Ga direct naar de content

Financiering van de sociale zekerheid; enige kwantitatieve aspecten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 10 1985

Fisconomie

^v

Financiering van de sociale
zekerheid; enige kwantitatieve
aspecten
DRS. P. KAVELAARS

Inleiding
Het stelsel van sociale zekerheid staat
onder druk, met name ten gevolge van de
economische recessie. Verbazingwekkend
is dat allerminst, wanneer – zoals onder
andere in Nederland – de financiering in
hoofdzaak geschiedt via een omslagstelsel
(,,pay-as-you-go financing”). Immers, op
het moment dat, ten tijde van een economische inzinking, het beroep op het stelsel
toeneemt (de uitkeringskant komt onder
druk te staan), zal veelal eveneens het
draagvlak voor de financiering worden
aangetast. Een groter beroep op het stelsel
gaat derhalve gepaard met een smallere financieringsbasis, hetgeen impliceert dat of
wel het uitkeringsniveau moet worden verlaagd, dan wel de premies moeten bijgesteld, dan wel de financiering mede via een
andere weg (algemene middelen) dient te
geschieden. In het hiernavolgende blijft de
uitkeringskant buiten beschouwing; we
richten ons op de financieringszijde.
In het ,,pay-as-you-go”-systeem worden de uitkeringen gefinancierd uit de lopende inkomsten. Deze lopende inkomsten
zijn opgebouwd uit premies ten laste van
werkgevers enerzijds en werknemers anderzijds, terwijl daarnaast de overheid
veelal nog een bijdrage levert die wordt gefinancierd uit de algemene middelen (belastingen). Per saldo drukken de premies
en belastingen gezamenlijk toch steeds op
de inkomensgenieters. Dit geldt niet alleen
macro-economisch, doch ook micro-economisch en met name voor de volksverzekeringen. Albregtse heeft in ESB van 28
maart 1984 aan deze en andere economische aspecten aandacht besteed 1); zijn belangrijkste conclusie is dat de economische
effecten van de premieheffing sociale verzekeringen nog onduidelijk zijn. Een nauwere band tussen premieheffing en inkomstenbelastingheffing (door fiscalisering van de premies) is, althans vanuit een
economisch gezichtpunt, nog niet duidelijk te beoordelen.
In het hierna volgende zullen met name
kwantitatieve aspecten aan de orde worden
gesteld die samenhangen met een integratie
of coordinatie van premieheffing en belastingheffing. Eerst volgt een summier
716

overzicht van de positief-rechtelijke samenhang tussen de premieheffing volksverzekeringen enerzijds en de inkomstenbelasting anderzijds 2). Vervolgens zal
aandacht worden geschonken aan de
kwantitatieve plaats van het sociale stelsel
in samenhang met het belastingstelsel,
waarbij eerst de Nederlandse situatie
wordt geschetst, daarna een internationale
vergelijking wordt gemaakt, en ten slotte
wordt stil gestaan bij enkele Amerikaanse
voorspellingen die betrekking hebben op
de toekomstige kwantitatieve ontwikkelingen in de sociale zekerheid en die nopen tot
een herbezinning op de financieringswijze.

1. subject. Voor de volksverzekeringen is
de premieplichtige heffingssubject.
Het begrip premieplichtige is gekoppeld aan het begrip verzekerde. Op enkele uitzonderingen na is het begrip
verzekerde identiek aan het begrip belastingplichtige voor de inkomstenbelasting;
2. object. Het premie-inkomen fungeert
als heffingsgrondslag voor de volksverzekeringen. Op een drietal ondergeschikte inkomensbestanddelen na is het
identiek aan het belastbare inkomen;
3. heffingssysteem. Het heffingssysteem
voor de premieheffing is op een kleine
uitzondering na identiek aan dat voor
de loon- en inkomstenbelasting; beide
worden in hoofdzaak geheven bij wege
van aanslag en bij wege van afdracht
op aangifte;
4. uitvoering. Voor beide ligt de uitvoering in handen van de belastingdienst;
5. beroepsgang. De beroepsgang voor de
premieheffing sluit in overwegende
mate aan bij de fiscale beroepsgang.
Betreft het geschil zowel de inkomstenbelasting als de premieheffing dan
wordt slechts een procedure gevoerd
namelijk in de belastingheffing;
6. lastendruk. Doordat beide systemen in
hoofdlijnen vrijwel identiek zijn leidt
dat ertoe dat (ook) op micro-niveau
veelal geen onderscheid wordt gemaakt
tussen de belasting- en premiedruk
doch dat ze gezamenlijk worden beoordeeld.
Uitgaven voor sociale zekerheid

Premieheffing volksverzekeringen en de
heffing van inkomstenbelasting
De samenhang tussen het belastingsysteem en de premieheffing is recent uitdrukkelijk voor het voetlicht getreden bij de individualisering van de premieheffing volksverzekeringen die op 1 januari jongstleden
van kracht is geworden 3). Door deze individualisering kon zich in de sfeer van de
AAW, AKW, en AWBZ een structurele
verhoging voordoen van de premielast.
Voor de niet-ondernemers werd een overgangsmaatregel getroffen, waardoor in de
eerste 3 jaar deze hogere premiedruk gedeeltelijk is gemitigeerd. Voor de ondernemers is evenwel in de sfeer van de inkomstenbelasting verlichting gegeven, namelijk door een verhoging van de zelfstandigenaftrek (een aftrekpost op het inkomen, die afneemt naarmate het inkomen
toeneemt) 4).
Ook op een meer micro-niveau blijkt er
een nauwe relatie te zijn tussen het stelsel
van sociale zekerheid en het belastingstelsel, althans wanneer men zich beperkt tot
de premieheffing volksverzekeringen. De
financiering van de werknemersverzekeringen en de sociale voorzieningen loopt
niet langs vergelijkbare wegen, vandaar
dat die buiten beschouwing blijven 5). De
premieheffing volksverzekeringen (AOW,
AWW, AAW, AKW en AWBZ) sluit op
een aantal punten nauw aan bij de heffing
van loon- en inkomstenbelasting 6). Globaal zijn dat de volgende:

Het beslag dat de uitgaven voor de sociale zekerheid op de beschikbare middelen
legt is door de tijd heen geleidelijk toegenomen. Aanvankelijk werd die ontwikkeling
vooral veroorzaakt door de wenselijkheid
van een zo compleet mogelijk pakket van
sociale tegemoetkomingen, hetgeen resulteerde in een breed scala van voorzieningen
die ieder op de een of andere wijze moesten
worden gefinancierd. Met de invoering van
de AAW in 1976 was het sociaal-zeker-

1) D.A. Albregtse, Fiscalisering van sociale premies, ESB, 28 maart 1984, biz. 308-310.
2) Zie voor een uitgebreider overzicht o.a.:
L.G.M. Stevens, Premieheffing volksverzekeringen: wat is dat voor belasting?, Naamloze
Vennootschap, september/oktober 1984, biz.
185-191.

3) Wet van 6 december 1984, Stb. 622; wetsvoorstel 18625.

4) Voor een uitgebreider, meer technisch commemaar wordt verwezen naar: H.C. van den
Heuvel en J.C. de Zeeuw, Individualisering pre-

mieheffing volksverzekeringen, Weekblad voor
Fiscaal Recht, 20 december 1984, biz.
1637-1660.
5) In de door het FNV uitgebrachte nota Financieringsgrondslag voor de sociale zekerheid, augustus 1984, wordt b.v. aandacht besteed aan de
werknemersverzekeringen.
6) Voor de premieheffing AAW, AKW en
AWBZ gelden deze overeenkomsten in mindere
mate. Het navolgende is voor deze drie volksverzekeringen dan ook niet onverkort van toepassing.

