Garen spinnen bij wol
Aute ur(s ):
Reitsma, A. (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4253, pagina 345, 28 april 2000 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
“Beleggers willen geld na debâcle” zo meldde nrc Handelsblad op 5 april, inzake World Online. Wie de gang van zaken rond de
beursgang van WOL heeft gevolgd, kan daar enig begrip voor opbrengen. Maar wat zijn de mogelijke gevolgen als de claim wordt
toegewezen?
Eerst nog eens de gang van zaken. Meteen al op de dag van uitgifte op 17 maart daalde, na een aanvankelijke spurt, het bijna twintig keer
overtekende aandeel van World Online terug tot de uitgiftekoers. In de dagen daarna zette de daling door. Deze aanvankelijke daling was
deels het gevolg van een afnemende euforie rond internetbedrijven en van rationeel handelen van beleggers: velen wilden meteen na de
beursgang profiteren van de vraaghype en verkochten hun aandeel om de winst te incasseren.
Wat toen nog niemand wist was dat een beperkt deel van de verkopen werd gedaan door Baystar. Aan dat bedrijf verkocht topvrouw
Brink in december ruim tien miljoen aandelen. Anders dan een tweetal andere kopers verplichtte Baystar zich niet tot een ‘lock-up’: een
afspraak om gedurende de eerste maanden geen aandelen te verkopen. Brink sprak af dat zij van de winst bij eventuele verkoop de helft
zou ontvangen. Direct nadat dit nieuws op 22 maart bekend werd, kelderde de koers met vijftig procent. Dat vergrootte uiteraard de
verliezen bij beleggers.
Alhoewel in het prospectus melding werd gemaakt van aandelen die “transferred” waren, en van het feit dat Brink zou delen in de winst
van verkoop daarvan, en hoewel tevens informatie was opgenomen over de koersen van 0,8 en 2 euro waarvoor eerder aandelen van de
hand gingen, voelden beleggers zich misleid. Ze wilden weten tegen welke prijs de aandelen aan Baystar waren verkocht. Toen duidelijk
werd dat die prijs zes euro was, dreigden ze met claims. Was deze informatie van tevoren beschikbaar geweest, dan hadden ze nooit voor
43 euro de aandelen gekocht. En hadden ze geen of minder schade geleden. Een drietal advocatenkantoren en de Vereniging voor
Effectenbezitters, roken geld. Een deel claimde vergoeding voor de hele koersdaling in de eerste twee weken.
Moet die claim worden toegewezen? Een goed rechtssyteem legt risico’s bij degene die dat risico met de minste kosten had kunnen
voorkomen. Bovendien dwingt het, in een typisch bilateraal geval als dat van een contract tot aankoop, beide partijen tot het nemen van
voorzorg om de transactie tot een succes te maken.
Veronderstel nu dat de rechter bepaalt dat het bedrag van zes euro in het prospectus had moeten worden gemeld. Duidelijk is dat dit met
weinig kosten aan de kant van de emittent had kunnen gebeuren. Maar was dan de schade uitgebleven? Of is de hoge uitgiftekoers, en
de schade door de daling direct daarna, primair toe te schrijven aan de overspannen verwachtingen ten aanzien van internetfondsen?
De wel gepubliceerde, nog lagere, prijzen van eerdere transacties brachten beleggers niet tot andere verwachtingen en wendden evenmin
de overtekening op het aandeel af. Het is dan ook moeilijk vol te houden dat beleggers met de extra informatie het aandeel niet zouden
hebben gekocht. Waarschijnlijk rekende menigeen op de hooggespannen verwachtingen van andere kopers. Daarmee is ook
twijfelachtig of vermelding van de zes euro, de schade had kunnen voorkomen. De vraag is dan ook of hiervoor vergoeding moet worden
toegewezen.
Hetzelfde geldt voor de schade die meteen in het begin na de beursgang is geleden. Hadden Brink cum suis een voorschot moeten
nemen op het omslaande beurssentiment door geen juichende reclamecampagne te voeren en had vermelding van de betaalde zes euro
het rationeel handelen van beleggers beïnvloed? Het lijkt niet waarschijnlijk.
Wordt de claim voor dit type schade toegewezen dan kan een ongewenst gevolg zijn dat bedrijven huiveriger worden naar de beurs te
gaan. Of dat ze zich, zoals in de VS, massaal verzekeren tegen claims, waardoor het disciplinerende effect ervan weer wordt tenietgedaan.
Toewijzing heeft echter meer gevolgen. Het impliceert dat beleggers geen schade meer kunnen lijden bij aandelenaankoop. Zo’n
toewijzing is vergelijkbaar met risico-aansprakelijkheid bij de verkoper. Uit de rechtseconomie is bekend dat in bilaterale gevallen, deze
vorm van aansprakelijkheid, zonder beroep op eigen schuld, doorgaans tot suboptimale uitkomsten leidt. In dit geval dwingt
schadeloosstelling wellicht de verkoper tot het opnemen van meer informatie, maar tegelijkertijd kan zo’n bepaling de prikkel voor
beleggers om zichzelf goed te informeren, ondergraven. Reeds nu kijkt niemand het hele prospectus nauwkeurig door. Bij
schadeloosstelling kunnen de verwachtingen nog verder buiten proportie raken, beleggers nog eerder tot aankoop overgaan en is
allerminst zeker of er dan minder schade optreedt.
Alleen als het betrachten van zorg door de beleggers zeer kostbaar was geweest, geldt de bevinding uit de rechtseconomie niet. Dat lijkt
hier niet het geval: een telefoontje naar de begeleidende banken of een terughoudender opstelling bij aankoop, vormde een goedkope
mogelijheid om de schade te beperken.
Hoezeer dus ook het sentiment naar veroordeling van Brink en de betrokkenen neigt, al te makkelijke toewijzing van de claim aan
beleggers is onwenselijk. Het was netjes geweest als Brink haar aandeel niet had verkocht aan een maatschappij die zich niet aan de lock up wilde houden. Dat had de koersdaling achteraf mogelijk beperkter kunnen houden. Het vergt echter een heel goede rechter om dit
effect op de koers te kunnen isoleren.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)
Auteur
Categorieën