Feministische economie
De ‘mainstream’ neoklassieke theorie is het resultaat
van tweehonderd jaar theoretische ontwikkelingen
van Adam Smith tot heden binnen één paradigma:
het marktparadigma. Het marktparadigma betekent
dat kosten en baten worden bestudeerd uitgaande
van het axioma dat wij leven in een wereld met beperkte hoeveelheden tijd, geld, natuurlijke hulpbronnen, fysiek en menselijk kapitaal enzovoort. Daarbij
postuleren wij dat de mens zich rationeel gedraagt.
Dit heeft veel kritiek van feministen opgeleverd, onder anderen van Margo Brouns die in haar recent verschenen proefschrift beweert dat de homo economicus beter kan worden verworpen 1. Het rationaliteitspostulaat betekent dat een individu op lange termijn
kiest voor een alternatief dat voordeliger is dan het
in andere opzichten gelijkwaardige alternatief. Zonder het rationaliteitsbeginsel kan men weinig conclusies trekken over de gedragsconsequenties
van economische afwegingen die mensen maken. Ook zou
de economische theorie geen voorspelkracht meer
hebben. Het rationaliteitspostulaat
opgeven, heeft
niet de geringste kans om gehoor te krijgen onder
economen. Het zou overeenkomen met het idee dat
er geen schaarste aan hulpmiddelen bestaat.
Dat wil niet zeggen dat er geen behoefte is aan
een meer feministisch getinte economische wetenschap. Een eerste reden voor een feministische economische wetenschap is, dat uitkomsten van een en
hetzelfde model vaak twee kanten op kunnen worden geïnterpreteerd: als ondersteuning voor de instandhouding van mannelijke overheersing of als vertrekpunt voor een emancipatorisch doel. Een typisch
voorbeeld is de analyse van onderbreking van de
loopbaan op de arbeidsmarkt binnen het ‘menselijk
kapitaal’-model. Omdat een individu die in bepaalde
perioden geen baan heeft, minder werkervaring opdoet en daarom zijn of haar vermogen om geld te verdienen ziet verminderen ten opzichte van individuen
die continu werkzaam zijn, zou men kunnen concluderen dat alleen vrouwen die geen kinderen hebben
een met mannen gelijk loon kunnen krijgen, zelfs als
er geen discriminatie tegen
vrouwen zou bestaan. De emancipatorische conclusie van hetzelfde resultaat is, dat er gesubsidieerde
kinderopvang en herverdeling van verzorgende taken van moeders naar vaders moet komen, opdat
vrouwen gelijke kansen als mannen op de arbeidsmarkt krijgen.
Een tweede reden voor een feministische economische wetenschap is dat mannelijke economen
vaak maar één helft van de werkelijkheid zien: de
mannelijke helft. Ter illustratie: kort geleden verscheen een proefschrift van Peter Kee over de economische situatie van immigranten op de Nederlandse arbeidsmarkt2. Omdat er geen gegevens over de
vrouwelijke immigranten waren geanalyseerd, eiste
ik als lid van de promotiecommissie dat de titel van
het boek het woord ‘mannelijke’ moest bevatten. De
ESB 20-4-1994
auteur ging daarmee meteen akkoord. Het veranderen van de titel
van een stuk, zodat het beter overeenstemt met de inhoud, is een begin tot meer sexe-bewustheid in de
economische wetenschap.
Een derde reden voor een feministische economische wetenschap
is dat de neoklassieke modellen verder ontwikkeld en verbeterd moeten worden. Een nieuwe theorie
vervangt de bestaande theorie door
aan te tonen dat de oude theorie
daarvan een speciaal geval vormt.
Zo heeft bij voorbeeld het theoretische werk van Gary Becker, die in
1992 de Nobelprijs voor de econoS.S. Gustafsson
mische wetenschappen
ontving, op deze manier
de economische theorie uitgebreid naar vraagstukken zoals herverdeling van betaalde en onbetaalde
arbeid, de huishoudelijke produktie, economischdemografische vraagstukken, loonverschillen tussen
mannen en vrouwen, de combineerbaarheid
van beroep en gezin, enzovoort. De neoklassieke theorie is
flexibel genoeg om deze ontwikkelingen te integreren en zal ook het feminisme weten te integreren.
Deze verdere ontwikkeling en verbetering van de
neoklassieke theorie in meer feministische richting is
wel de moeilijkste opgave. Vaak is de motivatie om
vrouwen buiten beschouwing te laten, dat er te weinig gegevens over vrouwen zijn om het gebruikte
model te toetsen. Er moeten excellente sexe-bewuste
economen komen, die kunnen laten zien hoe bestaande theorieën nog speciale gevallen zijn, omdat
er te weinig aandacht aan vrouwelijk gedrag wordt
besteed. Ik ken tot nu toe twee voorbeelden waarin
ik denk dat dat is gebeurd, namelijk bij het speltheoretische model over taakverdeling binnen het gezin
van Notburga Otë en bij het discriminatiemodel van
Ãsa Rosén 4. De moeizame ontwikkeling van sexe-bevmste economische theorieën moet binnen de wetenschap in samenwerking met de beste economen tot
stand komen. Omdat de heren dat niet uit zichzelf
zullen doen, moet er een feministische economische
wetenschap komen. Niet om de bestaande theorie te
verwerpen, maar om de theorie te verbeteren.
De homo economicus als winkeldochter. Theorieën over arbeid, macht en sekse, SUA, Amsterdam, 1993.
2. P. Kee, The economie status of male immigrants in the
Netherlands, Amsterdam, 1993.
3. N. Ott, intrafamily bargaining and household decisions,
1. M. Brouns,
Springer Verlag, Berlijn, 1992.
4. A. Rosén, An equilibrium search, matching model of discrimination, Working paper no. 102, FIEF, Stockholm,
1992.