Tabel 1. Uitgavenontwikkeling van de sociale zekerheid, in mln. gld. a)
1950

1955

1960

1965

1970

1975

976
220

1.739

3.491
480
3.971

8.183
703
8.886

17.488
1.574

41.718
7.234

1.196

351
2.090

7,0

7,6

10,3

9,2

Verzekeringen b)

Voorzieningen c)
Totaal

1980

19.062 48.952

1981

1982

1983

73.397 78.419 83.549 84.469
11.517 14.210 18.443 21.987
84.914 92.629 101.992 106.456

In procenten van het
netto nationale
inkomen

18,1

25,9

28,0

29,3

31,0

31,6

a) Exclusief pensioenregelingen en regelingen voor overheidspersoneel.
b) Onder de sociale verzekeringen vallen de uitgaven i.v.m. ouderdom, nabestaanden, kinderen, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, loonderving door ziekte en ziektekosten.
c. Hieronder vallen (complementaire) uitgaven i.v.m. ouderdom, kinderen, werkloosheid, sociale werkvoorzieningen, bijstand (exclusief RWW), BKR, gezinshulp enz, en uitkeringen t.g.v. oorlogshandelingen.

heidsstelsel na 75 jaar 7) in feite 8)

compleet.
Tegelijkertijd met de voltooiing van het
gebouw van de sociale zekerheid, leidde
een andere factor — de economische recessie en het daaruit voortvloeiende toenemend beroep op de sociale voorzieningen
— ertoe dat aan de groei van de sociale
lasten geen halt werd toegeroepen. In tegendeel, de kosten van het voorzieningenpakket legden een steeds groter beslag op
het nationaal inkomen. G/oftaa/gesproken
werd hierop in eerste instantie gereageerd
door verhoging van de premies en belastingen, in tweede instantie door een volumebeleid te voeren en ten slotte door het verlagen van de uitkeringen.
In label 1 is een overzicht gegeven van de
ontwikkeling van de uitgaven voor de sociale zekerheid sinds 1950 9). In de andere
EG-landen en in de Verenigde Staten is een
zelfde ontwikkeling waar te nemen.

via rijksbijdragen enerzijds en rechtstreekse overheidsfinanciering anderzijds. In label 2 is een overzicht gegeven van de financieringsbronnen voor het jaar 1983.
Is de totale druk in 1983 32,7%, in 1960
was dit nog 10,1% waarvan 1,6% via de algemene middelen en 8,5% door premieheffing. De totale financieringslast bedroeg
toen ruim f.3,9 mrd. Hel blijkl dat het
aandeel van de algmene middelen in de financiering van de sociale-zekerheidsuilgaven in de periode 1960-1983 is toegeno-

label 2 als totaal van werkgevers- en werknemerspremies is vermeld. De in die label
als algemene middelen aangeduide categoric is bij de berekening van de collectievelastendruk ondergebracht bij de belaslingdruk. In label 3 is een overzichl gegeven
van de onlwikkeling van de colleclievelaslendruk sinds 1975.

Deze samenvoeging van belasling- en
premiedruk (voor hel eersl als zodanig vermeld in de Miljoenennota 1984) biedl een

veel beler handval bij de beleidsbepaling
dan de belastingdruk alleen. Immers, beide
geven le zamen aan hoe hoog het beslag op
het nalionaal inkomen is. Uit de label
blijkl dal, lerwijl de belastingcomponenl
reeds een dalende lendens heefl ingezel

(vanaf 1981), de premiedruk pas enkele jaren laler (1984) over hel hooglepunl heen
lijkl le zijn.

Internationale situatie
Ook inlernalionaal wordt de gedragslijn
gevolgd (OECD) waarbij belasting- en premiedruk worden samengenomen, helgeen
de mogelijkheid biedl een zinvolle landenvergelijking te maken. Immers, de wijze

men van 15% tot 24%, terwijl het aandeel

van financiering van de sociale zekerheid

van de premieheffing derhalve terugliep
van 85% tot 76%. Er is, althans in de betreffende periode, een duidelijke tendens
tot fiscalisering van de sociale zekerheid

verschill van land lol land: worden de
lasten leweeggebracht door hel socialezekerheidsslelsel, grolendeels gefinancierd
door middel van premieheffing dan is (celeris paribus), de belastingdruk relalief
laag; helzelfde geldl mutatis mutandis in
de omgekeerde situalie. Wil men aan de
andere kanl in inlernalionaal verband alleen de sociale-zekerheidsslelsels vergelijken dan moel sleeds mede worden beoordeeld in hoeverre de daarmee gepaard

Deze rubriek wordt verzorgd door het

Fiscaal-Economisch Instituut
van de Erasmus Universiteit Rotterdam

gaande uitgaven uit de belaslingheffing

Financiering

Situatie in Nederland
Het probleem bij het hoge niveau van sociale uitgaven is vanzelfsprekend de financiering. De financiering van de sociale-zekerheidsuitgaven loopt in hoofdzaak langs
twee wegen, namelijk via premieheffing en
bijdragen uit de algemene middelen. Voor
beide categorieen kan nog een nader ondersheid worden aangebracht; de premieheffing geschiedt van werkgevers en werknemers gezamenlijk, waarbij de verdeling
per verzekering verschilt, terwijl de financiering uit de algemene middelen kan lopen

waarneembaar, althans bij een macro-economische benadering. De financiering van
de sociale zekerheid via de algemene middelen impliceert immers financiering uit de
belastingopbrengsten. Onder andere blijkt
hieruit dat de financiering van de sociale
zekerheid niet zonder meer los kan worden
gezien van de heffing van belastingen.
Deze samenhang blijkt ook bij een benadering via een wat andere invalshoek, namelijk wanneer we de collectieve-lastendruk in ogenschouw nemen; daarbij immers zijn premie- en belastingdruk samengevoegd. De premiedruk wordt dan aangemerkt overeenkomstig hetgeen hiervoor in

Premies

absoluut

relatief

109.349

32,7

werkgevers werknemers

95,8%, lerwijl Portugal mel 3,2% de ge-

ringsle bijdrage uil de algemene middelen
aan de financiering leverl. In de Ooslbloklanden was de Bulgaarse overheidsbijdra-

Tabel 2. Financiering van de sociale zekerheid in 1983, in mln. gld.
Totaal

zijn gefinancierd. In een in 1984 gepubliceerd onderzoek van de ILO 10) is daarloe
een aanzel gegeven. In het rapport wordl
zowel voor OECD-landen, als voor de EGlanden en een aantal Oostbloklanden een
overzichl gegeven van de verschillende financieringsbronnen van de sociale zekerheid. In label 4 is daarvan een samenvalting opgenomen waarin een vergelijking
wordt gemaakt lussen de gemiddelden van
de OECD-landen en de Ooslbloklanden.
Een nadere uitsplitsing van de OECDlanden leerl dal in Nieuw-Zeeland de overheid de hoogsle bijdrage leverl, namelijk

Algemene middelen
totaal

rijksbijdrage rechtstreeks

totaal

7) De eerste sociale verzekering in Nederland

was de Ongevallenwet van 1901.
31.703

5 1 .228

82.931
(24,8)

3.679

22.739

26.418
(7,9)

8) Nadien is de invoering van een algemene

volksverzekering tegen ziektekosten nog wel aan
de orde gesteld, doch dit voorstel impliceert in

Tabel 3. Collectieve-lastendruk
1975

Belastingdruk
Premiedruk

Totaal a)

1980

1981

1982

1983

1984

1985

30,5
20,4
50,9

30,7
20,2
50,9

29,6
20,9
50,5

29,2
22,1
51,3

28,8
24,7
53,5

28,4
23,4
51,8

27,9
22,3
49,2

a) Excl. niet-belastingmiddelen.

ESB 17-7-1985

feite niet meer dan een integratie van de bestaande regelingen op dat gebied. Hetzelfde kan worden gezegd van de voorstellen van een algemene
werkloosheidsvoorziening.
9) Ontleend aan de Financiele nota sociale zekerheid, 1985, Tweede Kamer, zitting 19841985, 18 612, nrs. 1 en 2, biz. 91-93.
10) ILO, Financing social security: the options;
an international analysis, Geneve, 1984.
717

Tabel 4. Gemiddelde procentuele aandelen van financieringsbronnen van sociale zekerheid in OECD en Oostbloklanden in 1977
Totaal

Verzekerden Werkgevers

Overheid

Kapitaal-

Overige

inkomen
OECD
Ooslbloklanden

100
100

23,3
7,9

40,8
44,5

30,4
45,9

4,2
—

1,3
1,7

Tabel 5. Financieringsmiddelen van de sociale zekerheid voor het jaar 1977 in de EG,
gesplitst over ,,social insurance (SI), social security (SS) en social protection (SP)”
Land

Categoric

Werkgevers

Verzekerden

Overheids-

Overige

bijdragen
Belgie

Denemarken

SI
SS
SP

43,1
41,7
41,7
3,4
5,5
11,3
39,6
41,4
41,8
47,1
29,5
35,2
65,4
55,7
57,9
30,3
25,3
25,6
65,3
61,2
68,3
35,6
38,8
36,9
36,3
38,2
39,2
40,7
37,5
39,8

SI
SS

SP
Duitsland

SI

SS
SP
Engeland

SI

SS

SP
Frankrijk

lerland
Italic

SI
SS
SP
SI
SS
SP
SI
SS

SP
Luxemburg

SI
SS
SP

Nederland

SI

EG (gemid.)

