Ga direct naar de content

Handel, werk en inkomen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 17 1996

Handel, werk en inkomen
Aute ur(s ):
Walderveen, T.P. van
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4041, pagina 45, 17 januari 1996 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
internationale, economische, betrekkingen

Onlangs presenteerde de Volkskrant de resultaten van een eigen onderzoek onder Nederlandse multinationale ondernemingen 1.
Daaruit bleek dat zij weliswaar veel nieuwe vestigingen in het buitenland openden, maar dat lagere lonen daarvoor zelden een
argument waren. Daaraan werd de omgekeerde redenering gekoppeld dat de hoge lonen, in het bijzonder het minimumloon, in
Nederland geen concurrentienadeel inhouden.
Volgens de economische theorie zullen door handel uiteenlopende prijzen van een product convergeren tot één prijs. Als gevolg
daarvan zal uiteindelijk ook de beloning voor de bijdrage van de productiefactor arbeid aan dit product op één niveau uitkomen. Deze
theorie verklaart de angst voor loonconcurrentie en verlies aan werkgelegenheid, met name bij eenvoudige producten die vanuit Azië
naar Europa kunnen worden geëxporteerd.
In de praktijk echter is deze loonconcurrentie niet zo duidelijk zichtbaar 2. Daarvoor doen verschillende verklaringen de ronde. De eerste
is dat handel alleen gevaarlijk is voor lonen en werkgelegenheid in de open sectoren van de economie, zoals de industrie. Onderzoek van
o.a. Paul Krugman voor de Amerikaanse situatie heeft uitgewezen dat zelfs voor de industrie slechts een klein deel van de
werkgelegenheid verloren gaat vanwege import van goederen. Een veel belangrijker oorzaak van verlies aan werkgelegenheid is zijns
inziens de sterke productiviteitsgroei van deze sector. Dus, de angst voor verlies aan inkomen of werkgelegenheid is terecht, maar
vrijhandel is niet de schuldige.
De Britse econoom Adrian Wood denkt er anders over. Hij stelt dat de effecten van handel zich verder uitstrekken dan alleen de open
sectoren van de economie. De dreiging van goedkope import zet bedrijven aan tot versnelde innovatie. De ontwikkelde
arbeidsbeparende middelen zullen vervolgens ook in het afgeschermde deel van de economie, waar het gros van de laag-opgeleiden
werkt, toepassing vinden. De algemene trend van arbeidsuitstoot wordt dus versterkt door internationale handel. In zijn ogen ontstaat er
een tweedeling waarin de ontwikkelingslanden zich specialiseren in producten die gemaakt kunnen worden met goedkope laagwaardige
arbeid, die daar in overvloed aanwezig is, en de ontwikkelde landen zich zullen toeleggen op kennisintensieve producten.
Natuurlijk wijkt de situatie in Nederland af van de door Krugman onderzochte situatie in Amerika. De Nederlandse economie is veel
opener. Het grootste deel van de handel vindt echter plaats met de omringende landen, waar de lonen op een vergelijkbaar niveau liggen.
Slechts een fractie van de import is afkomstig uit de zg. lage-lonenlanden 3.
Hoe komt het dat lage-lonenlanden kennelijk geen gevaar vormen? Een verklaring is dat door handel productprijzen wel convergeren afgezien van transportkosten – maar dat betekent niet dat lonen automatisch ook naar een gelijk niveau gaan. Dit blijkt bij voorbeeld uit
een onderzoek van Mathew Slaughter die voor de periode 1820 tot 1860 naging wat de gevolgen waren van de zogenaamde ‘transportrevolutie’ door aanleg van wegen en spoorlijnen op het Amerikaanse continent 4. De prijzen van producten convergeerden, de lonen
niet. Hij reikt daarvoor twee verklaringen aan.
Ten eerste kunnen loonverschillen in stand blijven en zelfs worden versterkt doordat er in het handelsgebied sprake is van regionale
specialisatie. De ene regio is goed voor landbouw, de ander voor industrie. Door de handel zal de specialisatie zich verscherpen,
waardoor regio’s zich geheel aan een van de beide sectoren gaan wijden. Hierdoor kan werkloosheid ontstaan als arbeid niet mobiel is, of
als werknemers niet snel kunnen omschakelen naar de nieuwe arbeidsmarktsituatie. De lonen kunnen echter ook stijgen omdat de vraag
naar wederzijdse producten groeit. Ten tweede kunnen er, zelfs indien er geen sprake is van regionale specialisatie, toch verschillende
loonniveaus voor hetzelfde product ontstaan, indien er van verschillende technologieën gebruik wordt gemaakt.
Het ligt voor de hand dat de handel nog sterk zal groeien. Handelsbelemmeringen worden nog voortdurend opgeheven, transportkosten
dalen en er is sprake van een revolutie in de communicatiemogelijkheden. Internet en CNN brengen zicht op markten die voorheen achter
de horizon verscholen bleven. Door de nieuwe handelsmogelijkheden wordt de trend naar specialisatie versterkt. De arbeidsmarkt is
echter lang niet zo flexibel als de goederenmarkt. Er zullen dus vaker discrepanties ontstaan tussen arbeidsvraag en arbeidsaanbod van
een land of regio. Niet zozeer de hoogte van de lonen, maar het aanpassingsvermogen van werknemers is dus van belang voor de vraag
of bepaalde landen of regio’s voldoende werkgelegenheid blijven bieden

1 de Volkskrant, 7 januari 1996.
2 Zie bijv. R.B. Freeman, Are your wages set in Beijing?, Journal of Economic Perspectives, zomer 1995.
3 W. Ruigrok en R. van Tulder, Misverstand: globalisering, ESB, 20/27 december 1995, blz. 1140-1143.
4 M.J. Slaughter, The antebellum transportation revolution and factor -price convergence, NBER Working Paper, nr. 5303, oktober 1995.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur