Ga direct naar de content

Grensoverschrijdende effecten van investeringen in gasinfrastructuur

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 17 2014

Investeringen in gasinfrastructuur vergroten de werkgelegenheid bij buurlanden. Vooral bij de projecten die elkaar kunnen uitsluiten, is afstemming op Europees niveau gewenst.

ESB Energie & Milieu

Energie

& Milieu

Grensoverschrijdende
effecten van investeringen
in gasinfrastructuur
De internationale keteneffecten van investeringsplannen voor gasinfrastructuur zijn relatief groter bij investeringen in kleine landen dan bij investeringen in grote landen. Met name middelbaar
opgeleiden profiteren van de werkgelegenheidseffecten van deze
investeringen in de gasinfrastructuur. Vanwege de aanzienlijke
grensoverschrijdende effecten van dergelijke investeringen is het
wenselijk ze op Europees niveau af te stemmen.

Maaike
Bouwmeester
Postdoctoraal
onderzoeker aan
de Rijksuniversiteit
Groningen
Bert
Scholtens
Hoogleraar aan de
Rijksuniversiteit
Groningen

758

H

et conflict tussen Oekraïne en Rusland
heeft voor Europese politici nog eens
onderstreept dat de grote internationale
aardgasafhankelijkheid ook een politieke dimensie heeft. Daarbij komt dat
men een verdergaande groei van het gasverbruik voorziet in
de meeste lidstaten (Smith, 2013). Deze vergt investeringen
in netwerken en transportfaciliteiten. Tot nu toe geven landen
in hun plannen – bijvoorbeeld die van de TSO’s (Transmission System Operators) – prioriteit aan de ontwikkeling van
de eigen gasinfrastructuur en worden grensoverschrijdende effecten verwaarloosd (Europese Commissie, 2014).
Door de toenemende globalisering zorgen grootschalige investeringen in de gasinfrastructuur voor omvangrijke
grensoverschrijdende effecten binnen de waardeketen. Bij
een perfect werkende markt zouden die effecten geneutraliseerd worden. Maar de Europese arbeids-, kapitaal- en energiemarkten zijn nog steeds gefragmenteerd en allesbehalve
perfect. Waar dergelijke keteneffecten precies plaatsvinden,
kan dus van groot belang zijn voor investeringsbeslissingen in
deze markten. Hoe groot zijn de internationale keteneffecten
van gasinvesteringen en waar wordt de toegevoegde waarde
gerealiseerd?

Tienjaarplannen

Geanalyseerd worden de investeringsplannen van vijf centrale
landen in de Europese Unie: Oostenrijk, België, Frankrijk,
Duitsland en Nederland. Deze landen verschillen onderling
wat betreft de rol van gas in hun economie. Nederland is bijvoorbeeld zeer exportgericht, Frankrijk vooral importgericht,
terwijl Duitsland zowel sterk is in import als in export en dus
een belangrijke doorvoerfunctie heeft. De beoogde investeringsprojecten van de lidstaten zijn vermeld in het Ten-Year
Network Development Plan (ENTSOG, 2013). Tabel 1
toont de omvang van de geplande investeringen per land voor
de periode 2013–2022. Hieruit blijkt dat de investeringsportfolio’s van de landen sterk verschillen. Duitsland en Oostenrijk investeren vooral in pijpleidingen, Nederland in ondergrondse opslag en compressie, België in LNG, en Frankrijk in
pijpleidingen en LNG. Per type investering is vervolgens een
schatting gemaakt van de kosten van de benodigde goederen
en diensten (Bouwmeester en Scholtens, 2014). Deze gegevens vormen de eerste vraagimpuls aan de hand waarvan de
keteneffecten vastgesteld worden.
Om de grensoverschrijdende keteneffecten te analyseren
wordt gebruikgemaakt van recent ontwikkelde methoden en
datasets (Los et al., 2014). Met internationale input-outputtabellen kunnen de investeringsuitgaven gevolgd worden via
de betrokken internationale waardeketens. Daarmee valt na te
gaan in welk land en in welke sector de toegevoegde waarde
tot stand komt (zie voor exporten Koopman et al., 2014, en
voor maakindustrieën Timmer et al., 2014). Dergelijke tabellen geven alle binnenlandse en internationale stromen van
goederen en diensten tussen alle sectoren van elk land weer.
Daarmee verschaffen ze inzicht in de samenhang tussen productie en consumptie, en in de relaties tussen sectoren. Door
transacties met elkaar in verband te brengen, kan de volledige
waardeketen in beeld worden gebracht. Een veronderstelling
bij deze analyse is dat er geen substitutie plaatsvindt in de productieprocessen bij verschuivingen in de vraag naar producten. De door ons gebruikte internationale input-outputtabel,

