Ga direct naar de content

Heeft de spreiding van rijksdiensten nog toekomst?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 30 1983

Toets op laak

Heeft de spreiding van
rijksdiensten nog toekomst?
DRS. J. J. A. TEEUWISSE
Inleiding
Evaluerend onderzoek naar de effecten
van het regionaal-economisch beleid is
schaars in Nederland. Een duidelijk inzicht in de effecten van verschillende beleidsmaatregelen is dan ook moeilijk te
verkrijgen. De spreiding van rijksdiensten
vormt hierop echter een uitzondering. Bij
dit regionaal-economische beleidsinstrument is het betrekkelijk goed mogelijk de
resultaten vast te stellen 1). Dit is onlangs
weer gebleken bij het verschijnen van de
nota Evaluatie van de spreiding van rijksdiensten (eind 1982). In dit verder als Evaluatienota aan te duiden rapport heeft een
interdepartementale ambtelijke werkgroep
een uitgebreide evaluatie neergelegd van
het gevoerde beleid. Deze evaluatie is
voortgevloeid uit de Verstedelijkingsnota
van 1977 en heeft als doel om op basis van
de verzamelde informatie tot een nadere
afweging te komen van het toekomstige
spreidingsbeleid 2). De werkgroep komt in
de Evaluatienota tot de conclusie dat er
praktisch alleen positieve effecten van
spreidingsbeleid zijn te verwachten en geeft
de aanbeveling het huidige beleid voort te
zetten 3). Toch wordt in de nota een aantal
punten genoemd die een voorspoedige en
effectieve voortzetting van het spreidingsbeleid kunnen belemmeren.
In dit artikel wordt op enkele van deze
punten ingegaan om te bezien in hoeverre
deze van invloed kunnen zijn op het in de
toekomst te voeren beleid. Om de achtergronden enigszins duidelijk te maken zal
eerst het tot nu toe gevoerde beleid worden
geschetst en wordt een overzicht van de behaalde resultaten gegeven. Vervolgens
wordt op het nog onderbelichte aspect van
de kosten van spreiding ingegaan. Daarna
komt de beleidsmatige en financiele verantwoordelijkheid voor het gevoerde en
nog te voeren beleid aan de orde. Ten slotte
wordt bekeken in hoeverre er in de nabije
toekomst nog mogelijkheden zijn voor het
voeren van een actief spreidingsbeleid.

de nota al aangeeft was de spreiding vooral
gericht op het tegengaan van de congestie
in het Westen en de behoefte aan vermindering van de spanning op de arbeidsmarkt
aldaar. De behoefte aan werkgelegenheid
in het Noorden en Limburg kwam destijds
pas op de tweede plaats 4). Gezien het belang dat het toenmalige kabinet Biesheuvel
aan deze problematiek hechtte kwam het
met het niet geringe voorstel om in een periode van 12 jaar 16.000 ambtenaren over
te plaatsen naar het Noorden en Limburg.
Dat zou dan in twee fasen moeten gebeuren. In de periode 1973-1978 zouden rond
de 6.500 functies worden gespreid. Tussen
1978 en 1985 moesten nog eens 9.500 arbeidsplaatsen van het Westen naar de perifere regie’s worden overgebracht. Het beleid was in principe gericht op concentratie
van de spreiding in een beperkt aantal gemeenten. Daarbij kwam het hoofdaccent te
liggen op de gemeente Groningen, waar de
regering een ,,tweede schrijftafel” wilde
vestigen 5).
In label 1 is aangegeven welke taakstelling en fasering de regering voor ogen stond
en op welke gemeenten de spreiding was
gericht.
Tabel 1. Taakstelling en fasering spreidingsbeleid in aantallen arbeidsplaatsen
Eerste fase van
4 a 5 jaar

Gehele periode van
10 a 12 jaar

Groningen . . . . . . . . . .

3.000

8.000

Leeuwarden ……..
Zwolle . . . . . . . . . . . . .

400
300

1.000
1.000

Totaal . . . . . . . . . . . . .

6.500

16.000

Bron: Nota ’72.

In 1974 kwam het kabinet-Den Uyl met
een nadere invulling van de in de eerste
fase te spreiden diensten. Op basis van
voorstellen van de Interdepartementale
Commissie Spreiding Rijksdiensten werden voor vestiging in Zuid-Limburg 2.140
plaatsen aangewezen, voor Zwolle 400,
voor Emmen 515 en voor Groningen en
Leeuwarden samen 5.300 plaatsen 6).
Terugblik
Naast een aantal kleinere diensten waren twee grote diensten in het spreidingsWerd in het begin van de jaren zestig een
plan opgenomen. Een deel van het Cenwat schuchtere start gemaakt, de echte traal Bureau voor de Statistiek moest naar
aanzet voor de beleidsvoornemens met be- Heerlen verhuizen en de centrale directie
trekking tot de spreiding van rijksdiensten
van de PTT, alsmede een aantal onderdewerd in 1972 gevormd door de nota De len van deze dienst (te zamen 5.300 plaatontwikkeling van de Haagse agglomeratie
sen), zou naar het Noorden worden overgeen de afremming van de groei van de kan- heveld. Als argumentatie hiervoor werd gelorenseclor (Nota ’72). Zoals de naam van geven dat uit een vooronderzoek was geble294

ken dat het niet mogelijk zou zijn het voor
Groningen en Leeuwarden geplande aantal plaatsen te realiseren door middel van
verplaatsing van een groot aantal kleinere
diensten. Met het oog op de hoogwaardige
en diverse kwaliteit van de arbeidsplaatsen
werd daarom gekozen voor verplaatsing
van de PTT-top 7).
Een jaar later kwam de regering gedeeltelijk terug op haar beleidsvoornemens.
Mede doordat er veel verzet was gerezen tegen de spreiding van bestaande diensten
kwam van toen af de nadruk te liggen op de
vestiging van nieuw op te richten diensten
in de perifere regie’s. De geplande overgang van 5.300 PTT-plaatsen werd verminderd tot 3.400. We) werd benadrukt
dat het om de top van het bedrijf moest
gaan zodat de hoogwaardige functies behouden zouden blijven voor het Noorden 8).
Dein 1977 verschenen Verstedelijkingsnota geeft een duidelijke kentering in de
beleidsvoornemens ten aanzien van de
spreiding te zien. De gestelde doeleinden
worden minder ambitieus geformuleerd. In
de nota wordt gesteld dat de uitvoering van
het spreidingsbeleid er niet toe zal mogen
leiden dat de bestaande werkgelegenheid
bij de rijksoverheid in de Haagse regio
wordt aangetast. De omvang van de spreiding tussen 1980 en 1990 wordt gerelateerd
aan de verwachte groei van de rijksdienst.
In de nota wordt ervan uitgegaan dat deze
groei ongeveer 10.000 arbeidsplaatsen zou
opleveren, hetgeen globaal overeenkomt
met de taakstelling van de tweede fase. Afhankelijk van de ontwikkelingen van de
werkgelegenheid in de Haagse regio moest
de taakstelling (10.000 arbeidsplaatsen)
over de periode 1980-1990 een indicatief
en flexibel karakter hebben en dus niet zozeer als vast uitgangspunt worden gehanteerd 9).
In 1978 en 1979 verschijnen respectievelijk de Perspectievennota Zuid-Limburg
(PNL) en het Integraal Structuurplan
Noorden des Lands (ISP) 10). In de PNL
worden aan Zuid-Limburg 2.500 arbeidsplaatsen toegezegd in de periode
1980-1985 en middels het ISP aan het
Noorden 3.000 plaatsen in dezelfde periode. Op dit moment wordt aan de concrete
invulling van deze toezeggingen gewerkt.
1) Zie b.v. C. P. A. Bartels en J. J. van Duijn,
Regionaal-economisch beleid in Nederland, Assen, 1981, biz. 108.
2) Verstedelijkingsnota, Tweede Kamer, zitting
1976-1977, 13754, nrs. 10-11, biz. 115.

