Ga direct naar de content

Japanse ondernemingen overzee

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 21 1984

Japanse ondernemingen overzee
Een overzicht
DRS. G. GERRITSE – DRS. J.P. VOSSE

Hoewel er ook in Japan enige stagnatie van de economische groei valt te signaleren, laten de cijfers
toch nog een behoorlijk positief verschif ten opzichte van de Westerse concurrenten zien. Daarnaast
weten Japanse bedrijven succesvol binnen te dringen in Westerse markten. Aanvankelijk gebeurde
dat alleen door middel van export, maar de laatste tijd ook steeds meer via directe investeringen. Dit
artikel belicht de internationalisatie van Japanse ondernemingen naar omvang, oorzaken en effecten.
Naar het oordeel van de auteurs zal de werkgelegenheid die sommige Europese gastlanden op korte
termijn kunnen boeken door Japanse bedrijven aan te trekken, op lange termijn verkeren in een netto
werkgelegenheidsverlies voor de Europese Gemeenschap als geheel. Daarom moeten er bij het
huidige acquisitiebeleid ten aanzien van Japanse ondernemingen wel enige vraagtekens worden
geplaatst.
Inleiding
De interesse voor de Japanse economie is de laatste jaren sterk
toegenomen. Dat is niet zo verwonderlijk. Het succes dat Japan
op economisch gebied heeft, steekt schril af tegen de malaise
waarin de diverse Westerse landen zich op dit moment bevinden.
Zo steeg het bruto binnenlands produkt in Japan in de jaren
1979, 1980 en 1981 met respectievelijk 5,1, 4,9 en 4,0%, terwijl
de overeenkomstige groeicijfers voor de EG en de Verenigde Statenrespectievelijk3,3,1,1, -0,5en2,4, -0,3,2,3%bedroegen.
Ook de werkloosheidscijfers spreken duidelijke taal. In 1982
was 2,4% van de totale beroepsbevolking in Japan werkloos. In
datzelfde jaar zocht in de EG en in de VS een aanzienlijk groter
aantal mensen een baan. Het vergelijkbare percentage voor die
gebieden was 9,1 respectievelijk 9,4.
Het ,,Japanse wonder” wordt in het Westen des te scherper
gevoeld omdat de Japanse bedrijven met groot succes actief zijn
op de Westerse markten, en juist op die gebieden waarop het
Westen nog niet zo lang geleden comparatieve voordelen bezat.
Gekoppeld aan de geringe prestaties van Westerse ondernemingen, al of niet door eigen schuld, op de Japanse markt, heeft dit
uiteindelijk tot de nu bestaande handelsfricties geleid. Deze handelsgeschillen zouden wellicht voor een deel kunnen worden opgelost door een actiever vestigingsbeleid van Japanse ondernemingen in het Westen. Op die manier kan immers de afbraak van
Westerse industrieen, die gedeeltelijk een resultante is van de Japanse successen en die meestal gemeten wordt in toenemende
werkloosheidscijfers, voor een deel gecompenseerd worden.
Tot voor kort waren overzeese vestigingen van Japanse bedrijven in Europa een betrekkelijk onbekend verschijnsel, in tegenstelling tot die van Amerikaanse multinationals. Daarin is echter
enige verandering gekomen. In Nederland werd dat met name
veroorzaakt door de aangekondigde vestigingen van Fuji in Tilburg en Nissan in Amsterdam.
De internationalisatie van Japanse ondernemingen is het onderwerp van dit artikel. Het artikel 1) is zeer algemeen van opzet
en heeft een inventariserend karakter. Aan de orde komen de
omvang, de structuur en de verdeling naar regio van de buitenlandse investeringen van Japanse ondernemingen. Tevens wordt
er aandacht besteed aan de motieven van Japanse ondernemers
om in het buitenland vestigingen op te richten. Ook de situatie in
Europa komt aan bod: diverse effecten van de Japanse vestigingen op de Europese economie, en met name die op de werkgeleESB 28-3-1984

genheid, zullen worden belicht. Conclusies en toekomstverwachtingen sluiten het geheel af.
De Japanse directe investeringen in het buitenland
De investeringsactiviteiten van Japanse bedrijven in het buitenland zullen in dit artikel worden beschreven aan de hand van
data over Japanse directe investeringen in het buitenland. Bij de
beschikbare data kunnen de nodige kanttekeningen 2) gezet worden, maar zoals zo vaak bij economische gegevens moet men
roeien met de riemen die men heeft. Tabel 1 geeft de ontwikkeling van deze investeringen weer. Voor 1969 waren zij gering,
maar in de jaren 1969 tot en met 1971 namen de directe buitenlandse investeringen jaarlijks gemiddeld met bijna 30% toe. In
de jaren 1972 en 1973 overtrof de groei zelfs de 50%. Daarna
was er echter sprake van een relatieve stagnatie tot 1978. Vanaf
dat jaar namen de investeringen weer sterk toe, met als absolute
uitschieter tot nu toe het jaar 1981 3), toen er totaal voor bijna

1) Dit artikel is gebaseerd op een nog te publiceren rapport over de economische aspecten van Japanse buitenlandse directe investeringen. Dat
rapport is een van de resultaten van een multidisciplinair onderzoek met
betrekking tot juridische, sociologische en economische facetten van de
Japanse directe buitenlandse investeringen, dat op de Katholieke Hogeschool Tilburg heeft plaatsgevonden. Beide schrijvers van dit artikel zijn
ten behoeve van dat project tijdelijk verbonden geweest aan het John F.
Kennedy Instituut van de KHT. De verantwoordelijkheid voor het onderzoek berustte bij prof. dr. P. van Veen van wiens opmerkingen bij een
eerdere versie van dit artikel dankbaar gebruik is gemaakt. De gepresenteerde gegevens zijn eveneens in het rapport terug te vinden. De schrijvers
zijn dank verschuldigd aan de heer F. Saelens uit Antwerpen voor het gebruik van Japans bronnenmateriaal.
2) Een duidelijk overzicht van de problemen verbonden aan het gebruik
van deze data wordt in het in voetnoot 1 genoemde rapport weergegeven.
Een belangrijkc beperking is bij voorbeeld het feit dat het in het Japanse
geval gaat over data die gebaseerd zijn op goedkeuringen van het Ministerie van Financien inzake buitenlandse investeringen. Dat wil dus nog niet
zeggen dat deze investeringen daadwerkelijk plaatsvinden. Daarnaast
wordt er onder meer geen rekening gehouden met geherinvesteerde
winsten en buitenlandse financieringsbronnen.
3) In Japan wordt gewerkt met fiscale jaren. Dit houdt in dat als er in dit
artikel sprake is van bij voorbeeld 1982 de periode van 1-4-1982 tot en
met 31-3-1983 bedoeld wordt.
301

Tabel 1. Ontwikkeling van de Japanse directe investeringen in
het buitenland, stromen en bestanden a), in mln. $

Daarbij vail op dat Japan vergeleken mel de VS veel in de handel

en overige dienslverlenende secloren invesleerl en juist weinig in
de verwerkende industrie. Ook blijkt dat onlwikkelingslanden

Jaar
1951-1969
1970
1971
1972
1973
1974
1975

Stroom

Bestand

Jaar

Stroom

904
858
2.338
3.494
2.395
3.280

2.674
3.578
4.436
6.774
10.268
12.663
15.943

1976
1977

3.462
2.806
4.598
4.995
4.693
8.931

1978

1979
1980
1981
1982

Bestand

zich op een grolere belangslelling mogen verheugen van Japanse
invesleerders dan van Amerikaanse.

19.405
22.211
26.809
31.804
36.497
45.428
53.131

7.703

Motieven voor de Japanse directe buitenlandse investeringen
Gebrek aan natuurlijke hulpbronnen

a) Het bestand wordt, in het Japanse geval, bepaald door cumulering van de
stroomgrootheden. Voetnoot 2 geeft een indruk van de vertekening die hiervan het

gevolg is.

Voor de Iweede wereldoorlog heeft Japan een periode gekend

van economische voorspoed. Deze was begonnen onder de regering van keizer Meiji (1868-1912). Na de oorlog was Japan echter

$ 9 mrd. gei’nvesteerd werd in het buitenland. In 1982 viel er een
afname in de groei te signaleren, maar een totaal van $ 7,7 is
toch nog een aanzienlijk bedrag.
Wat de structuur betreft (zie label 2) valt vooral de groei van

weer terug op hel nulpunl. In beginsel waren er, zoals na elke
oorlog, grole mogelijkheden voor economische groei. Een van
de problemen bij de realisalie daarvan was echler dal Japan door
haar gebrek aan natuurlijke hulpbronnen de meesle grondslof-

de handels- en dienstverlenende sectoren op. Hun relatieve aan-

fen en landbouwprodukten moesl imporleren. Dil probleem

deel in het bestand nam gedurende de laatste vijftien jaar sterk

werd nog eens verslerkt door het feit dal China, lol voor de oor-

toe. Dat ging vooral ten koste van de sector mijnbouw. In zijn
totaliteit bleef het belang van de sector verwerkende industrie

log de belangrijksle leverancier, Japan niel meer wilde bevoorra-

ongeveer gelijk, maar binnen deze sector viel een verschuiving te
zien van de meer op grondstoffen gerichte industrieen, zoals metaal, hout en petrochemie naar de technologisch meer geavanceerde industrieen als elektronica en transportmiddelen. De label 2 geeft duidelijk weer dat in de loop der jaren steeds vaker
Europese en Amerikaanse landen door Japanse bedrijven voor
hun buitenlandse vesligingen werden gekozen. Wal de label niel
weergeefl is dal de VS, Indonesie en Brazilie hel meesl in de be-

den. De regering vreesde dal de noodzakelijke imporl lol belalingsbalansproblemen zou gaan leiden, die dan als een rem zouden gaan werken op de economische onlwikkeling.

Om deze problemen hel hoofd le bieden nam de regering
maalregelen ler beperking van de imporl en ter bevordering van

de export. Kapilaalexporl, en daarmee ook direcle invesleringen
in hel builenland, werden in principe verboden. Uilzonderingen
waren wel mogelijk, maar dan dienden de kapilaalslromen le
worden aangewend voor hel verzekeren van de grondsloffenloe-

langstelling hebben gestaan. Maar liefst 46,6% van de totale Japanse direcle invesleringen in hel builenland gemelen aan hel

voer of voor exportbevordering. Omdal Japan in die lijd nauwe-

eind van 1982, is naar deze landen gegaan. Het belang van de VS

den concurreren en omdal de economische groei via binnenland-

neemt daarbij nog allijd loe, dat van de andere twee landen

se besledingen kon worden gerealiseerd, zal hel geen verbazing
wekken dat die investeringen in het builenland die plaatsvonden

daalt.

lijks produklen kon voorlbrengen die op de exporlmarklen kon-

Deze absolute data zeggen meer als ze worden gerelateerd aan

voor 1969 vooral gericht waren op de grondsloffenloevoer en de

verrichlingen van andere landen op het gebied van buitenlandse

lijkl door inlernalionale verschillen op slatistisch gebied. Wel is

daarmee samenhangende halffabrikalen. Dal belrof overigens
maar een zeer beperkt aanlal projeclen. Slechls vier daarvan domineerden in feile de lotale Japanse directe investeringen in het

het duidelijk dat Japan op voorraadbasis gemeten als direcl in

builenland tol die tijd, namelijk de Arabian Oil Company, de

hel builenland inveslerend land na de VS, die ongeveer 50% van
de lolale wereldvoorraad voor hun rekening nemen, Grool Brillannie en Wesl-Duilsland het actiefsl is. Op jaarbasis hoeft Japan de laalsle lijd alleen maar de VS voor le lalen gaan. De internalionale slrucluurverschillen worden in label 3 weergegeven.

North Sumalra Oil Developmenl Company, de Alaska Pulp
Company en de Usinas Siderurgicas de Minos Gerais S.A. In
1961 bepaalden de gezamenlijke invesleringen in deze projeclen
maar liefsl 77% van de gecumuleerde direcle invesleringen in hel

directe investeringen. Zo’n vergelijking wordl echler bemoei-

builenland.

Tabel 2. Ontwikkeling en structuur van de Japanse directe investeringen in het buitenland naar regio en bedrijfstak, gecumuleerde
waarden in mln. $.
Europa

Totaal Wereld

Verenigde Staten a)

1967
Mijnbouw
Verwerkende industrie

Handel
Banken en verzekeringen

1975

1979

1982

1967

1975

1979

1982

0,4
11
9

851
255
428
724

859
1.181
1.455
1.288
1.363

42
122

3

859
683
658
704
989

28

384
832
1.555
433
713

469
2.030
3.034
733
1.936

776
4.250
5.332
1.546
3.321

2.518

3.893

6.146

368

3.917

8.202

15.225

Diensten en overige

32,6

Totaal

56

260

133
43

1967

1975

1979

1982

443
493
159
136
164

4.131
5.164
2.222
1.307
3.119

6.506
10.867
4.612
2.064
7.773

10.291
16.952
8482
3.802
13.604

1.395

15.943

31.804

53.131

a) 1982: Noord-Amerika; verhouding VS: Canada ongeveer 19:1.

Tabel 3. Structuur van de Japanse en Amerikaanse directe investeringen in het buitenland naar regio en bedrijfstak, gecumuleerde

waarden in procenten van de totalen in het buitenland.
Japan a)
1970

Verenigde Staten a)
1971

1980

1980

DC

LDC

totaal

DC

LDC

totaal

DC

LDC

totaal

DC

LDC

Mijnbouw
Verwerkende industrie
Handel
Diensten en overige

10,7
9,1
9,3
21,9

20,7

2,4

33,6 c)
41,4
8,3

31,6

11,9

25,4

19,3
34,1
5,9
9,3

11,5

2,2

20,4
34,6
14,5

9,7

6,3
10,7
12,3
13,4

14,1
23,6

1,0

31,3
26,8
10,3

4,2

16,8 c)

18,1
33,4
9,6
12,4

5,7
8,3
2,4
8,2

Totaal

50,9

49,1

100

44,7

55, 3 b)

100 b)

68,7

25,3

100

73,6

24,7

17,7

7,2

a) DC = ontwikkelde landen; LDC = ontwikkelingslanden.
b) De sommatie bepaalt hier niet de totale waarde omdat investeringen in onroerend goed en bedrijfsgebouwen niet naar sectoren onderverdeeld zijn.

c) De sommatie van de DC’s en de LDC’s bepaalt niet het totaal omdat investeringen in bedrijfsgebouwen niet naar regio onderverdeeld zijn.