SS
SP
SI
SS
SP

20,8
18,1
18,6
2,6
1,4
1,8
38,3
29,5
28,4
30,7
17,7

15,7
23,9
19,4
21,0
16,4
11,4
11,4

15,8
13,5
10,4
29,0

25,6
24,6
44,1
35,7

32,5
24,6
19,1
18,2

3,4

32,7
35,3
33,8
90,9
91,4

4,9

5,9
3,1
1,7
3,6
2,3
3,0
4,2
2,9
2,3
8,4

83,3
19,8
26,4
25,6
19,3
50,5
40,7
8,7
23,2
17,7
52,8
60,8
60,5
14,4
21,2
17,7
22,1
24,8
30,9
14,6
18,0
18,4
30,6
39,1
36,5

2,0
1,7
3,4

0,5
2,5

0,8
4,5
4,1

3,6
13,3
10,8
7,6
5,0
8,1
9,9
4,1

4,3
5,5

Tabel 6. Lange-termijnvooruitzichten voor de Amerikaanse oudedagsvoorziening (alter-

natief III is buiten beschouwing gebleven)
Uitgaven als
percentage van

Premiepercentage

Verschil

loonsom
(1)

Jaar

(2)

(2)-(l)

I

1990
2000
2010
2015
2020
2030
2040
2050

8,74

9,72

8,26

9,54
10,70
12,34
14,56
19,01
21,15
22,57

I

II

8,47

9,26
10,31
11,58
10,67
10,09

10,20
10,20
10,20
10,20
10,20
10,20
10,20
10,20

1,46
1,94
1,73
0,94
-0,1!
-1,38
-0,47
0,11

Ook uit deze statistische informatie

blijkt hel belang van hel gezamenlijk beschouwen van de belasling- en premiedruk. Een afzonderlijke analyse van elk
lijkl zinloos.

Toekomstige ontwikkelingen
De hiervoor vermelde cijfers wijzen op
een min of meer continue stijging van de
laslen aangewend len behoeve van de sociale zekerheid in de loop van de tijd. De
vraag is in hoeverre deze ontwikkeling kan

en zal doorgaan. Voor Nederland worden
regelmatig voorspellingen en berekeningen
gemaakt, doch deze reiken niet veel verder
dan enkele jaren. In de Verenigde Stalen
zijn schattingen gemaakt die echter een
aanzienlijk langere periode belreffen, namelijk lot 2055. Vanzelfsprekend zijn deze
schaltingen gezien de in ogenschouw genomen periode arbitrair; loch kunnen ze een
indicatie geven van de te verwachten oniwikkelingen onder verschillende omslandigheden, helgeen de mogelijkheid openl
polenliele beleidsallernatieven te ontwikkelen.
In 1979 werd door de Board of Trustees
van de Federal Old-Age Survivors Insurance and Disability Insurance Trusts
Funds in het jaarverslag een schatting gemaakt van de le verwachlen uitgaven voor
sociale zekerheid, onder drie alternalieve
scenario’s: optimistisch, normaal en pessimistisch. De variabelen bij deze stelsels
waren onder meer demografische facloren, arbeidsparticipatie en economische

facloren als reeel loon, prijsonlwikkeling,
interestvoet en graad van werkloosheid.
Uil onderstaande label blijkl de onlwikkeling op basis van de drie allernalieven. Alleen wanneer de meesl oplimislische varianl zich zou voordoen blijkt de financiering praklisch geen problemen op le leveren. In de andere varianlen ontstaan lekorten van resp. 28% en 56% van de tolale uilgaven in 2055. Zie voor een complect over-

II
0,48

0,66
– 0,50
– 2,14
– 4,36
– 8,81
– 10,95
-12,37

zicht label 6; hierin zijn alleen cijfers opgenomen voor zover het betreft de oudedagsvoorziening. Arbeidsongeschiktheids- en
ziekle (kosten)voorzieningen zijn buiten
beschouwing gelalen.
Aan deze schattingen liggen de veronderslellingen zoals aangegeven in label 7 ten
grondslag.

