Ga direct naar de content

De verdeling van huishoudelijk werk en vrije tijd

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 20 1994

De verdeling van huishoudeliik
“,erk en vriie tiid
1. van Roijen en S.R. Wunderink*

V

olgens Gary Becker is de taakverdeling binnen het huishouden optimaal wanneer
deze gelijk is aan de loonvoetverhouding. Deze loonvoetverhouding blijkt echter
geen significant effect te hebben op de verdeling van huishoudelijke produktie. De
auteurs presenteren een analyse van de tijdbesteding binnen het huishouden.

Becker vernieuwde de economische theorie van het
consumentengedragl. In zijn theorie wordt in het
huishouden niet alleen geconsumeerd, maar worden
er ook produktieve activiteiten verricht, zoals eten koken en kinderverzorging, die in principe ook als
marktgoed (dienst) gekocht zouden kunnen worden.
Ons onderzoek heeft betrekking op een onderdeel van deze theorie, namelijk de arbeidsverdeling
tussen leden van het huishouden. In dit artikel beschrijven wij een onderzoek naar factoren die van belang zijn voor de omvang en verdeling van huishoudelijke produktie en vrije tijd over man en vrouw.
Huishoudelijke produktie heeft een bredere definitie
dan huishoudelijk werk alleen, want hieronder worden ook boodschappen doen, kinderverzorging en
het verrichten van klussen en karweitjes verstaan. Volgens de theorie van Becker spelen economische factoren een belangrijke rol bij de arbeidsverdeling, zij
het niet als enige. Sociologische- en psychologische
factoren kunnen helpen het model van Becker te
complementeren. De theorie van Becker over de verdeling van huishoudelijke produktie over man en
vrouw wordt getoetst aan data afkomstig uit een tijdsbestedingsonderzoek.

Tijdsbestedingsmodel
Als uitgangspunt van het tijdsbestedingsmodel van
Becker diende de neoklassieke theorie van het consumentengedrag. Het inkomen kan gebruikt worden
om goederen en diensten te kopen die gebruikt
worden bij huishoudelijke produktie of vrije tijdsbesteding. Tijd en marktgoederen vormen de inputfactoren van huishoudelijke produktie en vrije tijdsbesteding; de resultaten van deze activiteiten leveren nut
op. De huishoudens die we hier bestuderen bestaan
uit meerdere personen. Toch heeft het model maar
één budgetrestrictie, omdat het gezamenlijk aanwenden van middelen om de doelstelling van de leden te
verwezenlijken, als een van de kenmerken van een
huishouden kan worden beschouwd2.
Het inkomen bestaat uit inkomen uit arbeid en
overig inkomen. Beide partners zijn gebonden aan
een tijdsrestrictie. Het huishouden streeft naar nuts-

ESB20-4-1994

maximalisatie waarbij minimalisatie van de produktiekosten van de eindprodukten een eerste stap is. Bij
het streven naar een nutsmaximum zullen de leden
van het huishouden hun produktiviteit op de arbeidsmarkt, die tot uitdrukking komt in hun loonvoet, afwegen tegenover de produktiviteit in het huishouden. Een extra uur op de arbeidsmarkt levert geld
op, dat gebruikt kan worden om goederen of diensten te kopen die in het huishoudelijke produktieproces of bij vrije tijdsbesteding gebruikt kan worden.
Maar, dat extra uur gaat ten koste van huishoudelijke
produktie of vrije tijd. Het is dus maar de vraag of
een uur extra werken het niveau van de huishoudelijke produktie en/of vrije tijdsbesteding en daarmee
het nutsniveau verhoogt of verlaagt.
Als er substitutiemogelijkheden bestaan, kan de
huishoudelijke produktie variëren tussen ‘arbeidsintensieve’ en ‘marktgoederen intensieve’ produktiemethoden. Zo kan men zèlf de verzorging van kinderen
op zich nemen of kinderverzorging als een marktgoed kopen. Hieruit is de volgende hypothese af te
leiden. De omvang van huishoudelijke produktie en
vrije tijd zal samenhangen met de waarde die er aan
huishoudelijke produktie wordt gehecht. Deze waarde zal waarschijnlijk samenhangen met de grootte
van het huishouden, de aanwezigheid van kinderen,
de leeftijd van het jongste kind (levensfase) en met
de grootte van het huis.

