23 NQVh73(BJ!J/ 1938
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
Economisch-Statistische
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
23
2
JAARGANG
WOENSDAG 23
NOVEMBER
1938
No. 1195
COMMISSIE VAN REDACTIE:
P.
Lieftinck;
1.
J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en
R. M.
H.
A. van der Valk (Redacteur-Secretaris).
M. F. J. Cool – Adjunct-secretaris.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-Weet.
Aa.ngeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8498.
Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh & van Ditmar •N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en yiro-rekening
No. 145192.
Ahonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Statis-
tisch Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—.
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD:
BIz.
De verkeerscoördiaatie in Nederlandsch-Iudi6 door
Ir. A. M. Hart hoorn…………………………884
Het tekort
01)
de Rijksbegrooting voor
1939
door
Mr.
D
r. A. ‘van Doorn.inck ……………………….. 887
Vat eischt doelinatige oorlogsvoorbereidiug van de
statistiek? door
Dr. W. K.
H.
Feui/letnu de Bruyn. . 889
Afselirijving
01)
lLuizenbezit door
Prof. Dr. W. C.
Mees
Ii,Azsi. ………………………………
892
I3esluit rubbercomité inzake restrictie door
J.
F. ilacco4 892
Dè Rijksmiddelen over October ………………….
893
BUITENLANDSOHE MEDEWERKING:
De nieuwe impuls aan het Fransche Koloniale Rijk
door
J.
Faugeras
……………………….
895
INGEZONDEN STUKKEN:
Zijn
nioo’etai re
conj unctuurmaatregelen
thans ge- wenscht? door
A.
A. van Sandick
met Naschrift
van
Dr. W. L. Valk
……………………..
898
De interne
regeling der rubberrestrictie door
P.
H.
Westermann
met Naschrift, van
J.
F. Haccok
. .. .
900
I1AANDOIJFERS:
Overzicht van den stand der Rijksmiddelen ……..
900
Statistieken:
Verkorte opgave der Groothandeisprijzen ……………….
901
Geldkoersen-Wisselkoerseri-Bankstaten ………………901,
902
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT. II)e fluotua,ties
Op OIIZC
wisselmarkt val’en in de verslag-
week vrij oinvangi-ijk. Het meest opvallend was natuurlijk
cle flan ve houd ing valt het Pond, die aanvankelijk genio-
‘ti vecrcl vei’d door cle verwachting, duit in het iiieuve haai-
cicls’cr’clrag iuiet cle ‘ereenigcle Staten teveiis oen nieuwe
koei’sbasis voor de beide vduta’s zou vorrion vastgelogd,
clie een nieuwe daling van itet Pond zou bezegelen. Toen hij cle public-at:e van dit venlrag niets concreets bleek te
zijn overeengekomen, integendeel belangrijke koci-swijai-
gti
lig als on.t’bi uclende voorwaarde vuil het ve cd rug werd
aang’eniei’k’t, trad slechts een zee,- geringe verbetering in.
:FI:nt Engelsche Egalisatiefonds Jieeft slechts zee,’ weinig o,ide,’no,,,en out den koers steun te ve,’leenen, ,en duit feit
is wellicht aanleiding geweest tot de veronderstelling, dat
het verdrag inissohicu {ol, begeleid is geweest van een
geiehn protocol. duit een zoke,’e daling van het Pojici saiic-
tionueert. Dat verklaa,’t wellicht iiiede waan oor het niet
iie
–
vel-vulling gaan van de ve i-wac’h ti iig, dat ht ve id rug
iets definitiefs
ZOU
opleveren stoute geen herstel teweeg-
bracht. Het kleine vleugje verbetering was van kerten
duur en in het heg’i t van cle nieuwe week werd het laagste
punt weer bereikt.
Op oize ina,-kt heeft aanvankelijk cle Pu,tcleii,’eaetie zich
niet ten volle kunnen uiten, omdat ook cle Gulden aalige-
boden lag, hetgeen weei’spiogeld werd door een vaste hou-ding van den Dolla,-, die tot boven cle
1.85
opliep, natuur-
lijk gepaard gaand niet een Cve
ii CCI1:5
vaste,-e ste,mu 1 ng
voor den 13e]ga, t&i”wijl ook de Zwi’tsersc’he Franc nice,
01) den Dollar georiënteerd bleek. Later trad een verbete-
ring in cle stemming voor onze inu nt in, waar-door cle Dol-
larnoteering tot beneden de
I.84
inzakte. Na clze wijni-
ging in de situatie vas natuurlijk
CC
Ponclennote’eriug’ bij
ons in ovei’eensteinniittg met clan Dollarkoers te houden –
aangepast.
De Fra.usche Fra,ic heeft betrekkelijk weinig schoninie-
ling ten aanzien van het 1
1
o
,
nd te aien gegeven. Wel heb-
hei anti van kel ijk cle herstel pla.iyien van 51 i eistei- Reyna ud
eenige kapitaalrepaitrice-ring to-t resultaat gehad, maar een
ci itbretding vat, clie l:iewegiiisg is geheel uitgebleven, toen
-a.11e’i-tvcgen bleek, dat de tenuitvoerlcggsing vuile deze ila-
iivn voor zoover het erom gaat offers van vrschillnde
bevolkiii’gisgroepen te vragen wel eetis op gi’oote moeilijk-
he•dn zou kunnen stuiten. Ook de stijging van den Dolla,’-
koers te Pamijs, d.ie automatisch voortvloeide uit het ver-
loot) val., de-,, Sterlingkoers, waa,’aan Fi-uinkt-ijk zin valuta
min eenmaal gekoppeld heeft, we-ik-te niet sbiniuleeran-d
0
1
)
cle a,nnio om kapitaal terug te lesje,, ci it het buitenland.
0
1
)
cle gelclntaikt zoowel als cle beleggi ngsinai’kt was
practiscie de situatie on-gewijaigcl. SJee’hts zij gei’eleveei-d,
dat de situatie voor cle’,, i,idiv•idueeleri belegsgei’ steeds
moeilijker wordt, &ntelat het proces vuile vei’dringin’g van
deze categorie •doo r cle bei-oepsbeleggem’s voo rtsuh mijdt. We-
deroin wordt een hypotheekbank &vem
–
genonien door een vem’-
zekeri-icgsmaatsoh-appij
5
cii wedemor,, beteekent dit, dat op
den duur de pan’dhm”iefhouclers hun Icapitaal afbetaald krij-
gen, en de hypotheken -in de poi-tefeuille van clan groot-
belegger te-recht komen. Hot beleggingsvi’aaigstuk voor den
kleinsn man wordt dus steeds nijpender.
884
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 November 1938
DE VERKEERSCOÖRDINATIE IN
NEDERLANDSCH-INDIË.
Inleiding.
:i. verband met liet bij cle Tweede Kamer ingedien-
de wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van de
wet van 29 November 1935 (Stbl. .685) tot verlaging
van de openbare uitgaven, zoomede regeling van de
intrekking der wet van 5 Mei 1.933 (Stbl. 251), welk
wetsontwerp de grondslagen aangeeft voor de rege-
ling van het goederenvervoer in Nederland, zoomede
het hij de Tweede Kamer ingediende wetsontwerp tot
regeling van het vervoer van personen met niotorrij-
tuigen, welk ontwerp dient ter vervanging van het
Reglement Autovervoer Personen (Kon. Besluit van
12 Januari 1937 Sthl. 562), is het wellicht niet zon-
der belang een korte uiteenzetting te geven van de
overeenkomstige regelingen, welke in Nederlandsch-
Indië op dit gebied zijn getroffen.
De kern der Indische regeling.
In afwijking van cie 1 Januari as. in werking tre-
dende edorlandsche Wegenverkeerswet,’regelt de In-
clische Wegverkeersordonnantie van 23 Februari 1933
(md. Stbl. 86), welke na de belangrijke wijziging door
cle ordonnantie van 27 Februari 1936 (md. Stbl. 83)
opnieuw werd bekend gemaakt in het md. Stbl. 1.936
No. 201, niet alleen in vollen omvang het verkeers-
technische deel van het verkeer op de openbare wegen
in Nedenlandsch-Indië, doch houdt eveneens de ver-
keerseconomisehe voorschriften in voor regeling van
het vervoer van personen en goederen per motor-
rijtuig.
In vrijwel alle landen ter wereld, waar men een,
min of meer ontwikkeld spoorwegnet aantreft, staat men voor de oplossing van het probleem pm aan dit
nieuw opgekomen vervoer over den weg, op grond
van verkeerseconomische overwegingen, de juiste
plaats in het nationale verkeersbestel in te ruimen
naast het rail- en watertransport.
In Indië is het probleem in zooverre eenvoudiger
dan in Nederland, dat men hier te lande vrijuei geen
wmtervervoer heeft, behalve op enkele groote rivieren
van Sumatra en in het interinsulaire verkeer, waar cle interinsulaire luchtvaart voorbestemd is steeds
meer als mededingster van cle scheepvaart op te tre-
den.
Bij de coördinatie van het vervoer langs de rail en over den weg wordt er – zooais ook in de toelichting
van het Nederlandsche wetsontwerp tot regeling van
het goeclerenvervoer te lezen valt— in het bijzonder
naar gestreefd om een eind te nialcen aan. de over-
matige concurentie, zoowel tusachen de verschil-
lende soorten van transportmiddelen als ook binnen
het gebied van elk der onderdeelen. van het vervoers-
stelsel. Een gezond vervoersapparaat – vervolgt de
memorie van toelichting dan – is toch alleen mo-
gelijk hij loonende vervoersprijzen en de ervaring
heeft geleerd, dat zonder breicleling van d.e concur-
rentie bevredigende toestanden op dit gebied niet te
bereiken zijn.
Het begrip ,,loonencle vervoersprijzen”, dat hier
wordt ingevoerd en dat bij de Indische coördinatie-
maatregelen uIteraard- eveneens van overwegend be-
lang is, is – dit behoeft nauwelijks betoog – zeer
rekbaar. Moet bijv. bij cle spoorwegen. in de loonencle
vervoersprijzen ook begrepen zijn volledige dekking
van rente en amortisatie van het aaniegkap:itaal of
moet een belangrijk deel van het in de spoorwegen
gestoken kapitaal, waarop in het verleden, met veron-
achtzaming van mogelijken technischen vooruitgang
van den expiosiernotor, onvoldoende iverd afgeschre-
ven, als verloren worden beschouwd?
Ook hij liet motorverkeer is het begrip ,,lQonende
vervoersprijzen” voor uitzetting en zelfs zeer belang-
rijke uitzetting vatbaar, daar deze prijzen willekeurig
kunnen worden opgezet door de.belasting, welke op
het motorverkeer wordt gelegd. In Nederlandseh-
Indië bedraagt per liter benzine de aöcijns niet minder
clan 13 cent en cle prijs aan de kust 22 cent (in het
binnenland is clie hooger) Het gvolg hiervan is, dat
een vrachtauto, die 25 liter benzine per 100 km ver-
bruikt, en per jaar een afstand van 50.000 kin aflegt,
per jaar niet minder dan
f
1-625 aan brandstofbelas-
ting in ‘s Lands schatkist stort. Op de niet uitslui-
tend benzine verbruikende auto’s drukt hier te lande
een motorvoertuigenbelasting, welke voor dieselauto’s
f
24 per 100 kg toegestaan totaal-gewicht bedraagt.
Voor een çlieselvrachtauto of autobus met een toege-staan totaal-gewicht van 5280 kg (Mercedes Benz Lo
2000) bedraagt deze belasting derhalve per jaar 53 X
f24
—
f1272.
Men zou kunnen redeneoren, dat het motorverkeer in
elk geval de kosten van aanleg, verbetering en onder-
houd en eventueel eveneens verlicht:ing en beveili-
ging van de wegen moet opbrengen, welke redelijker-
wijs te zijnen laste kunnen worden gebracht. Gaat
men van dezeri grondslag van belastingheffing uit,
dan toont een berekening aan, dat liet motorverkeer
in Indië belangrijk te zwaar belast is.
De bense ineaccijns en motorvoertuigenbelasti ng
zijn dan ook geenszins als doelbelastingen aan te
merken. Uit den. grooten, invloed van deze bl.astin-
gen op de ,,loonende vervoersprijzen” van liet motor-
verkeer blijkt echter overtuigend liet willekeurige
karakter, dat aan di.t begrip moet worden toege-
kend ).
Men heef t in de belastingheffing zelfs een middel
om cle ,,loonende vervoel-sprijzen” iran liet motor-
transport dusdanig
01)
te .vijzêlen, dat dit transport
ook zonder andere coördinatieniaatiegelen zijn con-
current.ievermogen tegenover liet spoorwegvervoer
grootendeels verliest, welk nïiddel dan ook inder-
daad in verschillende landen wordt toegepast. In In-
do-China bijv., waar de benzineprijs vergeleken met
Nederlandsch-Indië betrekkelijk laag is, nl. 26 pias-
tercenten = 13 guldencenten per liter (cle helft
hiervan is invoerrechten), wordt het motorverkeer
op wegen, welke parallel aan de spoorwegen loopen,
extra belast niet 6 pia.stercen.ten (= 3 guldencenten)
per reiziger/krn
2)
en per 100 kg/km nuttig draag-
vermogen, onafhankelijk van de bezetting. Het be-
hoeft geen verwondering e wekken, dat door een
dergelijke belasting van een concurrentie van het
motorverkeer geen sprake is.
Dit voorbeeld demonstreert ten duidelijkste, dat
de verhouding tusschen spoor en auto voor alles een
vraagstuk van verkeerspolitiek is. In verband niet
den grooten invloed, welke van de verkeerspolitiek
op de ontwikkeling van de volkshuishouding uit-
gaat, zal een richtige verkeerspolitiek, waarvan de
belastingheffing op het verkeer een belangrijk irite-
greerend onderdeel vormt, niet op de
bijzondere
be-scherming van eenig bepaald onderdeel van liet-ver-
voersalparaat moèten zijn ‘ingesteld, doch ten doel
moeten hebben de middelen van vervoer van een
land zoo volled:ig mogelijk te doen aanpassen aan zijn
economische behoeften.
Dit vooropgesteld, dient verder liet verlceersstelsel
zoodanig te worden ingericht, dat de kosten van het
vervoer voor elk der voor do behoeften der volks-
huishouding onmisbare ondernemingen door de op-
bren.gst worden gedekt, aangezien slechts op deze
1)
Een op instigatie van de sociaal-economische afdee-
1.ing van het Kon. Bataviaasch Genootschap ondernomen
studie met. betrekking tot de eeoinomi.sahe beteekenis van
een verlaagden benzineprijs voor Ned.-Indië, heeft aange-
toond, dat door een verlaging van den benaineprjs van
22 cent .t&t 15 cent aan de kust de vi’achtprijzen van het
metorveekeer per toin/kni en per reizigerfk-m met
20
pCt.
kunnen worden verlaagd.
) Een biljet in de laagste (4-de) spoorwegk1aase van
Saigon tot Hanoi, d.. een afstand van
1728
km, kost
daarentegen slechts
12
piasters
of
34
ptastei-cent =
34
gul-
dencent per krn, terw’ijl de laagste prijs op de spoorwegen
van Jaa 34: cent .per reiztger/km bed raagt..
23 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
885
wijze cie instandhouding van deze ondernemingen
gewaarborgd wordt.
iliertoe dient het vergunningsstelsel, waardoor
het aanl)Od van vervoersgelegenheid gecontingen-
teercl wordt, terwijl in de vergunningsvoorwaarden
bovendien invloed kan worden uitgeodfend op de ta-
rieven.
Yergunntngsstelsels voor auto bussen.
Volgens de Indische wegverkeerswetgeving is het
verboden een openbare autobus
voor
liet vervoer van
personen te bezigen anders dan krachtens een ver-
gunning. De vergunning wordt verleend o.ni. met
vaststelling van
lo. het traject of de trajecten, waarop het ver-
voer zal geschieden,
2o. de dienstregeling en
3o. cle tarieven, waartegen zal worden vervoerd.
Voor gebieden, waar liet verkeer met autobussen
van geringen omvang is, kunnen cle tweede en derde
voorwaarde echter voor bepaalden tijd buiten wer-
king worden gesteld.
1-let volledige vergunningsste]sel is voorloopig nog
slechts ingevoerd voor Java en enkele streken van
Sumatra. Op Java vormt het vergunningsstelsel voor
autobussen thans een sluitend geheel. De autobussen,
die eenzelfde traject
berijden,
leggen dezelfde tarie-
ven aan en zijn, met uitzondering van enkele snel-
diensten, aan dienstregelingen met gelijke rijtijden
en afwisselende vertrektijden onderworpen, zoodat
op cle onderscheiden trajecten een regelmatige, aan
de behoefte aangepaste, vervoersbediening plaats
vindt, liet autohuswezen vaart bij dit stelsel zeer
wei. Aangezien de ondernemers eeni gewaarborgden
grondslag voor hun exploitatie hebben, kunnen zij
tot de aanschaffing van beter materieel overgaan.
l3ovendien ontstaan geleidelijk door het opkoopen
van kleinere bedrijfjes grootera ondernemingen, die
er op uit zijn haar service steeds meer te verbeteren.
Ook het reizend publiek is hierbij in hooge mate
gebaat, terwijl dit, doordat de tarieven van over-
heidswege worden vastgesteld, beschermd is tegen liet vragen van te hooge vrachtprijzen. Het vervoer
per autobus op Java vertoont dan ook een sterk
stijgende lijn, liet aantal autobussen vermeerderde
0])
Java in 1.031 met niet m:inder dan 10 pOt. en he-
droeg op 1. Januari 1938 rond 1780 stuks.
Een vergrnming voor een nieuwen autobusdienst
kan om. worden geweigerd, indien tegen de uitbrei-
ding van vervoersgelegenheid ernstige economische bezwaren blijken te bestaan. Belanghebbenden kun-
nen tegen een dergelijke aanvraag in verzet komen,
terwijl tegen beschikking tot verleening, weigering
of intrekking van een vergunning, dan wel tot wijzi-
ging van de bij de vergunning vastgestelde dienst-
regeling of tarieven ook beroep mogelijk is. De Spoor-
wegen hier te lande hebben van deze verzets-
011
be-
roepsbevoegdheid slechts een zeer spaarzaam gebruik
gemaakt, daar in tegenstelling met de Nederlandsche
spoorwegen voor de Indische spoorwegen het goede-
renvervoer de voornaamste bron van inkomsten
vormt. Het verguuningsstelsei voor cle autohussen
dient hier te lande derhalve in hoofdzaak tot breide-
hing van de onderlinge concurrentie van de auto-
bussen zelf.
Ook in de buitengew.esten, met name op Sumatra,
waar het inotortrausport wegens de weinig ontwik-kelde en niet onderling verbonden spoorwegnetten
een nog belangrijker plaats dan op Java inneemt
(het aantal autobussen op Sumatra bedroeg op
1 Januari 1938 rond 5800 eenheden, welke echter in
doorsnede van aanzienlijk kleinere capaciteit zijn dan
die op Java), is de concurrentie tussehen de autobus-
sen onderling zeer lief tig,. zeer ton nadeele van de
regelmatige diensten, zoodat thans ook op liet ge-
bied van het Sumatraansclie autobuswezen ordenend
zal worden opgetreden, zoowel in het belang van een
goede en goedkoope vervoersbediening van het pu-
bliek als van de exploitanten van min of meer regel-
matige diensten.
Het ligt in de bedoeling om cie toepassing van het
volledig verganningsstelsel voor autobu ssen, dis
met inbegrip van de vaststelling van dienstregeling
en tarieven, dat thans nog slechts beperkt is tot een
deel van Atjeh, Sumatra’s Oostkust en de verbin-
clingswegen van de Oostkust naar de Westkust, met
1 Januari a.s. uit te breiden tot alle intergeweste-
lijke verbi nd ingswegen van Sumatra.
Vergunningssielsel voor vrachtauto’s.
in tegenstelling met de vergunni ngverleeni n.g voor
autobussen, welke gedeelteljic gedecentraliseerd is, is
de vergunni ngverl eening voor vrachtau to’s geeentra-
liseerd hij den directeur van Verkeer en Waterstaat.
Een vergunning voor vrachtauto’s, zoowel open-
bare als niet-openbare, is echter slechts vereischt op
door den gouverneur-generaal aangewezen trajecien,
waarop of waarlangs een of meer vervoersonderne-
mingen een geregelden dienst onderhouden.
Bij het Gouvernementsbesluit van 15 Juli jl. hieef t
deze aanwijzing voor Java plaats gehad, nadat daar-
over uitvoerige adviezen waren uitgebracht dooi’ de
betrokken vervoerscommissie, zoomede het betrokicen
college van gedeputeerden van de provincie en de
gouverneurs van. de Vorstenlanden.
De vervoerscommissies werden samengesteld uit
vertegenwoordigers van de directe en indirecte be-
laaghebbenden.: vrachtauto-ondernemingen, spoor-
wegondernem in gen, importeu rs, exporteurs cultuur-
ondernemingen, inheemsche bevolking, onder voor-
zitterschap hetzij van den gouverneur der provincie
zelf (Oost-Java) of den te zijner beschikking staan-
den resident (West- en Midden-Java).
Behalve de creatie van drie vervoerscommissies, werden met het oog op cie toepassing van het ver.-
gunningsstelsel voor vrachtauto’s op Java drie (lands-)
verkeersinspeeteurs
bij
het departement van. Ver-
keer en Waterstaat aangesteld, die toegevoegd zijn
resp. aan dan gouverneur van West-, Midden- en
Oost-Java en clie naast hun landstaak op liet gebied
van het gotderen.vervoer en het intergewestalijke
personenvervoer, . tevens belast zijn met de leiding
van de provinciale af deeling van liet wegverkeer.