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Energie & Milieu ESB

EXIOBASE, bevat voor het jaar 2000 43 landen, een restvan-de-wereld-regio en 129 sectoren per land. Verder bevat
de dataset ook aanvullende gegevens over de compensatie van
arbeiders en kapitaal per sector (Tukker et al., 2013). Op die
manier kan vastgesteld worden hoeveel compensatie van arbeiders en bedrijven er volgt uit de investeringen, en hoe de
effecten hiervan verdeeld zijn over het eigen land, andere EUlanden en niet-EU-landen.

Investeringsplannen in gasinfrastructuur,
in miljoen euro, 2013–2022
Bel

Dui

Pijpleidingen

159

6726

Compressie

44

1580

352

0

2615

LNG

Verdeling in de waardeketen

Ondergrondse opslag

Bij het interpreteren van de resultaten moet men beseffen
dat in de nationale rekeningen het totale effect van een investeringsimpuls op de toegevoegde waarde per definitie gelijk is aan de omvang van de oorspronkelijke investering. De
aandacht gaat daarom naar de verdeling van de toegevoegde
waarde van de investeringsprojecten over de verschillende
landen en op de werkgelegenheidseffecten. De verdeling van
de toegevoegde waarde wordt verder onderverdeeld in effecten op de loonsom, het bruto-exploitatiesaldo en belastingen.
Daarbij worden de werkgelegenheidseffecten uitgesplitst naar
opleidingsniveau.
Tabel 2 toont de verdeling binnen de waardeketen van
de investeringen in gasinfrastructuur. In de vijf landen gaat
gemiddeld 57 procent van de toegevoegde waarde naar werknemersbeloning, 37 procent naar bedrijven voor het brutoexploitatiesaldo en 5 procent direct naar de overheid in de
vorm van productgebonden belastingen. Geografisch bekeken blijft van de arbeidsbeloning gemiddeld bijna driekwart
binnenslands (100 × 42 / 57), minder dan twee tiende komt
terecht bij andere EU-landen en minder dan een tiende deel
vloeit naar buiten de EU. Maar er zijn opvallende verschillen
als het gaat om de internationale keteneffecten tussen landen.
Opmerkelijk is dat, in vergelijking met de vier andere landen,
de factor arbeid in Nederland relatief het meeste baat heeft bij
de investeringen. Verder blijft de arbeidsbeloning bij Duitse

Totaal

Oostenrijk

Keteneffecten in:

A

B

A

België

3

3

57

45

Duitsland
Frankrijk

Fra

Ned

Oos

4751

312

578

1200

854

131

352

0

0

1550

800

0

8906

10118

2318

710

0,30

Totaal als percentage van het bbp1

600

555

0,50

0,80

0,60

0,40

Het bbp-referentiegetal representeert één jaar (2000), terwijl de investeringsplannen een periode van
tien jaar bestrijken
1

Bron: ENTSOG, 2013

Verdeling van de toegevoegde waarde binnen de
waardeketen (in procenten)
Bel
Loonsom