302

totaal
25,0 c)
41,7
12,1
21,2 c)
100

Tabel 4. Buitenlandse afhankelijkheid van diverse grondstoffen en gewassen voor Japan, KS en BRD, procentueel aandeel
van de import in de binnenlandse vraag, 1978.

wel geconfronteerd werden met hogere lonen. Daarnaast heeft
Japan de milieuproblemen aardig onder controle zodat ook uit
dien hoofde de directe investeringen in het buitenland nauwe-

lijks meer be’invloed worden.
Japan

Verenigde Staten

West-Duitsland

Ruwe olie
Uzer
Koper

59,8
98,4
94,1

Hout

66,4
99,9
93,8

37,7
30,4
38,0
2,7
-38,5
– 229,5

95,0
96,4
99,9
16,8
81,6
8,8

Mai’s
Tarwe

Na 1969 deed de extreme afhankelijkheid van Japan van buitenlandse natuurlijke hulpbronnen (zie label 4) zich nog sterker

De buitenlandse afzetmarkt
De door Japan beoogde economische groei was aan het eind

van de jaren zestig niet enkel meer te realiseren op de binnenlandse markt. Vandaar dat de Japanse bedrijven zich meer en
meer op de export gingen richten met het bekende resultaat. Het
is duidelijk dat de verovering van afzetmarkten en het behoud
daarvan de nodige investeringen ter plaatse vereisen. Zaken als

gelden. Gedeeltelijk kwam dat doordat in dat jaar een periode

marketing, distributie, serviceverlening e.d. dienen immers geregeld te worden. Het gros van de investeringen in de sectoren han-

van hoge economische groei begon, waardoor de vraag naar

del, banken en verzekeringen en overige dienstverlenende secto-

grondstoffen sterk toenam. Maar daarnaast speelde ook de toe-

nemende instabiliteit op de grondstoffenmarkt, zowel op het ge-

ren in Europa werd met dit doel ondernomen. Men zou deze investeringen kunnen aanduiden als exportondersteunend of wel

bied van de toelevering als op dat van de prijzen 4), een aanzien-

exportbevorderend ten behoeve van eindprodukten.

lijke rol. Deze combinatie van factoren resulteerde in een stijgende interesse van Japanse ondernemingen voor investeringen
in projecten op het onderhavige gebied. Immers, de met de investeringen verkregen zeggenschap kan de stabiliteit van de leve-

buitenland worden verplaatst, wordt er kennelijk een nieuwe fase ingeluid in de economische betrekkingen tussen Japan enerzijds en de Verenigde Staten en West-Europa anderzijds. Als

Wanneer echter ook (delen van) produktieprocessen naar het

ranties alleen maar ten goede komen. Natuurlijk zijn er ook an-

ontvangers van Japanse directe investeringen verschillen deze

dere wegen gezocht om de grondstoffenproblematiek te verlichten. Ook zijn er wel problemen gerezen bij projecten in het buitenland, o.a. door een vijandiger houding van gastlanden ten
aanzien van buitenlandse investeerders. Maar ondanks deze ont-

werelddelen duidelijk van Azie. Het overhevelen van (arbeidsintensieve) fasen van het produktieproces naar Azie was, zoals
reeds vermeld, vrijwel louter een (loon)kostenaangelegenheid.
De produkten waren grotendeels bedoeld om na bewerking weer

wikkelingen gaven de directe buitenlandse investeringen van Ja-

in Japan gei’mporteerd te worden. Voor de investeringen in de

pan die aan de grondstoffen gerelateerd zijn tot op de dag van
vandaag een toenemende trend te zien, hoewel 1982 een uitzon-

VS en Europa is daarentegen de aantrekkelijke afzetmarkt het
hoofdmotief. Het opzetten van een produktieapparaat aldaar

dering vormt. In dat jaar vonden er relatief weinig investeringen

komt dus neer op een vorm van exportvervangende investeringen 5).

in de betrokken sectoren plaats, wat overigens meteen de verklaring voor de terugval van de omvang van de totale Japanse directe investeringen in het buitenland ten opzichte van 1981 inhoudt.
Aan de sterke economische groei van 1969 tot en met 1971, de
z.g. Izanaaki-boom, kleven nog twee aspecten die van grote invloed bleken te zijn op de ontwikkeling van de Japanse directe
investeringen in het buitenland: de uit de groei resulterende

kostenstijgingen en de voor de groei noodzakelijke exportactiviteiten.

Stijgende kosten

In feite heeft zich een geleidelijke overgang voltrokken van exportbevorderende naar exportvervangende investeringen. Deze
loopt min of meer parallel aan de toenemende exportbelemmeringen waarmee Japan geconfronteerd wordt. Diverse grote assemblagefabrieken van Japanse ondernemingen in Europa zijn
bij voorbeeld nog nauwelijks exportvervangend te noemen, omdat bijna alle componenten uit Japan afkomstig zijn. Wel verschaft men zich daarmee in elk geval ,,lijfelijke” toegang tot de
markt en opereert dus al meer ,,exportbeschermend”. Daaren-

boven is er nu een ontwikkeling waar te nemen waarbij steeds
meer investeringen worden gedaan die duidelijk meer omvatten

Om met de kosten te beginnen, de gestegen economische acti-

Zo was er, vooral rond de grote industriesteden, een veel grotere
vraag naar grond dan er aanbod was. De grondprijzen stegen
dan ook explosief. Tussen 1955 en 1965 verachtvoudigde de
grondprijs en tussen 1965 en 1975 was er sprake van een vervier-

dan het opzetten van assemblagelijnen en die dus werkelijk exportvervangend zijn. Zo heeft Toyo Kogyo (Mazda) in de Verenigde Staten een fabriek gepland met als doel het afzetverlies als
gevolg van de vrijwillige exportbeperking van auto’s naar deze
regio te compenseren. Ook in Europa zijn dergelijke ontwikkelingen waarneembaar, zoals het zeer recent bereikte akkoord

voudiging. Van veel wezenlijker belang echter was de loonkos-

aangaande een Nissan-fabriek in Engeland.

viteit had uiteraard een weerslag op de diverse factormarkten.

tenontwikkeling. Het grote tekort aan arbeidskracht, met name
op het gebied van jonge ongeschoolde arbeid, wreekte zich eind

jaren zestig, begin jaren zeventig in hoge reele loonstijgingen.

Mogelijkheden tot directe buitenlandse investeringen

Vooral arbeidsintensieve kleinere bedrijven dreigden hiervan de

dupe te worden. Vandaar dat dit soort ondernemingen op zoek
ging naar vestigingsplaatsen waar de arbeidskosten laag waren.
Datzelfde deden de grotere bedrijven met betrekking tot de arbeidsintensieve onderdelen van het produktieproces, zoals bij
voorbeeld assemblage. Het betrof hierbij nagenoeg allemaal bedrijven uit de verwerkende sector. Zo gaf, net als in Nederland,
de textielindustrie een grote leegloop te zien. Maar ook op het gebied van de elektronica verhuisden de nodige assemblagewerkzaamheden naar lage-loonlanden, voornamelijk in Azie.
Milieuproblemen vallen bij een ruime definiering van het begrip ,,kosten” ook onder deze kop. Japan heeft in de jaren zeventig te maken gekregen met ernstige gevallen van industriele
vervuiling. Hiertegen is met succes een actief beleid gevoerd, wat
mede resulteerde in de verplaatsing van milieu-onvriendelijke
ondernemingen naar het buitenland.
De rol van de kostenstijgingen bij de ontwikkeling van Japans
directe investeringen in het buitenland heeft de laatste jaren echter duidelijk aan belang ingeboet. Dat komt vooral omdat na de
oliecrisis van 1973/1974 de reele loonstijgingen in Japan bescheiden waren, terwijl de voor Japan relevante lage-loonlanden
ESB 28-3-1984

Samen werking

Tot nu toe is er veel aandacht besteed aan de hoofdmotieven
van Japanse ondernemers om in het buitenland te gaan investe-

ren. Dat verklaart echter nog niet de intensiteit waarmee die investeringen plaatsvonden, met name op het gebied van de
handels- en dienstverlenende sectoren. Daar komt nog eens bij
4) Zo was de algemene inflatiegraad in Japan in 1973 31 %, wat ongeveer

het zevenvoudige is van het gemiddelde inflatietempo in de jaren zeventig
in Japan (excl. 1973). Daaruit blijkt de enorme invloed van de olieprijzen
op de Japanse economic. Overigens had Japan een jaar later de inflatie al

weer onder controle, getuige de 4% die de inflatie toen bedroeg.
5) In de literatuur hieromtrent worden vaak de termen ,,handelsscheppend” en ,,handelsvernietigend” gebezigd, waarbij het impliciete waar-

deoordeel voor zich spreekt. Zie hiertoe bij voorbeeld K. Kojima, Microeconomic versus international business approach to direct foreign in-

vestment, Hitotsubashi Journal of Economics, jg. 23, 1982, biz. 1-19, en
P.J. Buckley’s commentaar daarop in hetzelfde tijdschrift, jg. 24, 1983,
biz. 95-100.
303

gen. Volgens deze opvattingen ontbreekt het de kleinere ondernemingen normaliter aan de financiele middelen en de organisatorische mogelijkheden om zich daadwerkelijk in het buitenland
te gaan vestigen.

