Europese prijsconvergentie in vogelvlucht
Aute ur(s ):
R.P. Faber en A.C.J. Stokman (auteur)
De auteurs zijn respectievelijk verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Nederlandsche Bank, (auteur)
divisie Wetenschappelijk Onderzoek. Met dank aan Marco Hoeb erichts, Lex Hoogduin en Philipp Maier van DNB voor hun waardevolle
commentaar. a.c.j.stokman@dnb.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4456, pagina 128, 25 maart 2005 (datum)
Rubrie k :
Inflatie
Tre fw oord(e n):
In de afgelopen veertig jaar zijn de consumptieprijzen in Europa in golven naar elkaar toegegroeid. Naast integratie van de Europese
interne markt en belastingharmonisatie heeft wisselkoersstabiliteit hier in belangrijke mate aan
bijgedragen. In de jaren zeventig en tachtig stokte de prijsconvergentie. De spreiding van prijsniveaus binnen de oude EU-15 is die
van de VS inmiddels dicht genaderd.
In dit artikel brengen we de betekenis van het naoorlogse Europese integratieproces in kaart aan de hand van de voortgang in
prijsconvergentie. Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben Europese landen veel gedaan om institutionele barrières te slechten en om
hun nationale markten te integreren tot één Europese markt. Hierdoor wordt de concurrentie gestimuleerd en dit draagt bij aan het
terugbrengen van internationale prijsverschillen.
Na een korte algemene inleiding over de bronnen van internationale prijsverschillen, presenteren we een maatstaf voor prijsspreiding aan
de hand van nationale gegevens over consumentenprijzen. Daarna volgt een macro-economische analyse van prijsconvergentie vanaf
1960 in een aantal belangrijke Europese regio’s en identificeren we de drijvende krachten achter dit proces (Faber & Stokman, 2004).
Tevens staan wij kort stil bij de vraag of de euro een merkbare invloed heeft gehad op prijsverschillen. We besluiten het artikel met een
vergelijking tussen Europa en de VS.
Oorsprong van internationale prijsverschillen
Aan prijsverschillen tussen landen voor identieke producten liggen diverse oorzaken ten grondslag. Om te beginnen houden
prijsverschillen verband met de verhandelbaarheid van producten. Voor slecht verhandelbare producten – neem bijvoorbeeld
overheidsdiensten of kappersdiensten – is de prijs voor een groot deel locatiegebonden (lokale kosten voor arbeid, lokale belastingen,
huren, marketing etc). Prijsverschillen voor goederen die wel verhandelbaar zijn, hangen in de eerste plaats samen met afstand. Naarmate
de afstand groter wordt, nemen de kosten toe om een product van de ene naar de andere plek te vervoeren.
Naast afstand spelen landsgrenzen een belangrijke rol bij het bestaan van prijsverschillen. Binnen de landsgrenzen blijken
prijsverschillen voor een specifiek product vaak aanzienlijk kleiner dan over de landsgrenzen heen, ook wanneer rekening wordt
gehouden met transportkosten e.d. Zo zijn de prijsverschillen in supermarkten tussen veertien EU-landen gemiddeld zes keer zo groot als
binnen die landen. Voor sommige producten loopt dit verschil op tot een factor twintig (Europese Commissie DG Interne markt, 2001).
Voor een deel kunnen border-effecten verklaard worden uit invoerrechten of verschillen in lokale belastingtarieven. Daarnaast zijn er
non-tarifaire kosten die voortkomen uit nationale of lokale wetgeving en voorkeuren. Ten slotte zijn er de kosten die verband houden met
de wisselkoers zoals kosten voor valutaconversie en het afdekken van het valutarisico. Naarmate wisselkoersen volatieler zijn, nemen de
mogelijkheden toe om verschillende prijzen te hanteren in verschillende landen. Deze factoren zijn de afgelopen veertig jaar in de EU
sterk veranderd. Denk bijvoorbeeld aan Europese belastingharmonisatie en inkomensconvergentie, Europese wetgeving en
producteisen. Daarnaast hebben wisselkoersen in de afgelopen veertig jaar zowel erg volatiele als stabiele perioden gekend.
Prijsspreiding vanuit macroperspectief
Het empirisch onderzoek naar prijsconvergentie is door het ontbreken van gegevens vaak gebaseerd op prijsvergelijkingen voor
individuele producten of een beperkte verzameling producten. Hoewel deze microstudies veel waardevolle informatie opleveren, is het de
vraag in hoeverre resultaten voor specifieke producten algemeen geldig zijn (Goldberg & Verboven, 2004; Rogers, 2002).