Bron: Social Security Administration.

Tabel 7. Veronderstellingen bij varianten
ge het geringste (22,3%) en die van
Tsjecho-Slowakije het hoogste (96,5%).
Voor de landen van de EG is daarnaast
nog een onderverdeling gemaakt naar drie
verschillende vormen van sociale zekerheid, namelijk ,,social insurance”,,,social

security” en ,,social protection”. Deze indeling stemt, grosso modo, overeen met
het onderscheid sociale verzekeringen, sociale verzekeringen en voorzieningen alsmede sociale zekerheid inclusief afgeleide
voorzieningen zoals pensioenen enz. In label 5 is een samenvattend overzicht opgenomen.

Enkele algemene conclusies die uit de label getrokken kunnen worden zijn:
718

in vrijwel alle landen worden de sociale
voorzieningen mel name gefinancierd
uil de algemene middelen;
de laslen van secundaire sociale voorzieningen (pensioenen enz.) worden

mel name gedragen door de werkgevers;
de lasten voor de sociale verzekeringen
drukken zwaarder op de werkgevers
dan op de werknemers (eventuele afwenleling is buiten beschouwing gelaten);
financiering van de sociale zekerheid
uil de algemene middelen beslaal in de
EG-landen ongeveer 40% van de lolale
lasten.

op lange termijn
2006 en verder

1980
I

Groei produktiviteit
Werkloosheidsniveau
Inflatie

II

III

0,6

2,9

2,4

1,9

6,2
15,0

4,0
3,0

5,0
4,0

6,0

2.500

2.100

1.500

7,2

6,9

6,0

Geboortencijfer a] 1.809
Sterftecijfer

7,7

6,0

a) Aantal geborenen per 1000 vrouwen over gehele
leven.
Bron: Social Security Administration.

De factor die op lange termijn de grootste onzekerheid met zich mee brengt is het
geboortencijfer. Het probleem daarbij is
dat deze grootheid een van de belangrijkste
determinanten is van de noodzakelijke omvang van het voorzieningenpakket ten behoeve van een oudedagsvoorziening, te zamen met het sterftecijfer.
Musgrave heeft, uitgaande van de cijfers
in label 6, onderzocht of alternatieve financieringssystemen er niet toe kunnen
bijdragen dat het sociale-zekerheidsstelsel
beter in staat is veranderingen en flucluaties op te vangen 11). Het zowel in de Verenigde Staten als in Nederland gehanteerde ,,pay-as-you-go”-financieringssysteem
biedt daar, althans in de huidige vorm,
weinig mogelijkheden toe. Een financieringssysteem op basis van fondsvorming
zou dergelijke veranderingen veel beter
kunnen opvangen. De voornaamste overwegingen in de Verenigde Staten ten tijde
van de invoering van het sociale-zekerheidsstelsel af te zien van fondsfinanciering waren:
– het zou een uitsluiting van degenen die
toen 65 jaar of ouder waren, met zich
mee brengen;
— het is onwenselijk in verband met de
stabilise! iepolitiek.

vroegere inkomsten: premies worden daaraan aangepast;
c. premies vast percentage van inkomen: uitkeringen worden daaraan
aangepast;
d. idem als b, doch nu is rekening gehouden met reele welvaartsslijgingen (toename produktiviteit);
e. vaste verhouding tussen uitkeringsniveau en inkomensniveau: hieraan
worden premies en uitkeringen aangepast.