van de Japanse yen en een hogere koers van de yen betekent dat
Japanse produkten voor het buitenland duurder worden, waardoor vervolgens de vraag zal afnemen. Nu wordt het verschil tussen een handelsbalans en een betalingsbalans voor een deel bepaald door de kapitaalbalans, waar ook de directe investeringen
in het buitenland deel van uitmaken. Door kapitaaluitstromen
kan de uit het handelsoverschot resulterende opwaartse druk op
de yen enigszins geneutraliseerd worden, en dat is precies wat er
in Japan is gebeurd. De rente in Japan is over het algemeen laag,

De verklaring voor deze ontwikkeling is simpel: eendracht

mede door een actieve overheidspolitiek 9), wat beleggingen in

maakt macht. De mate van samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen de overheid en het bedrijfsleven is ook op het
gebied van directe investeringen in het buitenland, uitzonderlijk

het buitenland stimuleert. Ook Japanse ondernemingen in het
buitenland profiteren daarvan. Zij gebruiken liever goedkoop
Japans dan duur buitenlands kapitaal. Het is dan ook niet verwonderlijk dat als het renteverschil tussen de Japanse en de

dat als de wil er is om in het buitenland te gaan investeren, de mogelijkheid daartoe nog niet aanwezig hoeft te zijn. Het is namelijk opvallend dat ook veel kleinere Japanse ondernemingen
vestigingen hebben in het buitenland, iets wat niet strookt met de
gangbare opvattingen over internationalisatie van ondernemin-

groot 6). Zo initieerde de overheid bij voorbeeld het ontstaan

van organisaties als de Japanse Petroleum Development Corporation, de Overseas Mineral Resources Development Corporation e.d. Deze organisaties, waarin zowel overheid als bedrijfsle-

ven deelnemen, ondersteunen bedrijven bij buitenlandse investeringen op het voor de betreffende organisatie relevante gebied.
Bij de genoemde organisaties betreft dat grondstoffen. Zij beschikken over instrumenten als leningsfaciliteiten voor exploratie, leasing van apparatuur, verlenen van technische bijstand en
de mogelijkheid zelf te participeren bij directe investeringen in

Amerikaanse kapitaalmarkt groot is, wat o.a. in 1981 het geval

was, de Japanse investeringen in de VS stijgen.
Daarnaast is de overheid door de genoemde problematiek
overgegaan tot het vergemakkelijken dan wel het direct stimuleren van directe investeringen in het buitenland. Het vergemakkelijken is voornamelijk gebeurd door het liberaliseren van de wet
die in principe een verbod inhield op directe investeringen in het
buitenland, de Foreign Exchange Control Law. Deze zogeheten

liberalisatieronden, waarvan er vijf plaatsvonden, hebben in

het buitenland. Ook meer algemeen opererende organisaties, zo-

1980 een (voorlopig) einde gevonden in een totale herziening van

als de Export Import Bank van Japan, kregen van de overheid

de wet. Daarbij werden buitenlandse kapitaaltransfers ,,in principe vrij” verklaard, in plaats van ,,in principe verboden”. Het

faciliteiten op het gebied van kredietverlening 7) en wisselkoers-

risicodekking toegewezen om directe investeringen in het buitenland te stimuleren. Deze faciliteiten werden zelfs als pressiemiddel gebruikt om bedrijven te doen samenwerken. Op die manier

krijgen ook de kleinere bedrijven een kans om belangen in het
buitenland te verwerven.
Wellicht belangrijker dan de specifieke rol van de overheid is
het feit dat samenwerking tussen bedrijven juist van oudsher
kenmerkend is voor het Japanse bedrijfsleven. Dit laatste wordt
namelijk gekenmerkt door het bestaan van omvangrijke conglo-

direct stimuleren geschiedde vooral via diverse organisaties, zo-

als de eerder genoemde Export Import Bank van Japan en het
Overzeese Economische Samenwerkings Fonds.
De liberalere en stimulerende politiek van de overheid, die
eind jaren zestig ingezet is, is alleen in 1974 onderbroken geweest. De oliecrisis dreigde toen het betalingsbalanssaldo weer
naar de andere kant te doen uitslaan, zodat het Ministerie van Financien besloot de ,,niet-noodzakelijke” directe investeringen

in het buitenland te beperken. Dat verklaart voor een aanzienlijk

meraten van ondernemingen, de z.g. ,,keiretsu” (= een rij bedrijven). Deze keiretsu, die hun oorsprong vinden in de na de
tweede wereldoorlog bij wet verboden ,,zaibatsu” (= geldklie-

deel de inzinking in cle omvang van de buitenlandse-investerings-

ken), die ook veel politieke macht bezaten, bundelen ondernemingen van verschillend karakter. De grote Japanse handelshui-

gebied van de directe investeringen in het buitenland zich vooral

zen, de ,,sogo shosha”, spelen daarbij vaak een centrale rol 8).

de handelsoverschotten van Japan aanzienlijk en daar lijkt op

Juist deze sogo shosha hebben dan ook bij de ontwikkeling van
de directe investeringen in het buitenland een cruciale rol
gespeeld. Door hun karakter van handelshuis beschikten zij namelijk al vroegtijdig (begin jaren vijftig) over een fijn vertakt internationaal netwerk van contacten, en vandaar dat zij een
ideaal intermediair zijn bij het realiseren van directe investeringen overzee. Vooral de bedrijven die tot dezelfde keiretsu behoren als de daaraan verbonden sogo shosha profiteren daarvan,

korte termijn geen verandering in te komen. Dat laatste geldt
dan waarschijnlijk ook voor de overheidspolitiek in deze 10).

maar ook andere bedrijven krijgen deze mogelijkheid. Een en

ze plaatsvinden. Het ligt voor de hand dat motieven en mogelijkheden samenhangen met de plaats waar er gei’nvesteerd wordt.

ander heeft geleid tot een gecoordineerde strategic van buitenlandse directe investeringen.
Het spreekt namelijk voor zich dat, indien enkele van de

keiretsu-bedrijven activiteiten in het buitenland willen gaan ontplooien, andere tot de groep behorende ondernemingen daartoe
ook gemakkelijker overgaan. Vooral dienstverlenende bedrijven, b.v. banken, kunnen daarvan profiteren, niet alleen doordat zij organisatorische medewerking van de andere bedrijven

stroom die dat jaar plaatsvond.
Al met al is het duidelijk dat de overheid bij haar beleid op het
laat leiden door de situatie op de betalingsbalans. Voorlopig zijn

Lokatiekeuze

Nu de achtergronden van de Japanse investeringsactiviteit in
het buitenland zijn geschetst, is het interessant te weten waar de-

6) Dit heeft ertoe geleid dat Japan in de wetenschappelijke literatuur
vaak aangeduid wordt als ,,Japan Inc.”, waarmee gesuggereerd wordt
dat Japan in feite een homogene bedrijfsorganisatie vormt. De werkelijkheid is echter een stuk genuanceerder.
7) Het Japanse bedrijfsleven is sterk afhankelijk van vreemd kapitaal.
De verhouding vreemd vermogen/eigen vermogen ligt over het alge-

krijgen maar ook omdat ze door de toekomstige aanwezigheid

meen, gemeten naar Westerse maatstaven, in Japan zeer hoog.

van die bedrijven al verzekerd zijn van een bepaalde afzet c.q.

8) Deze sogo shosha zijn uniek in de wereld en verdienen eigenlijk, ook
binnen het kader van het in dit artikel behandelde onderwerp, meer aan-

klandizie.