Daarom beschouwen wij de ontwikkeling van prijsverschillen binnen Europa vanuit het bredere perspectief van de consumptieve
uitgaven. We kijken hiertoe naar prijzen voor een gangbaar gestandaardiseerd totaalpakket aan consumptiegoederen, de zogenoemde
Harmonized Index of Consumer Prices (HICP). Dit is tevens de prijsmaatstaf die door de Europese Centrale Bank wordt gebruikt in het
monetaire beleid. Bovendien stellen de HICP-gegevens ons in staat om veel verder in de tijd terug te kijken (1960-2003) dan wat we
gewend zijn op basis van microgegevens. Dat onderliggend prijzen op onderdelen een tegengesteld beloop kunnen vertonen, nemen we
voor lief.
Maatstaf prijsspreiding
Een directe prijsvergelijking tussen landen is op basis van HICP’s niet mogelijk, omdat de HICP een indexcijfer is. Voor een vergelijking
van prijzen tussen landen hebben we absolute/nominale prijsniveaus nodig, omgerekend naar dezelfde munteenheid. Voor individuele
producten zijn dergelijke nominale cijfers wel voorhanden, maar voor een representatief mandje van consumptieve uitgaven doet
EUROSTAT dit pas sinds enkele jaren. We gebruiken de laatste in combinatie met tijdreeksen van de HICP-prijsindices om een maatstaf
voor prijsspreiding te berekenen over het tijdvak 1960-2003 (zie kader). De resultaten hiervan zijn te zien in figuur 1.
Maatstaf voor prijsspreiding
Door de ontwikkeling in de tijd van de HICP te ijken met de absolute waarde ‘p’ van de HICP voor een bekend jaar (1999),
kunnen we een tijdreeks samenstellen van absolute HICP’s:
pt= (HICPt/HICP1999) .p1999 t= 1960,……..,2003 (1)
De geconstrueerde pt kan opgevat worden als een benadering van de werkelijke, maar onbekende absolute niveaus van de
HICP. Deze methodiek blijkt voor lange episodes een goede benadering voor de werkelijke absolute prijsniveaus (voor de VS
zie bijvoorbeeld Chen & Devereux, 2003 en voor Europa Faber & Stokman, 2005). Alle geschaalde landenindices worden
omgerekend naar dezelfde valuta. Relatieve prijsverschillen tussen landen zijn nu voor elk jaar bekend.
Als maatstaf voor prijsspreiding wordt voor elk jaar t de standaardafwijking genomen voor de geijkte HICP’s van n landen p1t
ten opzichte van het (ongewogen) gemiddelde prijspeil pt:
_pt= 1/n_(p1t /pt-1)2 (2) 1
Deze maatstaf neemt waarden aan tussen nul en 1 Bij volledige prijsconvergentie, p1t =pt , is de spreiding gelijk aan nul.
figuur 1
Figuur 1. Prijsdispersie 1960-2003
De DM-zone omvat Duitsland, Oostenrijk, België, Luxemburg en Nederland. De EMU bestaat uit het huidige euroland. De EU gaat uit
van leden in 2003. Europa bestaat uit vijftien EU-landen plus Zwitserland en Noorwegen.
Trends
Alle landengroepen laten een trend van prijsconvergentie zien. Het proces van convergentie was het sterkst in de DM-zone. Vanaf 1960
tot de tweede helft van de jaren tachtig is er een continue afname te zien van de prijsverschillen. Eind jaren tachtig waren de
prijsverschillen zo goed als verdwenen. Hierna liepen deze weer enigszins op. Op Europees niveau ziet de ontwikkeling er anders uit. Het
eerste wat opvalt, is dat prijsverschillen in Europa altijd groter zijn geweest dan die in de DM-zone en dat de convergentie zowel
absoluut als relatief minder sterk was.
In zowel de EMU, de EU als de Europa-groep heeft de convergentie van consumentenprijzen zich vooral voltrokken in de jaren zestig en
negentig. De jaren zeventig en tachtig laten daarentegen een stagnatie in de ontwikkeling zien. Opvallend is dat sinds 1992 de spreiding
van de consumptieprijzen in de EMU- en EU- landengroep duidelijk onder die voor de Europa-groep is komen te liggen. De eerste jaren
van de 21ste eeuw laten voor alle groepen een verdere geleidelijke convergentie zien. In veertig jaar tijd zijn gemiddeld genomen de
prijsverschillen in de EU vrijwel gehalveerd. Op dit moment zijn de Europese prijsverschillen qua niveau vergelijkbaar met die voor de
DM-zone uit de jaren zestig. Interessant is dat de hier beschreven trendlijnen sterk overeenkomen met die uit onderzoeken over kortere
periodes waarvoor een verzameling individuele producten als basis dient (Rogers, 2002; UBS, 2003).