3) Rijksplanologische Dienst, Evaluatie van de
spreiding van rijksdiensten, Den Haag, 1982,
biz. 59.
4) Nota De ontwikkeling van de Haagse agglomeratie en de afremming van de groei van de

kantorensector, Tweede Kamer,
1972-1973, 12 043, nr. 2, biz. 3.

zitting

5) Idem, biz. 7.

6) Tweede Kamer, zitting 1973-1974, 12 831,
nr. l.blz. 2.

7) Idem.
8) Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 831,
nr. 7, biz. 19.
9) Verstedelijkingsnota, biz. 115.

10) Perspectievennota Zuid-Limburg, Tweede

Kamer, zitting 1977-1978, 13 969, nr. 5 en Integraal Structuurplan Noorden des Lands, Twee-

de Kamer, zitting 1978-1979, 13 969, nr 2.

Taakstelling en resultaten

Tabel 2. Taakstelling en realisatie van spreiding eerste en tweede fase (t/m 1985), in
aantal arbeidsplaatsen a)

Zoals in het voorafgaande is aangegeven

ISP-gebied

werd de uitvoering van de aanvankelijke

beleidsvoornemens in twee fasen gesplitst.
In de periode 1973-1978 zouden er 6.500
plaatsen moeten zijn gespreid en in de periode 1978-1985 zouden vervolgens nog
eens 9.500 paatsen moeten volgen. De latere bijstellingen van het beleid komen er
op neer dat nu sprake is van een doorlopende eerste fase en dat de tweede fase in
tweeen is geknipt in een periode
1980-1985 en 1985-1990.
Bekijken we de resultaten van de eerste
fase, dan blijkt dat de taakstelling voor
Zuid-Limburg — afgezien van de realiseringstermijn — is gehaald 11). Van de

2.140 toegezegde plaatsen zijn er eind 1982
2.000 gerealiseerd en voor de overige 140
plaatsen waren concrete diensten aangewezen. Voor het Noorden is de uitwerking
van de eerste fase minder goed verlopen.
Van de aanvankelijk toegezegde 3.500
plaatsen zijn er pas 1.520 daadwerkelijk

Zuid-Limburg

Totaal

Eerste fase (doorlopend)
(w.v. nog aan te wijzen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

(360)

(0)

(360

Tweede fase (t/m 1985)
(w.v. nog aan tc wijzen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

(t 100)

(± 1.500)
3.000

Subtotaal (= taaksteliing tweede fase) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2.500

(± 1.600)
5.500

a) In de label is de spreiding naar Zwolle (300 plaatsen) niet verwerkt.
Bron: Even-italic van de spreitiing van rijksdiensten.

wel mmgcstipt niiuir er wordt verder niet
op ingegaan. Toch isdit punt niet onbelangrijk. Indien gespreide diensten een hoge

contactfrequentie met Den Haag hebben.
kunnen deze (blijvende) kosten hoog oplopen. Nu is het dagelijkse pendelvliegtuig
van de PTT-top van Den Haag naar Gro-

het in de Evaluatienota genoemde bedrag.
en de vraag is dan ook hoe accuraat het in
de Evaluatienota genoemde bedrag is. Volgens de samenstellers kan worden aangenomen dat het bedrag van f. 95.000 per gespreide plaats een zeer aanzienlijk deel van

de kosten weergeeft, maar daar zijn wel enkele vraagtekens bij te zetten. Zo heeft de
werkgroep een deel van de in het verleden
gemaakte kosten niet kunnen achterhalen

namelijk veroorzaakt door de trage ver-

ningen en vice versa wel een uitzondering,
maar een onderzoek van Bartels en Wijma
wijst crop dat de communicatiekosten per
werknemer met een hoge opleiding in de

