kosten van levensonderhoud),
verlangde de Regeering op grond van de ,,koopkracht-
theorie” geen daling van bonen in een tijd van, de-
pressie. Door een dergelijke wanverhouding is het
kostenhestel der ondernemingen geschokt en trad een tërugslag in, omdat de aan de conjunctuur in-
haerente krachten, die zelf wanverhoudingen corn-
geeren, – de z.g. oonjunctuur-,4ynamiek” – ver-
stoorict werden
t)
Het is duidelijk, dat dit tot gevolg
had, dat de ondernemer aarzelde, om het risico van
groote, nieuwe investeeringen op zich te nemen, welk
gebrek aan investeeringen op zijn beurt noodgedwon-
gen heeft geleid tot een ‘groote activiteit van de
Overheid. Hierdoor vermeerderde weer de belasting-
druk en kromp de winstmarge in, zoodat in zekeren
zin een vicieuze cirkel ontstoncl.
De Regeering schept een amp’hibisch systeem.
Zoo werd het bedrijfsleven in de herstelperiode van
1937 diepgaand beïnvloed door de stelselmatige, so-
ciale hervorming en ordening, welke de tendens heeft,
het ,,social product”, of de opbrengst van den
arbeid, te herverdeelen. Men ontmoet hier de ver-
schilpunten tusschen een vrije en een gebonden
economie. Het gebonden systeem van de Vereenigde
Staten is echter halfslachtig en inconsequent. Als
gevolg van de actie van den half-socialistischen Roo-
sevelt is een toestand ontstaan, waarin het particu-
lier initiatief wordt gedood en gelijktijdig de paiti-
culiere ondernemingsvorm blijft behouden. Den on-
dernemer wordt door de Overheid weinig of niets
verboden, maar ook niets beloofd, waardoor een situa-
tie is ontstaan, waarin aan het particulier initiatief niet een behoorlijke verhouding tusschen kans en
risico wordt gewaarborgd, die het noodig heeft, om
nieuwe investeeringen te verrichten en de leiding
van het zakenleven wederom tot zich te trekken.
Naast gebieden van de sterkste en meest starre staats-
bemoeienis vindt men plotseling domeinen van de
vrije economie, waarin nog onbeperkte concurrentie
heerscht. Gelijktijdig staan dus twee economische systemen naast en tegenover elkaar. De staat doet
door zijn groote inmenging wederom nieuwe con-
junctuurverschijnselen ontstaan.
Een andere inconsequentie.
Ook uit anderen hoofde is het systeem halfslachtig
en inconsequent. De Regeering wenscht starre of hoo-
ge bonen, ook in de depressie, terwijl de prijzen
variabel zijn. Een vrije
prijsvorming bij een star loon.-
peil maakt een synthese tussehen de sociale politiek
van de New Deal en ‘de natuurlijke hersteikrachten
der conjunctuur onmogelijk. De Amerikaansche eco
nomnie, die opgehouden heeft vrij te werken, heeft door haar halfstarheid ook haar eigen hersteikracht
verloren, zoodat een ,,crise de dirigisme” is ontstaan,
waaruit cle Regeering de conclusie had kunnen trek-
ken, ook de particuliere kapitaalsinvesteeringen te
dirigeeren of de prijzen te bmvaken. Van de ééne
gebondenheid pleegt men nu eenmaal automatisch in
de andere gebondenheid te vervallen. Duitschland is
iii zijn conjunctuurpolitiek – zij het dan ook wel-
licht noodgedwongen – veel consequenter geweest.
Aldaar worden niet alleen productie, bonen en prij-
1)
Men zie: ,,De verdwijning cener dynamisohe conjunc-
tuur in Amerika”, in E.-S.i. ‘van 15 Maart ji.
236
ECONÖMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Maart 1939
zon gedirigeerd, doch ook de kapitaalsinvesteeringen
der particulieren en
zelfs
het verbruik en het spai’en
zelf.
Dozen weg naar totale gebondenheid der economie,
naar het collectivisme in zijn vorm van algeheele
staatsconjunctuur, .hetzij staatskapitalistisch of -so-
cialistisch, heeft men in de Vereenigde Staten niet
wenschen te bewanddien. Men diene hierbij te beden-
ken, dat de Vereenigde Staten nauwelijks het pio-
niersstadium der gelukzoekers zijn ontgroeid en de
Amerikaan te veel individud.list’en liberaal is en te
veel op ,,rendement” ingesteld, om een staatssysteem
van volkomen gebondenheid met ordening van pro-
ductie, investeering en consumptie, te aanvaarden. Men komt derhalve niet verder dan tot een vervor-
ming of beperking van het ,,kapitalisme”.
Eenerzijds kan de eisch van starre bonen bij con-
junctureele bewegingen direct spanningen doen ont-staan, anderzijds zal de Regeering zich genoodzaakt
kunnen zien, te blijven ,,ankurbelen”, indien het par-
ticulier initiatief niet voldoende ontwaakt. Dit sys-teem zou tot een blijvende steunverleening aan het
bedrijfsleven kunnen ontaarden, met een steecLs ver-
dere opdrijving der leeningsbehoeften en der staats-
schulden.
Investeeringen en stacatsuitgaven.
De totale investeeringen in de Vereenigde Staten
vertoonen een groote correlatie met de staatsuitgaven.
De staat vertoont de grootste investeeringsactiviteit
en, toen de staatsuitgaven in September 1937 werden
stop
g
e
z
et, daalde
de
conjunctuur, daar geen compen-
satie werd gevonden in particuliere investeeringen.
De uitgavenpolitiek van den staat is niet alleen een
belangrijke voorwaarde voor een verder herstel ge-
worden, doch is zelfs slechts voor de handhaving van
de huidige industrieele productie noodig. Zoo zei’de
Roosevelt in zijn Congres-boodschap: ,,De noodzake-
lijkheid van hoogere federale uitgaven, teneinde een
achteruitgang in het zakenleven tegen te houden, is
thans een welbekend feit.”
Onvoldoende inkomensstijging.
Hier wordt de zwakke plek in het
con
j
unc
t
uur
beeld
blootgelegd. De Regeering moet alles doen om de
productie in de hoogte te drijven, teneinde daarmede
het nationale inkomen en de belastingontvangsten te
doen toenemen, doch het is de New Deal niet gelukt,
op voldoende wijze productieve waarden te creëeren. Het nationale inkomen is nog steeds onvoldoende om
een behoorlijk grootere productie der nationale in-
dustrie op te nemen. Daar de staatsinvesteeringen
zich tot objecten van betrekkelijk geringe, onmiddel-
lijke vruchtbaarheid beperken, is de koopkracht der
massa niet in die mate gestegen, als men had ge-
hoopt
2)
Daar de particuliere industrie anderzijds
over zichzelf vrij kan beschikken en er bij gebrek aan
goed’e winstvooruitzichten de voorkeur aan geeft, op
halve kracht te werken – het verbruik blijft nog
steeds aanzienlijk ten achter bij de productiecapaci-
teit -, blijft ook de werkgelegenheid onbevredigend.
Zoo lang in een en ander geen verbetering komt,
blijft het onmogelijk, met een stijging van het na-
tionale inkomen een budgetair evenwicht te bereiken.
) The Annalist noemt het volgende voorbeeld: ,,Public
construction projeots, with the possiïble exceprtioois of the low-oost .housing and slum-clearan.ce, do not inerease tihe
n1ate11aJ welfaro or the standard of liriug of the population
and therefore oonstiitute a waste of ,A
mer
i
oan
natiional
re.souroes. From this pint of view public expenditures for
buildïng thave the distinet disadnantage of being li.miited;
they do not haive unyth!iisg
like
the projeets of expansion
that private work has. Public •projecdÂs are also more
likely to de
c
li
ne
wheii private notivity expands. For .both
these reasons the development of a building boom when
public aathorities are se largely re.sonsible for so greait
a proportiou of builcling aotivit.y is more than unlikely.”
Geleende
we
l
vaar
t
s
t
oenem
i
ng.
Men kan met Regeeringsgelden natuurlijk alles
ondernemen, wat aan een prosperiteit de uiterlijke schijn vérieent, doch met eeii daadwerkelijke wel-
vaart héeft zulks weinig te maken, indien deze af-
hankelijk is van steeds stijgende staatsuitgaven. Door
het ,,koopen” van rootere activiteit in het bedrijfs
–
leven door middel van staatsgelden, die weer
moe
t
en
worden geleend (de deposito’s der banken worden door haar overwegend gebruikt om staatsschuld te
koopen), ontstaat een welvaart met een wrangen bij-
smaak, on.danksde creatie van ,,koopkracht”.
Het vertrouwen van de ondernemers in winstge-
vende productiemogelijkheden is door de staatsinmen-
ging, die weliswaar groote staatsuitgaven met zich
bracht, niet opgewekt; integendeel. Van eenig duur-
zaam effect dezer staatsuitgaven op het bedrijfsleven
is tot dusverre nauwelijks sprake geweest. Het lot
van de welvaart hangt af van het herstel van ver-
trouwen in kapitaalsinvesteeringen en van het ont
waken van een particulieren ondernemingslust. De
zakenwereld vertoont evenwel weinig ondernemingslust
of bereidwilligheid om normale handelsrisico’s te ne-
men. Er bestaat toenemende afhankelijkheid van de
staatsaanzwengeling en geneigdheid, tegen den staat
aan te leunen. De winstprikkel wordt inin.der gevoeld
en men zet het kapitaal niet meer in voldoende mate
als winstkans in. Men weet niet, wat de toekomst
brengt en voor terugkeer van het vertrouwen is juist
,,geloof in de toekomst” noodig, doch er heerseht een
algemeen onvermogen, om vooruit plannen te maken.
Dit zijn zeker erustige lacunes in den toestand, ook
buiten Amerika.
De belangrijke criteria voor en uiterlijke kentee-
kenen van een fundamenteebe verbetering in de con-
junctuur zouden een opleving van de particuliere
emissiebedrijvigheid ten behoeve van kapitaalsinves-. teeringen in productieiniddelen, zoomede een stijging
van de ,,commercial boans”
der
banken moeten zijn,
doch deze zijn er niet. Door het gebrek aan particu-
liere investeeringen wordt de overgang van een kunst-
matig herstel (ontstaande door middel van geforceer-
de aanzwengelingsmethoden van den staat) naar een
langdurig, reëel herstel, dat door de zakenwereld
zelf
wordt gedragen, op de lange baan geschoven.
Indicaties voor particuliere
mv
esteeringen.
Wat nu de particuliere kapitaalsinvesteeringen als
mogelijkheid eener gezonde stimuleering van de con-
junctuur betreft, is het zeer moeilijk van de behoefte
aan productiemiddelen een momentopname te maken,
zonder gevaar te loopen, individueele gevallen te
generaliseeren als een algemeen bestaanden toestand ‘).
Voor zoover tegenwoordig dergelijke investeeriugen
plaats vinden, betreffen deze, gelijk in 1936 en 1937,
in hoofdzaak rationalisatie der bedrijven, met het
del, de kostprijzert te verlagen en op arbeidskrach-
ten te besparen en dienen zij niet tot uitbreiding der
productie ). In uitzonderlijke gevallen worden kapi-
talen geïnvesteerd in nieuwe fkbrieken en dit heeft
dan ‘betrekking op nieuwe producten, zooals bijv. een
synthetisch textielproduct ,,nylon” in de chemische
industrie, waartoe de Dupont de Nernours een bedrag
van $ 10 millioen heeft uitgetrokken
5)•
De groote en
financieel sterke maatschappijen hebben in vorige ja-
ren aanzienlijke invosteeringen ten behoeve van de
‘) Het Isierni volgende is ontleend aan een rapport, dat
de .direotie van Cén d
er
grootste inveatment trusts, zelf
een gerenommeerd bankihuis in New-York, over de situatie
der groote bedrijven, wier of feoten de trust bezit, heeft
opgesteld.
,,When we have to pay 50 Cents nu hour to a girl
worth 28 Cts un hour, we find some way of eliminating
dier completely. Does this ‘help the oonuumer purohasriug power upon which the sale of our produets depends?” (uit-
lating van de directie van
ddr
der grootste bedrijven).
,,As fr venture capital, there seems lititle doubt that
worries over Administtraibion are a deterrent to expamsioai.”
(een andere uitlating).
22 Maart 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
237
rationalisatie of mechanistie harer bedrijven reeds
verricht, zoodat haar programma voor kapitaalsuit-
gaven voor 1939 beperkt is in tegenstelling tot klei-
nere ondernemingen. Van de meeste industrieele or
dernemingen zullen cle kapitaalsuitgaven in 1929,
geringer zijn dan idie in 1938. Een 50-tal groote on-
dernemingen zou in 1939 15 pOt, minder investeeren
dan in 1938, 55 pOt, minder dan in 1937, en 30 pOt.
minder dan in 1936. Natuurlijk diene men deze plan-
nen niet te veel als ,,principieel” op te vatten; zij zullen ongetwijfeld worden uitgebreid, indien de
conjunctuur zich gunstiger zou ontwikkelen, dan ver-
wacht werd
13)
Een drietal groote investeerders.