Oorzaken
Waaruit kan deze convergentie worden verklaard? Voor de DM-zone en de EMU hebben wij een nadere statistische analyse uitgevoerd
aan de hand van proxies voor de bovengenoemde bronnen van prijsverschillen. Als benadering voor de kosten van kapitaal en arbeid
nemen we de spreiding van het bbp tegen factorkosten per hoofd in PPP dollars. De invloed van de belasting wordt gemeten door de
spreiding van de indirecte belastingniveaus in de betreffende landen.
De arbitragekosten zijn opgesplitst. Als indicator van de wisselkoersbijdragen aan de prijsspreiding nemen we de gemiddelde
maandelijkse wisselkoersvolatiliteit ten opzichte van de Duitse mark. De andere componenten zijn zeer moeilijk meetbaar. Daarom
gebruiken we de feitelijke openheid (export/bbp) van een landengroep als benadering voor de mate van handelsliberalisatie en de hoogte
van de transportkosten. Figuur 2 laat het beloop van deze vier bronnen van prijsspreiding zien voor de EMU en de DM-zone. Aangezien
vertrouwen in de stabiliteit van een munt pas na langere tijd wordt gewonnen, hebben we in de figuur een vierjaarsgemiddelde
opgenomen. De prijsspreiding in de EMU blijkt significant van bovengenoemde factoren af te hangen (zie kader Regressieresultaten
prijsconvergentie EMU-landen).
Uit figuur 2 blijkt dat in periodes van slinkende prijsverschillen tussen de EMU-landen, de jaren zestig, de jaren negentig en later,
verschillende factoren gelijktijdig in de goede richting hebben gewerkt. In beide tijdvakken trad kostenconvergentie op en zijn indirecte
belastingtarieven geharmoniseerd. Ook onderscheiden deze tijdvakken zich door intensivering van de interne handel en
wisselkoersstabiliteit. Tussen deze perioden in, waarvan het begin wordt gemarkeerd door het einde van Bretton Woods, stokte het
prijsconvergentieproces. Uit de statistische analyse kan worden opgemaakt, dat dit voor een groot deel kan worden toegeschreven aan
de onrust op de valutamarkten in die periode. Deze deed de voortgang in belastingharmonisatie en verdere verdieping van de interne
markt goeddeels teniet. Vanaf beginjaren negentig is er weer sprake van verdere kostenconvergentie en neemt na de ERM-crisis ook de
wisselkoersvolatiliteit weer af. Als gevolg hiervan dalen de prijsverschillen. De kleiner wordende prijsververschillen na 1995 zijn vooral
het gevolg van wegebbend nominaal wisselkoersrisico tot nul bij de introductie van de euro. figuur 2
Figuur 2. Determinanten prijsconvergentie voor DM-zone en EMU, 1960-2003
In de DM-zone is prijsconvergentie een gestaag proces geweest, dat in de jaren tachtig versneld verliep en daarna onder invloed van
de Duitse eenwording een tijdelijke onderbreking kende. Figuur 2 laat zien dat in de eerste drie decennia belastingharmonisatie,
groeiende buitenlandse handel aandelen, kostenconvergentie en wisselkoersstabiliteit hieraan gezamenlijk hebben bijgedragen.
Europa vergeleken met de VS
Hoe verhouden onze cijfers voor Europa zich tot die voor de VS? We vergelijken daartoe onze cijfers met die van Chen en Devereux
(2003), waarin de prijsspreiding in de VS geraamd is op basis van consumentenprijzen in een groot aantal Amerikaanse steden. De
(consumptie-)prijsspreiding in de VS is altijd kleiner geweest dan in Europa. Dit is niet verrassend, omdat de VS een lange historie van
monetaire, politieke en culturele eenheid kent. Wel zijn de verschillen in prijsspreiding tussen beide regio’s sedert 1960 sterk geslonken,
doordat de prijzen in de VS in tegenstelling tot de EU in dit tijdvak nauwelijks verder naar elkaar toe zijn gegroeid. Tweede opmerkelijk
feit is, dat de prijsspreiding in de DM-zone sedert 1982 onder het niveau van de VS is komen te liggen. Verantwoordelijk hiervoor zijn de
nauwe handelsrelaties en stabiele wisselkoersen in een vergeleken met de VS compact gebied.