plaatsing van de PTT-top. Van de 3.400

perifere regie’s aanzienlijk hoger uitkomen

en bovendien het totaal van de wel achterhaalde kosten gerelateerd aan het totaal

toegezegde PTT-plaatsen zijn er momen-

dan in de Randstad. (Voor lager geschool-

van het aantal gespreide plaatsen. Dit laat-

teel rond de 900 gespreid. Van de resterende 2.500 moeten er voor 1985 nog eens 700

den zou daarentegen het omgekeerde gelden.) Zij wijzen er echter op dat hun con-

ste totaal omvat echter ook nieuwe diensten — die volgens de werkgroep weinig ex-

plaatsen overgaan. De resterende overplaatsing zal zich dan in de periode
1985-1990 afspelen.
Bekijken we de twee fase dan blijkt ook
hier het Zuiden voor te liggen op het Noorden. Van de (in de periode 1980-1985) toegezegde 2.500 plaatsen zijn er reeds 700 gespreid en van de resterende 1.800 zijn

clusies slechts gebaseerd zijn op een be-

tra kosten met zich brengen — zodat het

dient. Zeker wanneer we bedenken dat de

1.700 plaatsen aangewezen. Voor het

communicatiekosten vanuit de donorregio

Noorden verloopt het programma moeizamer. Van de 3.000 toegezegde plaatsen is

ook hoger kunnen uitvallen.

gespreid. De grote achterstand wordt voor-

er eind 1982 nog geen een gerealiseerd en

moet de helft nog worden aangewezen. Tabel 2 vat de resultaten samen.

Kosten

Van de kosten van spreiding zijn in de

perkt aantal waarnemingen en dat een verantwoorde afwcging bij de spreidingsbesluiten gediend zou zijn met nader onderzoek op dit terrein 13). Gezien het permanente karakter van deze kosten is dit inderdaad een factor die meer aandacht ver-

Met betrekking tot de kosten per arbeidsplaats van de spreiding van bestaande
diensten zijn in de loop der jaren heel verschillende bedragen genoemd. Zo heeft een

gemaakt, maar geconstateerd kan worden

ambtelijke werkgroep voor de Nota ’72 een

dat tot op heden de bepaling van financiele

berekening gemaakt die uitkwam op onge-

consequenties van het beleid een ondergeschikte rol heeft gespeeld. Pas in de Evaluatienota van eind 1982 is gepoogd om de
werkelijk gemaakte kosten van spreiding te
achterhalen.
Voor een goed inzicht in de gemaakte

veer
f. 100.000 14) per
gespreide
plaatslS). In 1975 werd deze schatting

noodzakelijk een onderscheid te maken
tussen het spreiden van bestaande diensten
aan de ene kant en aan de andere kant de
vestiging van nieuwe diensten in de perifete regie’s. Indien het om dit laatste gaat
zijn er volgens de samenstellers van de
Evaluatienota weinig of geen extra kosten.
Immers, ook in de Haagse regio zouden
voorzieningen moeten worden getroffen
om nieuwe diensten onder te brengen. Alleen wanneer het gaat om een relatief klein
aantal mensen zou via een interne herschikking een goedkopere oplossing kunnen worden gevonden 12). Daarnaast kan
er sprake zijn van hogere communicatiekosten. In de Evaluatienota wordt dit punt
ESB 30-3/6-4-1983

zijn toegerekend. Een deel van deze kosten

zou ook bij vestiging (of handhaving) in de
Haagse regio zijn gemaakt. Er vindt dus in
zekere mate een overschatting plaats indien de totale huisvestingskosten worden
berekend.