De essentiele verschillen tussen de varianten van het ,,pay-as-you-go”-stelsel zijn
voornamelijk gelegen in de verdeling van
de risico’s ten gevolge van wijzigingen in
de economische groeivoet, de produktiviteit en het geboorten- en het sterftecijfer.
Voor elk van de varianten zijn de globale
effecten berekend van een wijziging in de
produktiviteit en de bevolkingsomvang.
Het resultaat is weergegeven in label 8.
Het blijkt dat de variant waarbij er een
vaste verhouding tussen het niveau van het
inkomen en het niveau van de uitkering
beslaal de minsle negalieve effeclen
oproept. Daarnaast is er sprake van een redelijke verdeling van de risico’s met betrekking lot veranderingen in produktiviteit en bevolkingsomvang over premiebetalers en uitkeringsgerechtigden en wordl
er automatisch rekening gehouden mel inflatie-ontwikkeling. Ook onder deze variant blijft het tekort nog groeien maar minder dan bij handhaving van het oude systeem. Hel verdienl aanbeveling een dergelijke exercilie ook eens op de Nederlandse
silualie toe te passen.

Niet alleen in Nederland en de Verenigde
Staten is uiteindelijk gekozen voor een
,,pay-as-you-go”-systeem, doch in het
overgrote deel van de wereld. Naar het mij
voorkomt is daarmee een van de kenmerken van hetgeen in het algemeen als verzekering wordt aangemerkt, aan het stelsel
ontnomen.
Musgrave heeft bezien of alternatieven

grote verschillen voor mel belrekking lol
de verhouding lussen belasling- en premiegelden. Een (inler)nalionale analyse is niel
zinvol zonder le bezien in hoeverre die algemene middelen onderdeel uitmaken van

de financiering. De ILO heeft een eersle
aanzet gegeven tol een dergelijke iniegrale
benadering.
Ook in Nederland loopl de financiering
in beginsel langs voornoemde iwee wegen,
zodal ook hier een aanpak noodzakelijk is
die beide in de beschouwingen belrekt. Te
zamen met micro-economische en posiliefrechtelijke samenhangen tussen beide stelsels kan daarom gepleil worden voor een
nauwere en belere afslemming lussen de
premieheffing volksverzekering en de in-

komslenbelaslingheffing.
Een ander aspecl — de keuze van hel financieringssysteem (..pay-as-you-go” versus ,,fundfinancing”) — verdient naar ik
meen meer aandacht. Vooral len aanzien
van de onlwikkeling op lange lermijn kan
hel aanbevelenswaardig zijn te bezien in
hoeverre een kapitaalsdekkingsslelsel tot
gunstiger resultaten kan leiden.
P. Kavelaars
11) R.A. Musgrave, A reappraisal of social security Financing, in: F. Skidmore (red.), Social

security financing, Massachusetts Institute of
Technology, 1981, biz. 89-127.

12) R.A. Musgrave, op. cit., biz. 97.

voor het huidige financieringsstelsel tot

een minder zorgelijke toekomst zouden
kunnen leiden. Hij onderscheidt daarbij de
volgende varianten 12):
1. ,,fundfinancing”: terugkeer naar de
verzekeringsgedachte, waarbij ieder
z’n eigen pensioen opbouwt;
2. „pay-as-you-go financing”:
a. ad-hoc-voorzieningen: de kiezers
beslissen periodiek over het niveau
van de oudedagsuitkeringen;
b. uitkeringen vaste percentage van

Slot

Het sociale-zekerheidsstelsel roept knelpunten op ler zake van de financiering. In
de afgelopen decennia is een loenemend

deel van de nationale middelen aangewend
om de uitgaven die uit het stelsel voortvlpeien te kunnen voldoen. Deze middelen
blijken niel alleen via premieheffing, maar
ook via hel slelsel van belastingheffing te
worden opgebrachl. Per land doen zich

Tabel 8. Effecten van een toename van de produktiviteit en de bevolkingsomvang onder

verschillende varianten a)
Premiepercentage
(1)

Uitkeringsniveau
(2)

Netto loon b)

0
-/0
0
0

0
0
+
+
+

+
+
+
+
+

0

0
0
-t0
+

0
+

(3)

Verhouding
tussen
(2)-(3)

Toename van de
produktiviteit
Variant: 1
2.b
2.c
2.d
2.e

-/-/0
0
0

Toename van de

bevolking
Variant: I
2.b
2.c
2.d
2.e

-/0

-/-/-

0

-/-

0

+

+
+

-/0

a) Van variant 2.a. zijn de consequenties niet te overzien.

b) Na aftrek premielast.

ESB 17-7-1985

719

Auteur