Op 22 januari jongstleden is Koos Andriessen, oud-minister van Economische Zaken, overleden. Daarmee is een eind gekomen aan een lang leven van een veelzijdig en prominent wetenschapper, ondernemer en politicus.
Koos leerde ik rond 1990 kennen, tijdens zijn tweede ministerschap. Ik werkte toen ook op het Ministerie van Economische Zaken, als plaatsvervangend directeur Algemene Economische Politiek, en stond aan de vooravond van mijn deeltijdhoogleraarschap. Hij feliciteerde mij met de benoeming. De teneur van het gesprek vond ik later terug in een interview: “Dat was iets: professor! Nu niet meer. Het is nog wel mooi, maar niet meer zo mooi als ik het toen gevonden heb. Op de sociale ladder kwam na de dokter de professor. En dan de burgemeester. En pas een tijdje daarna de minister.” Koos ten voeten uit: ‘bescheidenheid siert de mens’ (Andriessen, 1992).
Gedurende zijn eerste ministerschap – dat was van 1963 tot 1965 in het kabinet-Marijnen – zat ik nog op de lagere school. Hij was bij het merendeel van de economiestudenten vooral bekend als de hoogleraar economie die het leerboek Economie in theorie en praktijk had geschreven. Het was kenmerkend voor hem dat de eerste druk daarvan verscheen in 1964: juist in de periode dat hij politieke verantwoordelijkheid droeg, publiceerde hij over de economische ratio van het beleid.
Publiceren deed Andriessen tijdens zijn twee korte hoogleraarschappen en ook tijdens zijn ministerschappen regelmatig. Afgezien van boeken die vooral betrekking hadden op de economische politiek, schreef hij veelvuldig voor ESB en droeg hij bij aan de discussieserie van Economische Zaken, de zogenoemde ‘rode boekjes’. Zijn artikelen waren altijd origineel, actueel, met passie geschreven en vernieuwend, bijvoorbeeld over hoe de overheid moest functioneren (Andriessen, 1989). In dat artikel, dat hij schreef als bijzonder hoogleraar in het ondernemerschapsbeleid, pleit hij voor meer directe betrokkenheid bij het werk, een eigen inbreng en meer eigen verantwoordelijkheid voor de moderne ambtenaar.
De tweede keer dat hij minister van Economische Zaken was, van 1989 tot en met 1994, had hij diverse gezichten. Allereerst maakte hij een sterkte-zwakte-analyse van de Nederlandse Economie. De nota Economie met open grenzen (Tweede Kamer, 1989) werd gepubliceerd toen het ons land economisch voor de wind ging en benadrukt dat, in een globaliserende economie, een gunstig vestigingsklimaat gecombineerd met goed onderwijs, een goed innovatiebeleid en een perfecte infrastructuur essentieel is. Daarmee heeft Andriessen globalisering op de kaart gezet en uitgevent (Andriessen en Van Esch, 1993). Zijn industriebeleid werd meer activistisch toen, slechts drie jaar later, aan de vooravond van de voltooiing van de interne markt zelfs onze nationale trots Philips en ook DAF in de problemen kwamen. “Blijkbaar realiseert men zich pas in moeilijke tijden dat de industrie een belangrijke pijler van onze welvaart is.” (Andriessen, 1993)
Bovendien wist hij dit activistische beleid vorm te geven in een periode dat het verdrag van Maastricht werd gesloten, en Europa 1992 zich aandiende als voorbereiding op de Economische en Monetaire Unie. Samen met Yvonne van Rooy – ‘zijn’ staatssecretaris van Economische Zaken – trof hij de voorbereidingen om Nederland klaar te stomen voor deze geïntegreerde Europese markt. Zij startten de voorbereidingen voor de invoering van een nieuwe Mededingingswet, waarin alle kartelafspraken tot het verleden gingen behoren. Deze combinatie van letten op concurrentiekracht en kwaliteit, maar tegelijkertijd een eigen industrie overeind houden, vond Koos Andriessen niet meer dan logisch. De begin februari jongstleden door de Duitse minister van Economische Zaken Altmeier aangekondigde Nationale Industriestrategie 2030 – die pleit voor een versterking van de Duitse industrie in een nieuw globaal speelveld – had Koos vast en zeker aangesproken. Hij vond sowieso dat we meer naar onze oosterburen moesten kijken. De in zijn ogen overdreven aandacht voor de Angelsaksische managementcultuur vond hij vreemd: “Duitse bedrijven doen het toch ook goed?”
In reactie op een liber amicorum (Geelhoed et al., 1993) dat hem ter ere van zijn 65e verjaardag werd aangeboden, schreef hij een stuk aan de auteurs dat begint met: “Soms gaat door een bepaalde gebeurtenis ergens boven een luikje open en daardoorheen wringt zich een vraag. Dat gebeurde mij op de feestavond in de Ridderzaal. De vraag was: waarom vind je in de economische literatuur praktisch niets over feesten?”
Koos, ik denk omdat de economische wetenschap de dismal science is en blijft. Maar met en voor jou werken was zeker wel een feest. Bedankt voor al je wijze lessen, je humor en je persoonlijke aandacht.
Jarig van Sinderen
Hoofdeconoom bij de Autoriteit Consument & Markt
Literatuur
Andriessen, J.E. (1989) Privatisering: slechts een begin. ESB, 74(3733), 1128.
Andriessen, J.E. (1992) Psychologie. In: T. Quené et al. (red.), In overleg: afscheid van prof. dr. D.B.J. Schouten als kroonlid van de SER. Den Haag: Sociaal-Economische Raad, 29–36.
Andriessen, J.E. (1993) De ambities van het industriebeleid. ESB, 78(3914).
Andriessen, J.E. en R.F. van Esch (1993) Globalisering: een zekere trend. Discussienota Directie Algemene Economische Politiek, 9301.
Geelhoed, L.A., P.A.G. van Bergeijk en J. van Sinderen (1993) Met distantie: J.E. Andriessen en het economische bestuur. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Tweede Kamer (1989) Economie met open grenzen. Kamerstuk 1989/1990, nr. 21670 nr.1-2
Auteur
Categorieën