De rol van de overheid
De houding van de Japanse overheid ten aanzien van directe

investeringen in het buitenland is in de loop der tijd sterk veranderd: van het verbieden van iedere vorm van kapitaalexport tot
het op diverse wijzen stimuleren van directe investeringen in het
buitenland. Deze verandering hield gelijke tred met de veranderende betalingsbalans. Werd eertijds gevreesd dat een handelstekort een remmende factor zou zijn voor de beoogde economische groei, eind jaren zestig ontstond juist de vrees dat een

handelsoverschot negatief zou kunnen doorwerken op de groeicijfers. Een uit dat handelsoverschot resulterend betalingsba-

lansoverschot leidt immers tot een opwaartse druk op de waarde
304

dacht dan ze hier krijgen. Een goed inzicht in het doen en laten van deze
handelshuizen wordt gegeven door A.K. Young in het boek The Sogo

Shosha: Japan’s multinational trading companies, Westview Press,
Boulder (Col.), 1979.

9) De Japanse regering ontkent overigens dat laag houden van de wisselkoers de reden is van de lage-rentepolitiek. Officieel wordt deze politiek
gevoerd om de binnenlandse bestedingen te stimuleren. Dat is waarschijnlijk ook de werkelijke hoofdreden. Het feit dat daardoor de yen ondergewaardeerd wordt zal de Japanse regering echter niet onwelkom
zijn.
10) Hierbij moet men wel bedenken dat directe buitenlandse investeringen, zeker op langere termijn, ook kunnen leiden tot kapitaalimport. De
investeringen leveren immers ook rendementen op en deze kunnen gere-

patrieerd worden. In de VS maakt dit soort kapitaalstromen al een behoorlijk deel uit van de betalingsbalans en ook in Japan is het belang ervan groeiende.

Tabel 6. Japanse investeringen en werkgelegenheid in Europa

Ter illustratie daarvan dient label 5.

Cumulatieve omvang van de
investeringen

Tabel 5. De zes landen waarin Japanse bedrijven net meest investeren, in mln. $ a).

1979
in
mln.S

Cumulatief

van
1980
Verenigde Staten

Indonesie
Brazilie
Australie

Verenigd Koninkrijk
Panama

1981

1982

1485(1)

2354(2)
2434(1)

2738(1)
410(4)
322(7)
370 (6)
176(11)
722 (2)

529 (2)
170(6)
431 (3)
186(5)
222(4)

316(7)

348 (5)
110(11)
614(3)

1951-1982
13970
7268
3445
2882
2296 b)
2022

a) Tussen haakjes staat de positie die dat land naar omvang van directe investerin-

gen van japan in het buitenland in dat jaar inneemt.
b) Ter vergelijking: het totaal voor Europa bedraagt $ 6.146 mln.

De investeringen die gericht zijn op grondstoffenvoorziening
worden vooral aangetroffen in landen die beschikken over na-

tuurlijke hulpbronnen. Bijkomende aspecten zijn o.a. de houding van het potentiele gastland ten aanzien van buitenlandse investeerders en het risicospreidend gedrag van Japanse ondernemers. Dit alles leidde onder meer tot investeringen in Australie
op het gebied van bauxiet, houtprojecten in Noord-Amerika,

koperwinning in Canada en Zaire, het gigantische Asahan-

Belgie

225

Frankrijk
lerland
Nederland
Spanje

300
135
257
151

Verenigd
Koninkrijk
WestDuitsland
Zwitserland
Overigen

Totaal

1982

1981

in
%

in
mln.S

in
%

3,2

436
213

4,0

(2)

(3)

(4)

1.823 46,7 2.119 40,2 2.296 37,3

161

8,4 9.147 15,1

208
36
122

10,0 11.174 18,5
734 1,2
n.a.
n.a. 9.920 16,5

770

n.a. 60.469 100

100

8,3

170

(1)

8,8
2,9
8,3
3,8

3.893

438

8,3

613 11,6
257 4,9
625 11,9
5.270

462
540
176
509
231

7,5

11,4 7.821 12,9
11,5 5.162 8,5
68,8 1.946 3,2
9,4 2.756 4,6
40,0 1 1 .809 19,5

387 9,9
163 4,2
453 11,7

7,6

in
%

65
65
10
75
28

5,8
7,7
3,5
6,6
3,9

398

in
mln. $

808 13,1
337 5,5
788 12,8

100 6.146

100

Toelichting:
(1) – geschatte aantal Japanse dochterondernemingen per medio 1982. Ook elke

Europese onderneming waarin een Japanse firma een aandelenbelang heeft valt
hieronder.
(2) = het geschatte percentage Japanse dochterondernemingen in het betreffende
land dat tot de verwerkende Industrie behoort.
(3) = het totaal aantal bij (1) werkzame personen.

(4) = het relatieve aandeel van de werkgelegenheid in dat land bij Japanse bedrij-

aluminiumproject in Indonesie en verschillende grootschalige
mijnbouwactiviteiten (incl. staalfabrieken e.d.) in Brazilie. Dat

ven t.o.v. de totale werkgelegenheid van Japanse bedrijven in Europa.

laatste land is niet alleen door de eerder genoemde factoren zo

van uit. Dat geldt naluurlijk voor heel Europa, maar hel Vere-

populair bij Japanse investeerders, maar ook door het grote aan-

nigd Koninkrijk spanl wal dal betreft de kroon. Zoals uil label 6
blijkl, is slechls ruim 8% van de Japanse ondernemingen aclief

tal inwoners van Japanse afkomst dat daar woont sinds de jaren
dertig, toen Japan een actief emigratiebeleid voerde.
Toen de oplopende kosten een significante rol gingen spelen

in de verwerkende secloren legenover een percenlage van (bij be-

mingen. Lage lonen, goede investeringsfaciliteiten 11) en de rela-

nadering) 12 in geheel Europa. Wellichl dat dit te maken heeft
met de ,,slechte” repulalie van de Brilse arbeiders (veel arbeidsonrust). De werkgelegenheid die uit de Japanse invesleringen resulleerl is relalief aan de invesleringsomvang dan ook beschei-

tief geringe afstand waren de belangrijkste beweegredenen voor

den le noemen. De groolsle Japanse werkgever lot nu loe in

Japanners om te gaan produceren in landen als Singapore, ZuidKorea, Hong Kong e.d. ondanks de historisch gegroeide vijandige houding in dat gebied jegens Japan. Het feit dat vele van deze
landen zich in de afgelopen jaren op economisch gebied aanzien-

Grool-Brillannie is Hilachi die via een 50%-aandeel in GECHitachi aan ± 1.200 mensen werk biedt. Hel klapsluk moel echler de Nissan-aulofabriek worden, waarmee een inveslering van
150 mrd. yen gemoeid is. Volgens de plannen zullen er jaarlijks

lijk ontwikkeld hebben en daarmee op sommige gebieden directe

ongeveer 200.000 aulo’s geproduceerd worden, een produktie

concurrenten zijn geworden van Japan, heeft er, naast de stag-

die tot stand moet komen met behulp van ± 4.000 werknemers.

bij investeringsbeslissingen, betekende dit een toenemend belang van (Zuidoost-)Azie als gastgebied voor Japanse onderne-

nerende loonontwikkeling in Japan zelf, toe geleid dat de Japan-

Deze investering staat echter op losse schroeven: het enlhousi-

se directe investeringen in Zuidoost-Azie de laatste tijd aan belang lijken in te boeten.

asme van de Nissanleiding is door oplopende koslenramingen,
tegenvallende subsidies en verwachte afzelmoeilijkheden danig

Voor zover de investeringen betrekking hebben op afzetbe-

bekoeld. De Engelse en de Japanse regering, bang voor handels-

vordering, mag het duidelijk zijn dat vooral de VS en WestEuropa zich in de belangstelling van Japanse ondernemers mogen verheugen. Vooral in de VS is er een sterke stijging van het

vesliging loch door le lalen gaan. Inmiddels is positief beslist

aantal Japanse ondernemingen te zien. Tussen 1979 en 1982 is
het bestand van Japanse directe investeringen in de VS ruim-

Hel aandeel van hel Verenigd Koninkrijk in de Japanse directe investeringen in Europa is de laalste jaren aan het afnemen en

schoots verdubbeld. De dreigende taal van de Amerikaanse inge-

vooral het aandeel van West-Duilsland slijgl. In dal land neeml

zetenen over de Japanse ,,exportagressie” en de toename van de

hel aanlal Japanse ondernemingen in een snel lempo loe. De

reperc.ussies, oefenen echler druk uil op de Nissan-direclie de

over een nogal gereduceerd vesligingsplan.

Japanse directe investeringen zullen wel niet los van elkaar

slad Diisseldorf is in deze van prominenl belang aangezien deze

staan.

stad voor Japan het grootste builenlandse commerciele cenlrum

Europa als gastgebied

na New York is. Dal heeft vooral te maken met de aanwezigheid
van de grote Japanse handelshuizen, de eerder genoemde sogo
shosha. Deze (o.a. Mitsubishi, Mitsui, Marubeni, C. Itoh en Su-

De verdeling van de Japanse directe investeringen over de diverse landen in Europa wordt weergegeven in label 6. Daaruit
blijkl dal van alle Europese landen het Verenigd Koninkrijk verreweg het populairst is bij Japanse investeerders, hoewel zijn

mitomo) vestigden zich daar in het begin van de jaren vijftig. De
nabijheid van het Ruhrgebied was de belangrijkste reden voor

deze beslissingen. Het belang van deze sogo shosha voor de Ja-

aandeel in deze data enigszins overgewaardeerd is 12). De popu-

larileit heeft het le danken aan een aanlal facloren, waarvan de
grole potenliele afzelmarkt er een is. Volgens een onderzoek van
McKinsey 13) weegt deze factor hel zwaarsl bij invesleringsbeslissingen van Japanse ondernemers. Daarnaasl speell ook de
taal een belangrijke rol aangezien Engels de door Japanners rela-

lief best beheerste Europese taal is. Dat is waarschijnlijk ook de
belangrijkste reden waarom juist Grool-Brillannie door Japanse bedrijven als basis werd uilgekozen om in de Wesleuropese
markten te penetreren.

Beide facloren wijzen er al op dal de invesleringen in dil land
vooral gerichl zijn op handelsvergroling. De (in lellerlijke zin)
produktieve investeringen maken er dan ook een bescheiden deel
ESB 28-3-1984

11) Vooral het bestaan van z.g. ,,Export Processing Zones” was hierbij

belangrijk. Deze houden een soort van vrijhavens in waarbij geen tarieven en/of quota’s gelden voor geimporteerde goederen die na bewerking
weer geexporteerd worden.

12) In 1972 kocht Japan voor $ 780mln.aandelenineenaardolieproject
in Abu Dhabi. Engeland functioneerde daarbij als financieel intermedi-

air. Correctie voor dit bedrag levert voor Groot-brittannie een relatief
aandeel van de Japanse directe investeringen in Europa op van respectievelijk 33,5,29,8 en 28,3% in de jaren 1979,1981 en 1982. Dit geeft de ver-

houdingen beter weer.
13) McKinsey & Co., De aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse investeerders, Amsterdam, 1978.
305

panse directe investeringen in het buitenland is a! eerder in dit artikel onderstreept, zodat het duidelijk mag zijn waarom steeds

derland gericht zijn op de handels- en dienstverlenende sectoren.

Slechts 9,4% van de Japanse ondernemingen is in Nederland ac-

meer Japanse bedrijven naar Diisseldorf trokken. De daaruit re-

tief in de verwerkende sectoren, terwijl het bij een aanzienlijk

sulterende faciliteiten zoals een Japanse school en een Japanse
club impliceerden uiteraard een nieuwe stimulans.

deel daarvan ook nog eens ,,onproduktieve” bezigheden als dis-

De sogo shosha hebben overigens vooral vestigingen in de gro-

tere Europese landen, wat gezien het belang van de marktomvang bij investeringsbeslissingen geen verwondering zal wekken.
Ze zijn behalve in West-Duitsland dan ook nadrukkelijk aanwe-

Koyo Ceteco, een lagerfabriek in Nieuwpoort, en YKK in Sneek.
Omvangrijk zijn deze echter niet gezien hun bescheiden werknemersbestand van ieder ca. 60 mensen. lets groter is Delamine,
maar Toyo Soda heeft daarin slechts een belang van 35%; Akzo

zig in Groot-Brittannie. Opvallend is dat Frankrijk zich slechts

neemt het resterende aandelenkapitaal voor haar rekening. Een

in beperkte mate mag verheugen in de belangstelling van Japan-

opvallende investering betreft het Osaka Merchandising Centre

se investeerders. De voor Japanners weinig toegankelijke Franse

in Rotterdam. Dit centrum wordt gesponsord door de stad Osaka en herbergt twintig kleinere Japanse bedrijven. Dit is overigens tevens een goed voorbeeld van de samenwerking tussen Japanse bedrijven en overheidsorganen op het gebied van buiten-

taal is een reden, maar ook het weinig uitnodigende beleid van de
Franse regering speelt een rol. De meeste Japanse bedrijven in
Frankrijk zijn geconcentreerd rond Parijs; de grootste werkge-

vers zijn Sony en Yoshida Kogyo KK. De laatstgenoemde, beter
bekend onder de ritsenmerknaam YKK, heeft overigens in ongeveer alle Europese landen vestigingen en is de eerste (en wellicht

de enige echte) Japanse multinational onderneming.
In Belgie heeft de glasfabriek Glaverbel ruim 4.000 mensen in
dienst. Het aandelenkapitaal van dat bedrijf is voor 80% eigendom van Asahi Glas, een dochtermaatschappij van de Asahi

Chemische Groep, die deze aandelen een aantal jaren geleden
overnam van BSN-Gervais Danone 14), toen Glaverbel in moei-

tributie betreft. Belangrijke Japanse fabrieken in Nederland zijn

landse investeringen.
Sommige negatieve aspecten van het Nederlandse investeringsklimaat, zoals de loonhoogte, het ziekteverzuim e.d., hebben de laatste tijd echter een voor werkgevers positieve ontwikkeling ondergaan. Tevens is Japan de EG meer als een geheel

gaan zien, zodat het argument van beperkte marktomvang aan
kracht heeft ingeboet. Dit zijn uiteraard positieve factoren in de
ogen van buitenlandse investeerders. Te zamen met de aanwezigheid van de Bank of Tokyo 15), overigens qua kapitaal met f. 75
mln. de grootste Japanse investeerder in Nederland, zullen deze

lijkheden verkeerde. In Belgie staat een aantal relatief grote Japanse fabrieken, zoals die van Honda en van Pioneer. Beide

ontwikkelingen waarschijnlijk tot meer Japanse investeringsac-

vestigingen tellen ongeveer 500 werknemers.

tiviteit leiden, waarbij de investeringen gericht op produktie wel-

De Japanse activiteiten in Zwitserland liggen vooral op financieel terrein; produktieve en daarmee werkgelegenheidscheppende investeringen komen daar nauwelijks voor. Spanje en
Portugal laten een tegengesteld beeld zien. Dank zij enige groot-

de liberale bonding van de Nederlandse regering ten opzichte

schalige samenwerkingsverbanden tussen Japanse en inheemse

bedrijven, zoals bij voorbeeld die tussen Motor Iberica en Nissan – laatstgenoemde heeft een belang van 36% in eerstgenoemde – is er met de Japanse investeringen aldaar de nodige
werkgelegenheid en produktie gemoeid.
De vrij omvangrijke produktie van Japanse bedrijven in ler-

land is ook een opvallende zaak. De aanwezigheid van Japanse

licht iets aan belang gaan winnen. Een nadeel daarbij kan echter

van de internationale handel zijn, hoe vreemd dit ook klinkt.
Dreigende taal over protectie e.d. leidt over het algemeen namelijk tot meer investeringen ter plaatse om op die manier de afzet
intact te houden. Zo is de toename van de Japanse investeringen
in 1982 in Frankrijk opvallend. Met die dreigende protectie gaat

ook de marktomvang weer een belangrijkere rol spelen bij investeringsbeslissingen, zodat het maar de vraag is of Nederland
zijn aantrekkelijkheid voor Japanse ondernemingen kan

handhaven.

bedrijven in dat land is vooral te danken aan het tamelijk agres-

sieve, en voor Japanse firma’s lucratieve, acquisitiebeleid van de

Gastlandeffecten

leren. De laatste jaren lijken de effecten daarvan echter enigs-

zins weggeebd te zijn.

