Ga direct naar de content

Europa in een vvoelige vvereld

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 23 1994

Europa in een vvoelige vvereld
A. van der Zwan*

D

e Europese landen zijn niet meer in staat om voldoende werk voor

laaggeschoolden te bieden, en de sociale zekerheid dreigt onbetaalbaar te
worden. De achterliggende oorzaak hiervan is de afbrokkelende industriële
produktiestructuur. Om deze ontwikkeling te keren is samenwerking tussen
bedrijfsleven en overheid nodig, waarbij de Europese landen ook bereid moeten zijn
door herschikking in het internationale handelsverkeer ruimte te creëren voor de
moderniseringslag die hun industrieën moeten doormaken.
Europa in de klem

We staan in Europa voor ingrijpende veranderingen.
Zowel de crisis van het sociaal-economische bestel
als de veranderende internationale verhoudingen leiden tot spanningen in de samenleving, die hun sporen nalaten in het leven van individuen.
Diverse berichten en beschouwingen in de kranten van de afgelopen maanden maken dit zonneklaar. In België vond voor het eerst sinds 1936 een
nationale staking plaats, gericht tegen plannen van
regering-Dehaene voor bezuinigingen, lastenverzwaring en inkomensmatiging. Het spook van een nationale staking waart ook door de straten van Spanje. Er
bestaat groot verzet tegen plannen van de RegeringGonzales, die niet veel verschillen van die van
Dehaene. Het verzet in Spanje is algemeen en het
speelt zich af tegen de achtergrond van werkloosheid
van 23% van de beroepsbevolking.
In Duitsland, dat
tot voor kort een toonbeeld van stabiliteit vormde,
zijn de spanningen aan het sociale front opgelopen.
Er zijn grote tegenstellingen tussen overheid, werkgevers en werknemers over werktijdverkorting, prijscompensatie en lastenverzwaring in verband met de
financiering van Oost-Duitsland. Onaantastbaar geachte Duitse concerns kampen met grote problemen.
Frankrijk heeft recent te maken gehad met stakingen
onder het overheidspersoneel
die lange tijd niet waren voorgekomen. De werkloosheid is er hoog opgelopen; van de jongeren is 25% werkloos! Italië verkeert al langere tijd in een politiek-maatschappelijke
crisis. In Nederland heeft minister De Vries laten weten deze eeuw geen ruimte te zien voor enige inkomensverbetering. Velen zijn hem hierin bijgevallen,
maar tot enige bereidheid tot inschikken is aan de
kant van de bevolking nog weinig te bespeuren.
De diepgaandheid van de sociale tegenstellingen
en de grimmigheid van het verzet tegen regeringsplannen zijn in hun omvang nieuw in de naoorlogse
periode. De oude wereld wordt geteisterd door een
samenloop van conjuncturele neergang en structurele verslechtering. En niet alleen roepen de problemen nationale spanningen op, binnen de EG bestaat

evenmin overeenstemming over de aanpak van de
malaise. Frankrijk is voorstander van grootscheepse
investeringen gericht op modernisering van de infrastructuur, Duitsland wil vasthouden aan monetaire
stabiliteit en inflatie-bestrijding, terwijl Engeland verdergaande liberalisering en drastische inperking van
de verzorgingsstaat als remedie wil inzetten.
Het is waar dat Japan en de VS ook hun moeilijkheden kennen, maar het hervormingsproces lijkt in
die landen al ingezet. Clinton heeft onder het devies
van ‘geleide handel’ een internationaal handelsoffensief ingezet, gericht op verbetering van de Amerikaanse handelspositie. Onder Hosokawa lijkt in Japan het
economisch hervormingsproces ook op gang gekomen te zijn. In tegenstelling tot Europa heeft Japan
een omvangrijk pakket stimuleringsmaatregelen
afgekondigd. Japan en de VS voeren beleid gericht op
aanpassing en herstructurering, terwijl Europa het
toneel blijft van interne tegenstellingen en verdeeldheid over de crisisbestrijding. De krachten die moeten werken voor een doorbraak, manifesteren zich
onvoldoende.