Dui

Fra

Ned

Oos

Tabel 2

Gewogen
gemiddelde

56

57

57

60

56

57

Binnenland

31

47

41

36

37

42

Overig EU

18

7

12

16

15

10

Non-EU

7

4

5

8

4

5

39

39

36

36

39

37

Binnenland

22

30

24

20

26

26

Overig EU

11

5

8

10

10

7

Non-EU

6

4

4

7

4

4

Belastingen

5

4

7

4

5

5

Bruto-exploitatiesaldo

Bron: Bouwmeester en Scholtens, 2014

Keteneffecten in de EU naar productiefactor, in procenten1
Investeerder:

Tabel 1

België

Tabel 3

Frankrijk

Duitsland

Nederland

B

A

B

A

B

A

B

17

16

7

6

15

15

22

20

27

20

34

28

6

4

26

20

16

10

12

10

10

18

6

13

12

19

13

20

6

12

Nederland

3

3

15

14

11

11

9

9

Italië
Oostenrijk

2

2

2

2

11

9

2

2

Polen

2

3

1

1

1

1

4

6

1

2

Spanje

2

2

5

6

9

9

6

6

3

4

VK

5

5

13

10

13

10

13

10

12

10

Zweden

2

2

2

2

3

3

4

3

5

5

89

85

92

88

93

91

83

80

92

89

Totaal

2

A = beloning voor de factor arbeid, B = beloning voor het bruto-exploitatiesaldo
2
Alle percentages zijn op basis van het totaal aan keteneffecten binnen de EU. Het verschil van 100 procent minus het
totaal komt terecht in EU27-landen die niet in de tabel zijn genoemd.
1

Bron: Bouwmeester en Scholtens, 2014

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

759

ESB Energie & Milieu

Werkgelegenheidseffect naar opleidingsniveau,
in procenten van het totale effect1

Tabel 4

Gewogen
gemiddelde

Bel

Dui

Fra

Ned

Oos

Laagopgeleid

30

26

24

15

22

24

Binnenland

20

22

18

6

15

19

Overig EU

9

4

5

7

7

5

Non-EU

1

0

0

1

0

0

58

66

63

75

70

66

Binnenland

26

49

44

51

44

46

Overig EU

28

15

17

20

24

17

Non-EU

4

2

2

4

1

2

Hoogopgeleid

13

8

12

10

9

10

Binnenland

6

5

8

5

5

6

Overig EU

5

2

3

3

3

3

Non-EU

2

1

1

2

1

1

16

285

304

76

26

Middelbaar opgeleid

Totaal ( in miljoenen
uren)

Data voor Bulgarije, Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Roemenië ontbreken. De werkgelegenheidseffecten in deze landen zijn niet verwerkt in het aantal onder ‘overig EU’.
1

Bron: Bouwmeester en Scholtens, 2014

projecten veel meer in eigen land dan bij Belgische projecten.
Bij Nederlandse projecten gaat, vergeleken met de andere
landen, het grootste deel naar de factor arbeid buiten de EU
(13 procent van de loonsom tegen 7 procent in Duitsland).
Bij bedrijven liggen de verhoudingen iets anders en wel ten
voordele van landen buiten de EU – 70 procent van het bruto-exploitatiesaldo blijft in het land van oorsprong, bijna 20
procent belandt elders in de EU, en ruim 10 procent gaat naar
bedrijven buiten de EU. Ook zijn er weer verschillen tussen

de landen: in Duitsland blijft het leeuwendeel binnenslands,
terwijl dat in Nederland voor slechts iets meer dan de helft
het geval is. Er kan dus worden geconstateerd dat de internationale keteneffecten groter zijn bij investeringen in kleine
landen dan in de grote landen. Dit hangt natuurlijk samen
met de relatief grote openheid van kleine landen.
Tabel 3 laat zien hoe de keteneffecten van investeringsprojecten in de vijf landen uitwerken op negen andere EUlidstaten. Een investering in de gasinfrastructuur in Oostenrijk
slaat bijvoorbeeld merendeels neer in Duitsland, en Belgische
investeringen vooral in Frankrijk en Duitsland. Uit deze tabel
blijkt heel duidelijk dat Duitsland voor alle landen een belangrijke toeleverancier is. Opvallend is dat Nederland relatief het
meeste baat heeft bij projecten in België en Frankrijk. Buiten
de vijf landen die zelf investeren, wordt met name in Italië en
het VK relatief veel toegevoegde waarde gegenereerd door investeringen in de gasinfrastructuur. Duidelijk wordt ook dat de
internationale effecten van projecten in traditionele handelsnaties als Nederland en België veel sterker gespreid zijn dan die
van de gasinvesteringen in Duitsland en Frankrijk.
Middelbaar opgeleid

Een nadere specificatie van de effecten op de internationale
werkgelegenheidsketen is opgenomen in tabel 4. Hier wordt
een onderscheid gemaakt naar hoogopgeleid (academische
opleiding en hbo), middelbaar opgeleid (hoger secundair
onderwijs en mbo) en laagopgeleid (overig). Het blijkt dat
het merendeel van het werkgelegenheidseffect (66 procent)
optreedt bij middelbaar opgeleid personeel, gevolgd door
laagopgeleide (24 procent) en hoogopgeleide arbeid (10 procent). In alle landen, wat betreft zowel de binnenlandse als de
grensoverschrijdende effecten, worden de meeste werkuren
gemaakt door het middelbaar opgeleide personeel. Met name
in Nederland leiden investeringen tot veel meer werkuren
voor middelbaar opgeleid personeel dan in de andere landen.
De keerzijde is dat er in Nederland minder werkuren gemaakt
worden door laagopgeleide arbeiders.
Conclusie

Literatuur
Bouwmeester, M.C. en B. Scholtens (2014) Cross-border spillovers from European gas infrastructure investments. Groningen: Research Institute SOM.
Europese Commissie (2014) Progress towards completing the internal energy market. Brussel:
Europese Commissie.
ENTSOG (2013) Ten-year network development plan 2013–2022. Brussel: European network of
transmission system operators for gas.
Koopman, R., Z. Wang en S.J. Wei (2014) Tracing value-added and double counting in gross
exports. American Economic Review, 104(2), 459–494.
Los, B., M. Timmer en G. de Vries (2014) De concurrentiepositie van Nederland in mondiale
waardeketens. ESB, 99(4689 & 4690), 432–436.
Smith, W.J. (2013) Projecting EU demand for natural gas to 2030: a meta-analysis. Energy
Policy, 58(2013), 163–176.
Timmer, M.P., A.A. Erumban, B. Los et al. (2014) Slicing up global value chains. Journal of
Economic Perspectives, 28(2), 99–118.
Tukker, A., A. de Koning, R. Wood et al. (2013) Exiopol – development and illustrative analyses of a detailed global MR EE SUT/IOT. Economic Systems Research, 25(1), 50–70.

760

De waardeketens die bijdragen aan de realisatie van infrastructurele investeringen in het gasnetwerk verschillen aanzienlijk
op grond van waar precies de investeringen plaatsvinden. Zo
hebben de voorgenomen investeringen van kleine landen relatief omvangrijker effecten in de overige EU-landen en zelfs in
de niet-EU-landen dan die van de grotere landen. Met name
Duitsland blijkt te profiteren van de investeringen door andere
landen. Op het vlak van werkgelegenheid blijken de gasinvesteringen veruit de meeste werkuren op te leveren voor het middelbaar opgeleide personeel.
De verschillen in de effecten van de voorgenomen plannen spelen vooral een rol als investeringsplannen elkaar uitsluiten. Dit is momenteel het geval – en vanuit economisch
en maatschappelijk perspectief lijkt het weinig zinvol als
elk land een eigen gasrotonde gaat ontwikkelen. Vanuit investeringsperspectief verdient het aanbeveling om naar de
EU-brede plannen te kijken en dus de investeringen in de
gasinfrastructuur af te stemmen op Europees niveau. Om dan
een volledige analyse van de economische effecten te kunnen
maken, moeten ook de achterliggende waardeketens en hun
organisatie geanalyseerd worden.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteurs