Ga direct naar de content

Het succes van falend ondernemerschap

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 2 2007

ondernemingen

Het succes van falend
ondernemerschap
Een van de zes pijlers van het nieuwe regeerakkoord is een
innovatieve, concurrerende en ondernemende economie.
Dit kan worden bereikt door het stimuleren van nieuwe ondernemingen, die innovaties uitproberen op de markt. Een
inherent gevolg hiervan is een toenemend aantal bedrijfsopheffingen, ook wel falend ondernemerschap genoemd.

I

n het afgelopen decennium zijn er heel wat
veranderingen geweest in het Nederlandse
ondernemingsklimaat. De hoogconjuctuur in de
laatste jaren van de vorige eeuw werd afgesloten
met een historisch hoogtepunt van bijna 75 duizend
oprichtingen in 2000. In de daaropvolgende neergang is het aantal faillissementen van organisaties
gestegen tot een historisch record van 6.780 in
2005 (CBS). In 1996 is de Vestigingswet versoepeld: zo is bijvoorbeeld in 1998 nog maar een kwart
van de starters gestart met een verplicht diploma
Algemene Ondernemersvaardigheden (AOV) (Bais,
1998). Sinds 2001 is het AOV-diploma niet meer
wettelijk verplicht voor startende ondernemers. Zowel
in het publieke debat (Het Parool, 5 november 2005)
als in de economische theorie (Jovanovic, 1982)
wordt aangenomen dat algemene ondernemersvaardigheden (zoals management, boekhouden en marketing) een eerste vereiste zijn voor een succesvolle
onderneming. Dergelijke algemene ondernemersvaardigheden zouden met name de overlevingskans in de
eerste levensfasen van de onderneming sterk vergroten en de kans op een faillissement sterk verkleinen.
Het opheffen van de wettelijke plicht van de AOV zou
dan ook weleens kunnen leiden tot de toetreding van
nieuwe ondernemingen met relatief weinig overlevingskansen. Zijn de overlevingskansen van startende
ondernemingen ook daadwerkelijk sterk afgenomen in

het afgelopen decennium? En zijn deze opheffingen
nadelig voor ondernemers en de Nederlandse economie als geheel?Het aantal oprichtingen is tot aan
het einde van de vorige eeuw tot historische hoogte
gestegen, en is daarna weer ingezakt (zie ook Bosma
en Harding, 2007 voor Westerse landen), maar is
nog altijd hoger dan in de vroege jaren negentig.
Sterker nog: sinds 2005 is het aantal oprichtingen
zelfs hoger dan in 2000. Het aantal opheffingen laat
een langzaam stijgende trend zien. De dynamiek in
de aantallen faillissementen loopt niet synchroon
aan die van opheffingen: er is een sterke daling in
de periode 1994–1999, en vervolgens een sterke
toename in de recessieperiode 2000–2003 (zie
figuur 1). Het percentage faillissementen in het
totaal aantal opheffingen per jaar laat ook een sterke
dynamiek zien: een sterke daling van twintig procent
in 1994 tot negen procent in 1999, en daarna een
lichte toename tot veertien procent in 2004.
Deze gegevens over de dynamiek in de Nederlandse
bedrijvenpopulatie geven een goed beeld van de
grote veranderingen in de periode 1987–2006. Om
een beter beeld te krijgen hoe de starters deze periode hebben ondergaan, moet gekeken worden naar
de overlevingsratio’s van deze groep, de aard van de
opheffingen, en misschien wel net zo belangrijk: het
leven van de ondernemer na de (formele) beëindiging van de onderneming.

Overlevingskansen van
nieuwe ondernemingen
Zijn de overlevingskansen van nieuwe ondernemingen veranderd in de laatste twee decennia? Op basis
van de versoepeling van de Vestigingswet, zou je een
verslechterde overlevingsratio van nieuwe ondernemingen vanaf 1996 en zeker vanaf 2001 verwach-

figuur 1

Ontwikkeling van het aantal oprichtingen, opheffingen en faillissementen in de periode 1987–2006

ERIK STAM en NIELS
BOSMA
Onderzoeker University
of Cambridge en WRR,
p
­ romovendus aan de
U
­ niversiteit Utrecht

660

ESB

Bronnen: EIM, CBS

2 november 2007

ten. Opmerkelijk genoeg is er vrijwel geen verschil
tussen de overlevingsratio’s in de opeenvolgende
jaren in de periode 1988–2005 (zie figuur 2).