Onder die afdeelingen, welke onder het hoofd van
den provincialen waterstaat geplaatst zijn, ressortee-ren zoowel de provinciale keuringsdienst van motor-
rijtuigen (alle motorrijtuigen, met uitzondering al-
leen van de particuliere personenauto’s, zijn elk half
jaar aan een keuring onderworpen), als de vergun-
ningverleening aan de autobussen, voor zoover deze
trajecten binnen de provincie berijden en de ver-
keerscontrôle, waartoe een aantal verkeerscontroleurs
ten dienste staat. In Midden-Java is de Organisatie
nog eenigszins afwijkend, doch de bedoeling is uit-
eindelijk tot een éénvormige organisatie te komen.
Door de persoon van den (lands-) verkeersiiispee-
teur is een nauw verband gelegd tussehen de lands-
en de provinciale taak op liet gebied van het weg-
verkeer, terwijl, aangezien hij ook niet het secreta-
riaat van de vervoerseommissie is belast, op deze
wijze teven.s een innig contact is gewaarborgd tas-
schen die commissie en de centrale leiding.
Voor Sumatra zal t.z.t. een overeenkomstigc Or-
ganisatie als thans op Java bestaat worden voor-
gesteld. Het voornemen bestaat om ook enkele
(lands-)verkeersinspeeteurs aan den gouverneur van
Sumatra toe te voegen, ivier taak zich echter voor-
loopig zal beperken tot ordening van, het personen-
vervoer, daar aan de toepassing van het vergunnings-
stelsel voor vrachtauto’s op Sumatra voorshands nog niet wordt gedacht. De eerste dezer verkeersinspec-
teurs voor Sumatra zal binnenkort te Padang wor-
den geplaatst.
De centrale behandeling van alle zaken, welke de
886
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 November 1938
wegverkeerswetgeving zelf en haar uitvoerinj betref
–
fen, berust bij de afdeeling Wegverkeer
ven
het de-
partement van Verkeer en Waterstaat. Het hoofd
van deze afdeeling is tevens voorzitter van de per-
manente wegverkeerscornrnjssj, die een overeenkorn-
stige plaats inneemt als de Nederlandsche ommis-
sie van advies en bijstand van het verkeersfonds
(commissie-De Vries). De Indische wegverkeerscom-
missie bestaat, inclusief den voorzitter, uit 15 leden:
5 ambtelijke en 10 niet-ambtelijke leden, die door
clan gouverneur-generaal worden benoemd. Zij dient
den gouverneur-generaal en de hoofden van departe-
menten van raad omtrent de behartiging van alle
verkeersbelangen en alles w’at met cle werking van
de wegverkeersordonnantie en de krachtens haar
vast te stellen voorschriften verband houdt, terwijl
zij tevens bevoegd is voorstellen dienaangaande bij
den gouverneur-generaal of de departementshoofden
in te dienen.
Coördineering van belangen.
Dit overzicht van de Organisatie voor de uitvoe-
ring van de Indische wegverkeerswetgevjng leek
noodzakelijk, teneinde duidelijk te doen uitkomen
dat, hoewel de vergunningverleening voor vracht-
auto’s gecentraliseerd is, er naar gestreefd is de ver-
tegenwoordigers van de plaatselijke belangen en cle
rechtstreeks belanghebbenden aan de uitvoering te
doen medewerken.
r1erwijl bij de ordening van het personenvervoer
ler motorrijtuig slechts zelden met de belangei-i van
de spoorivegmaatschappijen behoefde rekening te
worden gehouden, is het de bedoeling om bij de or-
cleni.ng van het goeclerenvervoer per motorrijtuig eeni
nauwe coördinatie van het vrachtvervoer over den
weg en langs de rail tot stand te brengen.
De Indische wegverkeersordonnantie geeft als mid-
del daartoe feitelijk niet anders aan dan de mogelijk-
heid van contingenteering van het aantal vracht-
auto’s op de trajecten, waarop een zoodanig aanbod
van vervoersgelegenheid met vrachtauto’s bestaat,
dat daaruit ernstige economische bezwaren voort-
vloeien.
Bij het reeds genoemde Gouvernemeutsbesluit van
15 April jI. werden als trajecten, waarop een zoo-
danig overaanhod van vervoersgelegenheid aanwezig
wordt geacht, alle belangrijke toegangswegen tot de
vier voornaamste havenplaatsen van Java’s Noord-
kust, t.w. Batavia, Oheribon, Semarang en .Soeribaja,
aangewezen, waarbij het plaatselijk en kruisend ver-
keer wordt vrijgelaten.
Aan hen. die vS6r 1 October jl. een vergunning
hebben aangevraagd en gedurende een tijdvak van
zes maanden voorafgaande aan de aanwijzing van het
traject daarop een vrachtauto geregeld hebben ge-
exploi teerd, is een onitvangstbewijs uitgereikt, waar-
door zij hun exploitatie voorloopig zullen mogen
vbortietten totdat op hun vergunningsaanvraag zal
zijn beschikt.
Op de aangewezen trajecten heeft thans derhalve
een bevriezing van het aantal vrachtauto’s, dat die
trajecten berijden mag, plaats gehad. Er kunnen,
behalve ter vervanging van oude, geen nieuwe vracht-
auto’s bijkomen. Op vergunningsaanvragen van
nieuwe vrachtauto-ondernemers of op aanvragen ter
uitbreiding van een vrachtautopark zal eerst wor-
den beschikt, nadat de aanvragen, gebaseerd op de
overgangsbepaling, zullen zijn afgehandeld.
De moeilijkheid, welke thans om een oplossing
vraagt, is aan welke voorwaarde een vrachtautover-
gunning zal worden gebonden.
Zoowel
bij
de beraadslagingen in de cetrale weg-
verkeerscommissie als in de plaatselijke vervoers-
c,ommissies is mede van de
zijde
der, vrachtauto-on-
dernemers met aandrang betoogd, dat met een con-
tingenteering alleen van het aantal rachtauto’s het
doel om weer tot loonende vervoersprijzen te komen,
zoowel voor de vrachtauto- als de spoorwegonderne-
mingen, niet wordt bereikt, doch dat ook maatrege-
len op tariefsgebied dienen te worden getroffen.
In de Indische wegverkeerswetgeving is clienaan-
gaande slechts bepaald, dat de houder van een vracht-
autovergunning verplicht is de tarieven voor het ver-
voer van door hem te vervoeren goederen openbaar
te maken, terwijl door hem geen goederen mogen
worden vervoerd zonder vrachtbrief, welice voldoet
aan door den directeur van Verkeer en Waterstaat
te stellen eischen.
Het Nederlandsche wetsontwerp gaat dienaangaan-
de verder en stelt voor de tarieven onder de vergun-
ningsvoorwaarden op te nemen. Inmiddels is men in
het moederland op instigatie van den Bond van Be-
drijfsautohouders in Nederland doende om te trach-
ten tusschen de verschillende categorieën van be-
drijfsautohouders zelf tot overeenstemming te komen
inzake de toe te passen tarieven.
In Indië openbaart zich een overeenkomstig stre-
ven. Als direct gevolg van de toepaësiiig van het ver-
gunniingsstelsel hebben in October onder de auspiciën
van dien Algemeenen Bond van Autobelanghehbenden
in Ned.-Indië in verschillende steden van Java ver-
gaderingen van vrachtauto-ondernemers plaats gehajd,
teneinde op basis van de zelfkosten minimum tariefs-
normen op te stellen.
Voorts is men ook hier te lande bezig om te
trachten een centralen bond van bedrijfsautohouclers
in het leven te roepen.
Vooral in een land als Indië met zijn voor het
groote meerendeel Ohineesche bedrijfsauto-exploitan-
ten, zou het, reeds op grond van de onmogelijkheid
van de contrôle, onbegonnen werk zijn om te trach-
ten van bovenaf de tarieven voor het goederenver-
voer per vrachtauto vast te stellen. De overheid zal
er zich toe moeten bepalen het streven te ondersteu-
nen en te stimuleeren om, in overleg met de spoor-
wegen, tot onderlinge tariefsaccoorden voor het ver-
voer van goederen te komen, waarbij zoo mogelijk
een centrale bond van hedrijfsautohouders zijn he-.
middeling zal dienen te verleenen om er op toe te
zien, dat aan de opgestelde tariefsnormen oolc inder-
daad de hand wordt gehouden.
Zijn de tariefsnormen in overeenstemming met
cle spoorwegen opgesteld, dan zullen deze daaraan
uiteraard eveneens gebonden moeten zijn. De In-
dische spoorwegmaatschappijen hebben zich hi.ertoe
hij voorbaat bereid verklaard. Het Nederlandsche
wetsontwerp voorziet in een wettelijice verzekering, waardoor op het gebied van de tarieven de spoor- en
trainwegen op gelijken voet met de andere vervoers-
bedrijven zullen worden behandeld.
Ien mag verwachten dat, hoewel de ontw.i.lckeling
ongetwijfeld tijd zal noodig hebben, door de toepas-
sing van het vergunningsstelsel op de vrachtauto’s,
waardoo.m de exploitanten daarva.n op de meest be-
langrijke en dientengevolge rnedst beconcurreerde
trajecten een verzekerd bestaan zullen krijgen met
vrjwaring tegen steeds nieuwe, snel stervende, on-
derbiedende mededingers, men ook op het gebied van
het vrachtautowezen, evenals men dit op het gebied
van het Javaansche autobuswezen heeft icunnen con-
stateeren, langzamerhand tot gezonde toestanden en
levenskrachtige bedrijven zal lcomen. Niet alleen de
vrachtauto-ondernemingen en de spoorwegmaat-
schappijen zullen hiermede gebaat zijn, doch even-
eens de vervoerders en de handel, daar de centrale
overheid,
bij
wie de hanteering van het vergunnings-stelsel berust, tegen een onredelijk opdrijven van de
vrachtprijzen zal weten te walcen, welke opdrijving
overigens ook stellig niet in het belang der vervoers-
ondernemingen zelf zou zijn.
Ir. A.
M. HARTHOORN.
Baamdoeng, October 1938.
23 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
887
HET TEKORT OP DE RIJKSBEGROOTING
VOOR 1939.
liet adres der z.g. negen-mannen, dat in de eerste
plaats ten doel had het tekort op de Rijksbegrooting
voor 1939 zoo reëel mogelijk onder cijfers te brengen,
heeft bij de algemeene beschouwingen over deze be-
grooting in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vrij algemeen bestrijding ontmoet, welke bestrijding
is voortgezet in een open brief van Prof. Limperg en
13 anderen, gericht tot den Minister-President.
Voor zoover deze bestrijding is onts.proten uit een
twijfel omtrent de juistheid der in het adres ver-
werkte cijfers dient nader to worden onderzocht, in
hoeverre deze critiek al of niet gegrond is.
Daartoe moeten wij beginnen nog even in het kort
de verschillende standpunten te resumeeren.
Do Millioenennota geeft de navolgende becijfering:
geraamd nadeelig saldo
v.
d. gewonen dienst
f
142.676.540
Af: Verlenging belastingen …
f
114.565.000
Ve rmi ride ring der storti lig
in het invaliditeits- en Ouderdowsfonds ……….
2.500.000
Totaal minder . … .,
117.065.000
Blijft tekort ….
f
25.611.540 Te verhoogen met:
tekort begr. Werkloosheidsubsidiefonds . . ,,
21.599.000
Storting spoorwegpensioenfonds ……….
9.000.000
Saneeriag gemeentefinanciëu …………,
5.000.000
Reëel tekort ….
f
61.210.540
Dc Minister van Fivanciën heeft bovendien, in de
Millioenennota medegedeeld, dat in dit tekort niet
zijn begrepen, de nagelaten stortingen in de sociale
vorzekeringsfondsen, terwijl in de periode 1930–1936
cle Staatsschulcl is toegenomen met pl.m.
f
700 mil-
lioen, waarvan circa
f 500
millioen betrekking heeft
op uitgaven, die in normale omstandigheden ten laste
van den gewonen dienst hadden moeten komen.
Volgens
liet adres der liegen-mannen moet het tekort van
f
61 millioen
worden verhoogd:
to. wagens onvoldoende aflossing der zicht-
bare staaitsschuid met ………………….
26
2o.
wegens te lage storting in ht invali-
diteits- en Ouderdemsfonds mt …………..
45
3e.
wegens ten onrechte ten laste van den
kapitaaldieu&t gebrachte uitgaven met ……
60
4o.
wegens te lage becijfering van de art-
ituïteit t.b.v. liet spoorwegpensioenfonds met ,,
6
zoodat het totaal van. Jiet reëele
tekort zou worden ……………………
f
198
millioen
De liegen-mannen hebben aan deze becijfering nog
toegevoegd, dat zij, om het verwijt van overdrjving
to ontgaan, geen rekening hebben gehouden met het z.g. Werkfonds, ofschoon ongetwijfeld ten laste van
(lat Fonds een aantal uitgaven worden gebracht, die
evenzeer op den gewonen dienst thuis hehooren en
evenmin met de h.i. ongeoorloofde rentehijsehrijving
op de N.O. inpoldering van de Zuiderzee.
Is cle berekening der negen-mannen onjuist m.b.t.
schuldaflossing en overbrertging van uitgaven naar
den gewonen dienst?
liet zijn voornamelijk de drie eerstgenoemde ver-
hoogingen waartegen de eritiek is losgekomen. Wat
de aflossing der zichtbare Staatsschuld betreft, waar-
voor de negen-mannen een gemiddelden termijn van
40 jaren hebben aangenomen is vooreerst betoogd, dat
deze termijn voor de oudere Staatsschuld tekort is,
daar deze in meer dan 40 jaren mag worden gedelgd. Deze opmerking kan gevoegelijk worden terzijde ge-
legd, omdat de negen-mannen een
gemiddelden
aflos-
singstermijn van 40 jaren hebben aangenomen en deze
termijn voor de latere en veel grootere Staatsschuld
èn wegens de daaronder voorkomende dekking van
rekeningtekorten èn met het oog op de verruiming
van het criterium der productiviteit, zeker tá lang is.
Van meer belang is de opmerking in het ‘adres van
Prof. Limperg e.s., dat de verhoogde aflossing van de
zichtbare Staatsschuld en de overbrenging van
f
60
millioen kapitaaluitgaven naar den gewonen dienst
het vormen van reserves zou
heteekenen, waartoe –
hoe wenscheljk ook overigens in normale omstan-
digheden – thans niet kan worden overgegaan. In het
verdere gedeelte van dit adres wordt dit standpunt
nog nader toegelicht door een uiteenzetting van wat
onder productieve werken en uitgaven is te verstaan.
Alvorens op deze opvatting nader in te gaan moeten
wij eerst een onjuistheid rechtzetten. Dat – gelijk
Prof. Limperg es. het in hun adres voorstellen –
de negen-mannen uitsluitend de
rendabele
werken
(d.w.z. de werken ‘die aan den Staat zelf gelijke in-
komsten geven als de lasten der geldleening) op den
kapitaaldienst zouden willen toelaten, hebben zij in
hun berekening van het tekort allerminst getoond.
Want in dat geval zouden zij natuurlijk van de voor 1939 geraamde kapitaaluitgaven ad
f 160
millioen
een veel grooter gedeelte naar den gewonen dienst
hebben moeten overbrengen en stellig niet met een
gemiddelden aflossingduur van 40 jaren voor de ge-
eonsolideerde schuld genoegen hebben kunnen nemen.
Na deze correctie blijft dan de vraag, of men in de
berekening, die de negen-mannen hebben aangenomen,
en die op zichzelf reeds een belangrijke verwatering
beteekent van den nog niet zoo heel lang geleden door
den Staat toegepasten regel, dat alleen mag worden
geleend voor rendabele uitgaven, nog van ,,reserve-
vorming” mag spreken.
ilet antwoord moet, dunkt ons, luiden als volgt:
Sedert de Staat den eisch van de rendahiliteit der
kapitaalsuitgaven heeft vervangen door den eisch der
productiviteit, of, m.a.w. den eisch van evenwicht tus-
schen de direct aan den Staat komende baten der ten
laste van den kapitaaldienst gebrachte werken of aan-
schaffingen en de direct door den Staat te betalen
lasten der geldleening, heeft vervangen door den eisch
van evenwicht tusschen de aan de algemeene volks-
welvaart en dus indirect aan den Staat komende voor-
deelen der kapitaaluitgaven en de lasten der geldlee-
ning, is het noodig gebleken de gevaren, die voort-
spruiten uit den drang om veel werken tot stand te
brengen en do toekomst de kosten te laten betalen
(welke gevaren feitelijk alleen hij het tweede stelsel
aanwezig zijn) te keeren, door op de noodzakelijkheid
van reservevorming als onmisbaar onderdeel van de
urelvaartpolitjek in een land met een sterk toene-
nrende bevolking, telkens weer de aandacht te vestigen.
Desondanks gaat het inzicht in die noodzakelijkheid
zienderoogen achteruit. Want niet alleen vloeit uit
het leenen voor productieve in plaats van voor ren-
dabele uitgaven op zichzelf reeds een vermindering
van reservevorming voort, maar bovendien blijkt uit
tal van andere voorbeelden hoezeer de voorzichtigheid
in dit opzicht meer en meer wordt prijsgegeven. Zoo
bijv. werd nog tot kort vbbr do crisis telken jare hij
de behandeling van de hegrooting bezwaar gemaakt
tegen het aanwenden van een kapitaalheffing als de
successiebelasting voor dekking van de gewone uit-
gaven. Tegenwoordig denkt niemand daar meer over.
Ook het criterium van productiviteit moet in een tijd
als deze een ernstige vuurproef doorstaan, waarbij
door den drang naar werkverruiming naast het tekort
aan gewone middelen tal van werken met dit etiket
worden versierd, die het totaal niet verdienen.
Het gevaar daarbij is dit, dat ondanks de onvol-
doende produetiviteit, voor werken van deze soort toch
altijd nog wel een zekere nuttigheid is te construeeren
en nu is natuurlijk het hek volkomen van den dam
als mannen met het wetenschappelijk gezag van de
onderteekenaars van het adres van Prof. Limperg es.
de reeds z66 verwaterde berekening van de negen-
mannen nog reservevorming gaan noemen. Waar ligt
dart
de grens tusschen noodzakelijke afschrijving en
reserveering? Kan men bij een aflossing in 40 jaren
van leeningen waarin z56 groote bedragen voorkomen
terzake van improductieve of onvoldoend produc-
tieve uitgaven nog van reservevorming spreken? En
wat de
f
60 millioen betreft wegens overbrenging van
888
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 November 1938
uitgaven naar dan gewonen dienst zijn de negen-man-
nen minder ver gegaan dan de Minister van Finan-
ciën zelf, die van cle
f 700
millioen kapitaaluitgaven
in de periode 1930/1936
f 500
millioen als op den
gewonen dienst thuishehoorend beschouwt.
Maar de heeren Prof. Limperg c.s. willen dan ook
eigenlijk iets anders. Zij erkennen in het algemeen de
noodzakelijkheid van reservevorming, doch meenen,
dat daarvan alleen in normale tijden sprake mag zijn.
Doch dan rijst de vraag: mag dit standpunt ertoe
leiden op zichzelf als noodig erkende uitgaven bui-
ten beschouwing te laten
oradcct
men ze toch niet dek-
ken kan? Hierin ligt het cardinale verschil met het
standpunt der negen-mannen, clie er van uitgaan, dat de hegrooting een juist en volledig beeld moet geven
van den werkelijken toestand, omdat alleen het te-
kort van eenS aldns opgemaakte begrooting maatge-
vercd kan zijn als richtsnoer voor het Regeeringsbe-
leid.
Men beware ons voor begrootingen, die opge-
maakt zijn in het licl1t of liever in de duisternis van
bijzondere omstandigheden. Heeft het ,,varen in de
mist” nog altijd zijn aantrekkelijkheid niet verloren?
Is de door de negen-mannen berekende verhooging
van de storting in het Invaliditeits- en Ouderdoms-
fonds onjuist?
De eisch van volledigheid geldt evenzeer met be-
trekking tot cle
f
45 millioen, die naar de berekening
der negen-mannen te weinig wordt gestort in het In-
validiteits- en Ouderdomsfonds. De heeren Prof. Lim-
perg c.s. volgen met hetrelcking tot dit punt de niet
zeer
begrijpelijke
redeneering, dat het fondsstelsel en
dus ook de storting in deze fondsen naar veler
oordeel niet noodig is. Maar het zal dezen heeren toch
niet onbekend zijn, dat, indien de tegenwoordige aan-
spraken worden gehandhaafd, de strijd loopt over twee stelsels, nl. het kapitaaldekkingstelsel en het
omslagstelsel. Zouden zij meenen, dat bij aanvaarding
van het omslagstelsel
geen
staatsbijdrage noodig is
De door de Nederlandsche Maatschappij voor Nijver-
heid en Handel ingestelde commissie-Holwerda, die
tegen fondsvorming is,
becijfert
bij behoud van het
tot dusver geaccurnuleerd vermogen van pl.m.
f
400
millioen als schommelfonds de Staatsbijdrage in den
eincltoestand op
f 70
millioen per jaar. De negen-mannen hebben zich bij hun berekening
gebaseerd op het door den Staat na ampele overwe-
ging aanvaarde kapitaaidekkingstelsel en hebben zoo
nauwkeurig mogelijk nagegaan op welk bedrag de storting in 1939 hij behoud van dat stelsel bepaald
zou moeten worden. Dat de wet, teneinde in de bud-
getaire moeilijkheden te voorzien, tijdelijk een lagere
storting heeft vastgesteld is in dit verband hierom
slechts van formeele heteekenis, omdat het niet gaat
om het bedrag dat op Hoofdstuk XI terzake moet
worden uitgetrokken, maar om de berekening van het
werkelijk hegrootingstekort in de Millioenennota.
Van andere zijde is nog beweerd, dat cle negen-
mannen zouden hebben verzuimd om van het in hun
becijfering opgenomen bedrag van
f
45 millioen af
te trekken de
f 20
millioen, die reeds op Hoofdstuk
XI der begrooting uitgetrokken zijn. Ook deze poging
om het tekort minder ernstig voor te stellen dan het
iii werkelijkheid is, moet worden afgewezen. Want de
commissie-Van Vuuren, voorgelicht door den wis-
kundigen adviseur der Rijksverzekeringsbaik, heeft
14 jaren geleden reeds becijferd, dat voor delging van
de Staatsschuld aan het Invaliditeits- en het Ouder-
domsfonds, met inbegrip van de kosten van adminis-
tratie en van geneeskundige behandeling, per jaar een
bedrag van
f
56 millioen zou benoodigd zijn. Sedert-
dien is de schuld van den Staat zoowel door de veel
te laag gehouden
Rijksbijdrage
als ook door de rente-verlaging belangrijk gestegen. Ofschoon die stijging niet nauwkeurig kan worden berekend mag toch wel
worden aangenomen, dat op grond van beide oorzaken
tezamen een thans aangenomen storting van
f
65 mil-
heen eer laag dan hoog zal blijken te zijn.
Uit het bovenstaande blijkt derhalve, dat alle
p0-
gingen om het door de negen-mannen op
f
200 mii-
lioen becijferde tekort op ‘den gewonen dienst der
Rijksbegrooting voor 1939 als overdreven voor te stek
len hebben gefaald, en dat dit tekort vermoedelijk
eerder te laag dan te hoog is berekend.
Weerleg ging van verwijten.
Hebben de negen-mannen door deze berekening
ongerustheid gewekt en het Staatscrediet geschaad,
zooals hun van verschillende zijden wordt verweten?
Indien
zij
inderdaad ongerustheid hebben verwekt,
dan is hun arbeid niet tevergeefs geweest. Want alleen
daaruit kan het inzicht geboren worden, dat koers-
verandering noodzakelijk is. En wat het Staatscrediet
betreft zullen zij vermoedelijk met vertrouwen een
onpartijdig oordeel tegemoet zien over de vraag, wat
het Staatscrediet meer schaadt, de ,,vlotte” leenings-
politiek waar ook de heeren Prof. Limperg c.s. voor
blijken te zijn, of de waarschuwing van de negen-
mannen om
nu het nog tijd is
daarmee op te houden.
Tenslotte het verwijt, dat de negen-mannen in ge-
breke zouden zijn gebleven hun denkbeelden in een concreet plan uit te werken. Ook deze critiek steunt
op een misvatting. Want niet alleen
kan
een dergelijke
arbeid niet worden verricht los van de Rëgeering en
haar ambtelijke organen, maar bovendien zijn wij aan
een concreet plan helaas op dit oogenbhik nog niet
toe. Een dergelijk plan immers kan slechts ontsprui-
ten uit een juist inzicht in den algemeenen financiee-
len toestand en het adres van de heeren Limperg
es. toont opnieuw, hoezeer de inzichten thans nog
uiteenloopen. De voornaamste grondslag van een der-
gelijk plan zou wel deze moeten zijn, dat de moeilijk-
heden, waarin als gevolg van de gewijzigde interna-
tionale verhoudingen ook Nederland is geraakt en die
met het woord ,,crisis” volkomen onjuist worden ge-
teekend, een achteruitgang van onze volkswelvaart
doen ontstaan, die wij alleen kunnen bestrijden en
misschien kunnen overwinnen door grooter krachtsin-
spanning en energie-ontwikkeling. Zoolang ‘de Staat
voortgaat zich tot primaire taak te stellen om
de ge-
volgen
van de hovengeschetste
moeilijkheden
voor een
aantal bevolkingsgroepen te lenigen, omdat die bevol-kingsgroepen, die een meerderheid vormen, abusieve-
lijk meenen, dat de Staat kan verhelpen hetgeen door
ver buiten de Staatsmacht liggende oorzaken is ont-
staan, zoolang zal de volkswelvaart in haar geheel
blijven achteruitgaan en zouden concrete plannen, hoe
goed ook bedoeld, slechts critiek uitlokken.
Wij ‘leven thans nog steeds in de illusie dat de
Staat de werkloosheid kan opheffen door zelf als
grootwerkgever op te treden en maken tegelijkertijd
door de ontzaglijk zware lasten, die daartoe aan het
volk moeten worden opgelegd, de wederopleving van
de natuurlijke werkgelegenheid steeds moeilijker. Wij
voeren een steunheleid in allerlei vorm, bijv. met
betrekking tot dec landbouw, hetwelk er op gericht
is de bestaande bedrijven op kostprijshasis
in stand
te houden en zien voorbij, dat door het wegnemen
van de onmisbare bedrijfsrisico’s een landhonger
wordt gekweekt die wij daarna wederom door zeer
kostbare ontginningen trachten te verminderen in de
illusie, dat wij daardoor productieven arbeid verrich-
ten. Door een z.g. ,,vlotte” leeningpolttiek trachten
wij ons de lasten van dit beleid van den hals te schui-
ven en in plaats van ons af te vragen hoe in de toe-
komst de aflossing van deze snel aangroeiende schul-
denlast betaald zal moeten worden, gaan wij twisten
over de vraag of een aflossing in 40 jaren nog niet
wat langer gesteld kan worden, teneinde het schrik-
beeld van het steeds wassende begrootingstekort nog
wat te kunnen verschuiven; of wel wij noemen deze
aflossing in het vervolg reservevorming, om ons zelf
wijs te maken, dat wij eigenlijk nog bezig zijn voor
de toekomst te zorgen. Wij meenen de werkgelegenheid blijvend te kunnen
verruimen door den Staat kunstmatig koopkracht te
doen scheppen, doch zien voorbij, dat de Staat deze
verruiming financiert; hetzij door het sluiten van
23 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
889
geldieeningen, d.w.z. ten koste van toekomstige koop-
kracht, hetzij door belastingverzwaring en dus door
koopkracht aan een ander deel van het thans levende
geslacht te ontnemen. Over de vraag, of die ontno-
men koopkracht niet productiever voor de werkver-
ruiming zou zijn geweest dan de thans door de Over-
hei’d gedistrihueerde koopkracht, bekommeren wij ons
niet en evemuin kan of wil men begrijpen, dat indien
deze koopkrachtdistributie leidt tot verhooging van
productiekosten, wij in een vicieusen cirkel rond-
draaien.
Inmiddels brengt het jaar 1939 ons opnieuw een
belastingverzwaring van
f
55 millioen. De Minister
van Financiën hoopt over 1940 het natuurlijk accxes
te kunnen opvangen – wat voor 1939 niet gelukt is
– en wat voor 1940 zonder verdere belastingverzwa-
ring vermoedelijk evenmin zal gelukken, getuige het
feit, dat de Minister nu al reeds kan uitrekenen dat
dit accres
f
8 millioen voor de defensie,
f 8
millioen
voor de consolidatie van vlottende schuld en
f 10
mii-
lioen voor de rest, dus tezamen
f 26 millioen zal be-
dragen. En zelfs indien het zou gelukken dit accres
zonder belastingverzwaring op te vangen, dan nog
blijven wij zitten met een tekort van
f 200
millioen.
Is er iemand, die meent dat een dergelijk tekort
door wat men gewoonlijk verstaat onder ‘een bezui-
nigingsplan te dekken is? De negen-mannen hebben
het juiste standpunt ingenomen door eenerzijds ter
betere volksvoorlichting een herziening van de op-
stelling der begrootingscijfers te vragen, die het wer-
kelijk tekort duidelijk tot uitdrukking brengt en an-
derzijds de groote lijn aan te geven, die voor het stui-
ten van den verderen achteruitgang gevolgd zou moe-
ten worden. De nadere uitwerking in concrete plan-nen, hoe noodig ook, kan eerst worden ondernomen
indien de noodzaak om deze lijn te volgen meer alge-
meen wordt ingezien. Het is in de laatste weken wel
gebleken hoever wij daarvan nog verwijderd zijn. Moge
het-niet zôôver komen dat – gelijk de Minister-Pre-
sident het kort en duidelijk heeft uitgedrukt – er in
Nederland geen man meer is, die niet op krukken
loopt.
A. VAN D00RNINcK.
WAT EISCHT DOELMATIGE OORLOGS-
VOORBEREIDING VAN DE STATISTIEK?
De taak der statistiek.
Enkele jaren geleden had de statistiek in vredestijd
nog in hoofdzaak een andere taak te vervullen dan
thans. Die taak was toen nog voor een groot deel
moer van informatorischen aard. De wetenschap be-
diende er zich van om het ,,typisch verschijnsel” te
vinden en causaliteit tusschen de verschillende waar-
genomen phenomenen te bepalen. Voor de administra-
tie was zij een richtsnoer ten aanzien van de uitwer-
king van verschillende regeeringsmaatregelen, die op
economisch, sociaal, hygiënisch of ander gebied geno-men waren of genomen moesten worden.
Geleidelijk aan is daarin verandering gekomen.
Crisismaatregelen hebben in de meeste landen in meer-
dere of mindere mate geleid tot een ,,économie diri-
gée”. De totalitaire staten gingen daarin het vrste.
Daarmede veranderde tevens de taak der statistiek.
Meer en meer werd zij de grondslag waarop men de
ordening van productie en distributie ging opbouwen.
In
oorlogstijd,
wanneer de vrije economie plaats moet maken voor een straf geordende economie, is dat nog
in versterkte mate het geval.
Economische ordening zonder statistischen grondslag
is dan gevaarlijk. Maar die statistieken moeten vol-
doende betrouwbaar zijn. De oorlogservaring heeft echter geleerd, dat hij het samenstellen van derge-
lijke oorlogsstatistieken zeer erustige fouten kunnen
worden gemaakt, die noodlottige gevolgen kunnen
hebben. Dit moge uit het volgende voorbeeld blijken.
In den herfst van
1914
meenden de Duitsche land-
bouwdeskundigen op grond van
schattinge’n.
dat er
niet voldoende aardappelen beschikbaar waren voor
alle mestvarkens en dat daardoor een tekort zou ont-
staan voor de menschelijke voeding. Ingevolge een
Regeeringsbeslissing van 25 J’anuari 1915 ging men
dus over tot. het afslachten van een groot aantal var-
kens en in drie maanden zouden 9 millioen varkens,
ongeveer
Y
3
van den varkensstapel, worden opgeruimd.
Na eenigen
tijd
rees echter twijfel over de juistheid
dier schattingen. Daarom besloot men dus op 15
Maart 1915 de beschikbare aardappelvoorraden op te
nemen, die op dat tijdstip echter grootendeels inge-
kuild waren, zoodat men moest a,fgaan op de opgaven
van boeren en landheeren. Deze opgaven bleken later
volkomen onbetrouwbaar te zijn. Men ging intusschen
met de slachtiiigen door. In den herfst van 1915 was
er echter een geweldig overschot aan aardappelen,
die moesten verrotten omdat er geen varkens genoeg
waren om ze te verorberen.
De ,,Schweinemord”, in den volksmond ook bekend
onder den naam van ,,Professorenschlachtung”, is een
der ernstigste economische misslagen van den oorlog
geweest, waarvoor het Duitsche volk zwaar heeft
moeten boeten. De groote vetnood in Duitschland,
waardoor
per week maar een rantsoen van 50 gram
vet per hoofd kon worden gedistribueerd – het nor-
male vetverbruik is
420
gram per week – moet voor
een deel aan die fout worden toegeschreven. De ge-
volgen van dien vetnood voor de arbeidsprestatie van den Duitschen arbeider in de oorlogsperiode zijn, dan
ook niet gering geweest.
• Fouten in de samenstelling van oorlogsstatistieken
zijn zelden te vermijden. Maar de statistische methode
moet trachten die fouten tot een minimum te beper-
ken. Bovenal moet de statisticus er zichzelf scherp
rekenschap van geven in hoeverre de resultaten van
zijn onderzoek voldoende betrouwbaar zijn om als
grondslag te dienen voor verschillende Regeerings-
maatregelen en binnen welke grenzen de fouten in
zijn statistiek zich – kunnen bewegen. Want al zijn
fouten tot op zekere hoogte toelaatbaar, zoo mag toch
een zekere tolerantiegrens niet worden overschreden
daar de statistiek dan onbruikbaar wordt. Die toleran-
tiegrenzen moeten buy. bij voedsel, waarvan het ver-
bruik weinig elastisch is, veel scherper worden gesteld
dan bijv. bij kleeding. Grooter dan 5 á
6
pOt, mag de
fout in een voedselstatistiek in het algemeen niet zijn.
Tolerantie-eischen.
Scherpe tolerantie-eischen kan men slechts stellen,
als men de massa in zijn geheel kan waarnemen en
het verstrekken van verkeerde gegevens uitgesloten is.
Bij de samenstelling van statistieken in oorlogstijd
en ten behoeve van de economische vei-dedigingsvoor-
bereiding is dat lang niet
altijd het geval. Opzettelijke
valsche antwoorden op de vragenformulieren zijn
vom-al in een later stadium van den oorlog, als een
blokkade zich ernstig doet gevoelen, geen uitzonde-
ring maar welhaast regel. Dan zal men dus ook niet
kunnen volstaan met het tellen en depouilleeren van
de verplichte antwoorden op de vragenformulieren,
ook niet als tegen het verstrekken van valsche opga-
ven zware straffen zijn gesteld. De wet zal dan den
statisticus bovendien in staat moeten stellen die op-
gaven zoo noodig door het hem ten dienste staande
personeel te doen controleeren en de middelen zullen
moeten worden beschikbaar gesteld om dat personeel
te betalen.
Met dat zelfde euvel van het opzettelijk verstrekken
van valsche inlichtingen heeft ook de statisticus der
economische oorlogsvoorbereiding te kampen. Want
niet altijd is het mogelijk de bedoeling van de vragen
van verschillende vragenformulieren te camouflee-
ren. Een voorbeeld van een opzettelijk valsche beant-
woording van vragen van een vragenformulier in
vredestijd moge hier, volgen.
Uit de antwoorden op de vraag hoeveel vakarbei-
ders, geoefende en ongeoefende arbeiders er in ver-
schillende onderzochte bedrijven werkzaam waren,
890
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 November 1938
kwam men in Duitschiand tot het resultaat dat.
,,im Reich so gut wie kema ungelernte Arbeiter
sind.”
1)
De bedrijfsleiders hadden namelijk direct be-grepen, dat in oorlogstijd zoo min mogelijk vakarbei-
ders en geoefende arbeiders zouden worden opgeroe-
pen en aan de scherpe omschrijvingen en toelichtin-
gen in de vragenformulieren stoorde men zich dus
eenvoudig niet. Het was overigens niet mogelijk de statistische telling op te zetten op objectieve feiten,
zooals het voldoen aan bepaalde eischen van vakhe-
kwaamheid en het bezit van diploma’s. Wel werden
in de tweede helft van 1937 door den Reichswirt-
schaftsminister uniforme eischen voor examens in
vakbekwaamheid en geoefendheid gesteld. Maar voor-
loopig heeft men daar nog niets aan en moet een
geheel andere methode worden gevolgd. De represen-
tatieve statistische methode, naast de enquête in ty
–
pische bedrijven van een bedrijfstak zijn de eenige
wegen om hij benadering het doel te bereiken.
Overigens kan men de tolerantie-eischen van een
dergelijke arbeidersstatistiek natuurlijk Vrij ruim stel-
len. Want in het
bedrijf
zelf zal men in oorlogstijd
door een deel der achtergebleven geoefenden, het werk
der vakarbeiders kunnen laten doen. Voorts kunnen
de ongeoefenden soms door
vrouwelijke
arbeiders wor-
den vervangen, kunnen oude arbeiders weer in dienst
worden gesteld, enz.
Voor andere moeilijkheden wordt men bij de
voed-
selstatistie1ce’n.
gesteld. Niet alleen is het voedselver-
bruik veel minder elastisch, maar hier heeft men ook
rekening te houden met alle mogelijke tegenvallers.
Oogstmislukking, het optreden van dierlijke en plant-
aardige parasieten, ziekten onder het vee, gebrek aan
transportmiddelen enz. stellen de Regeering telkens
voor onaangenamen verrassingen, zoodat het bijna
altijd noodzakelijk is belangrijke reserves voor on-
voorziene omstandigheden aan te leggen. Ook op de
vraag hoe groot die reserves moeten zijn zal de sta-
tisticus soms een antwoord vermogen te geven, waar-
bij de tolerantie-eischen uit den aard der zaak in den
regel zeer ruim moeten worden genomen.
Zoo heeft de Duitsche landbouwstatistiek bijv. vol-
gens Ziegelmayer kunnen vaststellen, dat door legeren
van het graan gerekend moet worden op een jaar-
lijksch verlies van 5 á 10 pCt. van den graanoogst tot een bedrag, dat in verband met de varieerende graan-
prijzen om de 3 â 400 millioen Mark pleegt te schom-
melen. Voorts rekent men bij het maken der ramin-
gen van den vruchten- en wijnoogst op een normaal
verlies van respectievelijk 30 1)0t. en 40 pOt. door
parasieten. De meelkever veroorzaakt in Duitsehland
jaarlijks een schade van ongeveer 100 millioen
Mark
2•
In Amerika is het verlies dat de rijstkever
per jaar veroorzaakt op $ 24 millioen begroot.
Enorm is ook de schade, die door ratten en muizen
wordt veroorzaakt. In Amerika wordt het daardoor
veroorzaakte verlies aan voedsel, grondstoffen, schade
aan houtwerk, kabels, enz. jaarlijks op niet minder
dan $ 1.825 millioen begroot, in Engeland door Ho-
garth op £ 100 millioen, terwijl er jaarlijks ter be-
strijding van dien plaag £280.000 wordt uitgegeven!
Hoe groot het verlies aan voedsel, veroorzaakt door
ratten en muizen jaarlijks in Nederland is, is niet
bekend. Bij hevige koude kan hun optreden catastro-
phaal worden. In den winter van 1917 veroorzaakte
een koudegolf in Australië een ratteniuvasie in de
pakhuizen, waardoor een verlies van £ 1 millioen aan
graan, dat door gebrek aan scheepsruimte niet kon
worden afgescheept, werd geleden.
Wij weten vaak in het geheel niet, hoe groot de
bovenstaande schadeposten voor onze voedselbalaus in oorlogstijd kunnen zijn. Statistisch onderzoek lijkt
hier niet overbodig.
1)
K. Peeliartseheck. Statisti.k und Wehrwirtsohaf
–
t. Der
Deutsche Vollcswirt
1937 p. 1905.
) W. Ziegelmayer. Rohstoff Fragen der deutscilien
Volks-
erwahrun.g
p. 258.
Voorts zijn er factoren van niet toevalligen aard,
die doordat zij den statisticus niet bekend zijn, aan-
leiding kunnen wezen tot het maken van zeer em-
stige fouten. Zoo is bijv. een voedselstatistiek geba-
seerd op het vredesgebruik, onbruikbaar voor oor-
logsgehruik, omdat het voedselgebruik in vredes-
en oorlogstijd sterk uit elkander loopen. Neemt
men namelijk aan, dat een volwassene, die geen
handenarbeid verricht, per dag 2400 calorieön noodig
heeft en een handenarbeider daarentegen 5000 calo-
rieën, dan spreekt het wel vanzelf, dat
bij
een alge-
meenen arbeidsdienstplicht voor mannen en vrouwen
bijv. van 16 tot 60 jaar, het voedselgebruik belangrijk
moet stijgen
3)
En dan is nog geen rekening gehouden
met het meerdere vleeschgebruik als een gevolg van
het hooge vleeschrantsoen der gemobiliseerden, dat
in verband met physiologische redenen onmogelijk
verminderd kan worden. Statistische onderzoekingen
teneinde dit meerdere verbruik in oorlogstijd vast
te leggen zijn dus dringend noodzakelijk indien men
niet bloot wil staan aan ernstige misrekeningen
4)
Een oorlogsatatistiek behoeft niet absoluut juist te
zijn, om practisch toch bruikbaar te zijn. Ook een
niet volkomen juiste statistiek, waarvan men de ge-
breken kent, kan voldoende houvast geven om binnen
zekere tolerantiegrenzen tot grondslag te dienen van
bepaalde maatregelen die een Regeering moet nemen.
Hoofdzaak is echter dat de statisticus, die door zijn
scholing uit den aard der zaak een goede feeling heeft
voor mogelijke fouten, nauw en voortdurend contact
houdt met hen, die zich van de statistieken moeten
bedienen. Dan alleen zal het hem mogelijk zijn op
grond van opgedane oorlogservaring vast te stellen
aan welke tolerantie-eischen zijn statistieken moeten
voldoen om in oorlogstijd bruikbaar te zijn.
Primaire en secundaire statistiek.
Na het bovenstaande is het wel duidelijk, dat de
statisticus in de meeste gevallen met zijn eigen fer-
soneel de gegevens zal moeten verzamelen voor zijn
statistieken. De
primaire statistiek
zal dus regel zijn.
De
secundaire statistiek,
waarbij de statisticus de ge-
gevens, die andere bureaux en administiatieve orga-
nen voor hem verzamelen verder bewerkt, zullen in vele
gevallen niet voldoende betrouwbaar zijn. Want de
voornaamste bronnen van fouten schuilen bij het ver-zamelen der gegevens, niet bij de verdere bewerking.
De eisch der actualiteit.
Evenals iedere statistiek moet een oorlogsstatistiek
zoo actueel mogelijk zijn. Een voorbeeld moge dit ver-
duidelijken. In 1913 meende de toenmalige Neder-
landsche Minister van Oorlog te kunnen volstaan
met een voorraad aan infanteriemunitie van 120 mii-
lioen patronen. Dit was geheel in overeenstemming
met de eischen, die men in dien tijd aan een oorlogs-
voorraad algemeen meende te moeten stellen. Op het
einde van den oorlog was het Nederlandsche leger
alleen aan infanterie
ongeveer 300.000 man sterk.
De cijfers die verschillende schrijvers geven voor liet
a.an’tal calorieën, die noodig zijn om een liohaani in goede
cond4tie te houden loopen uiteen. Steensma geeft op dat
voor lichte lioha.meiijken arbeid
2600
caloriën noodig zijn,
voor middeizwaar werk
3100,
voor zwaar werk
3650
en
voor zeer zwaar
weik
(landbouwers, houthakkers enz.)
5000
calorieën. Uit proeven, die Hindhede tijdens zijn ge-
wone dokterspra.ktijk op zichzelf namsi, bleek hij met
2300
calorieën te kunnen volstaan. Het voedin.gsrantsoen, vast-
gesteld bij K. B. van 30 September
1906
No.
4300 waar-
mede de Nederlandsche soldaat in
1914
te velde ging, be-
droeg ongeveer
4300 6. 4400
caloi’ieën, al naar gelang van
het menu.
De Duitscihe voedselstatiatdek over Juni en
Juli 1937
geeft ten aanzien van
1936
een sterke stijging van den
import te zien, ondanks de groote toeneming van produc-tie in den landbouw, de vissoherij, de betere benutting van
de afvallen enz. Dit verschijnsel moet grootendeels worden
toegeschreven aan het feit, dat vele honderdduizenden
werkloosen aan het werk zijn gekomen en bij meerdere
arbeidsprestatie meer en ander voedsel gingen gebruiken.
23 November 1938
ECONOMISC}-STATISTISCHE BERICHTEN
891
Tijdens den oorlog had men de dagproductie van de
Hembrug reeds opgevoerd tot 220.000 patronen of
rond 800.000.000 patronen per jaar, een aantal, dat
dus bijna zeven maal zoo groot was als de voorraad
waarover men aanvankelijk in 1914 beschikte. Eerst
na den oorlog is de verbruiksstatistiek van infanterie-
munitie van het Fransche leger bekend geworden
waaruit bleek, dat gemiddeld per infanterist van de
totale legersterkte op een inunitieverbruik per jaar
gerekend moest worden van 6.000 patronen. Het jaar-
verbruik der Nederlandsche infanterie zou dus in ge-
val van oorlog in 1918 op 1800 milliden patronen
moeten worden gesteld. Dit was dus
21%
maal zoo groot
als de jaarproductie van de Hembrug, die dus voor de
toenmalige
legersterkte veel te klein was.
Hoe dringend noodig een actueele verbruiksstatis-
tiek ook voor de art.illeriemunitie is, moge uit de
volgende cijfers blijken. In Mei 1915 werden bij een
Frnuschen aanval aan het Westfront 763 stukken licht
en 380 zwaar en middelbaar geschut ingezet (ongeveer
81 stukken per km), die 228.000 projectielen verscho-
ten.
Bij
een Duitschen aanval in Mei van hetzelfde
jaar op Gorlice gebruikten de Duitschers 750 lichte
en 595 middelbare en zware kanonnen (ongeveer 86
stukken per km), die 210.000 projectielen verbruikten.
De groote offensieven in 1917 gaven echter heel
andere cijfers te zien. In den slag aan de Aisne in
April 1917 verschoten de Franschen met 3947 stuk-
ken (160 stukken per km) niet minder dan 33 mii-
heen projectielen, waarvan 24 millioen projectielen
van veldgeschut, zoodat in enkele dagen tijd vier-
maal de heele veidgeschutmunitie verschoten werd,
waarmede Frankrijk in 1914 den oorlog begon. Op
een enkelen dag nl. op den 27sten Mei 1917 verscho-
ten de Duitschers bij de doorbraakpoging in Noord-
Frankrijk met 5804 stukken (154 stukken per km)
1.855.000 projectielen. Het spreekt, vanzelf, dat het
bij de snelle stijgingen van het munitieverbruik drin.
gend noodig is, dat de statistiek zoo actueel mogelijk
blijft, daar zij anders achter de gebeurtenissen aan-
holt, zoodat de productie daardoor niet tijdig genoeg
kan worden opgevoerd.
Waarneming der massa door telling; de represen-
tatieve methode en de enquête.
De waarneming der massa door normale telling zal
in oorlogstijd in vele gevallen mogelijk blijken, zooals
bijv. bij de statistieken voor het verbruik van munitie,
kleding, uitrusting enz. het geval is. Hierboven werd
reeds ‘aangetoond, dat deze methode in vele gevallen
bij de economische ooriogsvoorbereiding (het vaststel-
len van het aantal vak-, geoefende- en ongeoefende arbeiders) en in oorlogstijd, niet kan worden toege-
past en dat men dan zijn toevlucht moet nemen tot
de representatieve methode, gepaard gaande met een
enquête, al zal die vaak kunnen worden gemist.
Zoo jal men bijv. de representatieve methode kun-nen toepassen
bij
het bepalen van de hoeveelheid
grondstoffen, die door een industrie bij de vervaar-diging van militaire artikelen verbruikt wordt. Niet
in alle fabrieken kan men echter het grondstoffen-
verbruik per productie-eenheid vaststellen. Want het
komt herhaaldelijk voor, dat een fabriek in vredestijd naast een of meer militaire artikelen andere goederen
maakt, waarvoor dezelfde grondstoffen gebruikt wor-
den. Dan is het dikwijls onmogelijk om uit de boek-
houding of de hedrijfshuishoudkundige statistiek van
de fabriek vast te stellen hoeveel grondstoffen, spe-
ciaal voor de vervaardiging van de militaire goederen
zijn verbruikt. Men zal dan één, liefst echter meer
representatieve bedrijven kiezen, waarvan de bedrijfs-
huishoudkundige statistiek dan wel de boekhouding
het verkrijgen van die gegevens wèl mogelijk maakt.
Modern georganiseerde bedrijven, waar verbruiks-
standaards van grondstoffen zijn vastgesteld, waar
voor de diverse geproduceerde artikelen een scherpe
grondstoffencontrôle bestaat door verstrekking van
grondstoffen op afrekeningsrantsoen,. waar verlies
van grondstoffen door een nauwkeurige afvallenana-
lyse tot een minimum is bperkt, kunnen waardevolle
gegevens aan den statisticus verstrekken.
Uit dien hoofde is het bezit van staatsbedrijven
van zeer groot belang, omdat men aldaar de boekhou-
ding en bed.rijfshuishoudkundige statistiek zoodanig
kan inrichten, dat men alle gegevens omtrent grond-
stoffen, hulpstoffen, arbeidsioonen enz. statistisch
kan verwerken. Een dergelijke statistiek kan dan niet
alleen dienen tot basis van de uitgesteide productie-
contracten in oorlogstijd met particuliere bedrijven,
maar teveds in belangrijke mate bijdragen tot de ob-
jectieve beantwoording van de vraag, of bij den aan-
maak van militaire goederen door particuliere bedrij-
ven wellicht exorbitante winsten worden gemaakt,
wat nogal eens voorkomt in het buitenland. Volgens
het rapport van het Amerikaansche ,,Nye Oommittee”
varieerden deze nettowinsten bij de groote particuliere
bedrijven, die voor de Amerikaansche defensie werk-
ten in 1936 van 28.8 pOt. tot 57.9 pCt., ondanks het
feit, dat de Vinson-wet van 1934 die winsten tot
maximum 11.1 püt. beperkt had.
In Engeland vormen de statistieken van de Royal
Ordnance Factory, een groot staatsarsenaal, dan ook
den grondslag van de contrôle op het grondstoff en-
verbruik en de kosten der particulieren bedrijven. De
Admiraliteit alleen, heeft dan ook in verband met de
herbewapening 65 speciaal opgeleide kostenofficieren
aangesteld, die bijgestaan worden door een staf van
accountants. Een goede bedrijfshuishoudkunclige sta-
tistiek van een staatsbedrijf kan groote besparing in
aanschaffingskosten van oorlogsmateriaai geven.
Organisatie van statistische diensten in oorlog.
De oorlogservaring en de tot nog toe opgedane er-varing in andere landen bij de economische oorlogs-
voorbereiding heeft geleerd, dat er een sterke tendens
naar decentralisatie en het aanleggen van primaire
statistieken bestaat. Zoo ontstonden in Duitschland
naast de gewone ambtelijke statistieken in den
wereldoorlog tal van statistische afdeehingen, die
werden opgericht door commandanten van mili-
taire districten, door vakvereenigingen, gemeenten, diverse Reichsstellen voor suiker, spijsvetten, klee-
ding, zakken enz. Men krijgt den indruk, dat
verschillende dezer statistieken, die vaak door niet
deskundigen werden aangelegd, tot de categorie der
,,statistische Kröpfe” behooren. Daarnaast kan
men een zekere neiging constateeren om de sta-
tistici te gebruiken voor allerlei nevenwerkzaamheden
in de distributie, voor de propaganda enz., terwijl
men de statistieken door oudeskundigen liet bewer-
ken. Het zou te ver voeren op de oorzaken van dit
verschijnsel dieper in te gaan en het behoeft wel geen
betoog, dat dit in de toekomst niet meer mag voor-
komen. De belangrijke taak van den st,atisticus in oor-
logstijd moet in vredestijd behoorlijk zijn voorbereid.
Het samenstellen van een voldoend betrouwbare
statistiek zal echter slechts mogelijk zijn, als er voort-
durend een nauw contact en innige samenwerking
bestaat tusschen den statisticus en de verantwoorde-
lijke personen die zich van de statistiek moeten be-
dienen. Bovenâl is &chter noodzakelijk, dat de ta-
tisticus in de adviescommissies, die de Regeering
moeten voorlichten ten aanzien van te nemen maat-
regelen nauw contact heeft met de leidende personen uit het bedrijfsleven.
Want deze zijn het vooral, die
de aandacht van den statisticus op snelle veranderin-
gen in het economisch leven kunnen vestigen en hem
de practische wenken kunnen verschaffen, die voor
het samenstellen van voldoend betrouwbare, statistie-
ken zoo dringend noodig zijn. Bovendien zijn zij de
eenige personen, die ,,bien nourri dans le sérail” met
een statistiek als grondslag en ruggegraat, een eenigs-zins betrouwbare .schatting kunnen geven van bijzon-
dere toevallige invloeden, die onmogelijk voldoende
snel statistisch zijn vast te leggen. Zoo alleen zal het
mogelijk zijn de vakkennis van den statisticus en de
heroepservaring van den particulieren bedrijfsleider
te coördineeren. Dr. W. R. H.
FEUILLETAV
DE BRtJYN.
892
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 November 1938
AFSCHRIJ VING OP HUIZENBEZIT.
In het nummer van 26 October 1938 bepleit Dr. Ir. F. P. Bakker Schut verplichte afschrijving op huizen-
bezit, opdat gemakkelijker tot opruirning van niet
meer aan de eischen des tijds beantwoordende huizen
zal kunnen worden overgegaan.
Zijn
bedoeling is
blijkbaar, dat in geval van onbewoonhaarverklaring
dan niet meer met de werkelijke waarde der opstallen
rekening behoeft te worden gehouden.
Het komt mij voor, dat men zoover niet zou behoe-
ven te gaan, doch dat, ook in het belang der volks-
huisvesting, reeds veel zou worden bereikt, indien niet door onzen fiscus de huizenbezitter in de, economisch
niet verantwoorde, richting van niet-afschrijving werd
opgevoed, doordat onze wet op de inkomstenbelasting
zich er tegen verzet, dat bij de bepaling van het in-
komen uit huizenbezit een particulier de noodzake-
lijke afschrijving in aanmerking neemt. De fiscus
stelt zich nog op het geheel verouderde standpunt, dat,
indien men een huis maar goed onderhoudt, dit in
waarde niet behoeft achteruit te gaan. Ieder weet,
dat dit althans in onzen tijd allerminst het geval is
efi dat ook huizen zeer spoedig verouderen.
Zij
wor-
den dan ook allerminst voor de eeuwigheid gebouwd.
Het Rijk ziet dit zelf zeer goed in bij zijn voorschot-
ten voor woningbouw en eischt hiervan zeer terecht
aflossing.
Wij hebben hier te doen met een der gevallen (er
zijn er helaas nog belangrijker), dat onze fiscus krach-
tens de vet op de inkomstenbelasting belasting heft
van inkomen, dat geen inkomen is.
Zooals de door de
Vereeniging voor Belastingwetenschap benoemde com-
missie voor de inkomstenbelasting in haar rapport
van 1931 opmerkte, omvat inkomen slechts die uit
het ruil- of economisch verkeer voortspruitende ba-ten, welke hij, die deze geniet, desnoods geheel kan
verteren, zonder dat daardoor de bron der baten wordt
aangetast. M.a.w. alleen het z.g. verteerbare inkomen
is inkomen.
Hetgeen de huiseigenaar zgn. aan netto-inkomsten
geniet, is geenszins ten volle verteerbaar inkomen.
Wie uit deze bron bijv. 5 á 6 procent zgn. netto trekt,
verbeelde zich niet deze straffeloos ton volle te kun-
nen verteren. Ware dit het geval, dan zou huizenbezit
zeker een veel meer geliefd beleggingsobject zijn en
zou die zgn. netto-opbrengst wel spoedig dalen. Toch doet als gezegd de fiscus alsof en heft zoodoende van
het werkelijk inkomen uit huizenbezit zeker wel an-
derhalf maal zooveel inkomstenbelasting als van ander
inkomen, hoewel ook dat reeds zonder twijfel over-
belast is.
Deze handelwijze der overheid, welke op zichzelf
reeds in
strijd
is met de rechtvaardigheid, heeft ten-
gevdlge, dat vele kleine luiden, door den fiscus in
onjuiste richting opgevoed, hun geheele 5
t
6 procent
verteren, daarmede tevens hun vermogentje öpeten-
de. Indien de huizen met hypotheek
zijn
bezwaard,
kan dit zelfs voor den eigenaar tot een plotselinge
débacle leiden, ook indien de huizen goed werden on-
derhouden. En particulieren mét meer economisch
inzicht worden door de onjuiste belastingheffing van
belegging in huizen weerhouden, zeer ten nadeele ook
van den volkswoningbouw, welke op zichzelf een
uiterst nuttig terrein vormt voor belegging van een
belangrijk deel van het nationaal vermogen. Door de hiergenoemde onjuiste fiscale politiek is onze volks-
huisvesting ook meer dan anders het geval zou zijn
op rechtstreekschen en indirecten overheidsbouw aan-
gewezen, terwijl, zooals Dr. Bakker Schut terecht op-
merkt, niet-afschrijving een tijdige opruiming van
oude woningen bemoeilijkt.
W. C. MEs R.AZN.
BESLUIT RUBBERCOMITÉ INZAKE
RESTRICTIE.
Het door het internationale rubbercomité in zijn
vergadering van 15 dezer genomen besluit om de res-
trictie voor het eerste kwartaal van 1939 op 50 pOt.
te bepalen, heeft een zeer verdeelde pers gevonden.
Vooral in Amerikaansche kringen is het met instem-
ming begroet, terwijl Engelsche en Nederlandsche be-
langhebbenden er overwegend sceptisch tegenover
staan.
Elk besluit van het comité kan zoowel tot prijsstij-
ging als tot prijsdaling leiden; het hangt er geheel
van af in welke stemming de markt is. Juist dit feit
maakt een beslissing zoo moeilijk. Na het voorlig-
gend besluit had men kunnen denken: kijk, ondanks
de slechte statistische positie en ondanks de hoogere
basisquota wordt nu een grootere uitvoer in percen-ten toegestaan en daardoor verbetert die positie niet
noemenswaardig, met als gevolg een prijsdaling, doch
bij een opgewekter stemming zou men zeggen, kijk,
ondanks de slechte statistische positie en ondanks de
hoogere basisquota staat het comité toch een groote-
ren uitvoer toe en er moet dan wel aanleiding tot
optimisme zijn, met als gevolg een prijsstijging. Het
is dus in de eerste plaats een kwestie van aanvoelen
van de markt, doch dit daargelaten blijft natuurlijk
ook de reëele achtergrond. Het comité staat voort-
durend voor de buitengewone moeilijkheid, dat het de
toekomstige verhoudingn moet schatten en uiteraard
is niets moeilijker – en vooral in politiek zoowel als
economisch onzekere
tijden
als deze – dan dit.
Laten wij voorop stellen, dat naar onze meening het
besluit van het internationale rubbercomité volkomen
juist is geweest. Dat het heeft gemeend door een ver-
hooging der uitvoerqûota met 5 pOt. de markt niet
te verstoren, is juist gebleken; wel daalde de prijs
aanvankelijk, hetgeen, in verband met liquidatie van
teleurgestelde speculanten, kon worden verwacht, doch
reeds denzeifden dag trad een herstel in, dat den vol-
genden dag aanhield en den prijs weer op
81%
d.
bracht; daarna traden de oorzaken op, die de reactie
op de effectenmarkt tengevolge hadden en ook den
rubberprijs deden dalen.
Statistisch
gezien, komt ons het besluit ook alles-
zins gemotiveerd voor. Het is ongetwijfeld waar, dat
de basisquota voor 1939 die van 1938 belangrijk over-
treffen, zoodat de uitvoer ook zonder verkleining van
het restrictie-percentage reeds grooter zou zijn ge-
weest, doch dit doet niet af aan het feit, dat ook
thans de uitvoeren binnen redelijke grenzen blijven.
Immers, bij een uitvoerpercentage van 50 zal in het
eerste kwartaal van 1939 mogen worden uitgevoerd:
door de geza.menljke restrietielamden behalve
Siann en Fr, Indo-Ohiina …………rond
183.050
ton
door Siam, ingewolge art.
4
van het nieuwe
agreement ………………………….
10250
van Fraasch Indo-China en de outsiders kan
voorts een uitvoer worden verwacht van
ongeveer ……………………………20.000
Totaal te verwachten uitvoer rond ..
213.300
ton
Het wereldverbruik buiten de restrictielandeu
wordt voor de eerste 9 maanden van 1938 – zeker
geen bijzonder gunstig jaar – door het internationale
rubbercomité op 641.819 ton geraamd, wat op een
gemiddelde per maand van ruim 71.000 ton uitkomt,
terwijl het over September op 76.330 ton wordt ge-
schat, een cijfer, dat vermoedelijk ook wel een goed
beeld van de October-consumptie zal geven. Laten wij
nu de optimistische verwachtingen over de Amen-kaansche automobielindustrie nog geheel daar, dan
blijkt hieruit, dat de realiteit van de achter ons lig-
gende maanden erop wijst, dat redeljkerwijze bij een uitvoerpercentage van 50 minstens op eau evenwicht
tusschen uitvoer en verbruik mag worden gerekend.
Nu is het ongetwijfeld juist, dat de statistische po-
sitie niet fraai is. Per einde September jl. werd de
wereldvoorraad buiten de restrictiegebieden op onge-
23 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
893
veer 543.000 ton geschat. Deze zal wel, mits de res-trictielanden den toegestanen uitvoer niet overschrij-
den, op het einde van het jaar tot beneden de 500.000
ton zijn geslonken, doch de uitvoercijfers over October doen vreezen, dat deze wel belangrijk zal worden over-
schreden en dat het jaar 1938 met een grooteren voor-
raad buiten de restrictiegehieden dan 500.000 ton zal
eindigen. Nu maakt het weinig verschil of men een
voorraad van 500.000 of desnoods 530.000 ton heeft,
dus ongeveer 64 of 7 maanden verbruik.
Hij
is on-
getwijfeld te groot, maar die grootte speelt geen rol
voor de prijsvorming
bij
een oploopende conjunctuur,
omdat dan de verhruikscijfers de meeste aandacht heb-
hen. Een verschil van eenige tienduizenden tonnen
vermindert niet den omvang der prijsdaling in een
dalende conjunctuur, omdat dan in beide gevallen
toch het axioma geldt, dat de voorraad veel te groot is.
VOOL
de werkelijke positie is natuurlijk het cijfer
der voorraden van belang, evenals trouwens de poten-
tieele productie, doch voor de
prijsvorming
is het
toch slechts van secundaire beteekenis en zeker bij
den tegenwoordigen omvang.
Ook binnen de restrictiegebieden ligt een belang-
rijke voorraad, die echter alleen maar kan worden
uitgevoerd, indien het comité zijn sanctie geeft; voor
de prijsvorming heeft deze, op een dergelijke afgeslo-
ten plaats geen beteekenis; ware dit anders, welk een
baisse-invloed had dan moeten uitgaan van de in-
middels reeds in werking getreden bepaling der nieu-
we internationale overeenkomst, dat de ondernemin-
gen haar voorraden tot een vierde deel harer stan-
daardproducties mogen Ôpvoerén. Hierdoor toch kan
binnen de restrictiegebieden een totale voorraad van
zeker 400.000 ton worden aangehouden.
Daarbij komt, dat, doordat het comité thans, zonder
belangrijk nadeel voor den prijs, de restrictie met 5
pOt. heeft verkleind, het mogelijk zal zijn, indien de
werkelijkheid t.z.t. tegenvalt, de restrictie te ver-
scherpen zonder dat de positie van de producenten ge-
handhaafd zou zijn geworden. Ook dan komt het
er voor den prijs natuurlijk op aan, in welke aarde
(lees: marktsteniming) dit besluit valt.