Wat nu verder de mogelijkheid van particuliere
kapitaalsinvesteeringen betreft, zijn er drie groote
bedrijfstakken, die normaliter aanzienlijke kapitaal-
behoefte ten behoeve van hun uitrusting met produc-
tiemiddelen ontwikkelen: de bouwvakken, de Open-
bare nutsbedrijven en de spoorwegen. Bestellingen
door deze drie groote basisindustrieën zouden van
niet onaanzienlijken invloed op de algemeene con-
junctuur kunnen zijn.
Bouwvakken..
Een typeerend en frappant bewijs van gebrek aan
particulieren investeeringslust is het feit, dat in
Januari de loopende contracten voor de constructie
van zware machines voor particuliere rekening nog
geen 10 pOt, van de totale contracten uitmaakten.
Duidelijk demonstreert deze tendens zich ook in de
bouwvakken. De openbare werken
(mcl.
de z.g. ,,work-
relief-construction”) bereikten in 1938 een topstand
van alle tijden met $ 4.1 milliard, doch dit bedrag
was nog minder dan de helft van het jaargemiddelde
der particuliere contracten van $ 9 milliard gedu-
rende 1920—’29. De bouwcontracten beliepeu in mil-
lioenen Dollars:
Particulier Openbaar Totaal
Gemiddelde 1920-1929
….
8.990
2.593
11.583
1933
….
2.126
1.890
4.016
1937 .. . . 5.111
3.564
8.675
1938 . . . . 4.685
4.105
8.790
Wegens den grooten invloed van de bouwbedrijvig-
heid op de conjunctuur staan wij hierbij nog een
oogenblik stil. Ramingen van het
potentieel
tekort
aan huizen zijn slechts voorspellingen van de i.itein-
delijke vraag naar woongelegenheid en hebben als
zoodanig slechts meeren’deels theoretisch belang. De
werkelijke
vraag naar woongelegenheid is in hoof d-
zaak afhankelijk van factoren, zooals de algemeene
zakenbedrijvigheid, cle werkgelegenheid,. het niveau
van de inkomens der consumenten, enz., factoren, die
in hoofdzaak den bouw van nieuwe huizen bepalen,
veel meer dan den levensduur, bevolkingsgroei, enz.
Zoolang dus deze hoofdfactoren geen verbetering on-
dergaan, zal de bouw van woonhuizen uit particulier
initiatief en met particuliere gelden geen grooten
dmvang aannemen. Daarbij komt, dat eenerzijds de
bonen in de bouwvakken uitzonderlijk hoog zijn,
waardoor de bouwkosten zonder overheidshulp niet
omlaag kunnen, terwijl
anderzijds
een stijging der
huren uitblijft, waardoor de aantrekkelijkheid van
den huizenbouw, met het doel, de woningen te ver-
huren, niet toeneemt. Weliswaar
411
de bouwkosten
van huurwoningen voor één gezin per eenheid van
gemiddeld $ 7.284 in 1937 tot $ 6.535 in 1938 gedaald,
doch deze daling houdt verband met den kleineren
omvang dezer woningen, wier totale vloeroppervlakte
in 1938 gemiddeld 18 pOt. kleiner was dan in 1937.
Naar een particuliere ,,boom” in de bouwvakken ziet
het er geenszins uit, hoewel verwacht mag worden,
dat de bedrijvigheid hierin zal stijgen door de actie,
welke de Regeering door middel van de Federal
iousing Administration (o.a. verleening van hypo-
6)
Tot zooverre •het rapport.
thecaire credieten door de Overheid voor den woning
–
bouw) ten toon spreidt.
Nutsbedrijven.
Daar de politieke druk op de nutsbedrijven is ver-
minderd en de Regeering den eigen bouw van cen-
trales niet buiten het Ten»esseeclal zou uitbreiden,
het stroomverbruik sterk toeneemt en de maximum
capaciteit der bedrijven zelfs benaderd wordt, stijgt
de mogelijkheid, dat de electriciteitsindurtrie door
middel van kapitaalsemissies investeeringen zal gaan
verrichten. Een plan tot investeering ter waarde van
een milliard Dollar zou in voorbereiding zijn. Men
vestigt hierop zijn hoop tea aanzien van eenige ver-
levendiging in de conjunctuur.
Spoorwegen..
De hoop op bestellingen door de spoorwegen van
nieuw materieel dient niet hoog te worden aangesla-
gen, zoolang de vooruitzichten voor het spoorwegbe-
drijf zoo zeer in nevels verborgen blijven, zijn situatie
zoo ongunstig blijft en radicale maatregelen voor de
gezondmaking van de 100 failliete spoorwegmaat-
schappijen met een gezamenlijke gefundeerde schuld van $ 3.5 milliard en een aandeelenkapitaal van $ 2.1
milliard nog niet zijn genomen. De behoefte aan
nieuw materiaal schijnt trouwens geenszins dringend
te zijn. Het geaccumuleerde tekort aan materieel
wordt in theorie wel eens op $ 2.5 milliard geraamd,
doch in werkelijkheid zou men in staat zijn, met het
bestaande materieel één millioen wagonladingen per
dag te verwerken, tegen 7
A
800.000 wagonladingen
als maximum in tijden van vroegere hausseconjunc-
tuur. Indien er inderdaad behoefte zou bestaan aan
nieuw materieel en de vooruitzichten beter zouden
zijn, zouden thans zelfs de failliete sporen hun be-
hoefte door middel van de plaatsing van ,,equipment
trust certificates” kunnen dekken.
Voorwitzichte’p, zijn moeiijk te peilen.
Zoo kunnen de kansen op particuliere kapitaals-
investeeringen, ook wegens het ontbreken van een
noodzakelijke of dringende behoefte aan nieuwe pro-
ductiemiddelen – in algemeenen zin genomen –
niet hoog aangeslagen worden. Sinds de jaarswisse-
ling is nu, na een zeer sterke en snelle stijging van
de industrieele productie gedurende slechts weinige
maanden, wederom een langzaam dalende tendens in-
getreden, niettegen.staande het jaargetijde voor een
herstel gunstig is en de ,,pump priming” haar cul-
minatiepunt nadert. Roosevelt maakt nu verschei-
dene, vriendelijke révérences naar de zijde van het
bedrijfsleven, zonder welks medewerking hij niet zal
slagen. Beteekent deze verzoeningsgezindheid vbn Washington tegenover het bedrijfsleven nu, dat het
roer der Regeering principieel wordt omgegooid en
naar beter begrip wordt gestreefd, of zou men slechts
met een opportunistische, tijdelijke zwenking als wan-hoopsuiting van eigen onmacht te maken hebben, zoo-
dat, indien het inderdaad gelukt, het kapitaal uit zijn
schuilhoeken te lokken, over eenigen tijd de ,,refor-
matie” door de Regeering opnieuw een aanvang zou
nemen? De tijd zal dit leeren. Het is echter nauwe-
lijks te verwachten, dat de Regeering haar eigen
,,reform legislation” zal verloochenen. Of zal zij een
deel daarvan wijzigen? Zal zij er in toestemmen, dat
de Wagner Act geamendeerd zal worden? Zal zij de
,,Oapital Gains Tax” intrekken? Zj wenscht, dat de
sporen kapitaalsuitgaven verrichten, doch zal de wet-
geving. zoodanig zijn, dat zij voor de sporen behoor-
lijke vooruitzichten helpt te openen? Ook dit ‘dient
te worden afgewacht.
Wel is de sfeer tusschen Overheid en het bedrijfs-
leven verbeterd, doch de vriendeljkheden, die aan het
adres van de zakenwereld worden gericht, houden
nog geen belofte voor een verlaging van arbeidskos-
ten in. Overigens beteekent misschien het uitblijven
van hervormingen voor den ondernemer tea minste
238
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Maart 1939
een periode van eenige controleerbaarheid dor ar-
beidskosten. Er is evenwel niets, dat er op wijst, dat
de Overheid haar koopkrachttheorie heeft laten va-
ren
7)
Mogelijk staat men voor een interessante ont-
wikkeling en voor een belangrijken tweespr-dng in de
Vereenigde Staten
S)
Tot dusverre sluimerde de ere-
dietvulcaan rustig. Zal hij eens tot een uitbarsting
komen, inidien het particuliere initiatief zou ontwa-
ken en de geweldige conjunctuurreserves tot volle
ontplooiing zouden geraken? Meer dan ooit is het
gevaarlijk, zich op het gladde ijs der prognose te
wagen, te meer, nu de cychis en de zelfwerkzaamheid
of het dynamisch karakter der conjunctuur, op den
achtergrond zijn geraakt. Dr. J.
SNOEe.
7) De zakenwereld schijd.t tamelijk sceptisch te zijn.
Zoo zegt The AnnaÂist: ;,We are imposed hy the unusual1y
keen realisatjion en the part of business men that the
expeotod improvesnenit will be arbif.icial to the extent that
.i,t is caused .by government acbirvi,ties. There is far greaiter
•skeîpticism en this score than tihere was in.
1935 and 1936.
There lis a genuine doubt in the minds of many
business men that private capital will carry the bad after
.heavy igovernment expensiltures begin to taper of f.”
– 8)
The Guaranty Sui
–
vey zegt: ,,As long nearly one
sixth of the enitire population are teceiving one or more
forrns of pub]iic relief; it is evident that a situatiön exists wrhioh is atrongly injimical to economie and sooiail pro-
gress.”
TWEEDE GRONINGER-DAG.
In onze beschouwing over den Groninger-Dag 1938 hebben wij de aandacht, erop gevestigd, dat de proble-
men, die toen ter sprake kwamQn, van nationalen
aard waren, maar dat het van zoo groote beteekenis
is om hen eerst in kleineren kring te brengen.).
Daarvoor is de provincie Groningen zoo bij’ uitstek
geschikt en zeker voor het probleem, dat toen in het
middelpunt van do besprekingen. stond, de verhou-
ding tusschen stad en platteland.
Deze Groninger-Dag week in zijn opzet in zooverre
van den vorige af, dat hij’ opgenomen was in de nieu-
we stichting ,,De Groninger Gemeenschap”. Daarmede
werden twee dingen vereenigd, nl. het streven naar
hetér begrip van elkaar’s moeilijkheden op economisch
gebied en de concreta samenwerking tot opbouw van
een nieuwe gemeenschap en het aa.nkweeken van het
nationaal hof en saarnhoorigheidsgevoel.
Terecht werd er door den Commissaris van de Ko-
ningin op gewezen, dat hiermede niet iets overbodigs
of oppervlakkigs wordt gedaan, daar di.t streven reeds
hij zeer velen weerklank vindt. Inderdaad, maar wij mogen daaraan zeker toevoegen, dat het in Gronin-
gen niet bij woorden blijft, maar ‘dat daar ook daden
worden verricht. In dit opzicht is onze Noordelijke provincie een voorbeeld voor ons allen, omdat met
groote voldoening geconstateerd kan worden, dat daar
de gelederen zich sluiten. Dit trof den buitenstaander
sterk in de rede van Mr. Linthorst Homan, vooral
bij zijn woorden ,,de conflicten nemen af, het saam-
hoorigheidsgevoel en, Gode zij, dank, het sociaal ge-
voel stijgen merkbaar”.
De nieuwe opzet van dozen Groninger-Dag kwam eveneens duidelijk naar voren in het openingswoord
van den Minister van Economische Zaken, die eenige
gevallen toelichtte van botsingen van belangensferen
bij de invoering van wettelijke maatregelen. (zuivelpro-
bleem, tuinbouw, en belangen van industrie en land-
bouw). Het ingrijpen van de Overheid in het econo-
misch leven tast altijd bepaalde belangen aan en
daarom past het ondergeschikt makn van de eigen
belangen aan het algemeen belang geheel in de ge-
meenséhapsgedachte. De Overheid heeft hierbij ech-
ter èen dubbele taak. In de eerste plaats er voor te
zorgen, dat inderdaad het algemeen belang wordt
1)
Zie ôns artikel ,,Groninger-Dag
1938″
un
E.-S.1. van
19 Juli 1938.
gediend en. verder dat goede voorlichting wordt ge-
geven, opdat het publiek den samenhang van de
verschillende maatregelen kan begrijpen en daardoor
leert inzien, waarvoor de offers gebracht worden. De.
duidelijke en korte uiteenzetting van den Minister over het zuivelprobleem was daarom zeer op haar
plaats. Het ware te wenschen, dat dergelijke eenvou-
dige uiteenzettingen van een ingewikkeld probleem
vaker van officieele zijde plaats vinden
2)
Tot de economische moeilijkheden, waarmede de
provincie Groningen te kampen heeft, behoort vooral
de agrarische werkloosheid. Dr. Hofstee wees erop,
dat tengevolge van het overheerschen van de grootere bedrijv(-n in. den Landbouw de invloed van ratioriali-
satie en mechanisatie in Groningen waarschijnlijk
grooter geweest is dan elders, en dat de arbeidspro-
blemen in de agrarische gebieden in Groningn niet
in de eerste plaats hun oorzaak in de depressie
vinden.
Deze uitspraak lijkt ons niet geheel houdbaar.
Weliswaar is de mechanisatie in den Landbouw van
ouderen datum, maar o.i. is dit proces in de depressie
verscherpt tengevolge van de wanverhouding tus-
schen prijzen en kosten. Rationalisatie en mechani-
satie hebben in de depressie vooral plaatsgevonden in
die bedrijven, welker producten aan een sterke prijs-daling onderhevig waren. Hoewel wij voor den Gro-
ninger Landbouw niet over gegevens beschikken, mee-
nen wij, dat de verklaring van de verwrongen prijs
–
en kostenstructuur ook hier i,an gelding is. Ir. De
Langen heeft o.i. terecht in zijn rede ook dien kant
van het probleem ahngeroerd.
In tegenstelling tot de agrarische werklopsheid lig-t
de werkloosheid in cle niet-agrarische bedrijven be-
neden het gemiddelde van het geheele land, w’aai’door
de totale werkloosheid naar verhouding geringer is
dan het landsgemiddelde. Groningen heeft in verband
met het agrarisch karakter een groote winterwerk-
loosheid. Ir. De Langen noemde in zijn rede verschil-
lende middelen om deze seizoenswerkloosheid te be-
strijden. Verder wees deze inleider op de noodzakelijk-
heid vaxi een intensiveering van den Landbouw in
Groningen, daar landaanwinning en ontginning noch
een onmiddellijke noch een duurzame oplossing bren-
gen van het vraagstuk van de overbevolking.
Wat de tewerkstelling in de industrie betreft, heeft
de Noordelijke Economisch-Technologische Organisa-
tie reeds verschillende plannen bestudeerd, welke in
sommige gevallen, aldus Prof. Van Os in zijn rede,
met goed resultaat zijn afgewikkeld.
Deze spreker wees verder op de noodzakelijkheid
van een nauweren hand tusschen universiteit en be-drijfsleven. In de eerste plaats dwingen de omstan-
digheden ertoe om de resultaten van het toegepast
natuurwetenschitppeljk onderzoek aan het bedrijfs-
leven beschikbaar te stellen, teneinde onze positie
0])
industrieel gebied te handhaven of te versterken. Ver-
der ken de klove tusschen hetgeen de universiteit geeft en wat de maatschappij eischt, verkleind of
weggenomen worden, doordat de studenten tijdens of
aan het einde van hun studie een afhuiging maken in
de richting van de toegepaste wetenschap. Het deed
ons genoegen, dat op dit punt de aandacht werd ge-
vestigd, want van de mogelijkheden, die er op dit
gebied bestaan, dient in ons land meer dan tot dus-verre gebruik te worden gemaakt. Groningen heeft
door de recente oprichting van een sociologisch in-
stituut en een economisch-technologische organisatie
een nieuw apparaat gekregen om den band tusschen
Universiteit en bedrijfsleven te versterken.
v.d.V.
) De wensdhelijkheid hiei’van is reeds eerder betoogd.
7ie het arti’ked van den heer W. Glaistra ,,E0onomische
voorliichtiing ten behoeve vaili liet publiek” in E.-S.B. ‘van
13 Juli 1938.
22 Maart 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
239
DE ECONOMISCHE GEVOLGEN VOOR
DUITSCHLAND VAN DE RECENTE VER-
ANDERINGEN iN MIDDEN-EUROPA.
De inlijving van cle ‘deden Bohemen en Moravië
van het voormalige TsjechoSlowrakije door Dui,tsch-
land en het door dit land aanvaarde proteotoraat
over Slowakije doen de vraag rijzen, welke voordeelen
Duitschiand van deze usurpatie verwacht. Daarnaast
is het van belang na te gaan, welke veranderingen
uit deze gebeurtenissen zullen voortvloeien voor de
vroegere Tsjeeho-Slowaaksche gebieden.
Veelal wordt de meening uitgesproken, dat Tsjecho-
Slowakije na de verschillende amputaties, die het zich
in het laatste kwartaal van 1938 moest laten welge-
vallen, een overwegend agrarisch karakter zou heb-
ben gekregen. Deze meening is niet geheel juist.
Onderstaande cijfers geven hieromtrent eenig inzicht.
Opper-
Aantal
Werkzaam in
vlakte
inwoners
industrie
landbouw
1000 k.m.
2
1000
1000
Tsj.-Slowakije totaal
99
9.807
3.137
3.690
Bohemen ……….
32
4.472
1.684
1.194
MoraviëenTsj.Silezië
17
2.333
914
697
Slowakije ……….
38
2.450
484
1.396
Karpathen-Oekraïne
fl
552
55
403
Hieruit blijkt, dat de thans ingelijfde gebieden een
sterk industrieel karakter hebben,
2.6
millioen per-
sonen zijn werkzaam in de industrie, en slechts 1.9
mifljoen in den landbouw. Het als vazalstaat van
Duitschland voortbestaande Slowakije heeft een over
–
vegend agrarisch karakter, terwijl de aan Hongarije
overgelaten Karpat.hen-Oekraïne een zuiver agrarisch
gebied is.
Het groote probleem, waarvoor Duitschiand zich
tegenwoordig gesteld ziet, is het verkrijgen van de-viezen voor zijn invoer. De Duitsche handelsbalans
is den laatsten tijd bijna voortdurend passief onder
invloed van den grooten invoer van grondstoffen voor
de uitvoering van het vierjarenplan en de militari-
satie van het geheele volk eenerzijds, en van de min-der gunstige ontwikkeling van de wereldconjuuctuur
en de tegenzin, die in sommige landen tegen Duitsche
goederen bestaat, anderzijds. Deze ongunstige ontwik-
keling van de handelsbalans leidt tot de noodzaak den
uitvoer van Duitsche producten met alle mogelijke
middelen te vergrooten. Dat Duitschiand zich wat
dit betreft in een critieke phase bevindt, wordt wel
duidelijk geïllustreerd door Hitlers rede van 30
Januari jl., waarin hij aan de noodzakelijkheid van
een vergrooting van den uitvoer uitdrukking gaf met de woorden: ,,exporteer of sterf”.
De imilijving van Bohemen en Moravië moet dus in
de eerste plaats van het gezichtspunt van de devie-
zenpositie uit worden beschouwd.
Een directe winst is de inmiddels naar Berlijn
overgebrachte goud- en deviezenvoorraad van de Na-
tionale Bank van Tsjecho- Slowakije. De goudvoorraad
bedroeg einde Februari Kc. 2362 millioen, waarvan
ca.
‘
Y3zich in het buitenland bevond. De deviezenpor-
tefeuille was Kc. 1052 millioen. In hoeverre de goud-
saldi in het buitenland aan Duitschland overgedra-
gen zullen worden, is zeer de vraag. De versterking
van de Duitsçhe goud- en deviezenvoorraden uit
dezen hoofde zal dus R.M. 250 â 300 millioen be-
dragen). Dit
0
1) zichzelf niet onbelangrijke bedrag
kan echter slechts een zeer tijdelijke verlichting
geven, en heteekent in geen geval een oplossing voor
de problemen waarvoor Duitschianci zich gesteld ziet.
Tegenover deze rechtstreeksche winst staat, dat
de mogelijkheden voor den buitenlandschen hcindel in verband met cle ieacties in het buitenland ongun-
stiger zijn geworden. Zoo is de kans op een handels-
accoord met Engeland, waarop in Duitschlan.d ten
zeerste prijs werd gesteld, voorloopig verkeken. De
Vereenigde Staten reageerden met de afkondiging
van een reeds eenigen tijd overwogen retorsierecht op
den invoer uit Duitschland van 25 pOt. Dit zal den
1)
100 Ke. = 8.60 R.M.
buitenlandschen handel en daarmede de deviezenposi-
tie zonder twijfel ongunstig beïnvloeden.
De inlijving zou verder invloed op de deviezenpo-
sitie kunnen hebben, indien Duitschland uit deze
gebieden goederen kan betrekken, waarvoor het tot
duverre met deviezen moest betalen, of indien de
buitenlandsche handel dezer gebieden deviezen op-
levert.
Het noo:dzakelijkste deel van den Duitschen invoer
bestaat uit grondstoffen en voedingsmiddelen.
Voor September 1938 had Tsjecho-Slowakije een
belangrijke agrarische productie, maar de post voe-
dingsmiddelen toonde op de handehbalans toch nog
een passief saldo.
Buitenlandsçjhe handel ‘in
1937
in milliarden Kc.
grondstoffen en
eind-
voedingsmiddelen lmaÂffabmiikaten producten
invoer
……….
J.4
6.3
3.3
uitvoer ………
1.0
2.4
8.6
saldo ………..
-0.4
—3.9
+5.3
De thans door Duitschland ingelijfde gebieden heb-
ben een aanzienlijk tekort aan agrarische producten.
Slowakije had een surplus, maar de vruchtbaarste
graangebieden werden bij het accoord van Weenen
aan Hongarije toegewezen. Voor zoover thans nog
een surplus aanwezig is, zal dit wel geheel voor
Duitschland bestemd zijn. Voorts is de zuiver agra-rische Karpathen-Oekraïne aan hongarije overgela-ten. De conclusie is gewettigd, dat, voor zoover het
voedingsmiddelen betreft, de inlijving van Bohemen
en Moravië Duitschland eerder deviezen zal kosten
dan opleveren.
Wat de grondstoffen aangaat, zijn de vooruitzichten
voor een aanzienlijke deviezenbesparing evenmin gun-
stig. Hout kan van belang zijn, maar de boschrijkste
streken worden gevonden in Slowakije en vooral in
de Karpathen-Oekraine. De houtexport van Tsjecho-
Slowakije naar Duitschland was belangrijk, hij be-droeg in 1937 bijna 25 püt. van den totalen uitvoer
naar dat land. De Duitsche invoerbehoefte aan hout
na den Anschlusz is niet bekend, daar de voorloo-
pige statistiek over 1938 slechts het Rijk zonder Oos-
tenrijk omvat. In ieder ‘geval zal de vermeerderde
houtproductie zeer welkom zijn.
Wat de overige grondstoffen betreft, in September
verloor het land vrijwel alle bruinkoolvel’den en een belangrijk deel van de kolenmijnen en ijzerertsvoor-
raden. De kolen- e ijzerertsproductie van het ver-
kleinde gebied bedroeg nog ongeveer 5 pOt. van die
van Duitschland.
Slechts steenkolen werden uitgevoerd, het aandeel
hiervan in den totalen uitvoer bedroeg in 1937 2.2
pOt. IJzererts moest nog in belangrijke mate ge-
importeerd worden.
Het is duidelijk, dat Duitschland geen noemens-
waardige hoeveelheden grondstoffen, die het tot dus-
verre in het buitenland moest koopen, binnen zijn
grenzen krijgt. Ook hierdoor zal dus geen deviezen-
besparing bereikt worden.
Zal het dan mogelijk zijn door den buitenlandschen
handel van Bohemen en Moravië deviezen te krij-
gen? Het ,,groote” Tsjecho-Slowakije van voor Sep-
tember 1938 had regelmatig een betrekkelijk klein
uitvoersaldo:
Buitenlandsche handel van Tsjecho-Slowakije.
(In milliarden Kc.)
1929
1933
1935
1936
1937
Invoer …………
20.0
5,8
‘6.7
7.9
11.0
Uitvoer ……….
20.5
5.8
79
8.0
12.0
IJitvoersalcio
0.5
–
1.2
0.1
1.0
De invoer bestond voor een groot deel (in 1937
57.3 pOt.) uit grondstoffen en haiffabrikaten, terwijl
de uitvoer in nog sterkere mate (in 1037 ruim 72
pOt.) uit eindproducten bestond. Alleen de glasin-
dustrie, de porseleinindustrie, de papier- en houtnij-
verheid en cle suikerindustrie verwerkten binnen-
1)
100 Ke: =
8.60 R.M.
240
ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN
22 Maart 1939
II
landsche grondstoffen. Deze industrieën leverden in
1931 16 pOt. van den export. De porseleiniudustrie
ging in September reeds vrijwel geheel over naar
Duitschiand en de glasindustrie voor ruim 60 pOt.
De rest van de industrie is voor haar productie af-
hankelijk van den invoer van grondstoffen. Het is
duidelijk, dat deze, gezien den deviezennood van het
Rijk, niet meer vrij zal kunnen plaats vinden. Deze moeilijkheid, om grondstoffen uit het buitenland te
betrekken, zal ongetwijfeld een uiterst ongunstigen
invloed op den export hebben. Een belangrijk deel
van den Tsjechischen export ging tot dusverre naar
de Vereenigde Staten, dat na Duitschiand de groot-
ste afnemer was. Deze export zal zeer zwaar ge-
troffen worden, want Duitschland heeft met de
Vereenigde Staten geen meestbegunstigingsovereen-
komst, waardoor de invoer aan hoogere invoerrechten
onderworpen is. Daarenboven is juist dezer dagen
een retorsierecht van 25 pOt. voor Duitsche pro-
ducten afgekondigd.
Het bovenstaande samenvattende, komen
wij
tot de
conclusie, dat
deviezenbesparing alleen mogelijk zal zijn in ver-
band met den invoer van hout, maar dat deze sinds
den Anschlusz van minder belang is geworden,
van de overige grondstoffen alleen kolen voor
export in aanmerking knanen komen. Dit zou wat
deviezen kunnen opleveren,
de industrieele export waarschijnlijk gevoelig zal
dalen.
Het lijkt in hooge mate onwaarschijnlijk, dtt door
de inljving der Tsjechische gebieden de deviezen-
positie van het
Rijk
zal verbeteren. Wellicht zal
01)
den duur de toestand eerder ongunstiger worden.
* *
*
Het Derde Rijk lijdt onder een aanzienlijk gebrek aan arbeidskrachten. Volgens een schatting van Dr.
Syrup in Soziale Praxis bedraagt het tekort thans
ca. 1 millioen personen. In hoeverre zal de inlijving
hier verbetering kunnen brengen? Tsjecho-Slowakije
had de laatste jaren te kampen met een belangrijke
werkloosheid. Juist in den loop van 1938 was hierin
echter verbetering gekomen. D.e werkloosheid heersch-
te het sterkst in de overwegend Duitsche gebieden,
zoodat de afscheiding van de Sudetengebieden het
aantal werkloozen van 165.000 in het einde van
Augustus tot 77.000 eind October deed dalen. Dit
aantal is voor het tekort aan arbeidskrachten van
geenerlei beteekenis. Bovendien is uit de ervaring
bij de annexatie van Oostenrijk gebleken, dat het uitermate moeilijk was de werkloozen te werk te
stellen in het oude Rijksgebied. Oostenrijk had eind
December 1931 369.000 werkloozen, en een jaar later
waren ‘er nog 150.000, ondanks het nijpende tekort
aan arbeidskrachten. In dit opzicht is de inlijving
voor liet Rijk dus van geen enkel belang.
Wel levert de inhijving een aantal voordeelenvan
,,wehrwirtschaftlichen” aard op. Een groot aantal
fabrieken van wapens en oorlogsmateriaal, waaron-
der de bekende Skoda-Werke, zijn thans in Duitsch
bezit gekomen. Dit beteekent een belangrijke ver-
grooting van de productiecapaciteit der oorlogsin-
dustrie. Een groote ma’teriaalreserve voor de Rijks-
weer is de uitrusting van het voormalige Tsjechische
leger, bestaande uit 40 zeer modern uitgeruste’ divi-
sies. Tenslotte wordt de Duitsclie grens zeer aan-
zienlijk verkort, al staat hier weer tegenover, dat een
groote groep niet-Duitschers ‘binnen de- grenzen is
gebracht, die vermoedelijk in geenen deele met
Duitschland sympathiseeren. ‘ to
4 *
Een korte beschouwing van de gevolgen voor de’
ingelijfde gebieden leert het volgende:
1. cle industrie dezer gebieden zal groote moeilijk-
heden bij haar grondstoffenaanvoer moeten verwach-
ten. In verband hiermede zal ook de export waar-
schijnlijk een daling vertoonen. Deze zal nog ver-
sterkt worden door de ongunstige voorwaarden waar-
onder
.
Duitschiand naar de .Vereenigde Staten uit-
voert, imrners dit land was op een na de belangrijkste
nemei vân Tjecho-Slowakje. De industrie zal tron ioodzakéljkerw
–
ijze een omvorming moeten
ondergaan. Hiervobr is echter kapitaal noodig, en
het is de v.1aag of dit beschikbaar zal zijn.
2. Boheinen vormt een historisch gegroeide econo-
mische eenheid. De gebeurtenissen van September
leidden er toe, dat bepaalde deelen van deze eenheid
bij Duitschland kwamen en andere deelen Tsjechisch
bleven. Hierdoor ontstonden voor vele industrieën
moeilijkheden, doordat opeenvolgende productiestaclia
in hoofdzaak in verschillende landen kwamen te lig-
gen, terwijl ook het verlies van vrijwel alle bruinkool-velden voor tal van industrieën moeilijkheden gaf. Op
dit gebied is de eenheid thans weer hersteld.
H. E. B. SOHMALHAUSEN.
DE KOLENPOSITIE IN 1938.
II.
Onze vaste medewerker voor steenkolen schrijft ons:
Polen.
Dit land heeft zijn kolenindustrie gedurende het
afgeloopen jaar een klein weinig kunnen verbeteren.
Zoowel de productie als de export namen toe, de
voorraden echter waren aan het eind van 1938 bijna
een half millioen ton grooter dan een jaar daarvoor.
De productie steeg van 36.13 millioen ton in 1937
tot ca. 38 millioen ton in 1938. De binnenlandsche
afzet bedroeg in 1938 ca. 23 millioen ton tegen 22
millioen ton in 1937, de export respectievelijk 11.69 millioen ton en 11.30 millioen ton. Wij zien dus, dat
de productie met 5.5 pOt., de biiinenlanidsche afzet
met 5.7 pOt., de export echter slechts met 3.3 pOt.
toegenomen is. Bij al deze cijfers is het van Tsjecho-
Slowakije verkregen gebied van Teschen, waar de
Karwiner kolen gedolven worden, niet in aanmerking genomen. De productie van de nieuw verworven mij-
nen is ca.
71%,
millioen ton per jaar en het zal den
Poolschen kolenhandel wel voor moeilijkheden plaat-
sen voor deze kolen a.fzetgebieden te vinden. De
Poolsch-Engelsche kolenovereenkomst werkte echter
remmend op expor-tverruiming, reden waarom zij op-
gezegd werd en nieuwe onderhandelingen aangeknoopt
werden, waarbij Polen hoopt een meer bevredigende
regeling te kunnen treffen.
De prijzen van de exportkolen zijn vrij lang op
hetzelfde peil gebleven en toonden eerst tegen het
eind van het jaar neiging tot vaster worden. Langen tijd heeft er een loonconflict bestaan, dat
gelukkig eind September bij scheidsrechterlijke uit-
spraak tot een oplossing gekomen is, althans voor
Oost Opper-Silezië, waar een gemiddelde loonsver-
hooging van 3 pOt. toegestaan werd.
De extra-a.ssurautiepremies te betalen op ladingen
Poolsche kolen voor bestemmingen Zuidelijker dan
Bordeaux moesten gehandhaafd blijven, behalve voor
Robur kolen, echter weer met uitzondering van Zuid-
Amerika. De extra-premie werd indertijd verlangd,
daar de verzekeringsmaatschappijen nogal zware ver-
liezen geleden hadden tengevolge van zelfonthranding
van ladingen Poolsche kolen.
België
De productie van kolen, cokes en briketten in Bel-
gië heeft in het afgeloopen jaar een kleinen achter-uitgang ondervonden, zooals blijkt ‘uit de volgende
cijfers:
1938
1937
eteenikolen
…….
29575.400 rWa 29.680.930 ton
cokes
…………
4.702.680 ,,
5.899.670
1riketten
…….
1.701.470
1.837.830
35.979550 ton 37.418.430 ‘ton
22 Maart 193
ECONOMISCH-STATISTI SCHE BERICHTEN
241
Evenals in andere landen, is ook in België het hin-nenlandsche verbruik afgenomen, zelfs in zoo sterke
mate, dat bij verminderde productie en invoer en ver
–
hoogden uitvoer de voorraden belangrijk gestégen zi
en wel va.n 675.990 ton aan het eind van 1937 to
2.222.270
ton eind 1938. Vei’schillende van de oudeie
mijnen kunnen economisch niet meer mee en worden,
als de exploitatie te ongunstig geworden is, gesloten.
Sinds 1918 zijn er op ideze wijze in de Borinage reeds
22
mijnen stilgelegd. Voor het overige ligt het in de bedoeling de oudere mijnen financieelte steunen uit
de op kolen, cokes en briketten te heffen invoerrech-
ten, die voor huisbra.ndkolen 15 Francs, voor indus-
triekolen 10 Francs en voor cokes 5 Francs per ton
bedragen. Behalve dit invoerrecht zou er nog een
recht van 2 pOt. ad
valorem geheven worden.
Gedurende geruimen tijd heeft er weer een loon-
conflict bestaan, voornamelijk om de handhaving van
de twee bijzondere loontoeslagen van 5 pCt. elk, die
in 1937 toegestaan werden. De mijneigenaren wilden
deze 10 pOt. weer annuleeren, waartegen de mijnwer-
kers zich met hand en tand verzetten. Een voorstel
tot oplossing van het geschil kwam hierop neer, dat
op een nader overeen te komen tijdstip alle kolen-
prijzen met 5 Francs per ton verhoogd zouden wor-
clan, welke verhooging niet ten goede der mijneigena-
ren zou komen, doch in een fonds gestort zou wor-
den, waaruit de noodlijdende Waalsche mijnen, die de
concurrentie met de moderne Limburgsche mijnen
niet kunnen volhouden, gesteund zouden worden. Als
tegenprestatie zouden de mi.jneigenaren ermede ac-
coord moeten gaan slechts ébn van de bijzondere loon-
toeslagen van 5 püt. te annuleeren, de andere te
handhaven.
De invoer heeft in 1938 een zeer belangrijken terug-
slag gekregen, vooral die van cokes.
De uitvoer van kolen is gestegen naar alle landn
met uitzondering van Italië, Portugal en Marokko.
De levering van bunkerkolen heeft een flinke ople-
ving gehad en steeg van 264.576 ton in 1937 tot
348.384 ton in 1938.
De juiste in- en uitvoercijfers zijn:
1938
1937
invoer
uit,voer
tinvoer
uitvoer ton
tn
ton
ton
Kolen ………
4.493.657 4.753.748 6.167.267 4.390.127
Cokes ………
1.937.648 1.204.300 3.185.935 1.319.572
)3rikerbtc’n …..
127.303
654.912
163.542
660.845
Frankrijk.
Viel dit land in 1937 geheel uit den toon van de
toen allerwege gunstige resultaten, ook in 1938 neemt
Frankrijk een uitzonderlijke positie in, maar nu in
gunstige beteekenis. Het was al zeer spoedig geble-
ken, dat het in de kolenindustrie economisch onmoge-
lijk was met de 40-urige werkweek uit te komen. De
productie liep met rassche schreden’ terug en de in-
voer nam onrustbarend toe in 1937, wat Frankrijk
schatten aan deviezen gekost heeft. Er werd een stel-
stel van extra ploegen ingevoerd met als zeer bevre-
digend resultaat, dat de productie van de Fransche
mijnen toegenomen is. Dit is eveneens het geval niet de cokesproductie, terwijl de productie van briketten
verder terugliep. Toch bleef de kolenproductie nog
ongeveer 7Y2, millioen ton achter bij de recordjareu
1929 en 1930. De productie van 1938 was, vergeleken
bij die van 1937:
1938
1937
Kolen …….
47.559.300
ton
45.333.744
ton
Cokes …….
4.282.270
4.259.388
J3riketten …
5.973.409
6.160.106
Eind 1938 bedroeg het aantal mijnarbeiders, onder
en boven den grond, 249.000 tegen 244.500 eind 1937.
Het binnenlandsche verbruik is in 1938 met 68.2
millioen ton niet minder dan 8 millioen ton achter-
gebleven bij dat van 1937, toen het verbruik 76.2 mil-
lioen was. Er zijn verschillende oorzaken voor dezen
achteruitgang in het verbruik, zooals: vrij belangrijke
voorraden bij het begin van 1938, terwijl dit, niet
het oog op de dalende markten der laatste maanden
yan het jaar, eind 1938 niet het geval was, een zacht
voorjaar, het overgaan van kolen op hydro-electrische
kracht, de technische verbeteringen in de stookinrich-
tingen, enz. Voor het grootste deel echter is de alge-
meene conjunctuurdaling debet aan de verbruiksver-
mindering van brandstoffen. Deze vermindering in
het verbruik is de onmiddellijke aanleiding tot de bui-
tengewoon sterke daling van den invoer, die van 1936
op 1937 van 18.65 tot 24:62 millioen ton gestegen
wa.s. De invoercontingenten werden per 1 Mei van
95 pOt. op 80 pOt. teruggebracht en daarna per 1 Oc-
tober nogmaals tot 65 pOt. Dit ter stimuleering van
het verbruik van de Fransche kolen, die van mindere
kwaliteit zijn en tevens ter grootst mogelijke beper-
king van den zoo kostbaren invoer. Het sterkst is de
invoer uit Engeland teruggeloopen, ul. van 9.42 mil-
lioen ton in 1937 tot 6.34 millioen ton in 1938. Uit
België is de invoer toegenomen en voor het eerst zien wij ook koleninvoeren uit Marokko: 52.000 ton en uit
Turkije: 128.000 ton. Duitschland ging 2.46 millioen
ton achteruit. Nederland 400.000 ton en Polen 50.000
ton. Engeland had recht op 4934 pOt. van den totalen
invoer, maar de consenten werden nogal vaak voor
andere kolen gebruikt. Sindsdien is er een nieuwe
Fransch-Engelsche kolenovereenkomst gesloten, waar-
bij Frankrijk de Engelsche 4934 pOt. rigoreus zal
handhaven.
Zooals steeds is de export van Frankrijk zeer onbe-
duidend, vertoonde echter in 1938, wat kolen betreft,
een opleving.
De in- en uitvoercijfers voor 1938, zijn, vergeleken
bij 1937:
1937
1938
invoer
uitvoer
invoer
uitvoer
Kolen ……..
18.704.448 885.751 24.616.395
676.252
Ookes ……..
2.361.538 212.272
3.860.329
232.212
Briketten …..
1.034.018
57.871
1.349.494
60.753
DE RIJKSMIDDELEN OVER FEBRUARI.
Algemeen beeld.
Het overzicht van den st.ind der Rijksmiddelen op ultimo Februari 1939 is niet onbevredigend. Evenals
in de eerste maand des jaars, gaven de niet-directe
heffingen een vooruitgang te zien met betrekking tot
de ontvangsten in dezelfde maand van 1938. Ditmaal
steeg de totale opbrengst van
f
3.378.900 tot
f
34.831.700. Bij nadere beschouwing blijkt, dat het
accres geheel te danken is aan de invoerrechten, welke
in de afgeloopen maand
f
1.807.300 meer voor ‘s Rijks
schatkist opleverden dan in Februari van het vorige
jaar. De overige bronnen van inkomsten vertoonden
een onderling nogal afwisselend beeld. De dividend-
en tantièmebelasting, de gedistilleerdaccijus, de bier-
accijns, de belasting op gouden en zilveren werken,
de zegelrechten, de registratierechten en de loodsgel-
den gaven een hooger opbrengstcijfer te zien; de
overige negen (van de 17) middelen brachten minder
op. Aan den anderen kant moet worden vastgesteld,
dat de totale opbrengst, ditmaal
f
1.978.700 hij 1/12
van de voor 1939 geraamde opbrengst ten achter
bleef; voor de kleinste maand van het jaar is dit ech-
ter nog zoo ongunstig niet. Van de afzonderlijke midde-
len verschaften alleen de invoerrechten, de coupon-
belasting, de zegelrech’ten en de loodsgelden méér dan
waarop blijkens de gemiddelde maandraming was
gerekend. De eerste maanden van het jaar zijn in den
regel niet de voordeeligste.
De totale opbrengst over de eerste twee maanden
van het jaar bedraagt
f
73.234.000 tegen.
f
66.719.500
in hetzelfde tijdvak van 1938 en bij een evenredige
raming van
f
73.620.800. Negen middelen droegen
tot de vermeerdering bij, met een gezamenlijk bedrag
van
f
9.158.200; de resteerende acht middelen daalden
tezamen met
f
2.643.700.
242
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Maart 1939
Dividend- en tantièmebelasting:
In tegenstelling met de eerste maand van het jaar,
toen de dividend- en tantièmehelasting een verminde-
ring in ontvangst te boeken gaf van
f
316.800, kwam
de opbrengst ditmaal f 355.500 uit boven die van de
gelijknamige maand van 1938. Er zit in den loop van
deze heffing derhalve tot dusver nog niet veel pers-
pectief. Voor het verkrijgen van een inzicht geven
de eerste maanden van het jaar niet veel houvast;
daartoe moet worden gewacht op de maanden Juni
t/m Augustus, w’anneer de belangrijke posten worden
ontvangen.
Invoerrechten.
Een opvallende stijging vertoonden de invoerrech-ten, die niet minder dan
f
1.807.300 uitkwamen boven
de ontvangst van Februari 1938. Nu was de opbrengst
van laatstgenoemde maand buitengewoon laag, doch
dit neemt niet weg, dat de gemiddelde rnandraming
in de afgeloopen maand toch nog met
f
390.000 wérd
overschreden. Vermoedelijk moet de vooruitgang wor-
den verklaard uit den invoer van goederen, welke
van 1 Maart jl. af
hooger zijn belast, alsmede uit den
invoer van met specifiek recht belaste goederen als
benzine en thee. Gerekend over twee maanden be-
draagt de vermeerdering
f
2.721.900. Dat het er met
onzen totalen buitenlandschen handel niet zoo roos-
kleurig voorstaat, bewijst de daling van het statis-tiekrecht, dat ditmaal slechts f 187.800 opleverde,
zijnde
f
6.200 minder dan in Februari 1938 en
f
20.500 beneden de maandraming.
Accijnzen.
Met de accijnzen verliep het in de afgeloopen
maand over het algemeen minder goed. De zoutac-
cijus vertoonde een decres van niet minder ‘dan
f
177.500. Nu was de ontvangst in Februari 1038 ahnormaal hoog door
bijzondere
omstandigheden,
maar ook afgezien hiervan was de opbrengst, even-
als trouwens in de voorafgaande maanden, aan den
lagen kant; er kwam zelfs f43.800 minder binnen
dan de gemiddelde maandraming. Ook de geslacht-
accijns liep wegens eenige daling in’ de v.eeprijzen
terug (met
f
34.300), doch voor deze heffing waren
de voorafgaande maanden Vrij gunstig. De wijnaccijus
wees een lager opbrengstcijfer aan van
f
58.400, een
zeer belangrijke teruggang voor de tweede maand
van het kwartaal, waarin in den regel niet veel
veraccijnsd wordt. De gedistilleerdaccijns en de bier-
accijns lieten gunstiger
cijfers
zien; de ontvangst
van Februari 1938 werd bij deze middelen overtrof-
fen met bedragen van resp. f 195.600 en
f
100.700.
Toch werd de maa.ndraming bij geen van deze hef-
fingen gehaald. Aan suikeraccijns werd ditmaal
f 313.400 minder ontvangen dan in de gelijknamige
maand van 1938, terwijl de tabaksaccijns daalde met
f
167.900. Ook op zichzelf beschouwd waren de ge-
mde bedragen vrij laag, immers minder dan de
maandraming. Bij’ den suikeraccijns valt vermoedelijk
aan een wisselwerking met de maand Januari jl. te
denken, toen de opbrengst bijzonder hoog was
(f
5.432.100). Hetzelfde geldt van den tabaksaccijna,
die in Januari jl. f 3.215.400 opleverde (ditmaal
f2.873.500; ramiug f3.000.000).
Andere indirecte heffingen.
De belasting op gouden en zilveren werken gaf dit-
maal een surplus van
f
700, doch bleef
f
7.600 bij’ de
raming ten achter. Daarentegen gaf de omzetbelasting
een daling te zien van f 610.800. Na de abnormaal
hooge opbrengst van Januari j.1., toen de omzetbe-
lasting f 9.736.700 in de schatkist bracht, behoeft het
ongunstig resultaat van de afgeloopen maand even-
wel niet te verontrusten. Zooals in het overzicht van
Januari ji. werd opgemerkt, vielen toen betalingen
voor oude aanslagen samen met die voor nieuwe
aanslagen, zoodat een groot deel van de extra ver-
krgen bate als een voordeel voor eenmaal was te
beschouwen. De ontvangsten van Februari hebben
van cle gewijzigde betalingsregeling een nadeeligen
invloed ouclervonder. Een deel van wat vroeger in
Februari werd betaald, is nu reeds in Januari ont-
vangen. ‘foch hebben de eerste 2 maanden van het
jaar nog f 4.768.800 meer opgeleverd dan dezelfde
periode van 1938. De couponbelasting blijft zich in
dalende richting bewegen; er kwam ditmaal
f
53.600
minder binnen dan in Februari 1938. Daarentegen
w’erd de maanclrami.ng met f201.300 overtroffen; de
maand Februari is voor d.eze heffing altijd bijzon-
der gunstig.
De z.g: conjunctuur-heffingen maakten in de afge-loopen maand een goed figuur. De zegelrechten ver-
schaften
f
2.984.100, of f 1.035.300 meer dan in Fe-
bruari 1938, welke vooruitgang evenwel niet aan een
ruimervloeien van de beursbelasting was te danken,
aangezien laatstgenoemde heffing juist met f 119.400
terugliep. De maanclraming werd bij de zegelrechten
overschreden met f 1.067.400. Er is eenige opleving
in den geldhandel. De registratierechten stegen met f 217.900, doch konden de maandraming niet halen
(tekort f 57.500).
De successierechten geven in den laatsten tijd
minder ‘gunstige ojbrengstcijfers. De ontvangstcu bedroegen ditmaal f845.100 minder dan in Febru-
ari 1938. Nu was cle opbrengst van laatstgenoemde
maand abnormaal hoog, doch vergeleken met de ra-
ming gaf de afgeloopen maand odk een deficit te zien
(van f 338.700). Gerekend over twee maanden is
het loopeude ‘jaar reeds
.
f 1.567.600 in het nadeel.
Intusschen .geldt het hier een uiterst wisselvallig
middel en het is zeer wel mogelijk, dat het aspect
zich in de naaste toekomst weer geheel ten gunste
wijzigt. Tenslotte moge nog worden gewezen op de
ioodsgelden, d:ie met
f
8.100 vooruitgingen. De, ont-
vangsten uit dit middel zijn den laatsten tijd vrij
goed.
Directe belastingen.
1
–
let overzicht van de directe belastingen wijkt niet
zooveel af van den stand per ultimo Januari jl. Zoo-
lang de biljetten van het nieuwe belastingjaar niet
zijn afgegeven, valt er bij deze groep van middelen
niet veel te beleven. In den ioop van de maand
Februari jl. steeg het totale kohierbedrag van alle
directe heffingen van
f
30.897.900 tot f 44.066.400.
Vergeleken met den stand van het overeenkomstige
dienstjaar op 28 Februari 1938 is er een voordeelig
verschil te constateeren van f 3.643.600. Van een
vooruitgang kan echter alleen. bij de inkomstenbelas-
ting en hij de belasting van de doode hand vorclen
gesproken. Bij de inkomstenbelasting is het zuiver
bedrag der kohieren f 4.725.000 hooger, welk accres te
danken is aan de verhooging der opcenten en aan
de verbetering van de conjunctuur in 1937. Wat de
belasting van de doode hand betreft, die thans
f
450.800 hooger te boek staat, zijn
blijkbaar
in cle
afgeloopen maand veel aanslagen vastgesteld (eind
Januari vertoonde deze heffing nog een teruggang).
Aan grondbelasting is
f
1.257.000 minder op kohie
gebracht dan op 28 Februari 1938 wegens vertraging in cle aanslagregeling. De vermogensbelasting en de
verdedigingsbelasting 1 vertoonen nadeelige verschil-
len van resp. f 30.600 en f 253.600. Het is de tijd
nog niet hieraan bepaalde conclusies te verbinden.
R e c t i f i c a t i e. In het middelenoverzicht over
Januari ji., voorkomende in No. 1208, is een vergis-
sing geslopen. Op hlz. 138, begin 2e alinea van de
eerste kolom, staat: Aangeteekend zij nog, dat de ont-
vangsten f 1.591.900 bij de gemiddelde maandraming
ten achter zijn gebleven. Bedoeld is natuurlijk, dat
cle ontvangsten de maandraming hebben overschre-
den. Uit het vervolg blijkt wel, dat ‘deze jedoeling
inderdaad heeft voorgezeten.
22 Maart
1939
ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN
243
AANTEEKENINGEN.
Kartelleering in Engeland.
In verband met de beide artikelen in dit nummer, welke betrekking hebben op den gang van zaken in
twee verschillende takken der Engelsche textielnijver-
held
1
), is het niet onaardig hier de hoofdgedachten
weer te geven, die in ,,The Economist” van 18 dezer worden ontwikkeld in een artikel onder bovenstaan-
den titel. The Economist vangt aan met te constatee-ren, dat de voorstellen om in den Engelschen export-
textiel-industrie te geraken tot een zekere mate van
ordening, zooals die thans zijn geconcretiseerd in
het aanhang-ige voorstel der Cotton Enabliug Bill,
allerminst met een overweldigende meerderheid van
stemmen door dien bedrijfstak zijn aanvaard, zij het
dan dat het betrokken stemmenoverwicht het indie-
nen van dit voorstel wel motiveert. Men moet de totstandkoming van dit wetsvoor-
stel en zijn zeer moeilijke ontstaansgeschiedenis zien
in het licht van het koppige enafhankelijkheids-
gevoel der Lancashire fabrikanten, die zelfs na twin-
tig moeilijke jaren hun individualistische instelling
tegenover den bedrijfstak niet dan zeer noode blijken
prijs te geven.
2)
1-let gevolg van deze voorgeschiede-
nis is, dat het aanhangige voorstel een sterk compro-
misachtig karakter heeft en veel waarborgen bevat
tegen misbruik. Dit karakter komt tot uiting in de
drievoudige zekerheid, die gesteld is, opdat alle be-
trokkenen met de te nemen maatregelen krachtens de
voorgestelde wet instemmen; eenigerlei maatregel
doorgevoerd op grond van deze wet behoeft toch voor
tot uitvoering te kunnen komen de instemming van:
den bedrijfstak zelve,
de Cotton Industry Board,
The Board of Trede, terwijl bovendien het Parlement nog een vetorecht
heeft. En dat dan nog uitsluitend voor plannen, die,
‘)
Dr. 14. C. Stek: Beëindiging van du prijsrijd ‘in de
Ein
g
elsche kuustzijde-industrie. Dr. 11. H. Hoiboer: The
Cotton Industry Eniubl’i n’g Bill.
‘)
Men denke slechts aan de voocgesohiiedeni:s van het
plan .,Lancash iie Renedy” en ide terugwijzi ng daarvan,
zooa.ls uitvoerig hiervôôr door Dr. Holsboer wvoiidt geme-
moreerd.
zooals Dr. Holsboer reeds schrijft, kunnen betreffen
het sloopen van een zekere overcapaciteit en het vast-
stellen van minimumpijzen!
Niettemin is de indiening van dit wetsvoorstel
met de instemming der betrokkenen van groote prin-
cipieele beteekenis en een aanwijzing van de door-voering van een nieuwen vorm van industrieele sa-
menwerking in Engeland. De publieke opinie in En-
geland, evenals in verschillende andere landen, ver-
toont in de laatste tien jaren, een geleideljken over-
gang van het aanhangen van ,,laissez faire” principes
naar het accepteeren van overheidsbemoeiing in het
bedrijfsleven ,,als noodzakelijk kwaad”, dat derhalve tot
een min:imum behoort te worden beperkt. Sinds
1932
onder invloed van een toenemende behoefte aan
exportstimuleering is de overheidsbemoeiing in En-
geland wederom, evenals elders, sterk van karakter
veranderd. Door tariefmaatregelen en subsidies, waar-
van niet alleen de landbouw maar ook de industrie
profiteeren, is de Overheid van politieagent langzaam
maar zeker Sint-Nicolaas geworden, die de gunsten,
welke hij krachtens zijn machtspositie kan uitdeelen,
zooveel doenlijk in overeenstemming met het alge-
meen belang tracht te verspreiden.
Een ander lement, dat het totstandkomen van een
publieke opinie beheerscht, was vanouds het gelôof
in de a-sociale werking van alle handel- en bedrijfs-
vrijheid belemmerende werkgeverscomhinaties. Ook dit oude geloof is de laatste jaren sterk verzwakt. De ,,Import-duties Act” maakte zelfs voor elke industrie
het vormen van een afzetorganisatie noodzakelijk; ri-
gide verkoopscombinaties ontstaan, niet-gefixeerde
prijzen werden uitzondering. De geleidelijke verschui-
ving van deze begrippen komt aardig uit, indien men
de huidige opvattingen toetst aan die van Adam Smith,
die ergens schrijft: ,,People of the same trade seldom
meet together, even for merriment and diversion, but
the conversation ends in a conspiracy against ‘the
public or in some contnivance to raise prices.” Adam
Smith verbindt aan deze uitspraak de conclusie, dat
het dus schadelijk is om samenwerking tusschen deel-
nemers aan denzelfdeff bedrijfstak aan te moedigen.
Zelfs sociale maatregelen voor een bedrijfstak wil
Smith door derden laten uitvoeren. Deze conclusie
zal ‘in het huidige tijdshestel vrjivel niet meer
AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van 1000 kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
12118 Maart
Sedert
Overeenk.
12118 Maart
Sedert
Overeenk.
1939
1
1939
1Jan. 1939 tijdvak 1938
1939
1Jan. 1939
tijdvak 1938
13.734 174.978
285.218
–
20.791 2.547 195.769
287.765
Tarwe
……………..
Rogge
……………..
2.755
43.479
43.563
–
– –
43.479
43.563
29:3
3.708
2.577
–
– –
3.708 2.577
Boekweit ………………
Male………………
163.465′
313.951
315
29.233
26.941 192 698
340.892
6.706
58.960
81.153
–
4.030
3.912
62.990
85,065
12.238
46.282
70.674
–
1.460
1.450
47.742
72.124
22.
.591
11.660
23.185 30.626
1.910
79,705
62.680
102.890 93.306
Gerst……………
Haver
………………
200
17.557
20.040
–
150
–
17.707
20.040
Lijnzaad
…………….
Lijnkoek ……………..
2.102
11.663 12.726
‘
75
903
‘
4.305
12.566 17.031
Tarwemeel ………….
Andere meelsoorten
.. . .
550 6.109 8.463
–
1.065 1.143
7.174
9.606
Noot
bij
groothand
1)
Tarwe:
Tot Jan. 1931 Hard Winter No. 2; van Jan.
1931 tot 26 Sept. 1932 79 kg La Plata; van 26 Sept. 1932
tot 5 Febr. 1934 Manitoba No. 2; van 5 Febr. 1934 tot
6 Juli 1936 80 kg La Plata; van 6 Juli 1936 tot 30 Nov.
1936 Mani’toba; van 30 Nov. 1936-2 Aug. 1937 Bahta
Blanca; van 2 Aug.-16 Aug. 1937 La Plata; van 16-
23 Aug. 1937 Bahia Blanca; van 23 Aug. 1937-19 Juni
1938 La Plata; van 19 Juni-15 Aug. 1938 Bahia Blanca;
van 15 Aug.-5 Sept. 1938. Hardwieter No. 2. Van 5-12
Sept. 1938 Hardwin’ter No. 1. Tot 28 Nov. 1938 80 kg Zuid-
Russisohe.
Rogge:
Tot Jan. 1928 Wes’tern
;
vanaf Jan. 1928 tot 16
Dec. 1929 American No. 2; van 16 Dec. 1929 tot 26 Mei
1930 7415 kg Hongaarsche; vanaf 26 Mei 1930 tot 23 Mei
1932 74 lag Zuld-Russiisehe; van 23 Mei 1932 tt 2 Oct.
1933 No. 2 Canada; van 2 Oct. 1933-25 Oct. 1937 LaPlata.
eisprijzen.
(Zie blz. 224/225)
Van 25 Oct. 1937-20 Maart 1939 74 kg Russ’isehe.
Gerst: Tot
Jan. 1928 Malting; van Jan. 1928 tot 9 Febr.
1931 American No. 2; van 9 Febr. 1931 tot 23 Mei 1932
64/5 kg Zuid-Russisohe; van 23 Mei-19 Sept. 1932 No. 3;
van 19 Sept. 1932 tot 24 Juli 1933 62/63 kg Zuid-Rus-
sische; van 24 Juli 1933-7 Oct. 1935 64/65 lag La Plata; van 7 Oct. 1935-18 Mei 1936 62/63 lag Zuid-Russisehe;
van 18 Mei 1936-23 Aug. 1937 64/65 kg La Plata; van
23 Aug. 1937-1 Jan. 1938 64
1
/65 kg Russtsche; van 1 Jan.
1938-31 Jan. 1938 65/6 tkg Russisdhe. Van 31 Jan. 1938
-7juni 1938 64/65 lag Russisahe. Van 7 Jpni 1938-20
Maart 1939 64165 kg Amer. No. 3.
Mais:
Tot Jan. 1937 2000kg La Plata.
–
Lijnzaad:
Vanaf 1 Jan. 1938 per 1000 lag tevoren per
1960 kg. De vroegere prijzen werden herleid op basis van
1000 kg.
244
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22
Maart 1939
worden aanvaard, maar toch zit in Srnith’s uitspraak
nog een kern van waarheid, meent The Economist.
Combinaties van bedrijfsgenooten komen er maar
al te gemakkelijk toe die winst te prefereeren, die
ontstaat als het product van hooge winstmarges en
geringen omzet boven de, vaak grootere, winst, die
ontstaat uit een kleine winstmarge en een grooteren
omzet. Deze geneigdheid heeft een bepaald ongunsti-
gen invloed op ‘s lands welvaart. Groote expansie
van bedrijvigheid ontstaat bijna altijd bij een niet ge-
fixeerd prijspeil, vertraging van rationalisatie heeft
een gefixeerd prijspeil vaak als ontstaansoorzaak.
The Economist gewaagt met lof van de serieuze
wijze, waarop de samenstellers van het wetsvÈorstel
der Cotton Enabling Bill hebben getracht, het ont-
staan van deze nadeelen te voorkomen. De vele be-
veiligingen tegen a-sociale werkingen van de toe te
passen maatregelen, zoowel tegenover arbeiders, an-
dere takken van textielnijverheid, consumentenbe-
lang, en algemeen landsbelang doen echter twijfelen
aan de mogelijkheid, dat deze wet voor de industrie
iets goeds tot stand zal kunnen brengen. Het sterk
negatieve element, dat tot uiting komt in het groote
aantal menschen, dat ,,neen” kan zeggen, wordt door
The Ecc,nomist als volgt gekarakteriseerd: ,,A mul-
titude of people empowered to say ,,no” and no-one with the power to say ,,yes”. The industry will have
the initiative but not the power. The community will
have the power without the initiative. And the result
is likely to be stagnation.”
Deze weinig opwekkende visie doet den schrijver
in The Economist de vraag stellen, of dit nu moet
leiden tot een voorstaan van socialisatie. Deze vraag
evenwel suggereert, dat de keuze alleen zou gaan tus-
schen socialisatie of bedr
–
ijfstakorganisatie, zooals
die hier is voorgesteld. Maar zoo ligt de keuze niet. Er is nog een derde methode om deze zaken tot een
goed einde te brengen en dat is de methode, reeds
gevolgd ten
tijde
van den oorlog 1914-1918, name-
lijk het aanstellen van regeeringscommissarissen voor
verschillende bedrijfstakken, welke overheidsinterven-
tie noodig hebben, waarvoor’ dan waren te kiezen
menschen uit het bedrijfsleven afkomstig, maar uit
een anderen bedrijfstak dan dien, witarona het gaat.
•M.C.
MAANDCIJFERS.
OVERZICHT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN
Ult. Februari 1939 (in Guldens)
AFDEELINGIa
Kohieren
voor den dienst
1939
1
)
v
Dir. belastingez
Bedragen,
welke zijn
Benaming der
Totaal
terugge-
geven of
Zuiver
‘
middelen
bedrag
anders dan
bedrag
‘-‘
,2
.s,
.
e
wegens
betaling
Za
opdekob.
afgeschr.
Grondbelast, a)
4.592.088
—
4.592.088 5.849.041
Inkomst.bel. b)
29.498.135 364.484
29.133.651
24.408.663
Vermogensb. c)l
6.738.570
32 619 6.705.951
6.736.581
Verdedig.bel. 1
3.545.103
22.436
3.522.667
3.776.273
Bel.v.d.doodehd.I
1.012.048
—
1.012.048
552.230
Totaal
45.385.9441
419.5391
44.966.405
41.322.788
a)
hoofdsom + 20 opoenten
^
op de hoofdsom der ge-
bouwde eigendommen. b) Hoofdsom + 70-88 opcenten.
o) Hoof.dsom + 75 opeenten.
1)
Voor de belastingen naar inkomen en vermogen be-
staan de vermelde bedraigen uit % gedeelte van het met
1 Mei 1939 aanvaugende belastiugdienstjnkr 1939/1940 en
gedeelte van het belastdngdienstjaar 1938/1939.
2)
Voor
de belastingen naar inkomen en vermogen bestaan de ver-
melde bedragen uit % gedeelte van het belastingdienst-
jaar 1938/1939 en % gedeelte van het belastingdienstjaa.r
1937/1938.
AFDEELING lo
1
Febr.
1
Sedert 1 Overeen-
1Jan.
1
komstige
Overige maddelen.
1939
1939
1
periode
1938
Djvid.- en tantiëmebel. . 1.409498
2.121.484
2.082.822
1çchteno.p den invoer . 8.389.958 16.344.37:1 13.622.441
Ï87.799
388.579
390.231
Accijns op zout… ..,
.
..
122.903
250.344
437.920
Statistielorecht
………..
Accijns. op geslacht
.,..
.
552.420
1.179.528 1.193.426
Accijns op wijn
32.822 89.845
.
123.699
Accijns op gedistill.
