Ga direct naar de content

Investeringen in immateriële vaste activa door bedrijven

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 11 1992

Immateriele vaste activa

Investeringen in immateriele
vaste activa door bedrijven
Onder bet begrip investeringen rekent men meestal alleen de materiele
bezittingen. Een schatting van de uitgaven aan onderzoek, opleidingen, marketing en dergelijke leert echter dat de investeringen in immateriele activa substantieel zijn; deze uitgaven kwamen in 1990 overeen met 5, 7% van bet bruto binnenlands produkt.
Investeringen bepalen de toekomstige produktiemogelijkheden en daarmee (mede) de concurrentiepositie
van een onderneming. Bedrijven investeren dus om hun voortbestaan te
waarborgen. Het inzicht in de omvang van de investeringen is echter
tot nu toe partieel. Over investeringen in goederen (machines, gebouwen en dergelijke) is zeer veel statistisch materiaal beschikbaar maar
over investeringen in immateriele
vaste activa (diensten) is relatief weinig bekend.
In dit artikel wordt nader ingegaan
op de investeringen in immateriele
vaste activa door bedrijven. Hierbij
ligt net accent op een macro-economische beschrijving: de omvang van
de investeringen in immateriele
vaste activa door alle bedrijven te
zamen wordt in kaart gebracht en geconfronteerd met de investeringen
in materiele vaste activa1. Eerst
wordt een overzicht gegeven van de
achtergronden en definitie van de
investeringen in immateriele vaste
activa. Daarna komen ramingen
voor de periode 1975-1990 aan de
orde. Besloten wordt met een aantal
implicaties van de uitbreiding van
het investeringsbegrip met immateriele vaste activa.

Investeringen
Een definitie van investeringen zou
kunnen zijn: “de verwerving van produkten waarvan het gebruik zich
over meerdere produktiegangen uitstrekt”. Er is veel belangstelling voor
de omvang van de investeringen,
omdat deze ten eerste in belangrijke
mate de omvang van de produktiecapaciteit bepalen, terwijl met investeringen verder technologische vernieuwingen een bedrijf of de
economic binnenvloeien. Mogelijkheden vpor groei en concurrentiekracht zijn dus sterk afhankelijk van

ESB 11-3-1992

het niveau van de investeringen.
Verder spelen investeringen een
belangrijke rol bij het ontstaan van
conjunctuurcycli (het zogenaamde
bestedingseffect).
Traditioneel wordt bij investeringen
met name aan de aanschaf van goederen gedacht. Het gaat dan om machines, transportmiddelen, gebouwen en dergelijke. In de Nationale
Rekeningen bij voorbeeld omvat de
post ‘investeringen’ alle goederen
met een levensduur langer dan een
jaar, waarbij de aan deze goederen
verbonden diensten (bij voorbeeld
installatie- en transportkosten)
meegeteld worden . Bijna al het
statistische materiaal en dus ook de
economische analyses gaan over de
omvang van de investeringen in materiele vaste activa.
Belangrijkste oorzaak voor de concentratie op de investeringen in materiele vaste activa is waarschijnlijk
dat deze categoric in het verleden
qua omvang veruit de grootste was.
Verder zijn de definitie- en waarnemingsproblemen minder groot dan
bij investeringen in immateriele
vaste activa.
Echter ook in niet-materiele produkten wordt geinvesteerd. Bedrijven
verwerven financiele vaste activa
door deelnemingen in andere bedrijven en door beleggingen. Over de
grensoverschrijdende activiteiten
van bedrijven in dit veld wordt jaarlijks door De Nederlandsche Bank
gepubliceerd . Verder investeren bedrijven in immateriele vaste activa.
Grofweg kan worden gesteld dat
hieronder investeringen in immateriele produkten (diensten) verstaan
moet worden . Echter niet alle uitgaven aan diensten zijn investeringen
in de zin van de definitie: de meeste
uitgaven aan diensten hebben gewoon een lopend karakter. Selectie
en afbakening is dus noodzakelijk.