De beteekenis van het besluit moet, naar onze mee-
ning, als voor producenten – en dan voor onderne-
mingen zoowel als voor bevolkingsproducenten –
gunstig worden beschouwd.
De
or&dernemingsrubber
heeft van deze verkleining tezamen met het nieuwe quotum in verschillende op-
zichten voordeel. In de eerste plaats meenen wij, dat
de verhouding tusschen de gezamenlijke standaard-
producties en het quotum voor de Ned.-Indische on-
dernerningsrubber in 1939 iets gunstiger dan in 1938
zal zijn, waardoor in elk geval de restrictie reeds een
fractie minder scherp zou drukken. Door het verlagen
van het beperkingspercentage wordt de ten uitvoer
toegelaten hoeveelheid, mede dank zij het grootere
basisquotum, niet alleen absoluut doch ook relatief in
verhouding tot de potentieele productie, grooter en
het gevolg daarvan moet een lagere. kostprijs zijn.
Een lagere kostprijs laat bij de tegenwoordige prijzen
een grootere voordeelige marge, die bovendien over een grootere hoeveelheid wordt genoten, zoodat dus
een iets grootere winst het uiteindelijk gevolg zal
moeten zijn, mits de prijs op den duur niet daalt. Het is de merkwaardige toestand – doch thans aan
de goede zijde – dat het percentage der restrictie, be-
invlöed door het prijsverloop, steeds op kostprijs en
hoeveelheid der productie
beiden
6f nadeelig 6f voor-
deelig werkt, gepaard gaande met een extra werking in dezelfde richting van het prijsverloop; bij stijgen-
de prijzen wordt immers het restrictiepercentage ver-
laagd, bij dalende verhoogd.
Hoewel wij dus een gunstige uitwerking aan dit be-
sluit toeschrijven, wenschen wij niet te worden mis-
verstaan; de positie van de rubberculttuur als zoo-
danig verandert in feite niet principieel en wij be-
hoeven onze meening daarover thans niet te herhalen.
Voor de
bevollcingsrubber
in Ned.-Indië kan het
besluit alleen maar gunstige heteekenis hebben. Wel
is het quotum voor deze categorie producenten in
1939 reeds hooger, doch elke verlaging, van het res-
trictiepercentage moet voor deze categorie toege-
juicht worden, omdat het tot meer normale verhou-
dingen leidt. De berichtgeving over de bevolkings-
nibber in het tweede kwartaal toont nogmaals dui-
delijk aan, hoede juiste verhoudingen zijn. Het prijs-
verloop voor ongedekte rubber wijst erop, dat dit
tot het minimum om de toegelaten productie nog aan-
trekkelijk te maken wordt gedrukt en dat van’prjs-
stijgingen van ruwe rubber niet deze prijzen, doch die
van de oogstvergunningen het
profijt
incasseeren. Het
tweede kwartaal bevestigt ons betoog te dezer zake
indertijd in dit weekblad. De toestand is thans zoo,
dat bijv. in de Ooster-afdeeling van Borneo de bevol-
king de prijzen eenvoudig niet meer aantrekkelijk
blijkt te achten om nog rubher te winnen. Trouwens
ook elders blijkt de rubber, die noodig was om de uit-
voercoupons volledig te kunnen gebruiken, alleen
maar verkregen te kunnen worden door een tijde-
lijke verhooging van den prijs voor ongedekte rubber.
Deze toestand is in strijd met den aard van dezen
productietak en dit kan, naar onze meening, alleen
verholpen worden door een grooteren uitvoer toe
te staan. Dan toch bestaat de kans, dat het zwaarte-
punt van de prijsvorming geleidelijk aan verplaatst
sordt naar de ongedekte rubber en dat de arbeid de
belooning krijgt en niet de ,,booni-rentenier”. Dit nu
is, naar wij meenen, de beteekenis van het besluit voor
de bevolkingsrubber, dat èn de uit te voeren hoeveel-
heid grooter wordt èn de kans bestaat, dat de prijzen
voor de niet door licenties gedekte rubber in ver-
houding tot die der oogstvergunningen verbeteren.
Daarbij moet bovendien worden bedacht, dat een
verlaging van den rubberprjs op de wereldmarkt voor
de prijzen van ongedekte bevolkingsrubber van geen
beteekenis is, omdat deze reeds op het minimum, dat
noodig is om de benoodigde hoeveelheid voor uitvoer
te verkrijgen, waren gedrukt en hiei dus alleen maar
een voordeel kan resulteeren.
Het zou ons dan ook niet verbazen, indien het juist
ware, dat de vertegenwoordigers van de Regeering in
het internationale comité op een verhooging van het.
uitvoerpercentage hebben aangedrongen, zooals kran-
tenberichten hebben gemeld. J. F.
•
H.
DE RIJKSMIDDELEN OVER OCTOBER.
Algemeen. beeld.
De loop der Rijksmiddelen als geheel genomen
geeft in de laatste maanden geen reden tot ontevre-
denheid. Evenals in de maand September was de oogst in October niet slecht, al ontbreken ook de
zwakke plekken niet. De niet-directe heffingen gaven
in totaal een ontvangst van
f
36.140.500 tegen
f
34.173.800 in de gelijknamige maand van het vo-
rige jaar en vertoonen derhalve een vooruitgang van
f
1.966.700. Ook de gemiddelde maandraming werd
overschreden, al was het voordeelig verschil ook niet
groot
(f
371.700). Eigenlijk valt de vergelijking met
het vorige jaar nog iets gunstiger uit, daar het eind-
resuFieat van de afgeloopen maand ongunstig wordt
beïnvloed door den teruggang van de zegelrechten
met
f
1.056.100, waarbij moet worden bedacht, dat
dit middel in de maand October 1937 abnormaal hoog
was. Wat de afzonderlijke middelen betreft, brachten
ditmaal méér op de dividend- en tantièmebelasting,
de invoerrechten, de geslacht-, de suiker- en de tabaks-
accijns, de omzetbelasting, de successierechten en de
loodsgelden.
De totale opbrengst over de eerste tien maanden
van het jaar bedraagt
f
366.697.100 tegen
f
360.920.300
over hetzelfde tijdvak van 1937 en bij een evenredige
raming van
f
357.687.500. Er kwam tot dusver der-
halve ruim
f
9.000.000 meer binnen dan waarop blij-
kens de raming was gerekend. Verreweg de meeste
894.
ECONO’MISCHSTATiSTISCHE BERICHTEN
23 November 1938
middelen (elf) droegen tot ‘dezen vooriritgag bij tot
een totaal-bedrag van
f
18.126.300. De overige zes
middelen brachten gezamenlijk
f
12.349.500 minder
op; van dit laatste bedrag isnÎet mindei dan
f
10.644.100 toe te schrijven aan het terugloopen van
de zegelrechten.
Dividend- ‘en tantièmebelcistin.g.
Bij nadere analyse blijkt, .dat de dividend- en ta.n-
tièmebelasting ditmaal.
f
321.900 meèr heèft opge-
bracht dan in dezelfde maand’ van het vorige jaar.
Deze niet te versmadën ‘meevâller doet dèn iii de ver-
streken maanden van het jaar verkregen voorsprong
stijgen tot
f
3.072.600. Zelfs is tot dusver, reeds
f
1.806.600 meer ontnngen dan het geheele voor
1938 geraamde .opbrengstcijfer.
Ongetwijfeld
is deze
vooruitgang te danken aan de hoogere ondernemers-
winsten, welke over 1937 konden worden uitgekeerd;
in zoover moet gevreesd worden, dat wij hier met
niet-wederkeerende omstandigheden te maken hebben.,
Aan de andere zijde zijn vermbedelijk ook de in Mei
jl. ingevoerde 20 nieuwe opcenten van invloed ge-
weest.
Invoerrechten.
Bijzonder hoog waren ditmaal de inyoerrechten.
Een ontvangst van
f
9.962.500 werd na December
1933 niet meer gehaald. Er kwam
f
1.495.200 meer
binnèn dan in October 1937. De voorafgaande maan-
den waren trouwens ook niet slecht. Gedeeltelijk
wordt het voordeelig verschil veroorzaakt door ‘den
import van met specifiek recht belaste goederen als
benzine en thee. Voor de rest is de stijging toe te
schrijven aan de
noodzakelijke
aanvulling van voor-
raden, die door
–
de ha.msterbeweging aan het einde
van September sterk waren ingekrompen. Gerekend
over tien maanden is 1938
f
1.121.100 in het voor-
deel. Dat intusschen onze buitenlan’dsche handel is
gedaald, wordt bewezen door de vermindering van
het statistiekrecht. Over de ‘afgeloopen maand be-
droeg het decres
f
20.300, over negen maanden be-
loopt de teruggang f 242.800.
Accijnzen.
De . accijnzen vertoonden weer, een onderling af-
wisselend beeld. De zoutaccijns bracht
f
1.900 min-
d’er op, een overigens onbelangrijk bedrag. De ont-
vangst van October 1937 was intussehen verre van
gunstig en zoo is het te begrijpen, dat de ontvangsten
ditmaalf 68.600 bij dé maandraming ten achter zijn gebleven. De zoutaccijns is dit jaar echter zeer wis-
selvallig eb1eken; het tekbrt van de a.fgeloopen
maand wordt ruimschoots gecompenseerd door hoogere
ontvangsten in sommige voorafgaande maanden. Het
geslacht ‘gaf een surplus van f 35.200, terwijl •de
maandraming met
f
42.700 werd overtroffen. Hoewel
het vleesehverbriiik gedaald is, is de accijns aardig
op peil gebleven, bljkbiar uitsluitend door de hooge
rundveeprijzen. De wijnaccijns gaf een kleine
f
2.000
minder, doch’ de .eerste niaand van het kwartaal is
voor deze heffing .van minder belang. .De gedistil-
leerdaccijns liep tèrug met f.64.800; toch was de
ontvangst bevredigend, immers
f
97.300 boven dd
riaandraming. Gerekend over tien maanden is de
opbrengst-f 249.500 hooger dan-in 1937. Ook de.bier-
accijns blijft op peil. Weliswaar liet de afgeloopen
mLand een daling in ‘opbrengst zien van
f
105.600,
doéh de raming werd’ nog met
f
48.300 overschreden.
Bovendien, het is al meer. opgemèrkt, heeft men bij
dozen
accijns
louter met een wisselwerking te maken.
De afwijkingen, die in den loop der verschillende
maanden worden gezien, worden alleen veroorzaakt
dor het groóte’r of kleiner worden vn de aanwezige
voorradeni. De spikeraccijns gaf een bijzonder fraaie
opbrengst, ni..
f
5.235.700,, of
.f
701.500 hoöger dan
die’ van Otober 1937. Toch was de stijging slechts
shijnbaar, daar de maand October ditmaal ‘vijf kre-
diettermijnen telde tegen slechts vier in 1937. Dit
neemt’ intüsschen niet weg, dat de loop van dit mid-
del tot tevredenheid stemt. Gerekend over tien maan-
den bedragt het accres f 1.800.200. Ook de tabaks-
accijns stelt niet teleur; er kon ditmaal f 315.600
meer worden geboekt dan in de gelijknamige maand
van het vorige jaar, waardoor het surplus over de
reds verstreken maanden van het jaar is opgeloopen
tot
f
1.558.100. Alle
accijnzen
hebben tot duier rnéér
opgeleverd dan in 1937. Wat de raming betreft, deze
werd alleen niet bereikt bij den wijnaccijns en den
godistilleerdaccijus.,
Andere indirecte heffingen..
De belasting. op gouden en zilveren werken bracht
ongeveer
f
900 minder op dan in October 1937.
Zeei
bevredigend was weer de opbrengst van de omzetbe-
lasting. De eerste maand van het kwartaal geeft
steeds de laagste ontvangsten en de gemiddelde
maandraming werd dan ook niet bereikt (nadeelig
verschil
f
655.900). Niettemin is een opbrengst van
f
5.594.100 voor October gunstig, wat ook wel hieruit
blijkt, dat de opbrengst van dezelfde maand van het
vorige jaar met
f
374.900 werd overschreden. Gere-
kend over tien maanden kwam reeds
f
2.516.000 meer
binnen dan in het vorige jaar. Naast het duurder
worden van vele artikelen is de intensievere toepas-
sing der wet hier van invloed. De couponbelasting gaf. weer een daling te zien (van f 63.100), gevolg
van de vele conversies. Over de tien maanden be-
draagt de teruggang bij dit mi.ddel.f 1.089.800.
Van den teruggang ad
f
1.056.100, door de zegel-rechten aangewezen, komt
f
359.300 op’ rekening van
een trager vloeien van de beursbelasting. De sterke
vermindering van den handel ter beurze komt hierin
tot uitdrukking. Ook de registratierechten vertoon-
den ditmaal een inzinking. De teruggang bedraagt
f 52.400 en de ontvangsten bleven
f
282.200 bij de
raming ten achter. Hierin weerspiegelt zich de gerin-
gere activiteit op economisch gebied. Toch hebben de
registratierechten minder van de depressie te lijden
dan de zegelrechten;. gerekend over tien maanden be.-
draagt de daling bij de zegelrechten f 10.644.100, bij
de registratierechten
f
188.300.
De successierechten gaven
f
87.300 meer dan in
October 1937, doch bleven. bij de maandraming ten
achter (met f 203.000). Door de hooge ontvangsten
van eenige voorafgaande maanden (met name van de
maand Mei) zijn de reeds verstreken maanden van
dit jaar
f
7.435.900 bij dezelfde maanden van 1937
in het voordeel. Tenslotte brachten de loodsgelden
ditmaal
f
2.100 méér op. Bovendien werd de raming
bij dit middel met
f
19.700 overschreden. Over het
algemeen bewogen de loodsgelden zich dit jaar op een
lager peil; er werd dan ook in de eerste tien maan-
den f 116.800 minder geboekt dan waarop hij de vast-
stelling van het rarningscijfer werd gerekend.
Directe belastingen.
Het overzicht van den stand der directe heffingen
op ultimo October 1938 wijkt niet zooveel af van dat per 30 September ji. Het totale kohierbedrag van alle heffingen stôeg gedurende de afgeloopen maand van
f
109.543.800 tot
f
115.652.100. Laatstgenoemd be-
drag, komt f 12.126.000 uit boven den stand veffi den
overeenkomstigen dienst op 31 October van het vo-
i•ige jaa. De stijging voltrok zich over de geheele
linieiHet gunstige jaar 1936/1937 doet hier zijn’ in-
vloed gelden en deze gunstige factor aal den eersten
tijd ‘ook nog wel blijven nawerken.
Bij
de grondbe-
lastihg bedraagt het aceres
f
154.100, waarin een
normale
stijging
is te zien. De
stijging
van de inkom-
stenbelasting ad f 10.542.600 houdt verband’ met de
ecdndfnische dpieving en spruit gedeeltelijk voort
uit de verhooging der opcenten voor 1938/1939. Bij
de overige directe belastingen heeft de waardestijging
van diverse veimogensbetanddeelen, voornamelijk ‘van
effecten, invloed uitgeoefend.
23 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
895
BUITENLANDSCHE MEDEWERKING.
DE NIEUWE IMPULS AAN HET FRANSCHE
KOLONIALE RIJK.
De ileer Jacques Faugeras te Parijs schrijft ons:
In de schaduw van politieke en theoretische be
sprokingen, waaraan men in Frankrijk veel openbaar-
heid geeft, wordt sedert een tiental jaren een voort-
durende en weinig geruchtmakende krachtsinspan-
ning ondernomen.
Negen millioen vierk. km
, bevolkt met 70 millioen
menschen, vormen ,,Overzeesch Frankrijk”. Terwijl
het Britsche Imperium om politieke en economische
redenen zich reeds in de 19e eeuw heeft kunnen ont-
plooien, begint men het Fransche Koloniale Rijk
eerst nu tot ontwikkeling te brengen.
Tusschen het moederland en de verre bezittingen
worden de economische, besturende, intellectueele en
maatschappelijke banden hoe langer hoe meer ver-
sterkt. Dit brengt uiteraard in de koloniën veel werk
met zich en veroorzaakt daardoor een verhooging van
het levenspeil der inlanders. Het economische as-
pect, men kan zelfs zeggen het voedende aspect van
deze steeds hechtere aaneensluiting, is zeker niet ont-
gaan aan de aandacht van de lezers van de E.-S.B.,
die de laatste jaren Frankrijk hebben bezocht. In-
derdaad, onder do levensmiddelen, die in winkels en
hotels den reiziger aangeboden worden, vindt men
steeds meer ,,producten uit het Koloniale Rijk”: rijst en
thee uit Indo-China; sinaasappelen en sigaretten uit
Syrië; koffie uit de Côte d’Ivoire en uit Madagascar; bananen uit Guinea, Kameroen en de Antillen; vroe-
ge groenten en manderijnen uit Algerië. Deze aanwe-
zigheid van Fransche koloniale waren is de weer-
spiegeling van een ontwikkeling van zeer grooten
omvang, het resultaat van de actie van de Fransche
financieele, regeerings- en zakenkringen.
De grondstoffen.
Indien men het Fransche
Rijk
als één geheel
beschouwt, constateert men, dat de grondstoffen,
waarover het beschikt, kunnen worden ondergebracht
in vier categorieën:
De voornaamste voedingsmiddelen,
die in bijna
voldoende hoeveelheden aanwezig zijn, dank zij de
verschillen in klimaat, waarin de Fransche koloniën
zich kunnen verheugen. De koolhydraten worden ver-
schaft door koren uit Frankrijk en Noord-Afrika,
gerst uit Noord-Afrika, gierst uit West- en Equato-
riaal-Afrika, rijst uit Indo-Ohina en Madagascar. Deze
streken zijn bijna geheel zelfgenoegzaam, en het is een uitzondering, dat zij elkaar te hulp komen. Zoo
werd er in 1936—’37 rijst uit Cochinchina naar Ma-
rokko verscheept om een vreeselijke schaarschte te
bestrijden.
Dezelfde toestand van zelfvoorziening bestaat voor
suiker, vleesch en zuivelproducten. Wat betreft vet-
ten en oliën, heeft men om een zeker tekort te dek-
ken zijn toevlucht genomen tot aardnoten, copra en
palmolie uit Britsch-Indië en de Britsch-Maleische
staten. Zoo is het met fruit ook gesteld. Op deze
twee laatste producten wordt nader teruggekomen. On-
danks de stijging der Francs-prijzen is sedert een
vijftiental jaren geen enkele aankoop in het buiten-
land van een enkel voedingsmiddel grooter geweest
dan 1 milliard Francs; men kan dus aannemen, dat
4/5 van de voedingsmiddelen, die in het Fransche
Rijk verbruikt worden, uit dat rijk afkomstig zijn:
dit zijn wel de twee voornaamste kenteekenen van
een sterk ontwikkelde autarkie.
Producten, waaraan een tekort is en die een n.ei-
ging tôt autarkie vertoonen,
dank zij de uitvoering
van ontginningsplannen.
Van de voedingsmiddelen verkeeren in die positie:
de oliehoudende zaden, cacao, koffie, thee en vruch-
ten, waarvan de autarkie-coëfficiëuten voor het jaar
1937 bij benadering de volgende zijn:
Schijnbare autarkie-
Werkelijke autarkie-
coëfficient
1)
coëfficient
1)
Oliehoudende gran.
850.000 =
0-,566
800.000 = 0,533
1.500.000
1.500.000
66.000
42.000
Cacao
………….
50.000 = 1,32
50.000 = 0,84
Koffie
………….
40.000
0,21
35.000 = 0,184
190.000
190.000
Citrus
…………
110
.
00
0
100.000
300.000
0,366
300.000 – 0,333
t)
Sohijnbaire autarkie-coëff-ioiëat van een artikel noe-
men wij de verhouding tussohen de productie daarvan in
het totale rijk en zijn verbruik; de werkelijke autarkie-
ooëfficiëut van een artikel is de verhoudin.g tussohen het
verbruik van dat artikel, voortgebraeh.t door het Rijk en
het totale verbruik daarvan.
Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat de planters moer
cacao produceeren dan de fabrieken van het moeder-
land koopen. Zij voeren 24.000 ton uit naar Duitsch-
land, België, Nederland en Zwitserland. Maar de
fabrieken hebben bepaalde kwaliteiten noodig, die
men nog niet in de Fransche koloniën vindt. Dit
verklaart het verschil der coëfficiënten. Men ziet
dus, dat bij de problemen betreffende de kwantiteit
nog komen de problemen betreffende de kwaliteit.
Wat het fruit betreft, zijn bijna alle bananen, die
in Fransch-Afrika en Frankrijk verbruikt wordei –
zegge ongeveer 200.000 ton – afkomstig uit het
Rijk. Slechts een derde van de Citrus komt uit
Noord-Afrika en Libanon, terwijl twee derden nog in
Spanje, Italië en Palestina gekocht worden. De andere
exotische vruchten, dadels en vijgen, komen bijna uit-
sluitend uit Noord-Afrika.
Onder de producten, die geen voedingsmiddelen
zijn en die het Fransche Rijk in toenemende hoe-
veelheden levert, zoodat men hiervan autarkie in
uitzicht heeft, moet men rekenen de stikstof bevat-tende meststoffen, katoen, sizal, rubber, kurk. Deze
twee laatste producten vet-tonnen hetzelfde verschijn-
sel als cacao.
Indo-China heeft voorts in 1937 45.000 ton rubber
aan het buitenland verkocht en 43.000 ton aan
Frankrijk, terwijl dit laatste land bovendien 20.000
ton op de wereldmarkt kocht. Evenzoo verkoopt
Noord-Afrika op de wereldmarkt ongeveer 30.000 ton
kurk en bijna evenveel aan Frankrijk.