figuur 2

Overlevingsratio’s cohorten nieuwe bedrijven in de periode 1988–2004

Typen bedrijfsbeëindigingen
Dat bedrijfsbeëindiging van ondernemingen gelijk
staat aan falen is een misverstand dat gedeeltelijk
te herleiden is tot de wereld van grote, beursgenoteerde ondernemingen. Bedrijfsbeëindiging van grote,
beursgenoteerde ondernemingen gebeurt normaal
gesproken in de vorm van een gedwongen liquidatie
(faillissement) of in de vorm van een overname. Als
we vervolgens kijken naar de aard van de opheffingen in de vroege levensloop van ondernemingen,
dan blijkt dat maar een zeer klein deel getypeerd kan
worden als falende starters, in de zin van gedwongen
liquidaties (faillissementen). De bedrijfsopheffingen
gedurende de eerste tien levensjaren blijken slechts
in zo’n twee a drie procent van de gevallen faillissementen te zijn (Stam et al., 2005). Dit relatief lage
percentage faillissementen kan worden verklaard door
de korte levensduur van deze ondernemingen waarin
weinig schulden kunnen worden opgebouwd en de
relatief kleine omvang van deze jonge ondernemingen waardoor een faillissementsprocedure vaak niet
lonend is. Het overgrote deel van deze bedrijfsopheffingen omvat vrijwillige liquidaties: stopzetten van de
onderneming vanwege een beter betaalde baan, meer
zekerheid van een betaalde baan, een andere meer
lucratieve onderneming, of meer tijd voor zorgtaken.
Zo’n tien procent van de bedrijfsbeëindigingen omvat
de verkoop van een doorgaans relatief succesvolle
onderneming (met een meer dan gemiddelde omvang) (Stam et al., 2005). Ondernemerschap heeft
zeker niet gefaald in de laatste twee decennia: het
aantal starters is substantieel gestegen, zelfs nog
na de recessie van de eerste jaren in de 21ste eeuw;
de overlevingsratio’s zijn niet verslechterd; slechts
een zeer kleine minderheid van de ondernemers is
gedwongen gestopt met een faillissement.

Activiteiten na bedrijfsbeëindiging
Aangezien ondernemerschap een tijdelijke activiteit is
– de mediane levensduur van een onderneming is zo’n
vijf jaar – is het belangrijk om niet alleen naar de carrière van de onderneming te kijken, maar ook naar de
figuur 3

Typen bedrijfsbeëindigingen van onder­
nemingen gestart in 1994 en 1998

Bron: EIM op basis van KvK

carrière van de (ex-)ondernemer. Als je ervan uitgaat dat een gestopte ondernemer
een gefaalde ondernemer is die er achter is gekomen dat hij of zij niet de vereiste
ondernemersvaardigheden in huis heeft, dan zou je verwachten dat geen van de
ex-ondernemers nog de intentie heeft om zich ooit weer op het ondernemerspad te
begeven. Niets is minder waar: de meerderheid van de gefaalde ondernemers geeft
aan ooit weer opnieuw met een onderneming te willen beginnen (Stam et al., 2005).
Met name het opbouwen van professionele netwerken en ervaring met het opzetten
en besturen van een bedrijf met werknemers verhogen de kans op een daadwerkelijke voortzetting van een carrière als ondernemer. Naast deze leereffecten is er een
groep ondernemers die hun succesvolle onderneming verkoopt en dit geld (en hun
ervaring) weer inzetten voor het opzetten van een nieuwe onderneming. Nederland
lijkt een gunstig klimaat te hebben voor deze herstarters: de angst om te falen
weerhoudt relatief weinig Nederlanders – in vergelijking met andere Europeanen
(bron: Global Entrepreneurship Monitor 2001–2005) – ervan om een eigen bedrijf
te starten.

Conclusie
De indruk dat de Nederlandse economie in toenemende mate wordt gekenmerkt
door falend ondernemerschap door de toestroom van gelukzoekers met onvoldoende ondernemerskwaliteiten, weerspiegelt een halve waarheid. De enorme
toename van startende ondernemingen heeft tot een absolute toename van
opheffingen en faillissementen geleid. Echter, de overlevingsratio’s van nieuwe
bedrijven zijn niet afgenomen in de laatste twee decennia, en het percentage
faillissementen van alle opheffingen is nog altijd lager dan voor 1998. De cijfers
bevestigen dus niet een verlaging van de kwaliteit van nieuwe ondernemingen.
Een zeer klein percentage van de opheffingen van jonge ondernemingen betreft
faillissementen, een substantiëler deel van deze opheffingen betreft succesvolle
ondernemingen die verkocht worden. Een klein deel van de mensen die een stap
op het ondernemerspad hebben gezet is er achter gekomen dat het ondernemerschap niets voor hen is, een groot deel heeft met het opzetten en leiden van een
onderneming waardevolle kennis en netwerken opgebouwd die een herintrede in
het ondernemerschap na de (vrijwillige) opheffing van hun bedrijf vereenvoudigt.
Dit falende ondernemerschap zou wel eens een belangrijke component kunnen
zijn van een gezonde economische dynamiek, noodzakelijk voor lange termijn economische ontwikkeling. Meer onderzoek is nodig om de aard van deze herstarters
en hun bijdrage aan concurrentie en innovatie in de economie te achterhalen.

LITERATUUR
Bais, J. (1998) Startende ondernemers in 1998. Zoetermeer: EIM
Bosma N. en R. Harding, (2007) Global Entrepreneurship Monitor
2006 Results. Londen: GEM.
Het Parool (2005) Beginnende ondernemer in vier jaar failliet. 5
november 2005.
Jovanovic, B. (1982) Selection and the Evolution of Industry.
Econometrica 50(3), 649–670.
Stam, E., D.B. Audretsch en J. Meijaard, (2005) Entrepreneurial
intentions subsequent to firm exit. SCALES-paper N2005-06.
Zoetermeer: EIM.

Bron: EIM starterspanel 1994 en EIM starterspanel 1998

ESB

2 november 2007

661

Auteurs