Het einde van het kinderdal
Aute ur(s ):
J.J. Schippers en J.D.Vlasblom (auteur)
De auteurs zijn aan de Universiteit Utrecht werkzaam binnen het door nwo gefinancierde interdisciplinaire onderzoeksproject ‘Levenslopen,
transities en de combinatie van arb eid en zorg’. De eerste auteur is tevens programmahoogleraar bij de Organisatie voor Strategisch
Arb eidsmarktonderzoek (osa). j.schippers@econ.uu.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4448, pagina 593, 10 december 2004 (datum)
Rubrie k :
arbeidsmarkt
Tre fw oord(e n):
Ondanks de niet meer weg te denken positie van vrouwen op de Nederlandse arbeidsmarkt, participeren zij volgens de overheid te
weinig.
De arbeidsparticipatiegraad van vrouwen is de afgelopen jaren fors gestegen (zie figuur 1).Deze figuur is samengesteld op basis van
gegevens van het osa-aanbodpanel voor de periode 1985-2002. Desondanks ligt de participatiegraad van vrouwen, gemeten in personen,
in 2003 met 58,2 procent nog altijd ruim onder de 79,1 procent van mannen. In uren gemeten, blijft de participatie van vrouwen met 41,6
procent nog veel verder achter.
Figuur 1. De participatiegraad van alle vrouwen door de jaren heen, naar leeftijd in procenten
Kabinetsbeleid: kinderdal
Een van de Lissabon-doelstellingen van het overheidsbeleid is het opschroeven van de participatie van vrouwen tot 65 procent in 2010.
Daarbij richt een belangrijk deel van het beleid zich op het zogeheten kinderdal. Deze aanduiding wordt gewoonlijk gebruikt voor de dip
in de participatiecurve die optreedt gedurende de periode waarin binnen het huishouden (jonge) kinderen moeten worden verzorgd.
Voordat de kinderen worden geboren, zijn vrouwen veelal op de arbeidsmarkt actief. Als de kinderen ouder worden, keren vrouwen terug
op de arbeidsmarkt. De leeftijd-participatieprofielen voor 1985 en 1990 tonen dit kinderdal nog niet: herintredende moeders waren nog
een zeldzaam verschijnsel. De lijn voor 2000 toont wel duidelijk een tijdelijke terugval in de participatie. Zo geredeneerd, zou het beleid er
op gericht moeten zijn te voorkomen dat vrouwen na de geboorte van kinderen de arbeidsmarkt verlaten. Onder andere de Wet arbeid en
zorg en de nieuwe levensloopregeling beogen langs verschillende wegen te voorzien in verlof, waarmee de combinatie van arbeid en zorg
mogelijk wordt gemaakt.
Cohorten
Wie dieper in de cijferberg graaft, komt tot andere inzichten. figuur 2 toont opnieuw leeftijd-partipatieprofielen, maar dan onderscheiden
naar tienjaarscohorten. De oudste cohorten hebben we van 1985 tot 2002 kunnen volgen in de nadagen van hun arbeidsmarktloopbaan.
De jongste cohorten hebben in diezelfde periode net de arbeidsmarkt betreden. Tot en met het cohort 1955-65 hebben we grosso modo te
maken met vrouwen voor wie de gezinsvorming is voltooid. Het cohort 1965-75 is daar volop mee bezig, terwijl voor het jongste cohort
(1975-85) de gezinsvorming nog een aanvang moet nemen.
Figuur 2. De participatiegraad van cohorten vrouwen op dit moment, naar leeftijd in procenten
Bij de cohorten 1945-55 en 1955-65 zien we het bekende kinderdal. Bij het cohort 1965-75 is daarvan nauwelijks meer iets te zien. De
participatie blijft onverminderd hoog rond zeventig procent. De participatie van het voorafgaande cohort is na het voltooien van de
gezinsvorming gestegen tot ruim boven de zeventig procent. Als het aan de ‘jonkies’ (tot 45 jaar) op de arbeidsmarkt ligt, is een
participatiedoelstelling van 65 procent dus geen probleem. Om die doelstelling op termijn te halen, kan de overheid bij wijze van spreken
op de handen gaan zitten.
Geen verlof, wel meer uren
De echte ambitie zou moeten liggen bij het bevorderen van de participatie van vrouwen, met name in uren. Ook bij het dichten van het
inkomens- en pensioengat van oudere generaties vrouwen wordt nu nogal eens vergeten dat vooral de uren van belang zijn. Figuur 2
laat het ondubbelzinnig zien: vrouwen volgen ook in de gezinsfase hun voorkeuren om op de arbeidsmarkt actief te blijven. Zij willen wel,
mits de zorgtaken niet in de knel komen. Voor een goede vervulling van die zorgtaken is van belang dat voldoende mogelijkheden
bestaan om deze uit te besteden of met de partner te delen. Voor zover verlofbeleid wordt gevoerd, zou dat zich dan ook op mannen
moeten concentreren. Verlof helpt niet om het urenaantal van vrouwen te vergroten; het impliceert immers alleen maar minder uren werk.
Effecten op het urenaantal zijn vooral te verwachten van substantiële uitbreiding van de buitenschoolse opvang en het aanpakken van
de ‘dictatuur van de schooltijden’. Het kabinet zou die dictatuur omver moeten werpen en een alternatief moeten bieden voor een
dagritme dat bepaald wordt door het halen en brengen van kinderen van en naar school. Dat biedt moeders die meer uren willen werken
metterdaad de mogelijkheid hun ambitie te realiseren.
Joop Schippers en Jan Dirk Vlasblom
Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)