Verschillende minerale stoffen, waarvan de een-
heidsprijs hoog is, en waarvan de aanwendingen, wel-
ke kortgeleden ontdekt zijn, beperkt zijn tot eenige
gespecialiseerde industrieën, verkeeren in hetzelfde
geval als deze plantaardige producten: grafiet uit
Madagascar, volframertsen uit Indo-Ohina, chroom-
en nikkelertsen uit Nieuw-Caledonië, cobalt-, magne-sium- en molybdeen-ertsen uit Marokko. Deze gebie-
den produceeren een voldoende hoeveelheid van deze
ertsen om aan de behoeften van het Moederland te
voldoen, maar reeds vanaf het begin der exploitatie
van de betreffende ertslagen zijn er handelsrelaties
ontstaan, die een deel van deze mineralen naar sterk
geïndustrialiseerde landen als: Duitschland, België,
de Vereenigde Staten, Groot-Brittannië uitvoeren.
Daaruit volgt, dat de Fransche verbruikers genood-
zaakt zijn van andere leveranciers to koopen.
Deze alle zijn producten van de categorie, die wij
zoo juist behandeld hebben en die men in toenemende hoeveelheden ontmoet bij de behoeftebevrediging van
het Rijk en waarvan de werkelijke autarkie over 2
10 jaar, al naar• gelang van het product, gelijk zal
kunnen blijken te zijn aan 1.
Prodv.cten., die waarschijnlijk een blijvend tekort
vertoonen,
omdat het twijfelachtig is of men de agra-
rische productie daarvan winstgevend kan opvoe-
ren dan wel of men nieuwe delfstoflagen zal vinden.
Het rijn voor het meerendeel massagoederen. De aan-
koopen in het buitenland bereiken bij benadering de
volgende hoeveelheden:
896
ECONOMISCH-STATISTISCHE BÉRICHTEN
23 November 1938
niilI. tonnen
Steenkool en derivaten…………..
30
Petroleum en derivaten ………….
9
1)
Zwavel en pyriet ………………
0,8
Hout en papierpulp …………….
2
Niet-ijzerhoudende metalen en hun ert-
sen koper, lood, zink, tin, kwikzilver
0,3
2)
Textielgoederen: jute, kapok, wol, vlas
0,4
1)
Van deze hoeveelheid komt
234
millioen ton uit Irak.
De tegenwaarde komt niet overeen mt het bedrag, opge-
iwnien (;ader den post ,,waarde van den invoer ‘in Frank-
rij4″. Inderdaad vormt heft dat deel, dat voortvloeiit uit de
beleggiugvan Fransche kapita1en in de Irak Petroleum Co.
) Uitgedrukt
in
metaalgewicht.
4. Producten., waaraan een overschot bestaat,
en
waarvan de uitvoer, gevoegd bij dien van artikelen,
vervaardigd door de industrie in het moederland, het
mogelijk niaakt den invoer van producten, waaraan
een tekort heerscht, te betalen. Er blijft niettemin na
deze betaling een netto-tekort op de handelsbalans,
van het geheele Fransche Rijk, van omstreeks 18
milliard Francs.
De producten, die een surplus vertoonen, behooren
tot 3 klassen:
ruwe voedingsmiddelen:
rijst uit Indo-Ohina, bestemd voor alle deelen der
wereld: omstreeks 700.000 ton;
ossen (125.000 stuks) en schapen’ (300.000 stuks)
uit Fransch-Afrika, voornamelijk bestemd voor de
naburige Engelsche koloniën en voor de landen om
de Middellandsche Zee;
lichte kruiden tegen een zeer hoogen eénheids-
prijs:
kruidnagelen en vanille uit Madagascar;
peper uit Saigon en uit Indië;
grondstoffen voor den landbouw en de indus-
trie, waarvan de afzet op de wereldmarkt in 1937 de
volgende hoeveelheden betreft:
Fosfaten eu superfosfaten
3.500.000 t.
(N..Afrika,Oceanië,
Frankrijk)
Kaliumhoudende meststoff.
500.000 ,, (Frankrijk)
IJzerertsen …………
22.540.000
,, (Frankrjk,AlgierS)
Aluminiumertsen(bauxiet)
300.000
,, (Frankrijk)
Alfagras en zeegras … .
290.000
,, (Algiers, Marokko)
Ijzer, gieterjijzer, staal
1.900.000
,, (Frankrijk)
Aldus nemen Frankrijk en zijn koloniën, zbnder
direct vooraan te staan bij de productie, de distri-
butie of het verbruik van een g’root aantal grond-
stoffen, zooals de Vereenigde Staten of het Britsche
Rijk, een middelmatige plaats in de wereldhuishou-
ding in.
De financiering.
De investeering van kapitalen, die eenige resultaten
hebben afgeworpen, waarvan wij zoo juist spraken,
heeft maar heel kort geleden plaats gevonden. Het
meerendeel daarvan dateert van hoogstens 15 jaar
geleden. De gegevens ontbreken ons om een raming
op te stellen van deze particuliere financiering, die
rubber-, thee- en andere plantages heeft doen ont-
staan, die voorschotten heeft gegeven aan rijst-,
haver-, suikerriet-, arachides-verbouwers, die het
Fransche aandeel gekocht heeft in de ontginning
van de petroleum in Irak en het mogelijk gemaakt
heeft de pijpleiding Kirkuk-Tripolis aan te leggen.
Voor den oorlog schatte men het geïnvesteerde be-drag voor alle Fransche bezittingen op ongeveer 10 â
15 milliard goud-Francs, waarvan de investeering in
openbare werken bij benadering 3 milliard bedroeg. Het totaal was veel lager dan de Fransche leeningen
aan buitenlandsche regeeringen, die het ontzaglijk
hooge getal van 27 milliard goud-Francs bedroegen,
waarvan bijna 14 milliard Francs alleen voor Rusland.
De vergissing van Napoleon, die zijn völle aandacht
besteedde aan de landen buiten het Fransche grond-
gebied en daaraan de kracht van het eigen land op-
offerde, schijnt door de kapitalisten van het eind van
de 19e en het begin van de 20e eeuw herhaald te zijn.
Maar de zeer harde lessen, bij deze twee gelegenheden
ondervonden, zijn nuttig geweest; voortaan worden
krachtige pogingen ondernomen om de koloniën pro-
ductief te maken. Deze pogingen zullen zeer spoedig
krachtiger worden voortgezet.
In de kringen der particuliere financiers geeft
men er zich rekenschap van, dat de vermindering
van de productie in het moederland slechts gecom-
penseerd kan worden door een vermeerdering van die der overzeesche gebieden. Toegegeven moet worden,
dat deze vermindering niet alleen te wijten is aan de
in 1936 ingevoerde arbeidswetgeving, maar ook aan
gebreken in de structuur van het bedrijfsleven en in
‘de arbeidsorganisatie in fabrieken en op boerderijen
1).
Men stelt zich voor om hoofdzakelijk die goederen te
fabriceeren, waarbij de uitgaven aan arbeidsloon in
den kostprijs laag zijn, zooals: uitheemsche voedings-
middelen, voortgebracht met goedkoope arbeidskrach-
ten; vloeibare brandstoffen geproduceerd met minder
arbeidskrachten ‘dan steenkool.
De investeering in openbare werken is bekend door
de uitgiften van leeningen bestemd om de uitgaven
van verschillende werken te dekken: havens, wegen,
irrigatie, spoorwegen enz. Sedert veertig jaar hebben
de kosten der uitgevoerde werken variaties ver-
toond, die overeenkomen met duidelijk onderscheiden
perioden (Noord-Afrika er niet bij inbegrepen):
Bedrag der publieke leeningen (in millioenen).
Goud-Franca Franos-Poincar6
1900—-’15
Periode van middel-
matige bedrijvigheid
707.38
3.536.90
1915—’31
Periode van achter-
uitgang ……..
360.00
540.00
1931—’35
Periode van herstel
1.301.18
6.505.9
1)
1935—’47
Penode van planma-
tig aanpakken:
le tranche:
7
jaar .
719.0
3.595.0
Zetranche:
5
jaar –
961.0
4.805.0
i)
De recente devaluaties van den Franc hebben nog
geen verandering gebracht in deze bedragen. Laten wij
eraan denken, dat de openbare .schuld van Nederlandsch-
Indië ongeveer 20 milliards Franes-Poinearé bedraagt en
die van ‘den Belgischen Congo omstreeks
5
milliard Franes-
Poincaré.
Het 12-jarenplan is vastgésteld door de ,,Oonfbrence
Economique Impériale” van 1935. Het bevat boven-
dien 2.275 millioen, gereserveerd voor Noord-Afrika
en 525 millioen, te besteden aan coördinatie der
outillage en der transportmi’ddelen tusschen de ver-
schillende gebieden.
Bij
elkaar genomen, zullen deze
gelden gebruikt worden om de publieke werken, waar-
mee men in vroegere tijden begonnen is, af te maken:
om de steden beter in te richten, om besmettelijke
ziekten te bestrijden, om mineralogische onderzoe-
kingen te doen, om stuwdammen in de rivieren
te maken. In Algiers en op den Niger zal het water,
dat tegengehouden wordt door die stuwdammen, het
mogelijk maken om honderdduizenden hectaren pro-
ductief te maken, die aan de inlanders beschikbaar
zullen worden gesteld om vruchtboomen, katoen en
rijst te kweeken. Men lette° erop, dat in het plan
niet voorzien is in den aanleg van een spoorweg door
de Sahara.
Bij het opstellen van het plan tot verdeelingvanden
rentelast heeft men ei-‘ rekening mede gehouden,
dat het aandeel der koloniale begrootingen kan toe-
nemen, zoodat op de begrooting van de Fransche re-
geering gemiddeld slechts 150 millioen Franes per
jaar behoeft te worden uitgetrokken.
Overigens hoort men steeds meer de stelling ver-
kondigen, dat 50 è. 70 pOt. van de kapitalen, in de
koloniën belegd, snel terugkeert naar het land, dat
deze gefourneerd heeft, en wel in den vorm van ma-
i) In een artikel, verschenen in E.-S.B. van
11
Maart
1931 hebben wij deze vermindering besproken in de para-
graaf ,,De oorlogs- en na-oorlogstijid”, vooral wat betreft de
productie van iandbouwgewassen. Ondanks de toeneming
van de rendementen, die
zih
sedert dit tijdvak heeft voort-
gezet, is de voorziening van Frankrijk in enkele levens-
middelen onvoldoende; zij wordt aangevuld door de ver-
zendingen uit de koloniën van groente, friet en spijs-
vetten.
23 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
897
teriaalbestellingen, aankoopen van fabrikaten
enz.,
bij
zaken in het Moederland. Het is inderdaad moeljk,
dat de belegde kapitalen slechts korten tijd in het
koloniale gebied zullen blijven, ziolang dit gebied
nog in de phase van land- en mijnbouwontwikkeling
verkeert. Later, in de phase van industrieele ont-
wikkeling, blijven de kapitalen voortdurend in de
overzeesche landen en circuleeren daar. Dit is sedert
een halve eeuw het geval met de Britsche Dominions,
maar in nog geen enkele Frnsche bezitting treft
men deze situatie aan. Men vindt daar inderdaad
nog nergens zware industrie: geen enkelen hoog-
oven in Algiers, die 2 millioen ton ijzererts pro-
duceert; geen enkele spinnerij; heel weinig olie-
slagerijen in Afrika. De oprichting van zulke
fabrieken, die met goedkoope arbeidskrachten wer-
ken, zou een scherpe concurrentie veroorzaken voor
die van het Moederland. De industrialisatie van de Fransche bezittingen wordt in Frankrijk vertraagd,
en dit vooral omdat het voorbeeld van de Indische en
Egyptische spinnerijen en de Canadeesche ijzergie-
terijen voor de leiders van de Fransche zaken een
aanwijzing is van den weg, die gevolgd moet worden
om de problemen, die zich voordoen, op te lossen.
De op te lossen problemen.
In de eerste plaats de meer
principieele problemen.
Moet men in het economisch leven van het geheele
Fransche Rijk een belangrijke plaats geven aan de
koloniën, er ingenieurs en landbouwkuudigen heen-
zenden, hen beschouwen als een belegging, die in
ieder geval winstgevend is? Het is merkwaardig,
dat men in zakenkringen nog menschen ontmoet,
die zich beslist verzetten tegen elke poging om de
koloniën tot ontwikkeling te brengen. Dikwijls heb-
ben deze personen een besturende functie in maat-
schappijen, die uitsluitend op het Moederland georiën-
teerd zijn; zij hebben evenwel collega’s, die eveneens
in koloniale zaken een plaats bekleeden. Deze moeten
trachten om den tegenstand van de bedrijfstakken,
die zij vertegenwoordigen, te neutraliseeren en de
leiders van het Fransche zakenleven te overtuigen van
het financieel belang, dat zij bij de ontginning van de
koloniën hebben. Dit beginsel-probleem, dat tot
veler verbazing nog aan de orde is in een land als
Frankrijk, dat zoo rijk bedeeld is met koloniën, ver-
klaart de trage uitvoering van talrijke werken.
Wanneer men deze moeilijkheid overwonnen heeft,
doet zich het probleem voor van de coördinatie van
het economisch leven van de verschillende bezit-
tingen, teneinde overproductie en concurrentie tusschen de deelen van het Rijk te voorkomen.
Zoo zou de rijst, die geoogst zal worden in de pas
geïrrigeerde gebieden van den Niger een belemmering
kunnen zijn voor den verkoop van rijst uit ludo-
China op de wereldmarkt. Om de nieuwe produc-
ties en hun afzetgehieden te bepalen, beschikt de
regeering over verschillende groepen maatregelen: contrôle op de kwaliteit van de uitgevoerde waren;
reclarnecampagees ter stimuleering van het verbruik
in het Rijk en elders; handelsaccoorden en douane-tarieven, die voor alle koloniën niet dezelfde zijn.
De ,,Conférence Economique Impériale” van 1935
werd wat snel ,,l’Ottawa français” genoemd daar
dit eerst over eenige jaren tot stand zal kunnen ko-
men. In werkelijkheid vormt zij een eerste symptoom
van de bewustwording van de saamhoorigheid van alle
leden van het Fransche Rijk. De ,,Conférence des Gouverneurs Généraux”, die
plaats vond in 1936 tusschen de vertegenwoordigers
van de belangrijkste bezittingen, versterkt deze gees-
tesinstelling. Want die hooge ambtenaren blijven af-
hankelijk van de Fransche regering voor decisies in
een groot aantal aangelegenheden.
De particuliere belangengroepen hebben ook maat-
regelen getroffen om de voorthrenging van sommige
producten in het kader van Rijks- en wéreld-
behoeften te leiden. Bedrijfsovereenkomsten tusschen
producenten, kooplieden, veriverkers, vervoerders zijn
geteekend en de regeering heeft ze goedgekeurd, zoo-
doende de toepassing van artikel 419 van het wet-
boek van strafrecht, verhindereud. Deze overeen-
komsten betreffen:
suiker (onder den naam van ,,plan Chadhourne mi-
niature”) ‘), phosfaten, bananen, cacao.
1-let
sociale probleem,
te lang verwaarloosd, heeft
kortgeleden maatregelen geëischt van een gebiedend
karakter. De lichamelijke en geestelijke gezondheid
van de inlanders, waarvoor de Europeaan verant-
woordelijk is, vraagt den strijd tegen de besmettelijke
ziekten; de verhuizingen van overhevolkte streken
naar bewoonbare semi-wilde streken; de verdeeling
van bebouwbare gronden, die de werkgelegenheid
doet toenemen, en vaak nomaden verandert in blij-
vende bewoners, soms zelfs in rustige staatsburgers.
Tenslotte schijnen de vervoersproblemen van rei-
zigers en goederen alsmede de vraagstukken betreffende
post en telegrafie zich als het ware automatisch
0
1) te lossen. Bovendien controleert de Frausche
Staat de spoorwegen, de zeescheepvaart- en lucht-
vaartmaatschappijen en de postverbindingen.
Zoo worden de stoffelijke banden versterkt. De toe-
neming van de handelsrelaties tusschen het moeder-
land en de koloniën blijkt uit een vergelijking van
de resultaten van den kolonialen handel met den to-
talen buitenlandschen handel, vide onderstaande cijfers:
Waarde van den handel van Frankrijk
met
ziin
Koloniën
>< 100,
in 1933 : 27,0
Waarde van den bujtenlandschen handel
met Frankrijk
1934 :27,6
1935 : 28,2
1936:30,3
1937 : 25,9
In 1937 heeft de ingevoerde tonnage uit de kolo-
niën in Frankrijk alle voorgaande cijfers overtroffen:
voed i ligsToTiddelen ……………
4.269.000
ton
induatï’ieele grondstoffen ……..
2.931.592
De daling van den hierboven genoemden coëfficiënt
tot 25.9 pCt. is toe te schrijven aan het feit, dat de
prijzen (uitgedrukt in Francs) der goederen, die met
het buitenland werden geruild, tengevolge van de
devaluatie van den Franc, veel meer gestegen
zijn
dan
die der goederen, afkomstig uit de koloniën, waar ook
de Franc de geldeenheid is.
Voor de landen, die wij bestudeerd hebben, even-als voor het grootste deel van de landen der wereld, blijft het aandeel van de ingevoerde goederen in het
verbruik van iederen bewoner klein:
Voor’n Franschman Voor’n Engelschnian
uit
Frankrijk
uit
Engeland
Waarde’) van de ingevoerde
prod. uit de rest van de wereld
8,5
0/
14,0 0/
Waarde v,d. verbruikte proci.
Waarde
1)
van de ingevoerde
producten uit het Imperium
2,8
5,8
0/
Waarde v/d. verbruikte prod.
Groothandelaprjzen.
De platselijke hulphronnen vormen heden voor
Europa nog de basis voor de voorziening met allerlei
producten, terwijl de hulphronnen van het overige
deel der wereld slechts een aanvulling vormen.
De eenheid van taal, van methode van onderwijs
en opvoeding, de eenheid van het gewicht- en
muntstelsel, de eenheid van de vorming van ad-
ministratief personeel, de eenheid van de organen
van de Nationale Defensie en van het opperbewind:
ziet hier de factoren waarop het streven steunt om
de inheemsche bevolking op een Westersche levens-
wijze te oriënteeren. In den zin, zooals wij hierboven
aangeduid hebben, begint Groot-Frankrijk zich aan de
economische wereld van de 20e eeuw aan te passen.
Zie
]1.-S.B. van
1 Juni 1932:
,,Protectie van de Fran-
scihe Suikerindustrie”.
898
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 November 1938
INGEZONDEN STUKKEN.
ZIJN MONETAIRE CONJUNCTUURMAATREGELEN
THANSCEWÈNSCHT?
De Heer A. A. van Sandi’k schrijft ons:’
In het vorige nummer houdt Dr. W. L. Valk een
pleidooi voor een internationale reflatie. Het woord
reflatie klinkt den meesten merischen wat onwennig
in de ooren. Daarom is.het beter te spreken van een
algemeene inflatie. Het komt ook op hetzelfde neer.
Want ten opzichte van het heden wordt immers een
infiationistische geidvermeerdering bepleit. En op de
verandering ten opzichte van den bestaanden toestand
komt het aan. Door uit te gaan van een vroegere con-
junctuurphase, welke dan als een periode van deflatie
moet gelden en welke dus in omgekeerde richting
doorloopen moet worden (vandaar het woord reflatie)
maken wij de zaak noodeloos ingewikkeld, ook al om-
dat dit mede inhoudt dat v66r die deflatie een soort
ideale evenwichtstoestand bestond, wat een illusie is.
Waarop baseert de heer Valk zijn vertrouwen in het
gunstige effect van zulk een inflatie? Hij zegt het
duidelijk aan het begin van zijn artikel: ,,De ‘ervaring
heeft geleerd, dat een vermeerdering van de geldcir-
culatie, op een moment, dat het
bedrijfsleven
stag-
natie vertoont, een depressie kan doen eindigen”. Op
welke monetaire actie doelt de heer Valk hier? Ken-
nelijk niet op een eenzijdige inflatie. Want hiervan
zegt hij, wijzende
01)
de Vereenigde Staten, dat zij ge-
vaarlijk is en muntval moet veroorzaken, en derge-
ljke eenzijdige inflaties (reflaties) wijst de schrijver
dan ook af. Het gaat dus om een universeele infla-
tie. Wanneer hebben wij dan de ervaring opgedaan
dat deze, op een moment dat het bedrijfsleven stag-
natie vertoont, de depressie kan doen eindigen?
In en vlak na den grooten oorlog hebben wij een
universeele
prijsstijging
gehad, veroorzaakt door de
oorlogsconjunctuur, de sterk gestegen vraag naar goe-
deren en de reusachtige stijging der staatsschulden.
Wil men dit een universeele inflatie noemen, het is
mij goed. Maar beëindigde deze een depressie? Mijn
ervaring doet mij veeleer denken aan de krach van
1920. Dit is hetgeen de ervaring leert omtrent het
einde van een inflatie. Maar wanneer is ooit een de-pressie – deze bestond dan dus reeds – vôôr zij begon
(op het
moment
dat het bedrijfsleven stagneerde) ge-
eindigd door een universeele geidvermeerdering?
Mijn. ervaring laat mij hier in den steek.
Maar laat ons een oogenblik aannemen, dat de wel-
vaart moet terugkeeren door een universeele vermeer-
dering van de geldcirculatie. Nu moet men eerst
weten wat hiermede wordt bedoeld. Een vermeerde-
ring van het geldkwantum? In dit opzicht hebben
alle la.nden, nagenoeg zonder uitzondering, toch ruim
hun plicht gedaan.