De Nederlandse wetgever staat toe
dat bedrijven een aantal uitgaven op
de balans activeren onder de post
‘immateriele vaste activa’. Het ligt
daarom voor de hand om bij de selectie van diensten die tot de investeringen gerekend kunnen worden
aan te sluiten bij de door de wetgever toegestane categorieen. Hiervan
is afgezien, omdat de wetgever bij
het toelaten van te activeren posten
zeer terughoudend is geweest. In de
Wet op de Jaarrekeningen worden
vijf posten genoemd, waarvan onderzoek en ontwikkeling, rechten (auteursrecht, licenties en dergelijke) en
goodwill de belangrijkste zijn.
In relatie tot de totale balanswaarde
is de post ‘immateriele vaste activa’
overigens erg klein: de Nederlandse
ondernemingen hadden eind 1988
slechts voor 3,1 mrd gulden aan immateriele vaste activa op de balans
staan (0,7% van het balanstotaal)5.
Er zijn sterke aanwijzingen dat dit
een forse onderschatting van de werkelijke omvang van de immateriele
vaste activa is. In de eerste plaats
moedigt de wetgever de activering
van immateriele vaste activa niet
aan, terwijl ook de bedrijfseconomi-^
sche praktijk (kosten naar voren
halen en opbrengsten naar achteren
schuiven) leidt tot het achterwege
laten van de activering van investeringen in immateriele vaste activa .
Voor een meer realistische schatting
van de omvang van investeringen in
immateriele vaste activa zouden we
daarom exploitatiekosten naar de balans kunnen ‘overhevelen’. Daartoe
moet eerst bepaald worden welke
activa in feite op de balans gewaardeerd moeten staan. Voor goederen
is dit duidelijk: het actief is bij voorbeeld een machine en op de balans

1. Dit artikel is gebaseerd op een intern
CBS-rapport, dat binnenkort als CBS-publikatie zal verschijnen.

2. CBS, Nationale Rekeningen 1989, Voorburg/Heerlen, 1990, biz. 209-210.
3. Tabel 6.4 van de statistische bijdrage
van het jaarverslag over 1990 van de
Bank geeft aan dat in dat jaar totaal voor
/ 21,5 mrd in het buitenland geinvesteerd
is.

4. Van de definitieproblemen bij het begrip ‘diensten’ wordt afgezien. Voor een
overzicht zie L. Drechsler, A note on the

concept of services, Review of Income
and Wealth, jg. 36, 1990, biz. 306-316.
5. CBS, Statistiek Financien van Ondernemingen 1988, Heerlen/Voorburg, 1990.
6. Zie F. Krens, Immateriele vaste activa,
Den Haag, VUGA/Euroforum, 1987.

Tabel 1. Investeringen in immateriele vaste activa door bedrijven, 1975-1990,

in miljoenen guldens

1975
Totaal
wv.
Marketing
R&D
Bedrijfsopleidingen
Software
Overige”

8.420

1980

5.600
3.680
1.710
1.275
1.820

1990

24500

14.055 ,20.725
–.–‘ ‘ ‘”•” *’

3.265
2.630
970
525
1.050

1988

28.945

1985
‘=

6.940
8.750
5t»- 1030
2.190
2.460
3.450
2.765
3.070
3.210

• :.’.’-

a. Licenties, rechten, octrooien en organisatie-adviezen.

de categoric geactiveerd moeten
worden, maar slechts een deel hiervan. Als voorbeeld kunnen de uitgaven aan marketing dienen. Een dagbladadvertentie van een grootwinkelbedrijf zal deels bedoeld zijn
om de produkten uit de advertentie

te verkopen (lopende kosten), terwijl anderzijds meer strategische

doelen gediend worden, zoals het
opbouwen of uitbreiden van naamsbekendheid (mogelijk een investering). De activeringsproblematiek
blijft in dit artikel echter buiten be-

is de waarde daarvan verantwoord.