Uit het voorgaande blijkt dat het in de
Deze rubrick wordt verzorgd door het Instituut
voor Onderzoek van Overheidsuitgaven.

loop der jaren verschillende schattingen

kosten per gespreide arbeidsplaats is het

cijfer wellicht geflatteerd is; wellicht, om-

dat aan de andere kant ook de totale huisvestingskosten van de gespreide diensten

Evaluatienota genoemde bedrag voor de

verplaatsing

van

bestaande

diensten

slechts een benadering is en dat de ree’le

kosten per saldo mogelijkerwijs hoger uitvallen. Dat neemt niet weg dat het verschil
tussen het gevonden bedrag en de geschatte
kosten van de verplaatsing van de PTT en
de Topografische Dienst wel erg groot is. In

de nota wordt echter niet nader op dit verschil ingegaan, al wordt wel aangedrongen
op onderzoek naar de kosten van de spreiding van de PTT omdat de werkgroep geen

echter ruim verdubbeld tot f. 217.000 per

afdoende verklaring heeft kunnen vinden

plaats 16). Dit laatste bedrag is aanmerke-

voor het verschil. Aangezien de werkgroep

lijk hoger dan het onlangs in de Evaluatienota berekende bedrag van rond de
f. 95.000 per plaats 17). Dit bedrag is berekend op basis van gegevens van de verplaatste diensten zelf en vergeleken en aangevuld met financiele gegevens die konden
worden verschaft door het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en door de Rijksgebouwendienst. In dit bedrag zijn nog niet
de (geschatte) kosten van de spreiding van
de PTT en de Topografische Dienst opgenomen. De — door de desbetreffende departementen opgegeven — kosten zijn bij
deze twee diensten aanzienlijk hoger geschat. Zo worden de kosten per gespreide
PTT-er geschat op f. 550.000 en de 170
plaatsen van de Topografische Dienst gaan
a raison van f. 410.000 18).
De schattingen komen dus hoger uit dan

de mogelijkheid van een verdere spreiding

van bestaande diensten in de toekomst niet
uitsluit, lijkt een dergelijk onderzoek geen
overbodige luxe. Het onderzoek zou zich
dan echter niet dienen te beperken tot de
11) De cijfers komen uit de in voetnoot 3 genoemde Evaluatienota.

12) Evaluatienota, biz. 23.
13) C. P. A. Bartels en J. B. R. Wijma, Effecten

van spreiding van rijksdiensten voor de regie’s
van vestiging, ESB, 21 maart 1980, biz. 611.

14) De genoemde bedragen zijn uitgedmkt in
guldens van 1981.
15) Nota ’72, biz. 9 e.v.

16) Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 12 831,
nr. 7, biz. 28.

17) Evaluatienota, biz. 23.
18) Heroverweging collectieve uitgaven, Deelrapport 24, Spreiding Rijksdiensten, Tweede

Kamer, zitting 1980-1981, 16 625, nr. 29, biz. 7.

295

beslaan en zich tevens dienen te richten op
het gesignaleerde — onverklaarde — ver-

delijk welke dienst waarheen zal verhuizen
of waar en wanneer en in welk tempo een
nieuwe dienst zal worden gevestigd. Zo

voorgenomen reductie van het aantal formatieplaatsen speelt hierbij een belangrijke rol. Hoe groter de druk tot inkrimping

schil met het door de werkgroep genoemde

wordt in de Evaluatienota gesteld dat in

van het apparaat, hoe minder bereidheid er

bedrag.

het ISP- en PNL-overleg toezeggingen aan

zal zijn om nieuwe diensten in het Noorden of Limburg te vestigen. Gespreide

PTT. Het zou een breder terrein moeten

de provincies zijn gedaan zonder dat er
adequate budgettaire voorzieningen zijn
getroffen. ,,Onder zeer moeilijke omstan-

Beslissen en betalen

De spreiding van de rijksdiensten kan
dus in bepaalde gevallen aanzienlijke kosten met zich brengen. Alleen al voor de
spreiding van de PTT en de Topografische

plaatsen zijn immers niet via een interne

digheden dienden hiervoor achteraf oplos-

werkgelegenheid bij het betrokken departement — althans in de Haagse regio — ver-

singen te worden gevonden” 21).

herschikking op te vullen, waardoor de
mindert.