Nederland

Voor een analyse van de gastlandeffecten van buitenlandse directe investeringen zijn niet bepaald veel gegevens voorhanden.
De op dit terrein verrichte studies betreffen veelal slechts het
functioneren van multinationale ondernemingen 16). De keuze

Het belang van Nederland als gastland voor Japanse bedrij-

van de gastlanden is doorgaans, uiteraard niet geheel ten onrech-

ven in Europa neemt de laatste tijd toe of blijft op zijn minst

te, beperkt tot ontwikkelingslanden. Vrijwel nooit, en zeker niet

constant. Vooral 1981 was een opvallend jaar: toen investeerde
het Japanse bedrijfsleven voor $ 138 mln. in Nederland, meer

deel over deze effecten geformuleerd. De tegenwoordig voor-

dan in enig ander Europees land. In 1982 was het totaal weliswaar lager, maar het bedroeg nog altijd $ 73 mln. Op korte ter-

mijn lijken de vooruitzichten goed, vooral vanwege de vestigingen van Fuji in Tilburg en Nissan in Amsterdam.
Het genoemde McKinsey-rapport heeft via enquetes onder
meer onderzocht wat de positieve en wat de negatieve kanten waren van het Nederlandse investeringsklimaat voor Japanse ondernemingen. Een zeer negatieve beoordeling – het gaat daarbij
om relatieve beoordelingen ten opzichte van de overige Noord-

europese landen – was er voor de marktomvang, een punt waaraan de Japanners veel belang hechten. Positieve oordelen waren

in de wat recentere literatuur, wordt er een kernachtig eindoor-

zichtiger en vaak ook mildere houding ten aanzien van multinationale ondernemingen is overigens opvallend. Hieraan heeft

wellicht ook de economische recessie haar steentje bijgedragen.
Men kan een uitgebreid scala van mogelijke effecten van directe buitenlandse investeringen opsommen, maar die maken de
evaluatie er niet eenvoudiger op 17). Met betrekking tot de Europese economieen willen wij ons beperken tot een drietal invloeden, namelijk die op de produktiviteit (via technologie-overdracht), die op de werkgelegenheid en die op de betalingsbalans
van het gastland. Uiteraard doen zich hier problemen met betrekking tot de meetbaarheid voor. Technologieoverdracht valt

er over de factor arbeid, met name de relaties tussen werkgevers
en werknemers, en over het regeringsbeleid, wat wil zeggen dat
de diverse investeringsfaciliteiten zoals premies e.d. gewaar-

deerd werden. Behalve de in het McKinsey-rapport genoemde
aspecten zijn er nog wel meer te noemen. Zo werden tot voor
kort de lonen in Nederland als hoog ervaren en datzelfde gold
voor het ziekteverzuim. Dit laatste moet voor Japanse ondernemers, die in nun thuisland gewend zijn te werken met, mede door
de wijze van leiding geven, gemotiveerde werknemers, een
zwaarwegende negatieve factor zijn bij het plegen van arbeidsin-

tensieve investeringen. Daar staat tegenover dat de ligging van
Nederland gunstig is en dat de infrastructuur van een goede kwaliteit is.

De verschillende negatieve en positieve punten in ogenschouw
nemend is het begrijpelijk dat veel Japanse investeringen in Ne306

14) Omdat BSN een Frans bedrijf is staat deze overname geboekt als een
directe investering in Frankrijk. Dit is evenals het gestelde in voetnoot 12
een onderdeel van de problematiek die in voetnoot 2 aangeduid is.
15) Deze bank wordt over het algemeen een belangrijke rol toegedicht als
intermediair voor Japanse directe investeringen in het buitenland.
16) Men kan zich namelijk afvragen in welke omvang een bedrijf buiten-

landse vestigingen en activiteiten dient’ te hebben om een multinational
genoemd te kunnen worden. Een eenduidig antwoord hierop is niet voorhanden; het gaat in elk geval wat ver om het aanzienlijke aantal kleinere
Japanse bedrijven dat zich met nogal wat ondersteuning in het buitenland begeeft, als ,,multinationals” aan te duiden.
17) Zie bij voorbeeld S. Plasschaert en D. vanden Bulcke, De impact van
multinationale ondernemingen in gastlanden: een overzicht, Tijdschrift
voor Economic en Management, jg. 28, no. 1, 1983.

bij voorbeeld zeer moeilijk in cijfers te vatten. Toch kunnen er

len hoe de onlwikkeling bij het uilblijven van de direcle buiten-

wel enige opmerkingen worden gemaakt aan de hand waarvan
een voorzichtige beoordeling mogelijk is.

landse investeringen geweest zou zijn.
Wanneer de uilgangssilualie voor het gastland gekenmerki
wordt door een groot bilateraal handelsbalanstekorl, zoals hel

Technologieoverdracht

geval is mel Japan, kunnen beide partijen voordeel hebben bij de

direcle builenlandse invesleringen. De voordelen voor Japan,
Hel is bekend dat het overgrote deel van de Japanse investe-

zeker bij loenemende protectie, zijn al aan de orde geweesl. Aan

ringen in Europa tot nu toe niet de verwerkende sectoren betreft

en juist met de investeringen op dat gebied is de meeste technolo-

de andere kani reduceerl hel gaslland mel de acquisilie van Japanse exportvervangende investeringen zijn (bilateraal) handels-

gische kennis gemoeid. Technologieoverdracht zal dan ook in

balanstekort. Indien een gedeelte van de produktie voor export

beperkte mate plaatsvinden via directe investeringen, en dat
geldt zeker voor Nederland, hoewel juist de afdeling van het Mi-

van Japanse investeringen 18) dit als het belangrijkste wervings-

naar derde landen (bij voorbeeld in EG-verband) is bestemd,
vorml dil eveneens een posilieve impuls voor hel handelssaldo.
Bovendien heefl de inslroom van kapilaal dal aangewend wordl
voor de financiering van de investeringen een posilieve uilwer-

argument ziet. Een uitzondering moet worden gemaakt voor de

king op de belalingsbalans.

nisterie van Economische Zaken die belast is met de acquisitie

diverse joint-ventures tussen Japanse en Europese bedrijven,

Een legenwichl wordl gevormd door evenluele kapilaallrans-

waarbij vaak wel sprake is van enige overdracht van technologi-

fers len gevolge van dividenduilkeringen en, belangrijker nog,

sche kennis. Deze valt echter in het niet in vergelijking tot geijkte

de imporl van een aanzienlijke hoeveelheid componenten ten be-

patronen van technologieoverdracht als het verlenen van licenties, bij voorbeeld de licentie van Honda aan BL in het Verenigd

hoeve van het produklieproces. Niellemin lijkl de conclusie gerechlvaardigd dal voor het gaslland in kweslie hel belalingsba-

Koninkrijk om door Honda ontworpen auto’s te produceren
voor de Europese markt, en gezamenlijke research, zoals Sony
en Philips gedaan hebben op het gebied van de compact-disc.
Wel wordt er steeds vaker beweerd dat Europese bedrijven
veel kunnen leren van Japanse managementmethoden 19). Op
dat gebied kunnen Japanse bedrijven in Europa een wezenlijke
bijdrage leveren.