echter dermate groot, dat de interpre-

schouwing; alle uitgaven worden

Bij immateriele vaste activa gaat het
om de waarde van de volgende activa:

tatie van de gegevens sterk bemoeilijkt wordt. De bovenstaande categorieen sluiten ook goed aan bij die uit
de literatuur, bij voorbeeld studies
van de OESO8.
Natuurlijk staan investeringen in immateriele vaste activa niet op zich-

meegerekend. In navolging van het
CPB zou eigenlijk van “uitgaven aan

– kennis (over een produkt, het produktieproces enzovoort);
– kracht op de markten waarop een

bedrijf opereert (entree-barrieres,
eigen niche en dergelijke);
– kracht van de interne organisatie
van een bedrijf (procedures, struc-

tuur bedrijf enzovoort).

zelf. Ze maken deel uit van een integraal investeringsproces. Sorns zijn
zij complementair aan ‘gewone’ investeringen en leiden ze tot een bete-

weliswaar gedeeltelijk, maar ze

re benutting hiervan, bij voorbeeld
opleidingen bij automatisering of
nieuwe machines. Soms is de ver-

vormen een goed handvat voor de
selectie van uitgaven die tot investe-

bondenheid zelfs zo sterk dat ze een
geheel zijn, bij voorbeeld een indus-

ringen in immateriele vaste activa gerekend zouden moeten worden.

triele robot en de bijbehorende programmatuur. Anderzijds zijn investeringen in immateriele vaste activa

Deze drie activa overlappen elkaar

Als uitgangspunt voor deze selectie
is de CPC gekozen, een hierarchische VN-classificatie van alle produk-

soms een voorwaarde voor investeringen in materiele vaste activa, bij

ons doel dus interessant. Een groot

voorbeeld uitgaven aan R&D of aankoop van licenties. Ook kunnen ver-

ten7. Met name de diensten zijn voor
aantal hiervan leidt niet in overwegende mate tot een actief. Te denken valt aan verkoop-, transport- en

horecadiensten; deze worden geconsumeerd op het moment dat ze geleverd worden. De diensten die over-

schillende categorieen investeringen
in immateriele vaste activa elkaars
efficientie vergroten: een communicatiebevorderende organisatiestruc-

tuur kan voor een bedrijf een voorwaarde zijn voor de diffusie van de

blijven zijn:

nieuwe ideeen uit de R&D-afdeling9.

– onderzoek en ontwikkeling;
– softwarediensten;
– marketing;

Kortom, een goede mix van diverse
materiele en immateriele investeringen is een voorwaarde om optimaal

– bedrijfsopleidingen;
– rechten (licenties, auteursrechten,

immateriele produkten met een
investeringskarakter” gesproken
moeten worden .
Tabel 1 geeft een overzicht voor de

jaren 1975 tot en met 1990. De investeringen in immateriele vaste activa
blijken tussen 1975 en 1990 vrij sterk
toegenomen te zijn. Uitgaven aan

marketing en R&D waren gedurende
de hele periode de belangrijkste posten, alhoewel hun aandeel in het totaal afgenomen is, van 70% in 1975
naar circa 63% in 1988. Een sterke

stijging deed zich voor bij software
(van 6 naar 14% van het totaal); de
administratieve automatisering is
dan ook in deze periode opgekomen. Ter informatie kan nog vermeld worden dat ruim de helft van
de investeringen in immateriele vaste activa door de Industrie gedaan
wordt.

Tabel 2 geeft een vergelijking van de
investeringen iniimmateriele vaste

activa met die in goederen en met
het bruto binnenlands produkt
(bbp)11. De label laat zien dat de investeringen in goederen12 tussen
1975 en 1979 een vrij constant percentage van het bbp vormen, om
daarna sterk in relatieve omvang te

gebruik te maken van de technologi-

sche mogelijkheden.

octrooien en dergelijke);
– overige diensten (organisatie-adviezen, opsporingskosten natuurlijke hulpbronnen, distributie- of

kennisnetwerken, goodwill en dergelijke).

