Heilige huisjes
Bij de presentatie van de Miljoenennota 1994 werd
bekend dat de werkloosheid in Nederland volgend
jaar dreigt op te lopen tot 662.000, bij een totaal
aantal inactieven (ww, wao, ziekte en bijstand) van
2.165.000. Gezien het in toenemende mate structurele karakter van deze inactiviteit, zijn structurele
ingrepen onvermijdelijk. Dit betreft niet alleen de
arbeidsmarkt of het stelsel voor sociale zekerheid.
Ook andere heilige huisjes die arbeidsparticipatie
kunnen ontmoedigen, dienen op hun merites te
worden beoordeeld.
Het bouwwerk dat de afgelopen tijd de meeste
aandacht heeft gekregen, is het stelsel voor sociale
zekerheid. De recente rapporten van de commissies
Buurmeijer en Van der Zwan tonen aan dat uitkeringen zo gemakkelijk worden verstrekt, dat dit de deelneming aan betaalde arbeid wel moet ontmoedigen.
Beide commissies benadrukken stelselwijzigingen,
gebaseerd op het principe dat de burger in zijn eigen
onderhoud dient te voorzien. Om afwentelingsgedrag op het collectief te voorkomen, ontwerpt Buurmeijer zelfs een nieuw stelsel voor de werknemersverzekeringen, waarin de rol van de sociale partners
sterk wordt gereduceerd.
De grote kracht van de rapporten van Buurmeijer
en Van der Zwan is dat niet alleen de noodzaak maar
ook de mogelijkheid van een herijking van de verzorgingsstaat wordt aangetoond. Om de taak van de uitvoeringsorganisaties te verlichten, kan bij voorbeeld
de bewijslast (gedeeltelijk) worden omgedraaid. Het
is dan aan de aanvrager om aan te tonen dat hij aan
de criteria voldoet.
Het tweede front betreft het verbeteren van de
werking van de arbeidsmarkt. Twee strategieen dienen zich aan: deregulering en overheidsinterventies
gericht op de discrepanties tussen vraag en aanbod.
Het huidige arbeidsmarktbeleid is een onduidelijke
mengeling van beide. Enerzijds wordt geschermd
met het opheffen van rigiditeiten als de overdadige
regulering van ontslag, uitzendwerk en arbeidstijden,
alsmede het algemeen verbindend verklaren van
cao’s. Anderzijds worden veel belangrijkere rigiditeiten als de wig en de gebrekkige relatie tussen beloning en prestatie nauwelijks aangepakt. Deze rigiditeiten uiten zich niet alleen in langdurig onvervulbare vacatures, maar ook in de hoge uitstoot van
oudere werknemers. In plaats van flexibilisering van
de loonstructuur, wordt echter met een generieke
loonmaatregel gedreigd.
Daar komt nog bij dat de directe interventies zich
nog steeds concentreren Op het verstrekken van
werkloosheidsuitkeringen, in plaats van op de afstemming van vraag en aanbod via het trainen, omscholen en bemiddelen van werkzoekenden. Hier ligt echter ook een taak voor het onderwijsbeleid. Gezien de
snelle technologische ontwikkeling en de daarmee
gepaard gaande veroudering van menselijk kapitaal,
ligt een accentverschuiving van het onderwijsbeleid
ESB 29-9-1993
naar ouderen voor de hand. In dat geval kunnen de
onderwijsvoorzieningen beter aansluiten bij de behoefte om van de wieg tot het graf kennis en vaardigheden op te doen.
Een derde aandachtspunt betreft de invloed van
de pensioenregelingen (vut, AOW en aanvullende
pensioenen) op de arbeidsparticipatie. De vut werkt
als een financiele prikkel voor de uittreding van oudere werknemers, en staat als zodanig reeds in een
kritisch daglicht. Het is echter niet ondenkbaar dat
ook het stelsel van aanvullende pensioenvoorzieningen (met name de gangbare eindloonregelingen) de
arbeidsparticipatie van ouderen ondermijnt. Ouderen
met afnemende produktiviteit cq. belastbaarheid zullen geen lichtere werkkring accepteren indien dit een
lager eindloon oplevert, maar de voorkeur geven aan
uittreding via de WAO of de vut. Daarnaast kan een
oudere sollicitant wel eens prohibitief duur uitvallen
voor het pensioenfonds van de aanstaande werkgever. Dit hangt samen met het feit dat het eindloonstelsel belangrijke omslagelementen tussen jong en oud
bevat, die de premielast (en daarmee de wig) voor
jongere deelnemers opjaagt. Onder invloed van de
vergrijzing en ontgroening dreigen de pensioenpremies rond 2030 zelfs te verdubbelen tot 40% van het
bruto loon1.
Ten slotte is er nog het oerwoud aan (inkomensafhankelijke) subsidies. Hoewel hier reeds enkele
jaren in wordt gekapt, moet de echte aanval op dit
front nog beginnen. Inkomensafhankelijke subsidies
doorbreken de relatie tussen inkomsten en prestaties,
en doorkruisen derhalve de werking van de arbeidsmarkt. Andere subsidies hebben indirect (via de
collectieve-lastendruk en de wig) hetzelfde gevolg.
Gezien de interactie met de werking van de arbeidsmarkt, verdient heroverweging van de subsidies op
de woningmarkt de hoogste prioriteit. Huursubsidies
beperken de mobiliteit op de arbeidsmarkt. Het netto
resultaat van werkaanvaarding of positieverbetering
wordt immers al gauw afgeroomd door hogere woonlasten.
Om een structurele ontwikkeling naar een steeds
lagere participatiegraad af te stoppen, is een langetermijnbeleid vereist tegen alle heilige huisjes die direct of indirect bijdragen aan inactiviteit. Het herijken
van het stelsel van sociale zekerheid is een goed begin, maar niet afdoende. In het belang van de arbeidsparticipatie dienen ook andere relieken als de
wig (ofwel de omvang en samenstelling van de overheidsuitgaven), de nivellering, pensioenregelingen
en subsidies aan een kritische toets te worden onderworpen. De enquetecommissies Overheidsuitgaven,
Pensioenen en Subsidies kunnen meteen aan de slag.
A.R.G J. Zwiers
1. Zie J.H.M. Nelissen en H.A.A. Verbon, Ouderen voor
jongeren, ESB, 8 September 1993, biz. 817-821.
Auteur
Categorieën