• L. van Roijen is verbonden aan het Instituut Maatschappe-

lijke Gezondheidszorg en S.R.Wunderink is als universitair
docent werkzaam bij de vakgroep Economische sociologie
en psychologie aan de Erasmus Universiteit. Wij zijn veel
dank verschuldigd aan wijlen prof. A.].M. Hagenaars voor
de voortreffelijke begeleiding van het onderzoek en aan de
medewerkers van de afdeling Sociaal Culturele statistieken
van het CBS.Tevens willen wij drs. M.A. Koopmanschap
bedanken voor zijn waardevolle commentaar op eerdere
versies van deze tekst.
1. G.S. Becker, A theory of the allocation of time, Economie
journal, 1965, blz. 493-517.
2. A.J.M.Hagenaars en S.R.Wunderink-van Veen, Soo gewonne soo verteert; economie van de huishoudelijke sector,
Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen, 1990.

r!

I

Tabell. Regressie-analyse omvang van de huishoudelijke produktie
in kwartieren per dag per huishouden
Onafhankelijke

variabelen

Regressie-

t-waarden

coëfficiënt
Paar 34- 65

Paar 65+
GZN]K0-5

8,72

16,00

GZNJK6-12

4,68

8,95

GZNJK 13-17

1,80

2,85

-1,41

-3,13

-3,65

2,86

0,07

4,27

10,92

11,94

GZNJK 18-20
GZNJK21+
Eenverdiener-huishouden
Tweeverdieners-huishouden
Huishoudensjaarinkomen
Opleidingsniveau

partner

avo 2-1
bvo 2-1
avo 2-2

bvo 2-2
hoger 3-1
hoger 3-2
i0peidingsniveau
:~ftijd

hoofd huishouden

partner

‘Leeftijd hoofd huishouden
Urbanisatiegraad
‘Aantal kamers
‘Constante term

:B,z- 0,22; D.F.= 6; n= 129; S.E.= 6,60; F = 61,59; – = niet significant
“aar – huishouden
zonder kinderen; GZN = huishouden
met kinderen;
,.JK -leeftijdscategorie jongste kind
Arbeidsmarktparticipatie beperkt de tijd die beschikbaar is voor huishoudelijk produktie en vrije
tijdsbesteding. Het huishoudensjaarinkomen
bepaalt
in hoeverre marktgoederen kunnen worden ingezet
bij huishoudelijk produktie. Leeftijd, opleiding en urbanisatiegraad kunnen als afgeleide worden gezien
van de opvatting over de tijdsbesteding aan huishoudelijke produktie en vrije tijd. Deze variabelen kunnen van belang zijn voor de preferenties en dus voor
de vorm van de nutsfunctie.
In een huishouden is er bovendien de mogelijkheid de taken te verdelen en gebruik te maken van
comparatieve voordelen van de partners met betrekking tot hun produktiviteit op de arbeidsmarkt en in
het huishouden. Bij een gegeven inzet van marktgoederen of diensten veronderstellen we dat de huishoudelijke produktiefuncties stijgend, dus met een positief, maar dalend marginaal produkt verlopen. Beide
partners zijn niet noodzakelijkerwijs even goed in
huishoudelijke produktie; de produktiviteit kan verschillen. Ook hun produktiviteit op de arbeidsmarkt,
hun loonvoet, kan verschillen. Bij bepaling van de
optimale arbeidsverdeling van huishoudelijke produktie tussen de partners veronderstellen we dat de
nutsfunctie van het huishouden wordt gemaximaliseerd onder de genoemde nevenvoorwaarden.
Hieruit volgt dat wanneer beide partners betaald werk
verrichten, de marginale produktiviteit van de huishoudelijke produktie zich verhouden als hun loonvoeten. Indien een van beiden een relatief hoge produktiviteit heeft op de arbeidsmarkt, en dus een

relatief hoge loonvoet, terwijl de ander een comparatief voordeel thuis heeft, dan zal de eerst genoemde
meer tijd aan betaald werk zal besteden en de ander
meer aan onbetaald werk, zelfs als de huishoudelijke
produktiefuneties identiek zijn. In de meest extreme
vorm leidt dit tot een arbeidsverdeling waarbij de
ene partner (meestal de man) zich geheel zal toeleggen op werken op de arbeidsmarkt en de ander zich
toelegt op het huishoudelijke werk. Omdat ervaring
vervolgens leidt tot een hoger marginale produktiviteit zullen de relatieve voordelen van beiden in de
verschillende sectoren steeds sterker worden.
Voor de toetsing van het model hebben wij daarom de loonvoet en loonvoet-verhouding
van man en
vrouw als mogelijke verklarende variabelen voor de
arbeidsverdeling en verdeling van vrije tijd in de analyse opgenomen. Daarnaast kunnen leeftijd, opleiding en attitude ten aanzien van arbeidsverdeling
van belang zijn voor het aandeel van man en vrouw
in huishoudelijke produktie. Deze variabelen kunnen
als indicator van traditie en de opvatting over de rolverdeling tussen man en vrouw worden beschouwd.

Toetsing
Voor de toetsing van het model hebben wij gebruik
gemaakt van data van het tijdsbesteding onderzoek
(TBO) dat in 1987 door het Centraal Bureau voor de
Statistiek is gehouden3. De onderzoekspopulatie
bestaat uit alle personen van twaalf jaar en ouder in Nederland. Ongeveer 9000 adressen zijn geselecteerd,
verdeeld over 26 tweewekelijkse enquêteperioden.
Aan de hand van dagboekjes is de tijdsbesteding aan
activiteiten verzameld. Vrije tijd is ook in de analyse
opgenomen omdat dit als een sluitpost van de beschikbare tijd kan worden gezien. Uit TBO-87 kan alleen de feitelijke tijdsbesteding van personen worden
afgelezen en niet de door hen gewenste (optimale)
tijdsbesteding.
Het is zeer goed mogelijk dat iemand een zeker
aantal uren zou willen werken, maar geen werk kan
vinden of alleen een full-time baan kan krijgen. Het
is ook mogelijk dat in het huishouden met kleine kinderen een van de partners geen baan kan nemen,
omdat er onvoldoende kinderopvang beschikbaar is.
Met deze beperkingen, waardoor de keuzes in sommige gevallen beperkt zijn, is in onze analyse geen
rekening gehouden. Omdat wij een analyse van de
arbeidsverdeling tussen partners willen maken zijn alleenstaanden en eenoudergezinnen
niet opgenomen
in deze studie. Na bovenstaande selectie bevinden
zich nog 1894 huishoudens in het bestand.

Resultaten
Huishoudelijke produktie en vrije tijd
Om de hypotheses te toetsen hebben we gebruik gemaakt van multivariate regressie-analyses. Leeftijd, geslacht, arbeidsmarktparticipatie
enzovoort, vormen
hier de verklarende variabelen en de omvang of het
aandeel in huishoudelijke produktie de te verklaren
variabelen. In tabel 1 zijn alleen de parameterschattin-

3. CBS, data tijdsbestedingsonderzoek

1987.