Kwantificering
Bij de kwantificering zijn de totale

uitgaven van bedrijven aan de zes
genoemde categorieen bepaald. Van
de zesde categoric kon helaas alleen
informatie over de organisatie-advie-

Al deze diensten leiden in overwe-

zen achterhaald worden. De cijfers

gende mate tot een van de eerder
genoemde activa. Natuurlijk kunnen

ven voor de aanschaf van de betrok-

ook met behulp van niet-geselecteerde diensten immateriele vaste activa

eigen produktie (eigen gebruik) van

opgebouwd worden. Zo kunnen bij

die diensten. Diensten die reeds in

voorbeeld kwalitatief goede verkoopdiensten tot goodwill voor een
bedrijf leiden. De afbakenings- en

de ‘gewone’ investeringen verwerkt
zijn, zijn niet meegeteld.
In de praktijk zal soms niet het geheel van de uitgaven aan een bepaal-

toerekeningsproblemen worden dan

hebben betrekking op zowel uitgaken diensten van derden als voor de

7. VN, Final draft of the Central Product
Classification (CPC), New York, 1988.

8. M.C. Kaplan, Intangible investment: an
essay at international comparison, Working paper OESO Industry Committee, Parijs, 1987.

9. S. Metcalf, On diffusion, investment
and the process of technological change,
bijdrage aan de OESO-conferentie Technology and Investment, Stockholm, 1990.

10. Deze werkwijze wordt ook internationaal toegepast. Zie ook CPB, Economisch
beeld 1991, Den Haag, 1990.
11. Bbp volgens de Nationale Rekeningen; de reeds gepubliceerde cijfers zijn

niet gecorrigeerd voor uitgaven die in dit
artikel als investering in immateriele vaste activa benoemd zijn.
12. Bruto investeringen in vaste activa

door bedrijven exclusief woningen.

Tabel 2. Investeringen in immateriele vaste acttva (iva) door bedrijven in relatie tot andere macro-economiscbe grootbeden, in procenten

1975

Inv. mva/bbp
Inv. iva/bbp
Inv. iva/inv. mva

1979

1982

11,8
3,8
32

12,2

10,0

4,0
33

4,3
43

1985
1

1990

11,7

14,1
5,7
40

5,0
42

Mva: materiele vaste activa, exclusief woningen.

dalen met een dieptepunt in 1982. Na

1982 neemt het aandeel van dit type
investeringen weer toe tot een recordhoogte van 14,1%. Het belang van de
investeringen in immateriele vaste activa in termen van het bbp stijgt in de
betrokken periode gestaag van 3,8%
in 1975 naar 5,7% in 1990. De laatste
regel van de label laat zien dat de investeringen in immateriele vaste activa tot 1982 sterker groeien dan de
investeringen in goederen om daarna, ondanks de sterke groei in de

investeringen in goederen, te stabiliseren op ruim 40%.
Volgens de investeringstheorie zullen investeringen in tijden van economische zwakte geconcentreerd

gepubliceerd, waarin alleen R&D,
marketing en software (samen goed
voor 75% van het in label 1 genoemde totaal) een rol spelen. In label 3

worden de Nederlandse gegevens
mel die van enige andere OESOlanden vergeleken.
De label laat zien dat Nederland in
OESO-verband geen slecht figuur

slaat en min of meer in de pas loopt
met de andere landen. Alleen de cijfers voor de VS wijken duidelijk af.
Met name het hogere niveau van de

marketingkosten in dit land is daarbij doorslaggevend.

Conclusies
De bovenstaande cijfers onderslre-

worden op kwaliteitsverhoging om

pen hel loenemende belang van in-

op die manier via kostprijsverlaging
of produktdifferentiatie zijn plaats in
de markt te behouden. De gepresen-

vesleringen in immateriele vaste actiWeliswaar zijn de investeringen in

teerde gegevens zijn in lijn met deze
gedachte: investeringen in immateriele vaste activa hebben een duidelijk

goederen nog steeds veruil hel belangrijkst, maar hun relatieve aandeel neemt af. Deze ontwikkeling

va in de afgelopen vijftien jaar.

