Gedeelde verantwoordelijkheid
Om het beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen terug te dringen hebben kabinet en parlement
de collectief geregelde uitkeringen voor toekomstige
arbeidsongeschikten teruggebracht van 70% van het
laatst verdiende loon tot een minimum niveau. Minister-president Lubbers heeft enkele malen grommend
laten weten dat het niet de bedoeling is dat een aanvulling op de WAO-uitkering tot het oude niveau
alsnog via cao-onderhandelingen collectief wordt
geregeld. Dat zou de effectiviteit van de maatregel
aantasten en bovendien de loonkosten kunnen opdrijven. Is het inderdaad onmogelijk om het WAOgat te dichten en tegelijkertijd het beroep op arbeidsongeschiktheidsregelingen een halt toe te roepea’
De arbeidsongeschiktheidspremies worden op
omslagbasis door werknemers betaalt. Het is een collectieve regeling gebaseerd op solidariteit van werkenden met niet-werkenden. Zoals bekend is deze
solidariteit misbruikt. Door de relatief hoge uitkeringen was het verleidelijk om iemand die het werk
niet meer aan kon te laten afvloeien in plaats van
hem aan passende arbeid te helpen. Echter, niet alleen door het misbruik, maar eerder door het ontbreken van een effectieve aanpak van het uit de hand
lopende arbeidsongeschiktheidsvolume, is een verworven recht op compensatie van inkomstenderving
eenzijdig verbeurd verklaard: de uitkeringen werden
los gekoppeld van het laatst verdiende loon1.
Vanuit sociaal oogpunt is het alleszins te rechtvaardigen, dat vakbonden streven naar reparatie van
het WAO-gat. Bij het zoeken naar een passende aanvullende verzekering is de kans echter levensgroot
dat de nagestreefde prikkel ter voorkoming van arbeidsongeschiktheid verloren gaat. Zeker van een
compenserende regeling op bedrijfstakniveau zal
nauwelijks een stimulans uitgaan tot verbetering van
de werkomstandigheden. De oude situatie wordt
hersteld, maar op een dure wijze. Voorlopig kan de
WAO-premie immers nauwelijks dalen omdat de inkomens van de bestaande WAO-ers op peil moeten
blijven.
Alom wordt gepleit voor een regeling op ondernemingsniveau. Daar ontstaan de problemen, en op
dat niveau kunnen de werknemers het best door een
gezamenlijke inspanning verbetering van de werkomstandigheden of doorstroom naar passende functies bewerkstelligen, zo luidt de gedachte. Vanuit
verzekeringsoogpunt komen echter alleen grote ondernemingen voor een bedrijfsoplossing in aanmerking. Voor de kleine moet dan alsnog een sectoroplossing worden gevonden, al dan niet in combinatie
met een regionale aanpak. Voorts valt te betwijfelen
of een oplopende aanvullende premie (momenteel
ca. 1% van de loonsom) wel voldoende is om werknemers tot actie aan te zetten. Daarnaast zijn werknemers niet altijd in staat om de werkomstandigheden
te be’invloeden, zij zijn daarvoor afhankelijk van de
werkgevers.
ESB 10-3-1993
Voor de oplossing van de WAO-problematiek is
de actieve betrokkenheid van werkgevers derhalve
essentieel. Zij zijn immers mede verantwoordelijk
voor de omstandigheden die kunnen leiden tot arbeidsongeschiktheid. Momenteel kennen de werkgevers een bonus/malusregeling, maar dit instrument
is tamelijk bot. Uitstoot van een werknemer in de
WAO wordt gestraft met een forse eenmalige boete.
Het is veel beter om werkgevers permanent te confronteren met de risico’s en kosten van arbeidsongeschiktheid. Enkele grote ondememingen hebben
voorgesteld om de nieuwe WAO-uitkering aan te vullen tot bij voorbeeld 60% van laatst verdiende loon,
onder gelijktijdige verlaging van de 100%-uitkering
bij ziekte. Deze werkgevers erkennen daarmee beroepsrisico’s, maar spreken werknemers tegelijkertijd aan op hun verantwoordelijkheid ter voorkoming van ziekte. Dit voorstel lijkt economisch
doelmatig, al zullen werknemers het verlies van inkomsten tijdens ziekte waarschijnlijk als een nieuw
drama ervaren.
Het introduceren van de kosten van ziekte
brengt aan het licht dat de aanpak van arbeidsongeschiktheid niet pas bij de uitkeringen, maar al in een
eerder stadium moet plaatsvinden. Preventieve maatregelen die een beroep doen op alle betrokken partijen, zoals de verlenging van de ziektewetperiode2,
kunnen ervoor zorgen dat allerlei soms moeilijk bespreekbare factoren als de stijl van leidinggeven, de
organisatie van het werk, scholing en de benutting
van capaciteiten van werknemers aan de orde komen, voordat men in de WAO-val terecht komt. Ook
uitvoerende instanties krijgen dan meer kans om een
advisererHe rol te vervullen. Hoewel deze maatregelen duidelijk niet financieel van aard zijn, lijken financiele prikkels paradoxaal genoeg onmisbaar om
ze bespreekbaar te maken.
Door de verlaging van de WAO-uitkering betalen
werknemers die daar daar part noch deel aan hebben gehad, het gelag voor het uit de hand gelopen
arbeidsongeschiktheidsvraagstuk. Het is legitiem dat
zij hun toekomstige inkomenspositie trachten veilig
te stellen. Hoe verder zij daar echter in gaan, hoe
krachtelozer de kabinetsmaatregel dreigt te worden.
Hoe meer men daarentegen van de oplossing van de
WAO-problematiek een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgevers, werknemers en uitvoerende
instanties weet te maken, des te minder zorgen Lubbers zich hoeft te maken dat de effectiviteit van zijn
WAO-beleid wordt ondermijnd.
T.P. van Walderveen
1. B.M.S. van Praag, Een Hollands drama, ESB, 3 februari
1993, biz. 99.
2. A.L. Lie A Njoek e.a., Een alternatief voor terugdringing
van arbeidsongeschiktheid, ESB, 13 januari 1993, biz. 40-42.