Vroegere ervaring moet ons dan dus hebben ge-
leerd, dat dese vermeerdering van het geldkwantum
nog niet voldoende is. Maar wanneer was cle geld-
ruimte dan grooter dan thans? Als de bestaande geld-
ruimte niet voldoende is om de depressie te doen ein-
digen, waarom zou dan een iiog verdere vermeerde-
ring van het geldkwantum wèl dit gunstige resultaat
hebben?
Misschien doelt de heer Valk niet op een vermeer-
dering van het geldkwantum, mmiar op een vermeer-
dering van de geldomzetten. Dit is niet anders dan
een verlevendiging van het ruilverkeer. Nu zijn wij
inderdaad waar wij zijn moeten. De verlevendiging
van het ruilverkeer (want dit is de beteekenis van
de beëindiging van de depressie) moet komen door…
de verlevendiging van het ruilverkeer. Een onwaar-
heid is het niet, maar wij schieten er niet veel mee op.
Waar echter de heer Valk een oogenblik later kort-
weg spreekt van geldvermberdering, vermoed ik, dat
hij voornamelijk het oog heeft op een vergrooting
van het kwantum geld. Hoe bereikt men dit doel?
De heer Valk wil het gestelde doel bereiken door
een afspraak tusschen de voornaamste landen om het
prijsniveau met bijv. 10 pOt. te verhoogen, maar het
doel blijft toch zeker geidvermeerdering. Nu zou ik
mij nog kunnen
begrijpen,
dat men via geldvermeer-
dering tot prijsstijging wenscht te komen en dat li.mkt
ook zeker als men maar doorgaat met geldpompen.
Maar deze initiale prijsstijging, bij internationale af
–
spraak nog wel, heeft dan toch geen ‘zin, nog afge-
zien van het feit, dat men met evenveel kans op suc-
ces den weusch kan koesteren, dat morgen
bij
iflter-
nationale afspraak de wereldvrede wordt g.eprocia-
meerd.
Laten wij maar met de beenen op den grond blij-
ven en ons bepalen tot de vraag, hoe men een geld-
vermeerdering kan bereiken. Hier kan inderdaad de
ervaring ons te hulp komen. 1-let beproefde middel
hiertoe is schuidvermeerclering, maar aangezien het
bedrijfsleven zich toch niet alleen ter wille van een
reflatie in de schuld zal steken, als er voor dit opge-
nomen geld geen emplooi is, zullen de Staten dus
moeten inspringen en hunnerzijds zich nog eens flink
in de schulden moeten ste1en. Hier nu is wel alle
reden zich op de ervaring te beroepen. Want de infla-
tie is inderdaad nagenoeg mdtijd door groeiende bud-
gettekorten veroorzaakt, tekorten die uiteindelijk via
de circulatiebanken werden ,,gedekt”.
Ik kan het dan ook niet anders zien, dan dat hier
een pleidooi wordt gehouden voor een grootscheep-
sche internationale deficitpolitiek van staatswege.
Nu kan ik ‘mij desnoods begrijpen, dat men het kwes-
tieus acht, of een sluitend budget het opperste richt-
snoer is voor de staatshuishouding. Maar dat wij juist
het heil zouden moeten verwachten van een politiek,
die bewust aanstuurt op vergrooting der ongeclekte
staatsui.tgaven, is
mij
te machtig.
Er is overigens voor den heer Valk alle reden om de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien. Ook
zonder dat hiertoe speciale maatregelen nooclig zijn,
is zijn voorstel reeds in staat. van uitvoering. De geld-
ruimte is ongekend groot, de stijging der ongedekte
staatsuitgaven is overal in vollen gang en gezien de
noodzaak van zeer omvangrijke en uiteraard impro-
ductieve hewapeningsuitgaveu, benevens den aandrang
van alle zijden om voor alles vlot te zijn met het be-
schikbaar stellen van gelden om projecten te doen
uitvoeren, die het mogelijk maken bonen uit te be-
talen, ook al zijn deze bonen in wezen niet anders
dan gecamoufleerde steunuitkeeringen, kunnen wij
vast rekenen op deze zoo zeer gewenschte geidver-
meerdering door schuldvermeerdering.
De vraag’ is dus niet: hoe krijgen wij een inflatie,
want het middel hiertoe wordt reeds op ruime schaal
toegepast, maar hoe voorkomen wij deze inflatie?
Maar voor deze vraag, ik ben er mij volkomen van
bewust, interesseert zich thans vrijwel niemand.
N a s c h r i f t. Het heeft weinig zin, mij naar aan-
leiding van de bovenstaande regelen van den heer
Van Sandick nogmaals te gaan verdiepen in de
elementaire grondslagen van de theorie van de mo-
netaire crisispolitiek, die in vakkringen thans als al-
gemeen bekend gelden. In mijn werken ,,Werkver-
schaffing”, ,,Conjunctuurdiag-nose” en ,,De beheer-
sching der economie” heb ik mijn meening uitvoerig
over deze dingen uiteengezet en ook in dit blad heb
ik de grondstellingen dezer theorie herhaaldelijk ver-
dedigd.
De heer Van Sandick duide mij dus niet ten kwade,
dat ik niet geneigd ben, over deze grondslagen te
discussieeren, tenzij hij zich de moeite zou geven, de
genoemde werken te bestudeeren en deze aan een
ca-itische beschouwing te onderwerpen, Ik beperk
daarom dit naschrift tot de volgende opmerkingen.
Wij economen maken een .onderscheid tusschen
reflatie en inflatie, omdat het nuttig is, onderscheid
te maken tusschen het herstellen van een fout en het
maken van een nieuwe. Intusschen vergete men niet,
dat het hier slechts gaat om het gedeeltelijk herstel-
len van een fout, want de wonden, die -de. crisis slaat,
–
23 November 1938
ECONOMISCH-‘STATISTISCHE BERICHTEN
899
zijn niet geheel te herstellen. Gelijk in het persoon-
lijk leven, is echter ook in het maatschappelijk leven
het herstellen van een fout bijzonder moeilijk en
stuit het op weerstand van velerlei aard. Dat de geidruimte an sich” de zaken niet herstel-
len kan, zal men met den heer Van Sandick eens zijn.
Men heeft niets aan al het geld, dat nu wordt aan-
geboden, omdat men het niet wenscht te gebruiken;
en men wenscht het niet te gebruiken, omdat er geen
rentabiliteit is, omdat het evenwicht tusschen de prij-
zen, met name het evenwicht tusschen prijs en kos-
ten, is verbroken. Het gaat er dus om, dit evenwicht
te bereiken.
De ervaring heeft geleerd, dat het met de aanpas-
sing aan veranderde omstandigheden in het algemeen
bijzonder slecht gesteld is en de ontevredenheid in vele landen dwingt veelal tot actie. Men kan op dit
gebied slechts twee soorten maatregelen nemen.
drastische kostenverlaging en vermeerdering van de
omzetten, terwijl hij het tegenwoordige kostenniveau in het laatste geval ook prijsverhooging der goederen
noodig zal zijn.
Ik heb herhaaldelijk aangetoond, dat de weg der
omzetvermeerdering sneller en effectiever is dan bijv.
die van drastische bezuiniging en loonsverlaging, al zullen die niet altijd achterwege kunnen blijven. Dit
laatste geneesmiddel, de dwang tot aanpassing, is niet
zonder bezwaar voor het economisch organisme en
verliest terecht een deel van zijn populariteit, zelfs waar het die ooit gehad heeft. Zooals men ook een
menscheuleven stuk kan stralen door een kwistig
gebruik van gevaarlijke stralen, khn men dit ook met
het economisch organisme doen.
Maar de reddende rol kan niet gespeeld worden
door al het geld, dat zich voor belegging opdringt en
niet gebruikt kan worden, omdat het het bedrijf aan
het meest noodige ontbreekt: de zoozeer mishandelde
rentabiliteit. En nu ben ik het met mijn opponent
eens, dat het jammer is, dat er geld voor noodig is,
om de stroom der omzetten (door staatsopdrachten,
steun aan consumenten of aan bedrijven) te verster-
ken, en ik kan mij voorstellen, dat menig klassiek
denkend man er tegen opziet, den Staat in schulden
te brengen. Maar bij alle financieele kwesties gaat
het om een afwegen van offer en nut en het kan
voor den Staat loonend zijn, de omzetten te verster-
ken, wanneer zij uitdrogen en er gevaar is, dat zij
in de komende jaren sterk zullen verminderen, wat
ook de staa.tsmiddelen zou verminderen
1)
De heer Van Sandick betwijfelt, dat en reflatie
ooit tot effect zal leiden; doch hij spreekt over in-
flatie en hij noemt de na-oorlogsperiode als een voor-
beeld van de schrikkelijke gevolgen, die een voortge-
zette inflatie inderdaad kan hebben. Het komt mij
1)
in mijli brochure Werkversoha.ffiug” (Den Haag
1932)
heb
ik
reeds betoogd, dat het beter is, cle saneering
door een tijdelijike vernieerdering van de bil jettonairculatie
te doen plaats vinden, waarbij
ook
verhooging van dan
ren-
telast van dan Staait vermeden kan worden (muntbiljot-
ton). Deze mogelijkheid vreesde men eohter meer dan
eenige andere, soodait slechts de weg der leeningen verder
bediscussieerd werd.
voor, dat de effedtiviteit der eflatie bewezen is.
In 1914 voorkwam de gedwongen expansie van de overheidsuitgaven een,depresse, die ons anders jaren
lang geteisterd zou hebben. In 1931 werd de val van het Pond aanleiding tot een verruiming van de geld-
circulatie. Uit het artikel van den heer Glastra in
dit tijdschrift (9 Nov. 11) blijkt duidelijk, dat ver-
meerderde export hier
niet
den stimulans gegeven heeft. Deze ontstond door het feit, dat de grondstof-
fen en de aandeelen in prijs stegen en deze prijs-
stijgingen aanleiding waren tot het venrieerderen van
credieten en geldomloop en dus van de geldeirculatie.
In Amerika lukte het Roosevelt, do omzette’n te
stimuleeren, zij het dan ook, dat hij tegelijk de kos-
tenrekening van het bedrijfsleven sterk vergrootte,
waardoor, na eenige jaren van welvaart, de inzinking
van 1937 kwam. In Duitschiand is de hier bedoelde
politiek op zeer groote schaal, zij het onder andere
omstandigheden (afsluiting van het buitenland) toe-
gepast en werd het bewijs geleverd, dat zelfs een land
alleen, zijn werkloosheid midden in een wereld in
depressie, met succes bestrijden kan. In dit geval
moet men toegeven, dat de schuldenlast hoog opge-
loopen is, doch daar •staat tegenover, dat men daar
veel meer geprobeerd heeft, dan men hijv. hier te
lande aanbevolen heeft (het stimuleeren na een de-
pressie).
Toen het goudhlok viel, is men ook in de landen
van het voormalige goudblok, zij het ,,contrecoeur”,
tot een verruiming der geldcirculatie gekomen, via
het herleven der beurzen en eenige andere factoren.
Het werkloozencijfer verminderde hier te lande zeer
snel, sneller dan men verwachtte, doch omdat men
te lang gewacht had, kon men slechts een jaar van
de verbeterde omstandigheden profiteeren. Toen (Fe-
bruari 1937) brak de Amerikaansche inzinking de
opgaande wereldconjunctuur af, hoewel er geenszins
een depressie is gekomen als die van 1929 en de zaken
zich thans, behoudens het optreden van nieuwe on-
gunstige factoren, wat beter laten aanzien
.. Frankrijk
leefde toen eveneens op, in zeer, korten
tijd,
doch
bedierf het resultaat, door te snelle opvoering van
bonen en sociale lasten. België had reeds eerder ge-
devalueerd en zag zijn werkloosheid in sterke mate
afnemen.
Het gaat niet op, deze dingen aan de devaluatie en
don daarvan uitgaanden exportstimulans alleen toe te
schrijven, temeer, omdat de internationale handel
sterk aan banden ligt. Maar zij was overal een aan-
leiding tot een vermeerderde geldcirculatie, die den stroom der omzetten deed stijgen en voor werkelijk
infiatiegevaar heeft men wel opgepast.
Internationale reflatie zonder devaluaties is nog niet toegepast. Maar natuurlijk is het mogelijk, de
omzetten op de consumentenmarkt op te voeren door
geld in het verkeer te brengen, op een moment, dat
het bankwezen dit, door het afwezig zijn van winst, niet kan volbrengen. Het gaat er om, de verruiming
van de daadwerkelijke circulatie te vermeerderen en
nu zonder devaluatie te volbrengen, wat de devaluatie
automatisch tot stand bracht. De rentabiliteit is em
AANVOER VAN GRANEN. (In
tons van 1000
kg.)
Rotterdam
.
Amsterdam
Totaal
Artikelen
13-19 Nov.
Sedert
Overeenk.
13-19 Nov.
Sedert
Overeenk.
1938
1937
1938
1Jan. 1938
tijdvak 1937
1938
1Jan. 1938
tijdvak 1937
Tarwe ……………..
34.019 1.336.722
1.390.807
–
7.525
19.200 1.344.247
1.409.807
2.879
,
197.022
252.987
–
–
3.375
197.022
256.362
1.099
15.476
13.961
–
–
–
15 476
13.961
Mals ………………
8.138
..
1.068.519 1.236.928 500 81.988
138.327
1.150 507,
1.375.255
Rogge
……………..
Boekweit …………….
5.501
452.256
349.122
535
.
23.282
13.114
475.538
362.236
Gerst
……………..
4.638
..
203.103
134.017
–
8.462
3.180
211.565.
137.197 Haver
……………..
Lijnzaad
……………
6.990
144.733
177.625 4.100
200.827 196.610 345.560
374.235
400
51.478 61.536
–
225
–
,
,
51.703 61.536
Lijnkoek
……………..
1.113
‘
51.059
36.398
”75′
0.885
8.465
–
60.944
44.883
Tarwemeel
………….
Andere meelsoorten ….
1.570
32.322
37.878
‘
26
‘
4.900-7.290
–
37.222′
45J68
900
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 November 1938
schuchtere jonge dame, die men goed moet achtervol-
gen om haar te veroveren en zij komt niet zoo maar
vanzelf.
De heer Van Sandick zal de laatste zijn om dit te
bestrijden, doch geeft hij een anderen weg aan in een
tijd, waarin het beroemde ,,zelfherstel” van het econo-
misch leven te wenschen overlaat en waarin gebleken
is, hoe weinig-bezuiniging en aanpassing op den kor-
ten duur bereiken kunnen? Men moge er over jui-
chen, dat Reynaud tracht Frankrijk op den weg der
winstvermeerdering te brengen en men moge met
reden bevreesd zijn voor eenige vormen van economi-
sche hondsdolheid, die zich in de laatste jaren ge-
manifesteerd hebben; men moge ook af en toe eens
(doch dan, wanneer er reden voor is) waarschuwen
voor te groote opvoering van den schuldenlast, doch
men zal wel niet meer teruggaan naar het ,,laissez-
faire, laissez-passer”, want zij, die zich in verdrin-
kingsgevaar bevinden en misschien reeds water ge-
slikt hebben, sluiten hun ooren voor dat evangelie.
En, zooals de heer Van Sandick terecht zegt: ter
wille van de bewapening zal men gaarne willen doen,
w’at men voor zoo iets onbelangrijks als ,,maar de con-
junctuur” niet gaarne over gehad zou hebben.
Dr. W. L. VALK.
DE INTERNE REGELING DER RUBBERRESTRICTIE.
De Heer
P. H.
Westermann te Londen schrijft ons:
In het artikeltje van den heer Haccoû over de In-
terne Regeling der Rubberrestrictie in Uw nummer
van 0 dezer komt een drietal onjuistheden voor,
waarop ik de aandacht zou willen vestigen.
le onjuistheid.
In de eerste alinea onder ,,Aan-
plant” wordt vermeld, dat, ,,zooals bekend” in de
jaren 1939/’40 alle deelnemende landen hun areaal met 5 pOt. mogen uitbreiden en dat het comité, in-
dien alle daaraan niet voldoen (wordt hier bedoeld:
indien niet alle daaraan voldoen?), het recht heeft
dit percentage voor de overige met 1 te verhoogen.
Dit is niet zoo. Het International Rubber Regulation
Committee heeft volgens artikel
12(b)
van de ver-
lengde overeenkomst het recht planten van nieuwen aanplant toe te staan gedurende de periode 1939/’40
tot een totale uitgestrektheid van 1 pOt. van de
totale beplante oppervlakte en kan deze uitgestrekt-
heid verdeelen, zooals het haar goeddunkt.
e onjuistheid.
De heer H. vermeldt een aangeno-
men oppervlakte beplant met rubber voor Neder-
landsch-Indië van 3.192.400 acres of
1.294.964
hec-
tares, zoodat de uitbreiding van 65.049 hectares op
meer dan 5 pct. van het areaal zou uitkomen. De
heer H.
schrijft
dan ook, dat de uitbreiding ruim
aan de verwachtingen voldoet. De heer H. heeft zich waarschijnlijk op oude cijfers gebaseerd, welke later
gerectificeerd zijn en welke respectievelijk 3.214.900
acres of 1.300.964 hectares bedragen, zoodat de uit-
breiding van 65.049 hectares door Nederlandsch-Indië
precies de toegestane 5 pOt. bedraagt.
3e onjuistheid.
Op pagina 849 vermeldt de heer H.
dat ,,voor de vaststelling van de quota internationaal,
gelijk bekend, de arealen grondslag geweest zijn”. Ook
dit is niet juist; de arealeii zijn ,,zooals bekend” nim-
mer grondslag geweest van de quota internationaal.
N a s c h r i f t. ad le. Het was mij uiteraard bekend,
dat het comité met betrekking tot de 1 pOt. verhoo-
ging uitgebreide bevoegdheden heeft; zie ook
mijn
be-
handeling van de nieuwe restrictie
–
regoling indertijd
in dit weekblad. Doch waar het hier voor mij op
aankwam, was om in het licht te stellen, dat de deel-
nemende landen bij niet-voldoen aan een recht het
risico loopen, dat andere een extra voordeel krijgen; men zie in dit verband ook den aanhef ;dei volgende
alinea;
ad 2e. is juist; ik nam de oorspronkelijke cijfers;
ad 3e. Van de mededeeling van den heer W. nam
ik akte. Ik ben het echter nog niet met hem eens, dat
mijn mededeeling Onjuist zou zijn. In een interview
met ,,De Telegraaf” (zie ochtendblad van 22 Februari
1938) deelde een der leden van het comité, Prof.
T.
van G-elderen, mede: ,,De vaststelling der quota is
door ons zooveel mogelijk op basis van uniformiteit
geschied. De grondslag daarvoor werd gevonden in de
productie-capaciteit van de aanplantingen, verdeeld
naar zaailingen en occulatie-tuinen. Maar.
. . .
en
volkomen uniforme toepassing is niet
mogelijk,
voor-
namelijk in verband met de hevolkingsrubber”. Voorts
is
indertijd
van andere zijde opgemerkt, dat bij heschou-
ving der nieuwe hasisquota van Ned.-Indië bedacht
moest worden, dat het totaal berekende rubberareaal
in Ned.-Indië ongeveer gelijk is aan de totale opper-
vlakte van Malakka. Men kan nu wel stellen, dat dus
de productie-capaciteit basis is geweest, doch dan
toch met als grondslag de arealen en niet hijv. de uit-
voeren v66r de eerste restrictie-periocle, noch het ge-
mak, waarmee
tijdens
die periode de quota werden
gehaald. J. F. H.
MAANDCIJFERS.
OVERZICHT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN.
Uit. October
1938
(in Guldens)
AFDEELIINGIa
Kohieren
voor
den
dienst
19381)
1
Dir. belastinger
Bedragen,
ve
gg
z
e
i
fl
Benaming der
Totaal
geven of
middelen
bedrag
anders dan Zuiver
bedrag
–
o
a.5
.n o
wegens
betaling
opdekoh.
afgesclir.
Grondbelast. a)
10.541.971
23.286 10.518.685 10.364.540
Inkomst.bel. b)
76.288.882
1.296.878
74.992.004
64.449.391
Vermogensb. c)
17.720.571
108.354
17.612.217
16.941.107
Verdedig bel.
1
1
10.773.955
76.186
10.697.769
10.014.641
Bel.v.d.doodehd.
1.838.834
1
1.17.164.213
~
1.512.118
7.414
1.831.420
1.756.399
Totaal
115.652.095
103.526.078
a) Y
4
hoofdsom
+ 20 opeenten
op
de hoofdsom
der ge- bouwde eigendommen. b) Hoofdsom + 60-78 opcenten. c)
Hoofdsom + 75
opcenten.
1)
Voor de belastingen naar inkomen en vermogen be
staan de vermelde bedragen uit % gedeelte van het belas-
tingdienstjaar
1938/1939 en
%
gedeelte van het belas-tin.gdienstjaar 1937/1938.
2)
Voor de belastingen naar in-
komen en vermogen bestaan de vermelde bedragen uit /i
gedeelte
van het belastingdienatjaar 1937/1938 en Y
,
ge-
deelte
van het belastingdienstjaar 1936/1937.
3)
Voor het
belastingdienstjaar 1938
1
1939 worden
70/88 opcenten ge-
heven.
A FDEELING Ib
Oversge msddelen.
Oct
Sedert
1Jan.
1938
Overeen-
komstige periode
1937
Benaming der middelen
Divid.- en tantièmebel. .
1.321.838
22.806.609 19.734.010
Rechten op den invoer
–
9.962.508 82.448.527
81.327.436 228.542
2.063.867 2.306.711
98.084 1.774.906
1.666.718
Accijns op geslacht
– . . .
642.738 6.151.729
6.096.883
Accijns op wijn
40.190
1.757.285
1.742.590
Statistiekrecht
………..
Accijns op gedistill.
. . .