kwaliteitsaspect en blijken in de

kan een deel van de produktvileits-

afgelopen vijftien jaar vrij stabiel

paradox verklaren. Deze paradox
heeft betrekking op het samengaan

toegenomen te zijn, alhoewel het
groeipercentage ten tijde van de conjuncturele zwakte (begin jaren tachtig) duidelijk geringer is dan bij toe-

teringen hoger uilkomen dan bij de
huidige werkwijze het geval is. Overigens geeft dit bij lange na niel de

gehele verklaring: er vail nog een
grool aanlal oorzaken voor deze paradox aan le wijzen13.
Bij de gepresenteerde gegevens voor
de uilgaven aan immateriele vasle acliva kunnen enige kanttekeningen
geplaatst worden. In de eerste plaats
is nog geen poging gedaan om onderscheid te maken in investeringen
en lopende uilgaven. Voor een zuivere vergelijking zal dil op den duur
noodzakelijk zijn. Uil gegevens van
een Fins onderzoek zou voorzichlig
geconcludeerd kunnen worden dal
len minste vijftig a zestig procenl
van de uitgaven tot de investeringen
gerekend zou moeten worden . Verder hebben de bovengenoemde cijfers hel nadeel dal ze deels ‘artificieel’ zijn: ze sluiten noch bij de
Nationale Rekeningen, noch bij de
bedrijfseconomische praklijk aan.
Op grond van definitie- en waarderingsproblemen is men op beide
terreinen tot nu toe voorzichtig mel
de uilbreiding van het investeringsbegrip. De erkenning van hel investeringskarakter van sommige immateriele uitgaven blijkt echler op beide
lerreinen le groeien15, zodal verwacht mag worden dat deze categoric zowel in de jaarverslaggeving
van bedrijven als in de stalislische
beschrijving van de economic meer
aandacht zal krijgen. De omvang
ervan rechtvaardigl die aandachl
zeker.

van sterke technologische ontwikkelingen en relatief lage economische
groei in het afgelopen decennium.

Wim Vosselman

nemende conjunctuur (eind jaren

Investeringen in immateriele vaste

De auteur is medewerker van de hoofdaf-

tachtig).

nijverheid van het Centraal Bureau voor

Internationale vergelijking

acliva worden namelijk op dit moment in de Nationale Rekeningen als
intermediaire kosten behandeld.

Vergelijking met cijfers uit andere

Wanneer de investeringsdefinitie uit-

landen is relatief moeilijk, onder andere in verband met definitieverschillen. Door de OESO is voor de perio-

gebreid zou worden naar investeringen in immateriele vaste activa zal
de groei van het bbp bij een relalief
sterkere groei van deze inves-

de 1975-1984 vergelijkingsmateriaal

Tabel JL Investertngen in immateriele vaste activa” in procenten van bet bbp

deling Statistieken van Industrie en bouwde Statistiek. Het artikel is geschreven op
persoonlijke titel .

13. Zie bij voorbeeld P.A. David, Compu-

ter and dynamo: the modern productivity paradox in a not-too-distant mirror,
bijdrage aan de OESO-conferentie Technology and Investment, Stockholm, 1990.
14. Central Statistical Office Finland, The

1975

Verenigde Staten
Japan
Frankrijk
Nederland
Verenigd Koninkrijk
West-Duitsland

1980

1984

4,2
2,4
2,4
2,9
2,8
2,6

5,0
2,9
2,5
3,1
3,2

6,2
3,5
3,1
3,5
3,8
3,6

a. R&D, software en marketing.
BKXI: OESO; M.C. Kaplan, op.cft., 1987.

ESB 11-3-1992

3,1

intangible investment of industry in Finland 1987, Helsinki, 1989.
15. Bij de laatste herziening van het SNA
(System of National Accounts) is dit onderwerp uitgebreid aan de orde geweest,
alhoewel besloten is om alleen software
als investeringsgoed op te nemen. Illustratief voor de aandacht op het vlak van de
bedrijfseconomie is bij voorbeeld het artikel “Traas eist erkenning van het immateriele’, Financieel Economisch Magazine,
nr. 3, 1991, biz. 54-57.

Auteur