Herstel van ‘Made in Holland’?
Aute ur(s ):
De Nederlandsche Bank (auteur)
Deze rub riek wordt maandelijks samengesteld door Hans Pijl, Ad Stokman, Bouke Buitenkamp en Maarten van Rooij van de Nederlandsche Bank.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4378, pagina 731, 11 oktober 2002 (datum)
Rubrie k :
DNB-indicator
Tre fw oord(e n):
conjuctuur
De conjunctuurindicator duidt op herstel in de komende maanden maar de kracht lijkt licht te gaan afnemen. De mate waarin de
uitvoer kan profiteren van het internationale herstel is medebepalend.
De dnb-conjunctuurindicator, die tot en met februari volgend jaar vooruitblikt, signaleert nog steeds een herstel van de conjunctuur in
het lopende en volgende kwartaal (figuur 1). De indicator voor de industriële productie laat de laatste twee maanden enige afvlakking
zien zodat de kracht van het voorziene herstel tegen zou kunnen vallen. De daadwerkelijke kracht zal in belangrijke mate worden
bepaald door het aantrekken van de investeringen en de export. De export is namelijk vaak de Nederlandse startmotor voor de rest van
de economie.
Figuur 1. De dnb-conjunctuur-indicator
De export: wat en hoeveel?
De export is in de jaren negentig enorm toegenomen van circa 50 procent van het bbp in 1990
(€ 128 miljard) naar 65 procent van het bpp in 2001 (€ 280 miljard). Deze stijging is echter voor een belangrijk deel het gevolg van de sterk
toegenomen wederuitvoer. Bij de wederuitvoer worden goederen na import (en juridisch overgedragen te zijn aan een Nederlandse
ingezetene) in (vrijwel) onbewerkte staat weer geëxporteerd. Dit kenmerk geldt thans voor circa 35 procent van de totale export
(tegenover 21 procent in 1990). De toegevoegde waarde van de wederuitvoer bestaat voornamelijk uit distributieactiviteiten en wordt
door het cpb geschat op ongeveer tien eurocent per euro export. De succesfactoren achter de wederuitvoer liggen voornamelijk in de
gunstige geografische ligging van Nederland en de goede transportinfrastructuur. Het overige deel van de totale export, thans circa 65
procent, is dus min of meer ‘Made in Holland’. De toegevoegde waarde per euro geëxporteerde waarde van deze binnenlandse
geproduceerde uitvoer is met gemiddeld zestig eurocent aanzienlijk hoger en levert een grotere bijdrage aan de Nederlandse
werkgelegenheid. De binnenlandse geproduceerde uitvoer bestaat voor het grootste deel uit industriële goederen (44 procent), gevolgd
door producten en diensten op het gebied van vervoer, opslag en communicatie (7 procent) alsmede de financiële en zakelijke
dienstverlening (5 procent). In de industrie zijn de vijf belangrijkste exportsectoren de voedings- en genotmiddelensector, de chemie, de
metaal- en machinesector, de elektrotechnische sector en de aardoliesector (figuur 2). Hiervan lieten enkele vroegcyclische sectoren, met
name de (basis)-chemie en in mindere mate de (basis)metaal, in het tweede kwartaal een fors productieherstel zien.
Figuur 2. Export Nederlandse industrieproducten in 2001,in procenten totale industriële export (exclusief wederuitvoer)
Traag herstel op belangrijkste afzetmark ten
Het verdere herstel is afhankelijk van het conjunctuurherstel van onze belangrijkste exportmarkten. Drievijfde van onze totale export
wordt afgezet in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België en Frankrijk. De ramingen voor deze Europese landen duiden weliswaar op
een aantrekkende bbp-groei maar de groei komt vooralsnog niet op trendmatig niveau. De mate waarin Nederland kan profiteren van het
voorzichtige herstel wordt mede bepaald door de concurrentiepositie. Deze is door de fors gestegen loonkosten in de laatste jaren
aanzienlijk verslechterd. Dit raakt met name de binnenlandse geproduceerde uitvoer.
De verslechtering zal ertoe leiden dat de Nederlandse exporteurs in mindere mate zullen gaan profiteren van de aantrekkende
internationale conjunctuur. Pas als exporteurs erin slagen hun kosten per eenheid product in de hand te houden, kan Nederland maximaal
profiteren van het (bescheiden) internationale conjunctuurherstel. De ingrediënten hiervoor zijn op de middellange termijn een stijging
van de arbeidsproductiviteit en op de korte termijn een verantwoorde loonontwikkeling. Met een arbeidsinkomensquote van 85 procent,
dat deel van het inkomen dat aan de productiefactor arbeid toekomt, is dat geen ondoordacht beleid.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)