. . .
2.35.573
4.485.474 4.412.469
..
1.137.686 1.052.131
Accijns op suiker
…..
4.039.634
9.471.721
9.219.087
Accijns op bier
………599.235
2.873.497
.
6.088.851 .6.266.844
Accijns op tabak
…….
Bel, op gouden en zilverw.
40.366 88.203
81.831
5.565.452
15.302.133
10.533.319
Omzetbelasting
………
Couponbelasting
……..
659.633 1.168.145
1
1.302.595
Recht. en boeten v. zegel
12.984.093
2)
5.394.162 4.196.694
Recht, en boet. v. registr.
1.317.466
2.700.080
3.226.801
Recht, en boet. v. succes- sie, v. overgang bij over-
lijden
en
v.
schenking
3.661.349
6.881.763
8.449.364
Opbrengst d. loodsgelden
70.000
141.614
127.850
Totalen….
34.831.698
73.233.9851
66.719.524
1)
Hieronder begrepen
wegens zegelrecht van nota’s van
makelaars en commissionnairs
in effecten, enz.
f
301.651
(Beursbel.).
2)
Idem
f
863.691.
AFDEELING
II. DIENSTJAAR 1938.
Lulvere op-
1
brengstoverhet
Bedrag van de
1
tijdvak van
1
Benaming der middelen raming 1 Jan. 1938 tot en
1
met de maand
1 Febr. 1939
rouuoe1aaL1ng.
(Y
4
hoofdsom
+
20opcenten
op de hoofdsom der gebouw
–
de eigendommen.)
10.600.000 10.496.668
Inkomstenbelasting
75.000.000
83.265.620
Vermogensbelasting
20.000.000 20.590.327
9.000.000 10.974.413
Belasting v. d. doode hand
–
1.800.000
2.071.215
Divid.- en tantièmebelasting
21.000.000
25.039.288
98.000.000
99.152.194
2.459.189
1.981.017
Accijns op geslacht
……..
7.200.000
7.424.844 2.263.352
Accijns op gedistilleerd
..
28 000.000 28.921.256 8.119.599
Verdedigingsbel.
1
………….
55.000.000
56.853.456
35.000.000 36.512.955
Rechten op den invoer
……….
Statistiekrecht
…………….2.500.000
Belast, op gouden en zilverw.
575.000
577.096
Accijns op zout
……………2.000.000
75.000.000 77.127.641
Accijns op wijn
…………..2.200.000
5.001.667
Accijns op
bier
……………7.000.000
Accijns op
suiker
…………
Rechten en boeten van zegel
26.000.000
21.112.051
Accijns
op
tabak
…………..
Rechten en boeten .v. registr.
17.000.000 16.605.610
Omzetbelasting
…………..
Couponbelasting
…………6.000.000
Rechten en boeten v. succes-
sie, v. overgang bij overlij-
den en v. schenking
46.000.000
50.321.940
Opbrengst der loodsgelden
.
750.000 663.225
Totalen. … 545625.000 1567.534.623
OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN
HET WERKLOOSHEIDSSIJBSIDIEFONDS.
Dienst 1939
Bedrag van kohieren tot
in
ramingmet de maand
Febr. 1939
Grondbelastig (veertig ten hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom wegens ongebouwde
4.161.595
Personeele belasting (tachtig ten
honderd van de hoofdsom naar
.
9.000.000
den eersten, tweeden én derden
grondslag)
……………..
2.194.612
Gemeen.tefondsbelasting.
(vijf
en
eigendommen)
…………….9.681.000
twintig opcenten op de hoofd-
15.500.000
–
Vermogensbelaisting
(twee
en
..
twintig opcenten op de hoofd-
som)
……………………..
2.640.000
—
som)
…………………….
[nkomstenbelasting
(tien opcen-
ten op de hoofdsom)
4
.
800
.
000
1
–
Totalen……1 51.621.0001
8.356.207
22
Maart
1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
245
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS.
Dienst 1938/1939
Zuiver bedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren voor den dienst
kohieren tot en met
1937138
tot en met de-
de maand Febr. 1939
zelfde maand van 1938
Gemeente.f.belast.. .
64.293.151
1
59.001.011
Opc.verm.t.get.v.50
1
5.647.369
j
5.680.007
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS.
Febr. 1939
1
1939
1
1938
Motorrijtuigenbelasting
Rijwielbelasting ……….
Totalen ………
1.476.2221
15.835
3.193.4411
27.653
2.855.356
27.567
1.492.057
3.221.094 2.882.923
Groothandeisprijzen van belangrijke voedings- en
genotmiddelen en grondstoffen.
(Indexcij Iers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).
Laatste noteeringen (14_21 Maart 1939).
A r t
1
k e 1
Vreemde
munt
Prijs in
‘Index-
Guldens
cijfer
89,50
41,6
88,50
46
1
1
98,-
46,0
Rogge
…………………………..-
.
4,25
34,9
Tarwe,
termijn
3,65
29,1
._ Tadwe,
Roemeensche
…
………
.-
.
3,65
27
1
1
Rijst
…………………………
sh. 5151/,
2,40
36,8
0,60
1
)
0,81
39,3
Gerst
………………………….-
Kaas
…………………………..
–
.,
18.-
39,3
n
Eieren
…………..
………….. –
3,55 44,3
Maïs,
termijn
…………………..-
.!
Maïs,
Amer.
Mixed
……………..-
c
Gesi.
runderen
…………………
–
63,30
66,8
o
Boter
…………………………….t
Gesi.
varkens
…… …………….
–
56
1
–
65,6
4,2
..
..
1,84
62,2
sh. 100/-
44,16 66,3
ah. 21/14
.. ..
9,32 27,0
1I3evr.
Arg.
rundvleesch
…………ah.
–
0,13
26,5
Im
Bacon
…………………………..
Cacao
…………………………..
o
Koffie,
Sup.
Santos
……………
.-
0,15
25,4
•
Koffie,
Robusta
…………………
>
Suiker
…………………………
–
..
6,25
39,1
Thee
……………………………
–
..
0,4925
65,0
£23.7/6
206,31
48,2
$cis 9,-
0,17
36,1
4,13 0,152
42,3
Jute
…………………………….
Austr.
Wol,
Crosshr.
Go!.
Carded
pence 16,25
0,598
43,2
Katoen,
Mid.
IJpiand
……………..
Katoen,
Sup.
Fine Oomra
………ence
Austr.
Wol,
Merino
…………….
pence 24,75
0,91
38,9
$2,08
.
3.92
30,6
lap.
Zijde
………………………..
Rubber
…………………………
pence 8,-
0,29
43,7
>
Greneuhout
…………………….
£
19.5/-
170,-
73,9
–
117,50
76,9
–
14.50
9,625
36,2 31,4
Vurenbout
……………………….
IÇoehulden
……………………….
Copra
…………………………..
–
£
10.51- 90,41
36,1
o
Grondnoten
…………………….
Lijazaad
…………. ……………
.-
97,50
50,1
Goud
… …………………………
.
sh. 14816
1
65,50
127,3
Koper
…………………. . …….
£
42.1216
375,95
47,8
Lood
……………..
…………..
£
I4.145
129,85
46,8
..
..
£
214.15/-
1894,10 65,2
IJzer,
Cleveland
……………….
sh.99/-
43,65
103,5
0
Tin
………………………………
sh.
67/6
24,75
75,3
0,
Gleterij-ijzer
………………………
£
13.1415
121,-
38,1
?
Zink
…………………………….
Zilver
………………………….
pence20’/ie
0,74
56,9
–
…
9,65 88,4
$0,96
1.81
58,6
$ctS 4,38
0,0825
.
28,5
steenoien
…………………………
>
Benzine
…………………..
…..
–
6,10
54,5
Petroleum
………………………..
–
.
5.30
47,5
.
Kalksalpeter
…………………..
.
Zwavelz.
ammoniak
……………..
Cemen’
.
……………… . ………
–
12,35
67,9
Steenen,
birinenmuur
……………
–
.
9,50 72,6
Steenen,
buitenmuur
……………
–
12,-
64,3
‘) Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
(Wegens
plaats gebrek vervangen bovenstaande statistie-
hen deze weck het gebruikelijk overzicht der groothandels-
prijzen.)
Indexcijfers van belangrijke voedings- en genot-
middelen en grondstoffen.
–
w.2
UW
aso,
•
0 ) 5002
.5E
U.
<.5
<.5
.
2
.5
–
Oct.
1938
44,6
41,3 56,9 49,8
47,8
47,2
Nov.
,,
43,2
40,6
56,1
49,0 46,8
45,4
Dec.,,
43,6 40,2
55,5 48,6
46,6
45,1
Jan.
1939
43,4 40,7
55,1
48,5 46,5
45,4
Feb.
,,
41,7
42,1
55,5
-49,4
46,4
45,7
28 Feb.-27 Mrt.
,,
42,6
.
43,5
56,4
50,5 47,5 47,6
7-14
,,
,,
42,4
43,4 56,7
50,6 47,4
47,0
14-21
,,
42,7
43,3 56,3
50,4
47,4
46,2
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
DiScWisselS.2
8Dec.’36
Ned
Lissabon
….
4
11Aug.’37
jBellinn.Eff.21
3Dec.’36
Londen
……
2
30Juni’37
Vrsch.inR.C. 2
3Dec.’36
Madrid
……
5
15Juli’35
Athene ……….6
4Jan.’37
N.-YorkF.R.B
1
26 Aug.’37
Batavia
……..3
14Jan.’37
Oslo
……..
3
5Jan.’38
Belgrado ……..5
1
?ebr.’SS
Parijs
……
2
3 Jan.’39
Berlijn ……….,4
22Bept.’32
Praag
……
3
1Jan.’36
Boekarest
……3
5Mei’38
Pretoria
….
3j
153fei’33
Brussel
……..2
26Oct.’38
Rome
……..
4j
18Mei’36
Boedapest
……4
28Aug.’85
Stockholm
..
2j
1Dec.’33
Calcutta
………
3
28Nov.’35
Tokio….
3.46
11
Mrt.’38
Dantzig
……..
4
2Jan.’37
Warschau….
q
18Dec.’37
1
–
Telsinglors ……4
8Dec.’34
Zwits. Nat.
Bk.
425Nov.’36
Kopenhagen
….
322
Feb.’39
OPEN
MARKT.
1939
II 1938 11 1937 11 1914
18
13118
6/1127 Feb./l 14119
15120 ” 20124
Mrt.
Mrt.
Mrt.
4 Mrt.
Mrt. 11
Mrt.
ii Juli
Amsterdam
Partic. disc.
11
4
114
1/4
14
114
11
4
331
4
43j
4
Prolong.
1
12
1
12
1
12
11
1
12
1
3_4114
Londen
Daggeld.
1
12-1
l/,..l
1
12_1
1
12-1
‘Ii-I
11
2
-1
1
(2
-1
Partic. disc.
11(33
‘
7
!n
‘
1
1n
11132
17(
17j
33
_9j
3
91
5
_3/
4
Berlijn
Daggeld
.
2
3
/8-51,
2310
1
1
2
1
143
1
15
2
1
12-3
1
1,
2
3
14-3 3_3(
25183
1
/8
Maandeld
231-3
2
3
14-3
2
3
14-3
2314-3
2
3
14-3
2
3
14-3
21-
7
Part, disc.
27/8
2
118
2
7
18
2
11
2
7
16
3
2
7
18
Warenw…
4
1
/2
4-
1
/2
4..
1
/2
41J2
4_1/
3
4-’12
4-
1
/4
New York
Daggeld’)
1 1
1
1
1 1
3
116
Partic.disc.
1(3
11
2
11
’12
1
12
51
5
_11
3
1)
Koers van 17 Mrt. en daaraan voorafgaande weken
tjm. Vrijdag.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Data
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Batavia
York
) )
)
S)
S)
1)
14 Mrt. 1939
1.88%
8.83%
75.571
4.99%
31.69
100%
15
1939 1.88%
8.83%
75.55
4.99k
31.71
100%
16
1939
1.88%
8.82%
75
55
4.993%
31.71
100%
17
1939
1.88y,
6
8.82%
75.60
4.99%
31.70
100%
18
,,
1939
1.88%
8.82%
75.60
4.99
31.70
100%
20
1939
l.88K6
8.82
75 60
4.99
31 70
100%
Laagste d.w1)
1.88%
8.8134
72 47j
4.98
31.65
100
Hoogsted.w’)
1.88% 8.84
75.65
1
5-
31.74
100%
Muutpariteit
1.469
112.1071
59.263
9.747
24.906
100
Data serland
Praat
Boeka
ç
M
i
ki
Macd
rest
14 Mrt. 1939
42.84
–
– – –
15
1939
42.85
6.45
–
–
–
16
,,
1939
42.80
6.45
–
–
–
17
1939
42.66
–
–
–
–
18
1939
42.67
–
-.