Conclusie
Al met al heeft het wegnemen van institutionele handelsbarrières geleid tot beter geïntegreerde nationale goederenmarkten en kleinere
prijsverschillen in Europa. Consumentenprijzen in Europa zijn in grotere en kleinere golven naar elkaar toegegroeid. De prijsconvergentie
is het verst gevorderd in de oude DM-zone. Duitsland, België, Luxemburg, Oostenrijk en Nederland waren van oudsher sterk
geïntegreerd, hetgeen tot uitdrukking komt in nauwe handelsrelaties en een wisselkoersbeleid gericht op handhaving van de externe
waarde met de DM. Ook in breder Europees verband blijken episodes van wisselkoersstabiliteit een belangrijke stimulans te zijn geweest
voor de waargenomen prijsconvergentie. Een aanzienlijk deel van de eurobaten is daarom in de aanloop naar de EMU verzilverd. Ook
vanaf 1999 is sprake van geleidelijk verder convergerende consumentenprijzen. Daarmee komt de prijsspreiding in Europa steeds dichter
bij die in de VS. Verdere prijsconvergentie lijkt zeker mogelijk: via nauwere handelsrelaties, maar ook omdat de invloed van het
verdwenen wisselkoersrisico in het eurogebied nog niet uitgewerkt lijkt.
Riemer Faber en Ad Stokman
Regressieresultaten prijsconvergentie EMU-landen
_pt-_pt-1= -0,17 + 0,01o~bust – 0,75( p – 1,27 y – 1 +
(3,2) (2,3) (6,7) (7,2) (-)
0,01open – 0,05evol8 -0,01t + 0,03dumM)t-1 (3)
(2,1) (5,2) (4,8) (2,4)
R2= 0,56 P[ChowB(1985)]=0,59
Tussen haakjes staan de t-waarden.
Waarbij:
pt : spreiding geschaalde HICP
o~bust : standaarddeviatie bbp-groei
yt : spreiding bbp per hoofd (factorkosten, in PPP)
t : spreiding indirecte belastingvoet
opent : export naar EMU als percentage van bbp
evolxt : x-jaars voortschrijdend gemiddelde wisselkoersvolatiliteit
t : trend (1, 2, 3, ….)
dumM : 1 vanaf tekening Verdrag van Maastricht in 1992
Vergelijking (3) is voor de gezamenlijke EMU-landen geschat over de periode 1965-2003. Gekozen is voor een
foutencorrectiespecificatie, waarin een expliciet onderscheid wordt gemaakt tussen de korte-termijn-dynamiek (de invloed van
conjunctuur op prijsverschillen) en de lange-termijn-trend met daarin de invloed van landenverschillen in kostenniveaus,
indirecte belastingdruk, openheid van de Europese interne markt en wisselkoersrisico.
Alle variabelen zijn significant en hebben het juiste teken. Daarnaast is er sprake van een autonome bijdrage aan de
prijsconvergentie vanaf 1992 (Verdrag van Maastricht). De regressieresultaten voor de DM-zone laten een vergelijkbaar beeld
zien.
Literatuur
Chen, L.L. &J. Devereux (2003) What can US city price data tell us about
purchasing power parity?. Journal of International Money and Finance, 22, 213-222.
Europese Commissie (2001) Price differences for super market goods in Europe, Internal Market Directorate General (mimeo).
Faber R.P. & A.C.J. Stokman (2004) Price convergence in Europe from a macro-perspective: Trends and determinants (1960-2003). DNB
Working Paper 12 (www.dnb.nl).
Faber R.P. & A.C.J. Stokman (2005) Price convergence in Europe from a macro-perspective: Product categories and reliability. DNB
Working Paper, te verschijnen.
Goldberg, P. K. & Verboven, F. (2004) Market integration and convergence to the Law of One Price: evidence from the European car
market. Journal of International Economics, 65(1), 49-73.
Rogers, J. H. (2002) Monetary union, price level convergence, and inflation: How close is Europe to the United States? International
Finance Discussion Paper, 2002-740, Board of Governors of the Federal Reserve System, Washington D.C.
UBS (2003) Pricing and earnings around the globe. Zurich.
Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)