gen vermeld die significant van nul verschillen. Uit
deze tabel blijkt dat de meeste tijd aan huishoudelijke produktie wordt besteed in huishoudens met jonge kinderen. Als het jongste kind tussen de 0 en 5
jaar is wordt gemiddeld ruim twee uur per dag meer
aan huishoudelijke produktie besteed (8,72 • 15 minuten) in vergelijking met huishoudens zonder kinderen. Het effect van de aanwezigheid van kinderen op
huishoudelijke produktie is niet meer significant als
het jongste kind ouder is dan 17 jaar. De omvang van
huishoudelijke produktie hangt dus sterk samen met
de gezinssamenstelling. Kennelijk is het marktsubstituut te duur, of het marktsubstituut wordt minder gewaardeerd, als gevolg van preferenties.
Wanneer zowel de man als de vrouw werkzaam
zijn op de arbeidsmarkt heeft dit een significant negatief effect op de tijdsbesteding aan huishoudelijke
produktie. In tweeverdieners huishoudens wordt gemiddeld 21 minuten per dag minder aan huishoudelijke produktie besteed dan in huishoudens waarin
slechts een van beiden betaald werk verricht. Beiden
hebben minder tijd ter beschikking om te verdelen
over huishoudelijke produktie en vrije tijd, zoals in
de inleiding reeds is aangegeven. Het is mogelijk dat
tweeverdieners substitueren in de vorm van kant en
klaar produkten en/of hulp in de huishouding.
Wanneer de vrouw een universitaire opleiding
heeft wordt in dit huishouden 55 minuten per dag
minder aan huishoudelijke produktie besteed dan in
een huishouden waar de vrouw alleen lager onderwijs heeft gevolgd. Een verklaring hiervoor zou men
kunnen zoeken in de factor menselijk kapitaal, die
ook de efficiency bij de huishoudelijk produktie zou
kunnen beïnvloeden.
De leeftijd van de vrouw heeft een positief effect
op de tijd besteed aan huishoudelijke produktie Cl
minuut per dag per leeftijdsjaar), hetgeen kan duiden
op een vermindering van efficiency bij ouder worden.
Huishoudensjaarinkomen,
opleidingsniveau en
leeftijd van de man blijken niet van invloed op de
tijdsbesteding aan huishoudelijk produktie. De bovengenoemde variabelen blijken 22% van de variantie tussen de tijdsbesteding van de huishoudens te
verklaren. De rest van de variatie blijft onverklaard,
wat moet worden toegeschreven aan preferentieverschillen en niet gemeten individuele omstandigheden.
De vrije tijd neemt met ruim één uur per dag af
bij de aanwezigheid van jonge kinderen. Hierbij
moet worden aangetekend dat activiteiten zoals voorlezen en praten met kinderen onder huishoudelijke
produktie vallen, terwijl de onderzoekspersonen
dit
zelf wellicht als vrije tijd zullen interpreteren.
Arbeidsmarktparticipatie van een of beide partners heeft een negatief effect op vrije tijd, respectievelijk ruim 1 en bijna 1,5 uur. De vermindering geeft
aan dat een toename van betaalde arbeidstijd niet alleen ten koste gaat van de huishoudelijke produktietijd, maar ook ten koste van vrije tijd.
De verklaarde variantie bedraagt 14%. Voor de
overige variabelen die in de analyse zijn opgenomen
blijkt het effect niet significant van nul te verschillen.
De constante term in de regressievergelijking bedraagt bijna 7,5 uur vrije tijd per huishouden per dag.

ESB 20-4-1994

Tabel 2. Regressie-analyse aandeel van de vrouw in de tijdsbesteding aan huishoudelijke produktie per huishouden
Onafhankelijke

variabelen

Regressie-

t-waarden

coëfficiënt
Arbeidsuren

hoofd huishouden

Arbeidsuren

partner

0,32

10,06

-0,35

-9,90

Loonvoet hoofd huishouden
Loonvoet partner
Opinie hoofd huishouden

2,85

2,35

Opinie partner

3,30

2,61

-4,07

-2,35

-8,10

-2,24

60,79

43,47

Levensfase
Verstedelijkte gemeenten
Specifieke forensen gemeenten
Plattelandsstadjes
Overige stedelijke gemeenten
Amsterdam,

Rotterdam, Den Haag

Constante term

R2= 0,16; S.E.= 18,61; D.F.= 6; F = 41,98; n = 1325; – = niet significant
Paar = huishouden zonder kinderen; GZN = huishouden met kinderen;
JK = leeftijdscategorie jongste kind

De tabel met de regressieresultaten
nomen.

