Het effect van arbeidsnormen
Auteur(s):
Beers, C.P. van (auteur)
Werkzaam bij de vakgroep economie van de juridische faculteit, Rijksuniversiteit Leiden.
Verschenen in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4084, pagina 999, 4 december 1996 (datum)
Rubriek:
Uit de vakliteratuur
Trefwoord(en):
ontwikkelingseconomie, internationale, economische, betrekkingen, uit, de, vakliteratuur
In het midden van de vorige eeuw werden in een aantal industrielanden minimum-arbeidsstandaarden ingevoerd met als doel
uitbanning van diverse vormen van vrouwen-, kinder- en dwangarbeid. Dit waren binnenlandse standaarden die van land tot land konden
verschillen. Met internationale handel hadden de arbeidsnormen niets te maken. In de huidige beleidsdiscussie wordt er vaak wel een
verband tussen arbeidsstadaarden en handel gelegd. Het bestaan van verschillen in arbeidsstandaarden tussen handeldrijvende landen
heeft bij een aantal ontwikkelde landen angst veroorzaakt voor een ‘race to the bottom’: als rijke landen met hoge arbeidsstandaarden
deze niet zouden verlagen, zou er werkgelegenheid verloren gaan.
De roep om arbeidsstandaarden mondiaal te harmoniseren gaat samen met stijgende werkloosheid in Europa en dalende lonen van
ongeschoolde werknemers in de Verenigde Staten 1. Voor veel belangengroepen in rijke landen betekent harmonisatie een aanpassing
aan hun hoge standaarden. De ontwikkelingslanden beschouwen de dwingende wens van rijke landen om aan uniforme (hogere)
arbeidsstandaarden te voldoen als een verkapte vorm van protectionisme die er op gericht is het comparatieve voordeel dat
ontwikkelingslanden hebben in (ongeschoolde) arbeidsintensieve productie, zoals textiel, tapijten, e.d. teniet te doen.
Deze discussie is de laatste jaren vooral in de beleidssfeer gevoerd, maar wat valt er over arbeidsstandaarden te zeggen met de
economische handelstheorie? Recentelijk hebben Brown, Deardorff en Stern een poging gewaagd de gevolgen van uniforme
arbeidsstandaarden voor internationale handelspatronen in het kader van de bestaande handelstheorie te analyseren 2. Zij bekijken het
vraagstuk binnen het ‘twee landen, twee goederen, twee productiefactoren’-Heckscher Ohlin model. In dit model worden handelsstromen
verklaard uit comparatieve kostenverschillen die op hun beurt zijn veroorzaakt door verschillen in de beschikbaarheid van de
binnenlandse productiefactoren. Uitgaande van twee productiefactoren, arbeid en kapitaal, betekent dit dat een relatief arbeidsrijk land
zich zal toeleggen op de productie en export van arbeidsintensieve producten terwijl het kapitaalintensieve goederen importeert. Een
relatief kapitaalrijk land importeert arbeidsintensieve producten en exporteert kapitaalintensieve goederen.
Brown, Deardorff en Stern veronderstellen dat de invoering van strakkere arbeidsstandaarden, zoals afschaffing van kinderarbeid, een
maximaal aantal arbeidsuren per week, invoering minimumlonen, e.d. gelijk staat met een vermindering van de beschikbaarheid van de
productiefactor arbeid. De grotere schaarste aan arbeid leidt tot opwaartse druk op de lonen, en op de wereldmarktprijzen van de
arbeidsintensieve exportgoederen. Dat resulteert in een ruilvoetverbetering voor het land dat arbeidsintensieve goederen exporteert
(meestal de arme landen). Dit leidt tot de paradoxale conclusie dat rijke landen juist gebaat zouden zijn met het zoveel mogelijk tegengaan
van hogere arbeidsstandaarden in de arme landen. Harmonisatie van arbeidsstandaarden is niet in het belang van de rijke landen.
Maar is de wereldhandel wel te analyseren met een Heckscher Ohlin-model? Ten eerste moet worden opgemerkt dat het model uitgaat
van twee handelspartners en twee goederen, zodat een verandering van de relatieve prijzen in een land direct de ruilvoet voor beide
landen beïnvloedt. In een wereld die bestaat uit meerdere landen, zullen individuele ontwikkelingslanden in het algemeen weinig invloed
op de wereldmarktprijzen kunnen uitoefenen. Alleen wanneer ze als groep hogere arbeidsnnormen invoeren, kunnen arme landen
ruilvoeteffecten veroorzaken.
Ten tweede is de Heckscher-Ohlin benadering gebaseerd op markten met volledige mededinging, en constante schaalvoordelen van
individuele identieke producenten. In deze context is het eenvoudig om het effect van hogere prijzen voor de individuele producent op
het collectief van producenten in een land te analyseren. Wanneer we imperfecte concurrentie veronderstellen, zoals in de moderne
handelstheorie gebeurt, worden de effecten ingewikkelder en onzekerder. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.
Stel dat er geen volledige specialisatie is, maar dat sommige producenten van kapitaalintensieve producten in het arbeidsrijke land zitten,
bijvoorbeeld om dicht bij de afzetmarkt te zijn. Het land met relatief veel arbeid zal dan – naast arbeidsintensieve producten – ook
kapitaalintensieve goederen voortbrengen en dit exporteren naar het kapitaalrijke land. Het opleggen van uniforme arbeidsstandaarden
levert het arbeidsrijke land nu niet alleen hogere prijzen op voor de arbeidsintensieve producten, maar leidt ook tot hogere kosten voor
de kapitaalintensieve sectoren, waardoor verschuiving van kaptaalintensieve productie van het arbeidsrijke naar het kapitaalrijke land
kan ontstaan. Dit kan de positieve effecten van de ruilvoetwinst meer dan teniet doen.
In de beleidsdiscussie pleiten rijke landen vaak vóór strengere arbeidsnormen, en zijn ontwikkelingslanden tegen. Zij vergeten de
ruilvoeteffecten, die vooral optreden als strengere arbeidsnormen voor de ontwikkelingslanden gezamenlijk zouden worden ingevoerd.
Het belang van de analyse van Brown, Deardorff en Stern is, dat deze de aandacht vraagt voor het optreden van ruilvoeteffecten, en hun
soms onverwachte gevolgen voor de welvaart
1 A. Sapir, The interaction between labour standards and international trade policy, The World Economy, nr. 6, 1995, blz. 791-803.
2 D.K. Brown, A.V. Deardorff en R.M. Stern, International labor standards and trade: a theoretical analysis, in: J.N. Bhagwati en R.E.
Hudec (red.), Fair trade and harmonization. Prerequisites for free trade?, MIT Press, 1996, blz. 227-280.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)