Toekomstmogelijkheden

Dienst gaat het om een (geschat) totaalbedrag van ruim f. 1,7 mrd. 19). Een belangrijk punt is dat in de praktijk geen helder

inzicht bestaat welk departement deze kosten meet dragen. Zo wordt in het heroverwegingsrapport Spreiding rijksdiensten

opgemerkt: ,,Het feit dat in de meerjarenramingen op verschillende begrotings-

hoofdstukken geen rekening is gehouden
met de kosten van het spreidingsbeleid
geeft de werkgroep aanleiding op te merken
dat over de ministeriele beleidsverant-

woordelijkheid ter zake onvoldoende duidelijkheid bestaat” 20).
Formeel is er wel een scheiding van ma-

teriele verantwoordelijkheid. Vanaf de
start van het spreidingsbeleid ligt de verantwoordelijkheid bij de minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
(en thans bovendien Milieubeheer) en de

minister van Binnenlandse Zaken. De
eerstgenoemde minister is primair verantwoordelijk voor de algemene lijnen van het
spreidingsbeleid en de tweede is verantwoordelijk voor de selectie van diensten
welke voor spreiding in aanmerking komen. De minister onder wie de te spreiden

dienst ressorteert, is vervolgens verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van

het beleid.
Door het beleid inzake het ISP en PNL
is deze structuur complexer geworden.
Voor de uitvoering van het ISP- en PNLbeleid is de minister van Economische Zaken primair verantwoordelijk en die heeft
daardoor ook veel invloed op het spreidingsbeleid. Dit komt doordat de belangrijkste beslissingen over de spreiding worden genomen in het periodiek overleg tus-

sen de kabinetsdelegatie en de bestuurders
van de desbetreffende provincies.

Budgettair ligt de verhouding anders. De
door een gespreide dienst gemaakte huisvestingskosten komen voor rekening van

het

Ministerie van

Volkshuisvesting,

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en
de extra personele kosten kunnen worden

gedeclareerd bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De overige kosten komen ten laste van het departement waar de
gespreide dienst onder valt. Het Ministerie

van Economische Zaken is echter budgettair niet verantwoordelijk, terwijl daar wel

de voortrekkersrol van het beleid ligt. Een
dergelijke doorbreking van de band tussen
beslissen en betalen leidt al gauw tot een

soort mistvorming in de financiele verhouding tussen departementen, met als gevaar
dat de departementen (financieel) verstoppertje kunnen spelen.
Omdat de afspraken over de spreiding in
het kader van het ISP- en PNL-overleg
worden gemaakt, is op voorhand niet dui296

Voorspellingen doen is en blijft een hachelijke zaak, maar duidelijk is dat de budgettaire ruimte voorlopig uiterst krap zal
blijven. Een gevolg hiervan zal zijn dat het

toch al niet zo vlot verlopende spreidingsbeleid nog meer onder druk komt te staan.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat onder de
huidige economische omstandigheden de
mogelijkheden tot het voeren van een actief spreidingsbeleid beperkt zijn. Het gaat