–
20
1939
42.41
–
–
–
–
Laagste d.w
3
)
42 62%
6.37%
1.35
9.87k
–
Hoogste
d.wl)
42.873i
6.47%
235
9.95
–
Muntpariteit
48.003
7.371
1.488
–
13.094 48.52
Data
Stock- Kopen-
Os1o’
Buenos-
Mon-
holm) hagen*)
Aires’)
treal’)
14 Mrt. 1939
45.50
39.45
44.40
3.89
43%
1.87%
15
,,
1939
45.471 39.421
44.371
3.89 43%
1.87%
16
1939
45.45
39.40 44.35 3.88k 43%
1.87%
17
1939
45.45
39.40 44.35
3.89
43% 1.87%
18
1939
45.45
39.40 44.35
3.89
43% 1.87%
20
1939
45.421 39.40
44.35
–
3.90
43% 1.87%
Laagste
d.w’)
45.371 39.321
44 27j
3.86
423%
1.87
Hoogsted.w’)
45.521 39.471
44.421
3.92
44
1.88
Muntpariteit
66.671 66.671
66.671
6.266
95%
2.1878
) INoteering te Amsteruan,. ) INOS. Ie-teolleroam.
ram. opgave.
In ‘t .lste of 2de No. van iedere maand kom-t een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOËRSEN TE NEW YORK. (Cable).
D a a
Londen
($
per £)
Parijs
($
p. lOOfr.)
Berlijn
($
p. 100 Mk.)
Amsterdam
($
p. lOO gid.)
14 M.rt.
1939
4,68%
2,65%,
1
40,13% 53,09%
15
1939
4,68%
2,65%
40,13 53,10
16
1939
4,68%
2,64%
40,13 53,08
17
1939
4,68%
2,641’/,,
40,13 53,08
18
1939
4,68%
–
2,64%.
40,13%
53,08
20
,,
•
1939
4,68%
2,64% 40,13
53,09%
21
I’i’lrt.
19381
4,96
3,04%
40,12
55,28
ktuntpariteit..
14,86
3,90% 23,81%
–
40%,
246
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN
22
Maart
1936
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
Landen
Nofeerings-
eenheden
4
Mrt.
I
1939
II
Mrt.
1
13118
1939
ILaagstelHoogstel
Maart
19391
18
Mrt.
1939
Alexandrië..
Piast.p. y
,
97%
9734
97%
97%
97%
Athene
….
Dr. p. y,
547%
547%.
540
555
54714
Bangkok….
Sh.p.tical
1/1O
1/10
‘/’°T’T
1/10
1/10
Budapest
..
Pen. p.
£
23% 23%
23%
24%
23%
BuenosAiresi
p. peso p.y, 20.34
20.281
20.25
20.33
20.30
Calcutta .
. . .
Sh. p. rup.
1/5
81
/
32
1/5
31
/
32
1/51
116
1/531/
3
,
Hongkong ..
Sh. p.
$
1121%
1/299/32
1/21%
1/3
1/229/
3
.
Istanbul
..
Piast. p. £
580
5.80
580 580
580
Sh. p. yen
1/2
1/2
1/119
1/2%8
1/2
Lissabon….
Escu.p.110%
1103.
110
110%
110%
Montevideo
.
d.pery,
1834
18%
18 19
18%
Montreal
..
$
per £
4.70%
4.70
4.69%
4.71
4.70%
Kobe
…….
Riod. Janeiro
d.per Mii,
3% 3% 3%
3%
3%
Shanghai
..
d. p. $
8%
8%
8
8%
Singapore ..
Sli. p. $
2
1
1329/
39
2/3
29
/
35
2/3%
2/4
2/329/
3
Valparaiso
2
).
$per
116 116 116 116
116
Warschau ..
Zi. p. £
24% 24%
24%
25%
24%
t)
0111e.
not. lslaten,gem. not., welke lmp.hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.
2
)90 dg. Vanaf 13 Dec.1937 laatste ,export” noteering.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
Londenl)
N.York2)
A’dani
3)
Londen
4
14 Mrt. 1939.. 20%
42%
14 Mrt. 1939.. 2120
148/3
15
1939.. 20%
42%
15
,,
1939.. 2120
148/5k
16
1939.. 20%
42%
16
1939.. 2120
148/6
17
1939.. 20%
42%
17
1939.. 2120
148/6
18
,,
1939..
20
–
18
1939.. 2120
148/61
20
1939.. 20%
423/
4
20
1939.. 2120
148/6
21 Mrt. 1938..
203.’
44%
21 Mrt. 1938.. 2140
139114
27 Juli
1914.. 24%
59
27 Juli
1914.. 1648
84/101
1)
in pence p. oz. stand.
2
) Foreign silver in $c. p. oz. fine.
3)
In
guldens
per Kg. 100011000.
4)
in sh. p. oz. fine.
STAND VAN
‘a
RIJKS
KAS.
Vorderineen.
1
7Maart 1939
1
15Maart1939
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Ne.
1 94.051.961,44
f
64.819.103,09
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,.
3.794.810,77
,,
293.018,51
Voorsch. op uit. Febr. (resp. Jan.) 1939
a(d. gemeent. verstr. op a. haar uit te
derlandsche Bank ……………….
keeren hoofds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tIngen en op de vermogeasbelasting
–
–
,,
41.978.853,16
,,
41.799.036,17
m
Ide
aan
Suriname ………………
,,
12.356.146,91
,,
12.358.836,76
Kasvord.weg.credietverst.a/h. bultenl.
,,
99.328.745,20
•
100.308.550,08
Voorschotten aan Ned.-lndlg ……….
Daggeldleeningen tegen onderpand..
Saldo der Rijkscomptabelen
postrek. v.
–
41.999.986,03
..
-.
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.’)…
–
41.524.310,44
,,
–
Vord. op andere Staatsbedrijven’)
14.202.641,28
,,
14.691.242,77
Verplichtingen
Voorschot door De Ned. Bank lngev.
art.
16 van haar octrooi verstrekt
-.
–
Schatklstbiljetten
1fl
Omloop ………
f209.065.000,- f209.050.000,-
Schatkistpromessen in omloop
–
–
,,
1.076.389,50
,,
1.076.181,50
Schuld op uit. Febr. (resp. Jan.) 1939
gem. weg. 8. h. uit te keeren hoofds.d.
.
pers. bel., aand. 1. d. hoofds. d. grondb.
Zilverbons in omloop ……………..
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
bel, en op de vermogensbelasting
,
14.952.326.72
9.681.664,22
Schuld
het Alg. Burg. Pensloenf.1)
aan
,,
1.170.715,20
1.170.611,92
Id. a. h. Staatsbedr. der P.T.
T.’)
en
15.238.306,67
,,
,263.217.378,87
234.504,18
,,
Schuld aan Curaçao’) ….
………….
.
248.072.686,97
,, ,,
16.000.000,-
Id. aan andere
Staatsbedrijven’)
…….16.000.000,-
Id. aan diverse instellingen’) ………
..67.489.869,79
.266.111.468,86
1)
In rekg.-crt. met’s Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE SCHULD
II
Maart 1939
1 18 Maart 1939
Vorderingen:’)
–
–
Saldo b. d. Postchèque- en Girodienst
f
409.000,-
f
152.000,-
Saldo Javasche Bank ………………….
Verplichtingen:
Voorschot’s
Rijks
kas e.a. Rijksinateil
,,
42.302.000,-
35.000.000,-.
42.069.000,-
35.000.000,-
Schatkistbiljetten in omloop
– –
Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen
•
20.000.000,-
.
2.646.000,-
20.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop……..,,
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds
,,
2.152.000,-
2.152.000,-
idem aan de Ned.-ind. Postspaarbank
,,
1.219.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen
,,
595.000,-
,,
595.000,-
Voorschot van de Javasche Bank
,,
4.905.000,-
,,
2.624.000,- 1)
Betaalmiddelen in ‘s Lands Kas f 39.052.000,-.
CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste posten in duIzenden auldens.
Data
Metaal
Circu-
Voor-
schotten
Dis-
IDiverse
reke- Diverss
reke-
latie
aan
de
conto’s
ningen’
ningenl
kolonie
1 Februari
1939
9.797
8.431 228
129
1.212
131
1 Januari
1939
9.168
8.205
35
121
1.362
136
1 December 1938
8.766 7.932
471
111
1.355
115
1 November 1938
8.786
8.222
325
1
108
1.451
133
1 Februari
1938
6.147
6.634
55 63
1.928
121
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 20 Maart 1939.
Activa.
Binkeni. Wis- (Hfdbk.
f
7.558.643,25
sels, Prom.,j Bijbok.
187.348,45
enz.in
disc.
Ag.sch.
704.238,20
f
8.450.229,90
Papier o. h. Buiteni.
f
2.700.000,-
Af: Verkocht maar voor
de bk.nog niet afgel.
–
2.700.000,
Beleeningen
f
Hfdbk.
f
189.162.707,971)
mci. vrsch.,
in
rek..crt.1
Bijbnk. ,,
1.965.992,24
op onderp.
Ag.sch. ,,
24.302.406
2
41
1.
f
215.431.106,62
Op Effecten enz.
..
f
214.365.094,801)
Op Goederen en Ceel. ,,
1.066.011,73
,,
215.431.106,62
1
)
Voorschotten a. h. Rijk …………….
,,
–
Munt, Goud
……f
106.637.555,-
Miuntmat., Goud .. ,,1.279.455.945,93
fl.
386
.
093
.
500,93
Munt, Zilver, enz.
25.361.929,90
Muntmat., Zilver..
–
Belegging van kapitaal, reserves en pen.
1.411.455.430,83
sioenfonds
……………………
43.849.794,83
(;ebouwen en Meub. der Bank ……..,,
4.580.000
2
–
Diverse
rekeningen
……………….
11.412.169,24
Staat
d.
Nederl. (Wetv. 27/502,
S. No.
221)
,,
8.905.871,61
Passiva
f
1.706.784.603,03
________________________
apitaal
……………….
………
f
20.000.000,-
Reservefonds
……………
………
,,
4.860.787,51
Bijzondere
reserve
………
………
,,
7.102.179,67
Pensioenfonds
………………….,,
12.155.710,66
Bankbiljetten in
omloop …………..
,,
1473 206.040,_
Bankassignatiën in omloop
……….
..
47.872,47
Rek.-Cour.
J’
Het Rijk
f
64.281.646,57
saldo’s:
Anderen
,,619.063.785,88
,,
684.245.432,45
Diverse
rekeningen
………………
,,
5.166.580,27
f
1.706.784.603,03
Beschikbaar metaalsaldo
…………f
748.641.825,76
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is ,,
Sehatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
1.871.604.560,-
ondergebracht
………………..,,
–
1)
Waarvan aan Nederlandsch-Indlg (Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99)
……..
f
63.247.800,-
Voornaamste posten in duizenden
guldens.
Goud
1
Andere
1
Beschikb.
1
Dek-
Data
tClrculatiel opelschb.j Metaal- Ikings
Munt Muntmat.
1
1
schulden
1
saldo
i
verc.
20 Mrt.
1
39 106638 1.279.456 973.206 684.292 1 748.642 85
13 ,,
’39 106638 1.304.623 973.003 733.213
754.381 84
25 Juli ’14 65.703 96.410 310.437 6.198 43.521 1 54
–
.Belee-
ruplrr
1
,-.’Iverse
Data
1
b;d;;
1
;e
‘
;n
1
1
op het
1
reke-
1 dlsconto’slrechf af reeks ningen
bultenl. ningen 1)
20 Mrt. 1939
8.450
–
215.431 2.700 11.412
13
,,
1939
7.267
–
239.595 2.700
11.898
25
Juli
1914
67.947
–
61.686 20.188
509
‘)Onder de activa.
JAVASCHE
BANK.
Andere
Beschlkb.
Data
I
Goud
Zilver
Circulatle
opeischb.
metaal-
schulden
saldo
18 Mrt.’392)
138470
187.440
83.210 30.210
11
,,
‘392)
138.820 190.870
82.330
29.540
4 Feb.1939
116.886
22.007 190.654
81.349
30.128
28 Jan.1939
116.886
1
21.727 186.540
84.673 30.091
25 Juli 1914
22.057 31.907
110.172
12.634
4.842
Data Wissels,
bulten
Dis-
Belee-
ree
T
Dek-
kings-
_____________
N.-Ind.
betaalb.
conto’s
________
ningen
fin
fll
percen-lage
18 Mrt. 1392)
7.710
73T50
65.380
51
11
,,
1392)
10.190 77.000
61.750
51
4 Feb.1939
9.486
‘14.589
47′
61.086
51
28 Jan.1939
9.170
14.086
48.039 60.519
51
25 Juli 1914
6.395
7.259 75.541
2.228
44
‘) Sluitp. der activa.
2)
Sluitp. der passiva.
1
1 Sluitpost activa. 2) Cijfers telerafisch ontvangen.