is hier niet opge-

Verdeling over de partners
Volgens de theorie van Becker bepaalt de verhouding tussen de loonvoeten van de partners op de arbeidsmarkt de verdeling van betaald- en onbetaald
werk. Voor onze analyse hebben we het uurloon
voor personen met betaald werk gebaseerd op het
jaarinkomen en het aantal arbeidsuren. Voor personen zonder betaald werk is gebruik gemaakt van een
geschatte loonvoet op grond van leeftijd en opleiding4. Naarmate de man meer uren werkt neemt het
aandeel van de vrouw in de tijdsbesteding aan huishoudelijke produktie toe, 0,32% per uur betaald
werk per week, zie tabel 2. Het overnemen van taken is in overeenstemming met de theorie. Het aantal
uren dat de vrouw betaald werk verricht doet haar
aandeel in huishoudelijke produktie in ongeveer gelijke mate afnemen, namelijk 0,35% per uur betaald
werk per week. Het effect van de loonvoet verschilt
niet significant van nul. Ditzelfde geldt voor de invloed van de loonvoetverhouding van de partners.
Dit is niet wat men op grond van het model zou verwachten.
In het nu volgende rekenvoorbeeld wordt verondersteld dat een huishouden bestaat uit en man en
vrouw met beide een werkweek van veertig uur. Zij
zijn het beiden eens dat het heel normaal is dat beiden meewerken in het huishouden. De constante
term in de regressievergelijking bedraagt bijna 61%.
De berekening van het aandeel van de vrouw in de
tijdsbesteding aan huishoudelijke produktie ziet er
4. Vanuit eerder onderzoek is bekend dat met name leeftijd
en opleiding van invloed zijn op de hoogte van de loonvoet. Ook werkervaring heeft een positief effect. Hierover
hadden wij geen informatie zodat het niet mogelijk is hiervoor de corrigeren. De loonvoetverhouding
en loonvoeten
bleken bij een analyse voor huishoudens waarbij beide partners betaald werk hebben echter ook niet significant.

dan als volg uit: (0,32*40) + (-0,035*40) + (60,79) =
59,6. Het aandeel van de vrouw is in dit voorbeeld is
dus bijna 60%.
Wanneer man of vrouw het slechts gedeeltelijk
‘eens’ of ‘oneens’ zijn met de uitspraak “het is heel
normaal dat beide partners meewerken in het huishouden” stijgt het aandeel van de vrouw in de huishoudelijke produktie met ongeveer 3% ten opzichte
van de huishoudens waarin beide partners het een
zijn met deze uitspraak. Dit zou kunnen duiden op
meer traditionele opvatting omtre,pt de rol van man
en vrouw. Echter, een deel van de respondenten zal
waarschijnlijk een sociaal wenselijk antwoord geven
op dergelijke uitspraken. De urbanisatiegraad blijkt
ook van invloed te zijn op de arbeidsverdeling binnen het huishouden. In plattelandsstadjes en verstedelijkte plattelandsgemeente
is het aandeel van de
vrouw in de huishoudelijke produktie 4% en 8% lager ten opzichte van plattelandsgemeenten.
Dit zou
kunnen duiden op meer traditionele opvattingen in
de plattelandsgemeenten.
Men zou echter ook negatieve coëfficiënten verwachten bij de grote steden,
doch daar vinden wij geen significante effecten.
De uren betaald werk van de man heeft een positief effect van 0,11% per uur op het aandeel in vrije
tijd van de vrouw. Het aantal uren dat zij zelf betaald
werk verricht heeft een negatief effect, namelijk 0,10% per uur betaald werk per week. Wanneer de
man het ‘niet’ of ‘niet geheel eens’ is met de uitspraak dat beide partner moeten meewerken in het
huishouden dan doet dit het aandeel van de vrouw
in vrije tijd afnemen met ongeveer 2%. In de grote
steden Amsterdam, Rotterdam, en Den Haag is het
aandeel in vrije tijd van de vrouw bijna 4% groter. De
constante term in de regressievergelijking bedraagt
ruim 46% en de R2 slechts 0,03.