2.430.663 23.180.424
22.930.055
Accijns op zout
…………
6.746.545
6.551.271
Accijns op suiker
……
5235.657
47.064.502 45.264.334
Accijns op bier
………631.658
3.087.360
.
30.881.478 29.323.417
Accijns op tabak
…….
Bel, op gouden en zilverw.
57.713
453.518
457.418
Omzetbelasting
———
5.594.106
62.562.421
60.046.432
Couponbelasting
……..
359.024 4.404.249
5.494.13
Recht, en boeten v. zegel
1
1.603.428
2
)18.179.587
28.823.698
Recht. en boet. v. registr.
1.134.493
13.274.800
13.463.098
Recht. en boet. v. succes-
lijden
en
v.
schenking
3.630.3121
42.438.509
35.002.605
sie, v. overgang bij over-
Opbrengst d. loodsgelden
82.160 508.163 688.580
Totalen ….
..6.140.474
366.697.119
360.900.288
1;
Hieronder begrepen wegens zegelrecht van nota’s van
makelaars en commissionnairs in effecten, enz.
f
421.726
(Beursbel.).
)
Idem
f
3.697.554.
23 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
901
ENKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS.
Denst 1937/1938
Zuiver bedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren voor den dienst
kohieren tot en met
19361’37 tot en met de-
de maand Oct. 1938
zelfde maand van 1937
Gemeente.f.belast..
.
60.054.710 56.722.902
Opc. verm. t. get. v. 50 6.036.417
5.204.710
AFDEELING II. DIENSTJAAR 1937.
Benaming der middelen
Bedrag van de
raming
tuivere op-
brengst over het
tijdvak van 1
Jan. 1937 tot en
met de maand
Oct. 1938
Grondbelasting.
(y
4
hoofdsom
+
20 opcenten
op de hoofdsom der gebouw-
de eigendommen.)
10.300.000
10.304.193
Inkomstenbelasting
72.000.000
72.515.347
Vermogensbelasting
18.000.000
20.532.684 8.000.000
10.636.608
Belasting v. d. doode hand
.
2.000.000
1.988.744
Divid.- en tantièmebelasting
13.800.000 22.378.009
Verdedigingsbel.
1
…………
91.250.000
97.259.528
1.600.000
2.769.309
2.000.000
1.804.516
6.000.000 7.358.504
1.800.000
-2.204.290
Accijns op gedistilleerd
….
27.500.000
28.445.658
Rechten op den invoer ……..
Statistiekrecht
……………
7.000.000
7.814.399
Accijns
op
zout
…………..
Accijns op geslacht
………..
53.000.000
55.300.287
32.500.000
35.336.082′
Accijns
op
suiker
………..
Belast. op gouden en zilverw.
475.000
571.391
Accijns
op
tabak
…………
62.500.000
74.157.901
Accijns
op
wijn
…………..
Omzetbelasting
…………..
6.321.552
Accijns
op
bier
…………..
Rechten en boeten van zegel
.
6.400.000
32.561.406
Rechten en boeten v. registr.
11.100.000 16.647.004
Couponbelasting
…………5.500.000
Rechten en boeten v. succes- sie, v. overgang bij overlij-
40.800.000 45.030.245
den
en v. schenking ……
Opbrengst der loodsgelden
– –
500.000
860.794
Totalen…. 484.025.000
1552.798.4.51
OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN
HET WERKLOOSHEIDSSTJBSIDIEFONDS.
Zuiver bedrag
Dienst 1938
Bedrag van
kohieren tot en
raming
met de maand
Oct. 1938
Grondbelasting (veertig ten hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig
‘
ten honderd van de
hoofdsom wegens ongebeuwde
9.600.000
9.514.738
Personeele belasting (tachtig ten
eigendommen)
…………….
honderd van de hoofdeom naar
den eersten, tweèden en derden
20.000.000
19.349.041
Gemeentefondsbelasting
(vijf
en
twintig opcenten op de hoofd-
15.500.000 13.219.465
Vermogensbelasting
(twee
en
grondslag)
……………….
twintig opeenten op de hoofd-
som)
…………………….
2.500.000
1.938.129
Enkomstenbelasting
(tien opcen-
som)
…………………….
ten op de hoofdsom)
4.700.000 4.319.142
Totalen ……
.
52.300.000
48.340.515
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS.
Oct. 1938
1
1938
1
1937
Motorrijtuigenbelasting
Rijwielbelasting ……….
Totalen ………
1
1.859.6901
38.928
20.366.7971
7.746.275 19.221.206 7.690.835
1.898.618
28.113.072
26.912.041
Indexcijfers van belangrijke voedings- en genot-middelen en grondstoffen.
z
R
fl
10
-0
‘
e
‘
n.
0
E
‘
5.0,. bom
.SP’t so,.
.?
•
‘
2
Sept..
…
45,7 41,0 56,5
49,5
48,0
46,0
Oct..
…
44,6
41,3 56,9
49,8 47,8
47,2
1.8
Nov
-.
44,1
. .
41,0
56,7
49,4 47,4
47,2
8-I5
,,
43,6
40,9
56,8
49,6 47,2
46,5
15-22
,,
42,7
40,6
55,8
48,9
46,5
44,6
STATISTIEKEN.
Groothandelsprijzen van belangrijke voedings- en
genotmiddelen en grondstoffen.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/in 1929 = ]00).
Laatste noteeringen (15-22 November ’38).
A r t
1
k e
i
Vreemde
i
Prijs in
Index- munt
1
Guldens
cijfer
Gerst
………………………….
–
82,50
38,4
g
Maïs,
termijn
………………….
2
Maïs, Amer.
–
$5,25
44,4
Mixed
…………….
.
Rogge
… ……………………….
–
–
91,50
4,30
42,9′
353
Tarwe,
termijn
………………..
–
3,42
1
12
27,3
Tarwe,
Zuid-Russische
…………
–
3,75
27,8
Rijst
…………………………..
sh.
4
1
10
1
1
4
..
2,09 32,0
f0,70′)
0,74 35,9
–
…
22,-
48,3
–
4,50
56,1
Boter
…………………………….
•
Kaas
…………………………….
–
.. ..
63,30
66,8
5)
Eieren
…………………………..
Gesl.
runderen
………………….
–
..
..
60,50 70,9
flacon
………………………….
sh. 901-
39,03
58,6
Bevr.
Arg.
rundvleesch
………..
sh 417
1
11
2,01
67,9
‘
Gesi.
varkens
……………………
Cacao
.
…………………………
sh. 2113
9,13
26,4
–
..
0,14
28,5
•
Koffie,
Robusta
…………………
>
–
. .
0,15
1
12
26,2
o
Koffie,
Sup.
Santos
…………….
Suiker
…………………………
–
5,37111
‘
33,6
Thee
…………………………..
.-
..
0,50
1
14
66,3
‘
Jute
.. …………………………
£19.-!-
164,49
38,4
$cts 9,08
0,167
35,5
pence 4,02
0,145 40,4
i. Austr.
Wol,
Crossbr.
Ool.
Ca,’ded
pence 17,-
..
0,613 45,3
5
Katoen,
MId.
Upland
…………….
Katoen,
Sup.
Fine
Oomra
……….
pence25,50
0,92
39,1
Austr.
Wol,
Merino
……………..
$
1,765
3.26
25,4
Tap.
Zijde
………………………..
Rubber
…………………………
pence 7,87′
0,28 42,2
>
Grenenhout
……………………
..£ 20.10!-
177,81
77,3
108,50
7
11
15.75
39,3
.
Vurenhout
………………………-
8,87
1
1,
29,0
.
Koehuiden
……………………..-
s
Copra
………………………….-
o
Grondnoten
……………………
£
9.17/6
85,20
24,1
o
Lijnzaad
……………………….
.
.
–
90,50 46,5
Goud
……………………………
sh.147/il’/,
63,85
1
124,1
‘
Koper
……………… . ………..
£
44.3/9
381,25
48,5
£
15.1819
137,50
49,5
£213.15/-
1844,15
63,5
o
Lood
…………………………….
sh. 1091-
..
47,-
111,6
S
Tin
……………………………..
sh.
6913
29,85
75,5
£
14.2/6
121,85
38,4
pence2Q’/,6
0,72 55,4
T.Tzer,
Cleveland
………………….
5)
Gleterij-ijzer
………………………
–
9,30 85,2
Zink
……………………………..
Zilver
………………………….
Petroleum
……………………..
$0,96
1,77
57,3
‘E
Steenkolen
……………………….
>
Benzine
……………………….
.
0,0821
28,4
Kalksaipeter
…………………..
..
$
.cts 4,44
–
5,80
51,8
.
Zwavelz.
ammoniak
……………..
–
5,05
45,3
Cemei..
……………………….
–
12,85
70,7
ni
Steenen,
blnnenuur
…………..
.. .. -.
9,50
72,6
0
Steenen,
buitenmuur
……………
‘
–
12.-
643
1) Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
–
(//’egens rlaatsgebrek vervaager bovenstaande stcttïstie-
ken deze ‘week het gebruikelijk overzicht der groothandels-
prijzen..)
DISCONTO’S – OPEN MARKT.
1938
1937
1936
1914
19
14/19
7/12
31 Oct.!
15/20
16/21
20/24
Nov, Nov. Nov.
15Nov.
1
Nov. Nov.
Juli
Amsterdam
Partic.disc.
/s
21
4
31
q
_51
114
71s-1
3314.4314
Prolong.
11
l
is
1
12
‘Ii
1
12
I’I
i
3411
4
(.onden
Dag8eld.
‘(a-I
1
12
–
1
1121
1
12-1
1
12_1
‘/,-1
‘/,-1
Partic. disc.
3
14
17132_314
17/.91
17
/32-
1
/15
17191
91..114
Ben/in
Daggeld
–
2
1
/,-3
18
2118515
2
1
1
–
1
1
231
5
311
4
2
3
14-
314
2’/,-3
251-3
1
1
vtaandeld
2
3
/4-3
2314-3
2
3
14-3
2
3
14-3
2
3
14-
7
14
2
3
143
2
1
1′-j
Part, disc.
21
/8
2718
2
7
18
27/8
3
271
Warenw.
..
4-11
4.11 4_1/ 4.11
4
1
12
4
1
1,
4.J/
4
f’Jew York
Daggeld
1)
1
1
1
t
1 1
31
Partic.dlsc.
1/
1
1
12
1
112
1
11 11
114
1
1)
Koers van 18 Nov. en daaraan voorafgaande weken t/m. Vr jdag.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Data
New
York
)
Londen
5)
Berlijn
)
Parijs
S)
Brussel
5)
Batavla
1)
15 Nov.
1938
1.85
8.68
74.071
4.86%
31.29
100 16
1938
1.84
8.67% 73.95
4.86 31.22
100
4
17
,,
1938
1.83′
8.65 73.75
4.85
31.11
100
18
,,
1938
1.83X
8.66%
73.671
485K
31.09
1004′
19
,,
1938
1.84
1
,j
5
8.65K
73.75
4.84(
31.12
100′
21
,,
1938
1.83
1
9,
8.62
73.65
4.83k
31.10
1009
Laagste d.w’)
1.83
8.62
73 55
4.82k
31.05
100
Hoogste
d.wl)
1.85k
8.72
74.12j1
4.88
31.34
100k
Muntpariteit
1.460
12.1071
59.263
9.747 24.906
100
902
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23
November
1938
o
a
a
ser an
Zivit-
Praag
Boeka-
Milaan Madrid
rest
1)
*8)
8*)
15 Nov. 1938
41.72
6.35
–
– –
16
1938 41.67
6 33
–
–
–
17
1938
41.55
6.34
– –
–
18
,,
1938
41.58
6.33
–
–
–
19
1938
41.58
6.33
–
–
–
21
1938 41.51
6.33%
–
–
–
Laagste d.w’)
41.45
6.27%
–
9.75
–
Hoogste d.wt)
41.82% 6.37%
1.45
9.77
–
Muntpariteit
48.003
1
7.371
1.488
1
–
13.094
1
48.52
D
ata
Stock-
Kopen-
*
Oslo
)
1-fel-
Buenos-
Mon-
holm
8
)
hagen8)
/’fç)
Aires’)
freal’)
15 Nov. 1938
44.75
38.80
41(57+
3.83
42%
1.83%
16
,,
1938
44
.7
2
+
38.7
2
+
43.60
3.82
43
1.83
17
,,
1938
44.65
38.67+
43.55
3.83
43
1.82%
18
,,
1938
44.70
38.72+
43.571
3.82+
43
1.82%
19
,,
1938
44.571
3862+
43.50 3.82+
43
1.82%
21
,,
1938
44.50
38.52+
43.37+
3.82+
43 1.82%
Laagste d.wl)
44.40
38.45
43.30
3.79
42%
1818%
Hoogsted.w’)
38.80 43.67+
3.86
43%
1.84
Muntpariteit
66.671
66.671 60.671
6.266
95%
2.1878
) Noteering te Amsterdam. “) Not. te I
F’art. Opgave.
In ‘t lste of 2de No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
Da a
,
Londen
($
per £)
Parijs
($
P.
lOOfr.)
Berlijn
($ P.
100
Mk.)
Amsterdam
($ p. 100 gid.)
15 Nov.
1938 4,71
2,64%
40,07
54,13
16
,,
1938
4,70%
2,63%
40.07
54,24
17
,,
1938
4,71%
2,63%
40,07
54,37
18
,,
1938
4,70k
2,63%
40,07 54,36
19
,,
1938
4,69’y
C
2,62%
40,07 54,34
21
,,
1938
4,69%
2,62% 40,06
54,40
22 Nov.
1937
5,00
6
3,40% 40,43%
55,51
Muntpariteit..
4,86
3,90% 23,81%
40%
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
Landen
Noteerings-
eenheden
5
Nov.
1938
12Nov.
1938
14119
Nov.’38
1LangstelHoogstel
1
19
Nov.
1938
Alexandrie..
Piast.p.
4
c
97% 97%
97%
97% 97%
Athene
….
Dr. p.
547%
547%
540
555
547%
Bangkok….
Sh.p.tical
1110,
1
a
l/
,
1O
3
1110
1/10
11
10
Budapest
..
Pen. p.
£
24%
238%
24%
24
BuenosAires’
p.pesop.0
19.02+
20.30
2030
20.60
20.50
Calcutta
. . . .
Sh. p. rup.
115Iy
1151511
I/Sfl
1j5
8
“
8
1 5
1
9.
Hongkong ..
Sh. p.
$
1/21%
8
1,21%
6
112%
113%
6
1,’2%
Istanbul
..
Piast. p.
£
588
588
.588
588
588
Sh. p. yen
112
112
1/1%
1/2%,,
1,2
Lissabon….
Escu.p..
110%
110%
109% 110%
110%
Kobe
……..
Mexico
….
$
per
£
– –
– –
– –
Montevideo
.
d.perC
20
18%
18
19%
.
18%
Montreal
..
$
per
£
4.78% 4.77%
4.73
4.78 4.74%
lliod.Janeiro
d. per Mil.
3 3 3
3%,,
3%,,
Shanghai
..
d. p.
$
831
8%
7%
8%
8%
Singapore ..
Sh. p.
$
23% 23%
213% 213%
Va!paraiso
2
).
$per
119 119
117
119
117
Warschau ..
Zi. p.
£
25%
25y
4
24%
25%
25
1
2′ ltt,e.
not. .Ir’Iaten, gem. not.,
welke
Imp. hebben te betalen 10Dec. 1936
16.12; 15Nov. 17.13.
2
)90 dg. Vanaf 13
Dec.1937 laatste ,export” noteering.
ZILVERPRLJS
GOUDPRIJS
Londen’l
N.York
2
)
A’dam’)
Londen
4
)
15 Nov. 1938.. 19%
42%
15 Nov. 1938. . 2085
1483
16
,,
1938..
20
42%
16
,,
1938.. 2085
148/1
17
,,
1938..
19%
42
8
4
17
,,
1938.. 2080
147110+
18
,,
1938..
19%
42%
18
,,
1938.. 2075
147
/
1
0+
19
,,
1938..
19%
–
19
1938.. 2075
147/11
21
,,
1938..
20%,,
42
21
1938.. 2075
147111+
22 Nov. 1937.. 19%
44%
22
Nov.
1937.. 2055
14011
27 Juli
1914..
2415
16
159
27 Juli
1914.. 16481
84110k
in pence p. oz.
stand.
8)
Poreign
silver in
$c.p.oz.
fine.
3)
In guldens
per
Kg. 100011000. 4)
in
sh. p. oz.
fine.
NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
1
12Nov.1938
1
19Nov.1938
Vorderingen:2)
Saldo Javasche Bank
….
……….
–
Saldo b. d. Postchèque- en Glrodlensi
f
9
.6.000,-
f
103.000,-
Verplichtingen: Voorschot’s Rijks kas
Rljksinstell.
e.a.
,,
…-
55.276.000,-
55.563.000,-
Schatkisipromessen in omloop …….
,,
20.750.000,-
,
20.750.000,-
Schatkisibilietten In omloop
–
–
Schuld aan het Ned-lnd. Muntfonds.
.
,,
2.311.000,-
,
2.311.000,-
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank.
,,
2.€91.000,-
2.722.000,-
Belegde kasmlddelen Zelfbesturen…
830000,-
830.000,-.
Voorschot van de Javasche Bank
…
..
4.437.000,-
,,
1.207.000,-
1
)
Retaalmiddelen In
‘s
Lands Kas
/
35.536.000,-.
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 21 November 1938
Activa.
Binnen!. Wis.(Hfdbk.
f
14.644 307,88
sels, Prom.,- Bijbnk. ,,
177.594,10
–
enz.indisc.Ag.sch. ,,
962.720,28
f
15.784.622,26
Papier o. h. Buiten!, in disconto
……,,
–
Idem eigen portef.
f
3.600.000,-
Af: Verkocht maar voor
de bk.nog niet afgel.
–
Beleeningen
md.
vrsch.
Elfdbk.
f
282.192.412,911)
.
in
rek..crt.
Bijbnk. ,,
2.190.895,13
op onderp.
Ag.sch. ,,
23.249.399,44
f
307.632.707,48
Op Effecten enz.
..f
306.237.759,041)
Op Goederen en Ceel. ,,
1.394.948,44
307.632.707,481)
Voorschotten a. h. Rijk …………….,,
–
Munt, Goud ……
f
106.637.545,-
Muntmat., Goud .. ,,1.374.373.626,32
[1.481.011.171,32
Munt, Zilver, enz.
,,
24.402.296,44
Muntmat., Zilver..
–
1.505.413 .46 7, i6
2)
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds
……………………
43.425.048,07
Gebouwen en Meub. der Bank ……..,,
4.580.000,-
Diverse rekeningen ………….
…..
,,
11.011.098,87
S,taat d. Nederi. (Wetv. 27/5l’32, S. No. 221) ,,
8.905.871,61
(1.900.352.816,05
Passiva
___________________
Kapitaal
…..
…………………..
f
20.000.000,-
Reservefonds ……………………,,
4860.787,51
Bijzondere reserve
………………,,
7.102.179,67
Pensioenfonds
………………….,,
11.851.825,93
Bankbiljetten in omloop …………..
,,
993.887.265,_
Bankassignatiën in omloop
………..,
31692,70
Rek.-Cour.
J
Het Rijk
f
133.301.357,94
saldo’s:
Anderen
,,726.190.199,62
,,
859.491.557,56
Diverse rekeningen
………………
,,
3.127.507,68
f
1
900.352.816,05
Beschikbaar metaa!saldo
…………
f
764.216.775,51
Minder bedrag aan bankbiljetten in
om-
loop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is
1.910.541.940,-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht
…………………
Waarvan aan Nederlandach-Indjë (Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99)
……..
/
63.247.800,-
Waarvan
in
het buitenland
………………………
341726.372,13
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
Goud
Munt
Muntmat. Circulatie
Andere
opeischb.
schulden
Beschikb.
Metaal-
Dek-
kings
saldo
perc.
21 Nov. ’38 106638
1.374374
993.887 859.523 764.217
81
14
,,
’38 106638
1374.374
1002.155 849.711
763,370
81
25
Juli
’14
65.703
96.410
310.437
6.198 43.521
54
–
Belee
rajitei 1 LJiVC1t
Data
p
‘
s
“
e
‘
n
– 1 op het 1 reke-
jdlsconto’slrechfstreeksl
ningen
buitenl. 1 ningen’)
21 Nov. 19381 15.785
–
307.633
3600 11.011
14 ,,
1938 15.760
–
307.949
3600 10.620
25 Juli 1914 67.947
–
61.686 20.188
509
1) Onder de activa.
JAVASCHE BANK.
Data
Goud
Zilver
Circulatle
opeischb. 1
metaal-
schulden
saldo
19 Nov.’38
2
)!
138.070 188.740 84.420 28.806
12
,,
‘3824
137.860
191.950
85.700 26.800
22 Oct. 1938
116.886120.94
189 861
82.124
29.026
15
,,
1938
116.886
1
20.774
193.190
79.254 28.682
2
5Juli
1914
1
22
.057
_31.907
110.172
12.634
4.842
1
Wissels,
1
‘
Diverse
Dek-
Data
1
bulten
1
Dis-
Belee-
i
reke-
kings-
1
N.-Ind.
conto’s
ningen
1
nlngen’)
1
belaalb.
I
1
1ae
19
Nov.’38
2
)
8,980
73.040
66.850
51
1.2
‘382;
9.350
77.080 87.100
50
22 Oct. 1938
2.650
1641
1
49.6
68.808
51 15
,,
1938
2.803
13.847
48.853
72.291
51
25 Juli1914
6.395 7.259
75.541
2.228
44
1)
Sluitpost activa.
2)
Cijfers
telegrafisch
ontvangen.