In de eerste plaats geldt dit voor de sprei- immers niet meer om verdeling van de
ding van bestaande diensten. Hoewel het groei: elke extra arbeidsplaats voor het
beleid sinds 1975 is gericht op de spreiding Noorden of Limburg betekent in principe
dat er in een andere regio — en dan met
van nieuwe diensten moet, als restant van
het eerder geformuleerde beleid, nog steeds name de Haagse — een arbeidsplaats vereen groot deel van de spreiding van de PTT
dwijnt. Dat neemt niet weg dat vanuit het
plaatsvinden. Daarnaast wordt ook in de Noorden en Limburg grote druk zal blijven
Evaluatienota de spreiding van bestaande bestaan om door te gaan met de spreiding
diensten niet uitgesloten. Aangezien hier- van de rijksdienst. Op zijn minst zal geeist
aan hoge kosten zijn verbonden zonder dat worden dat de bestaande toezeggingen
dit landelijk gezien extra arbeidsplaatsen worden gerealiseerd, maar ook van de —
nog niet concreet ingevulde — spreiding
oplevert, kan men de zin van dit beleid betwijfelen. Zo is in de heroverwegingsnota van na 1985 zal niet zonder meer afstand
met betrekking tot de spreiding van rijks- worden gedaan.
Het kabinet moet binnenkort, mede op
diensten een aantal varianten ontwikkeld
die kostenbesparend kunnen werken. In de basis van de Evaluatienota, een standpunt
desbetreffende nota wordt weliswaar opge- over het in de toekomst te voeren spreimerkt dat de mogelijkheden tot het beper- dingsbeleid bepalen. Het staat daarbij voor
ken van de spreiding van de PTT gering de moeilijke opgaaf een nieuw beleid te forzijn vanwege de vele toezeggingen die in muleren. Immers, de bestaande beleidsnohet verleden zijn gedaan 22), maar aan de ta’s dateren uit een tijd dat de bomen nog
wat hoger groeiden en leveren tegengestelandere kant is het in het regeerakkoord als
onvermijdelijk aanvaarde bedrag van de uitgangspunten op. In de Verstedelijkingsnota is aangegeven dat de spreiding
f. 200 mln. op jaarbasis vermoedelijk niet
voldoende om de voorgenomen spreiding van de rijksdienst niet ten koste mag gaan
van de werkgelegenheid in de Haagse regio
te financieren 23).
Geldt voor de spreiding van bestaande
en aan de andere kant zijn er in het ISP en
PNL de nodige toezeggingen aan het Noordiensten dat de kosten relatief hoog kunnen oplopen, voor de spreiding van nieuwe den en Limburg gedaan. Hoe het kabinet
ook kiest, niemand zal echt tevreden zijn.
diensten geldt dit minder. Toch kan deze
Bij handhaving van de uitgangspunten van
variant van het spreidingsbeleid ook onder
druk komen te staan. Het uitgangspunt de Verstedelijkingsnota zullen het Noorden en Limburg zich gedupeerd voelen.
van het in de Verstedelijkingsnota geformuleerde beleid is immers dat de omvang Een voortgaande spreiding stuit op verzet
van de spreidingsoperatie zal worden be- vanuit de Haagse regio. Wordt een tussenweg gekozen dan zijn beide ontevreden.
perkt tot de groei van het rijksapparaat na
Besluit het kabinet tot een voortzetting
1980. Versnelling of vertraging in de uitvan de spreiding van de rijksdienst, dan is
voering wordt mede afhankelijk gesteld
het echter wel noodzakelijk dat de beleidsvan de werkgelegenheid bij de rijksoverheid in de Haagse regio. De destijds ge- matige en budgettaire verantwoordelijkschatte groei van 10.000 arbeidsplaatsen ‘heid voor de spreiding duidelijk wordt.
Zonder die duidelijkheid blijft de besluitzal echter niet worden gerealiseerd. Integendeel, gezien de in het laatste regeerakvorming in financiele nevelen gehuld en
kunnen er onvoorziene kosten op tafel kokoord gemaakte afspraken betreffende de
men. Voor een kabinet dat de beheersbaaromvang van het rijksapparaat moet een
heid van de collectieve middelen zo hoog
daling niet worden uitgesloten.
in het vaandel heeft staan, moet dat toch
Daarnaast spelen nog andere factoren
een niet aanvaardbaar toekomstbeeld zijn.
een rol die de spreiding van nieuwe diensten moeilijker maken. Zo zal als gevolg
J. J. A. Teeuwisse
van de hoog oplopende werkloosheid in de
Haagse regio de politieke druk vanuit die
19) Idem.
20) Idem.
regio toenemen om het spreidingsbeleid
stop te zetten of op zijn minst te tempori- 21) Evaluatienota, biz. 17.
22) Heroverweging collectieve uitgaven, Deelseren. Ook zal vanuit de departementen
rapport 24, biz. 16.
zelf worden getracht nieuwe diensten via
23) Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 555,
interne reorganisatie te bemensen. De
biz. 39.

Auteur