Werkgelegenheid

lanseffect van exportvervangende Japanse invesleringen positief
is.

De genoemde componenlen vormen overigens een probleem
aparl, dal een cruciale invloed kan hebben op hel al of niet doorgaan van een geplande inveslering. Gezien de belangen van hel
gaslland is hel namelijk begrijpelijk dat sleeds meer geopleerd
wordl voor de joinl-venlures len koste van volledige dochters.
Daarmee behoudt het gaslland enige invloed op de builenlandse
investeerders. Het kan hen dan bij voorbeeld lol overeen-

komslen inzake hel gebruik van een bepaald aandeel inheems geBehalve de directe werkgelegenheid die de Japanse bedrijven

produceerde componenlen aanzellen. Bovendien kan men aldus

creeren, is er ook sprake van indirecte werkgelegenheidseffec-

Irachlen te vermijden dal Japanse producenlen al le eenvoudig
via direcle invesleringen de gezamenlijke imporlreslricties van
de EG ondervangen.
Problemen kunnen echler onlstaan wanneer EG-landen onderling verschillende richllijnen hanleren mel belrekking lol invesleringen uil hel builenland in hel algemeen en het vereiste
aandeel van binnenlandse componenten in met Japanse hulp

ten. Deze kunnen positief zijn, bij voorbeeld door opdrachten
aan plaatselijke toeleveringsbedrijven, of negatief. Dit laatste
komt bij voorbeeld voor als er arbeidsplaatsen verloren gaan
doordat de plaatselijke industrieen worden weggeconcurreerd.
Van de directe effecten geeft label 6 een indruk. De totale werkgelegenheid van de Japanse bedrijven in Europa wordt op ruim
60.000 arbeidsjaren geschat, wat natuurlijk ten opzichte van het
totale arbeidspotentieel in Europa zeer gering is. De cijfers uit de
label worden bovendien geflatteerd doordal ook de volledige

werkgelegenheid meegeleld is van de joint-ventures tussen Japanse en andere ondernemingen.

vervaardigde eindprodukten in hel bijzonder. Wanneer op dit
laatsle ook nog evenluele inlerne exporlrestricties worden gebaseerd, schorl er nog hel een en ander aan de economische eenheid
van de EG.

Door de geringere feitelijke omvang van de directe effeclen

kunnen de indirecle wel eens groter zijn dan aangegeven. Ge-

Conclusies

vreesd moel worden dat deze laalste per saldo naar de negatieve

kant doorslaan. Zoals de praklijk er nu uitziel, lijken plaalselijke bedrijven nauwelijks le kunnen profileren van de aanwezigheid van Japanse ondernemingen. Dil is voornamelijk het gevolg van de aard van de Japanse investeringen mel hun nadruk

Uil hel voorgaande is gebleken dat met name de grondstoffenproblematiek en de beoogde exporl bepalend zijn geweesl voor
de Japanse invesleringsacliviteit in hel builenland. Ook de loon-

wel assemblageacliviieilen en van de neiging van Japanse bedrij-

kosten zijn in deze belangrijk geweest, maar nu spelen deze een
ondergeschikte rol. Hel relaiieve belang van de grondsloffenproblemen lijkt af te nemen. Een aantal facloren is daar veranl-

ven zo veel mogelijk in eigen hand le houden.

woordelijk voor, waaronder hel beleid gerichl op energiebespa-

Daarlegenover slaat dat de investeringen van Japanse bedrijven de laatste tijd vooral plaatsvinden in sectoren die ook van belang zijn voor de Europese economic, zoals de elektronica en de
transportmiddeleninduslrie. Hel is bekend dal de Japanse con-

ring, de verschuiving naar grondslofarme produktie en het toe-

currenlie op die gebieden nogal wal Europese bedrijven in moei-

hel verzekeren van de afzel in plaals van op hel ondersleunen

lijkheden heeft gebracht. De concurrentiepositie van de Japanse

van de export. Aldus ontwikkelen Japanse ondernemingen zich
door hun direcle invesleringen meer en meer tot volwaardige
multinalionale ondernemingen. Vooral bij de vestigingen in de
VS is dat zichtbaar, maar Europa zal wal dal betreft niet achter-

op dienslverlenende, dan wel handels-, dan wel dislribulie-, dan

bedrijven wordt daarenlegen door hun vestigingen in Europa al-

leen maar verbeterd, vooral indien het om vestigingen achter de
prolectiemuur gaat.
Hel is nieltemin onmogelijk het verlies aan werkgelegenheid

dal veroorzaakt is door een belere concurrenliepositie van Japanse bedrijven als gevolg van hun Europese vestigingsbeleid
nauwkeurig le schallen.

nemend gebruik van subslilulen.

Daarnaast is er een ontwikkeling waar le nemen waarbij directe invesleringen in hel builenland steeds meer gericht worden op

blijven. Verder lijken Japanse bedrijven sleeds meer belangslelling te krijgen voor het aangaan van joint-venlures in de produk-

lie zoals bij voorbeeld de samenwerking lussen Toyota en Gene-

De betalingsbalans
18) Dat betreft het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in

Een beoordeling van de invloed van directe builenlandse invesleringen op de belalingsbalans van hel gaslland wordt met
name bemoeilijkt door hel feit dat in dit kader zowel de
goederen-, de diensten- als de kapitaalbalans moelen worden beschouwd. Voorts schieten doorgaans de slalislische gegevens le
korl en dient men voor een ,,eerlijk” oordeel le kunnen beoordeESB 28-3-1984

Nederland, dat over een aparte afdeling voor Japan beschikt. Ook is er
aan de ambassade van Tokyo een z.g. ..Industrial Commissionar” toegevoegd met als opdracht Japanse bedrijven warm te maken voor vestiging
in Nederland.

19) Vooral aan dit aspect van het Japanse bedrijfsleven wordt veel aandacht geschonken in de hedendaagse economische en sociologische
literatuur.
307

ral Motors. Ook voor kleinere bedrijven blijft evenwel de mogelijkheid bestaan om activiteiten te ontplooien in het buitenland.
De rol van de sogo shosha is daarbij van eminent belang.

Omdat de VS en Europa de belangrijkste afzetgebieden zijn
voor Japan kan men in die streken een toenemend aantal vestigingen van Japanse ondernemingen verwachten, mede door de
dreigende protectiemaatregelen. Deze ontwikkeling wordt bovendien gestimuleerd door het beleid van verscheidene nationale
overheden, dat vaak gericht is op zeer actieve acquisitie van buitenlandse investeringen. Waarom men die Japanse bedrijven op
dit moment zo graag ziet komen, is echter niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk wordt er vooral gekeken naar het korte-

termijneffect van de direct gecreeerde werkgelegenheid. Maar,
zoals al eerder betoogd, de investeringen kunnen op iets langere
termijn per saldo heel goed een werkgelegenheidsverlies veroor308

zaken, vooral als op EG-niveau gekeken wordt. Met name geldt

dat voor investeringen die gericht zijn op exportbevordering dan
wel -bescherming. En dit soort investeringen overheerst nog altijd in Europa, ondanks de eerder genoemde trend naar exportvervangende investeringen. Het nationale beleid van acquisitie
kan dus ook strijdig zijn met het EG-beleid, dat er op gericht is
de Japanse export in te dammen om zo werkgelegenheid in Europese industrieen te redden. Een integrate aanpak van deze pro-

blematiek lijkt dan ook wenselijk. Aangezien de EG nauwelijks
in staat is beleid te ontwikkelen als dat niet voor alle lidstaten direct gunstig is, zal zo’n integrale aanpak wel tot de onmogelijkheden behoren.

Geert Gerritse
Jean Paul Vosse

Auteurs