Conclusies
De aanwezigheid van jonge kinderen betekent een
sterke toename van de vraag naar huishoudelijke produktie en dus een toename van de tijdsbesteding aan
deze activiteiten. Arbeidsmarktparticipatie
van de
vrouw doet de tijdsbesteding aan huishoudelijke produktie afnemen. De totale tijdsbesteding aan huishoudelijke produktie in tweeverdienershuishoudens
is lager ten opzichte van eenverdieners en huishoudens
waarin geen van de partners betaald werk heeft. Het
is mogelijk dat huishoudelijke produktie deels wordt
uitbesteed aan derden. Resultaten van een onderzoek naar tijds- en inkomensbesteding
door SWOKA
ondersteunt deze veronderstelling. Hieruit blijkt dat
als de arbeidsmarktparticipatie
van man en vrouw
stijgt, huishoudelijke produktie vervangen wordt
door marktgoederen in de vorm van bij voorbeeld afhaal eten in plaats van zelf koken5. Naarmate de
vrouw-ouder is wordt meer tijd besteed aan huishoudelijke produktie. Dit kan duiden op traditionelere
opvattingen van oudere vrouwen ten aanzien van
huishoudelijk werk e%f op een relatief lager produktietempo. Arbeidsmarktparticipatie
en de aanwezigheid van jonge kinderen in een huishouden hebben een negatief effect op vrije tijd.

Volgens Becker is de taakverdeling binnen het
huishouden optimaal wanneer deze gelijk is aan de
loonvoetverhouding.
De loonvoetverhouding
van
man en vrouw vertoont in ons onderzoek geen significant effect op de verdeling van huishoudelijke produktie. De theorie wordt dus niet ondersteund door
de resultaten.
Uit ons onderzoek blijkt dat met name het aantal
uren betaald werk van man en vrouwen niet de loonvoet een belangrijke rol speelt in de arbeidsverdeling. Ook al besteden man en vrouw evenveel tijd
aan betaald werk, dan nog heeft de vrouw een groter
aandeel in huishoudelijke produktie. Dit betekent
dus dat de combinatie van betaald werk en huishoudelijke produktie voor de vrouw moeilijker is dan
voor de man. Ook de opvatting van man en vrouw
over meewerken in het huishouden speelt een rol.
Zij komt tot uitdrukking in hun preferenties. Maar
zelfs bij degenen die van mening zijn dat beide partners dienen mee te werken in het huishouden blijkt
nog dat, bij een gelijk aantal uren betaald werk, de
vrouw een groter aandeel in de huishoudelijke produktie heeft dan de man. Naast een economische factor, blijkt de arbeidsverdeling dus.ook bepaald door
traditie en attitudes ten aanzien van de verdeling van
huishoudelijke produktie. Wanneer de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen blijft stijgen en/of het aantal
uren betaald werk van vrouwen blijft toenemen, zal
een herverdeling van huishoudelijke produktie moeten plaatsvinden. Om tot een rechtvaardige verdeling
van huishoudelijke produktie te komen zal ook de attitude ten aanzien van de verantwoordelijkheid
aan
de veranderende situatie moeten worden aangepast.
Het tijdsbestedingsmodellevert
een waardevolle
bijdrage aan de ontwikkeling van theorie van het economisch gedrag van huishoudens. Tevens blijkt dat
een model dat alleen gebaseerd is op economische
theorie niet voldoende is om de werkelijkheid te beschrijven. Om dit te bereiken zal het model moeten
worden uitgebreid met sociologische- en psychologische inzichten. Recent is in een studie over de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen op basis
van gegevens van het NIPO een stap in deze richting
gezeé. Uit deze studie blijkt dat een economisch sociologisch model een betere beschrijving van de werkelijkheid geeft dan wanneer deze disciplines apart
worden beschouwd. Hier staat tegenover dat het model zeer complex van aard wordt en zich moeilijk direct laat vertalen naar empirische toetsing. Tot slot
heeft Pott-Buter het probleem in een historisch perspectief geplaatst, hetgeen het inzicht in deze materie
eveneens aanmerkelijk heeft verruimd7.

Leona van Roijen en Sofia Wunderink

Siegers, Een geïntegreerde analyse van tijds- en inkomensbesteding, SWOKA instituut voor

5. G.E.E.M. Lambriex en].J.

consumentenonderzoek,
Den Haag, 1993.
6. A.G. van der Lippe, Arbeidsverdeling tussen mannen en
vrouwen, Proefschrift Universiteit van Utrecht, Thesis Publishers, Amsterdam, 1993.
7. H.A. Pott-Buter, Facts onfairy tales aboutfemale labor,

family andfertility. A seven-country comparison, 18501990,1993.

Auteurs