De-industrialisering
Conjuncturele neergang en structurele verslechtering
versterken elkaar. Hoe is het gekomen dat Europa zo
diep in de problemen zit? Het belangrijkste probleem
is dat onze produktiestructuur
onvoldoende werkgelegenheid genereert. Dat probleem kan niet blijvend
worden geaccommodeerd door het sociaal verzekeringsstelsel; dat heeft geleid tot collectieve uitgaven
die dusdanig hoog zijn opgelopen, dat de uitschakelingstendenties steeds sterker zijn geworden en dat
de nieuwe golf van werkloosheid het hele stelsel uit
het lood dreigt te slaan.
Het leidt geen twijfel dat de produktiestructuur
onder invloed van de internationale arbeidsverdeling
aan voortdurende verschuiving onderhevig is. Als gevolg hiervan zijn in de jaren zeventig arbeidsintensie• De auteur is bijzonder hoogleraar Ondernemingsbeleid
Management aan de Erasmus Universiteit.

en

ve sectoren in de knel geraakt. De kettingreacties die
hierdoor kunnen optreden zijn bij ons evenwel onvoldoende onderkend. Al te zeer hebben wij in die jaren
vertrouwen gesteld in de komst van de post- industriële samenleving zonder, ons een helder beeld te vormen over hoe die maatschappij eruit zou moeten
zien om intern adequate groeikracht te bezitten en
extern voldoende concurrentievermogen
op te brengen. Volgens die notie van de post-industriële
samenleving zou de industrie weliswaar op zijn retour raken, maar wordt die ontwikkeling gecompenseerd door exspansie van de dienstensectoren, zeker
waar het de werkgelegenheid betreft. De de-industrialisatie, die we sedert 1975 hebben doorgemaakt, is
volgens die visie geen symptoom van economisch
verval, maar veeleer een teken van rijpheid. Onze
maatschappij moest gaan drijven op high-tech industrieën, hoge toegevoegde waarde-activiteiten en
‘beschermde’ dienstensectoren. Laagwaardige activiteiten zouden worden overgenomen door de nieuwkomers onder de industrielanden, hoogwaardige
activiteiten zouden toevallen aan de ontwikkelde economieën. Met die internationale arbeidsverdeling zouden we gelukkig moeten zijn, ook in ethisch opzicht.
De werkloosheid, zo voorspelde de Centraal Economische Commissie in de jaren tachtig nog, zou mede
als gevolg van afnemende groei van de beroepsbevolking eind jaren tachtig geleidelijk aan oplossen. Die
werkloosheid werd gezien als frictieprobleem, inherent aan de overgang van industriële, naar post-industriële samenleving.
Dit was een vergissing. Niet alleen de arbeidsintensieve industrie verdween, ook de bijbehorende activiteiten met een hoge toegevoegde waarde, en nog
later de diensten. Zo verdween met de textielindustrie de bijbehorende machine-industrie uit Nederland, met de scheepsbouw de scheepvaart, en de
laatste jaren zijn ook de luchtvaart en financiële
dienstverlening bezig zich naar Azië te verplaatsen.
De conclusie moet dan ook luiden: de-industrialisatie is wel degelijk een teken van erosie. De post-industriële samenleving heeft als stabiel ontwikkelingsperspectief nooit gedeugd, denkbeelden hierover
berusten op een simpele Stufentheorie waarin de
werkelijkheid wordt voorgesteld als een ladder die
beklommen wordt: steeds een trapje hoger. Maar die
theorie slaat geen acht op de samenhang van economische activiteiten, laat staan op de ontwikkelingsdynamiek van een bedrijvensector. De kracht van de internationale concurrentie is door ons onderschat: na
Japan hebben zich Korea, Taiwan en Singapore aangediend, terwijl de komst van China en India zich
aankondigt. De massa die hierachter schuil gaat, is
een veelvoud van die achter Japan, Korea, Taiwan en
Singapore. De diversiteit aan activiteiten die hierdoor
internationaal in beweging kan komen, is imponerend. Die gevolgen raken nu ook aan de positie van
hooggeschoolden. Die tendens is nu al duidelijk
merkbaar vooral onder nieuwe toetreders tot de arbeidsmarkt.
De huidige ontwikkelingen laten bovendien zien
dat verschijnselen van begin jaren tachtig die bij uitstek de industrie raakten, zich nu ook en voordoen
in de diensten, waarin de uitstoot van arbeid alarme-

E5B 23-3-1994

rende vormen begint aan te nemen en zelfs het
meetrekt, dat door velen nog werd beschouwd
een der weinige sectoren met netto-creatie van
beid. Ik zie die ontwikkeling als het failliet van
post-industriële samenleving als beleidsconcept.

mkb
als
arde

De zwaktes van Europa
Wat zijn nu de gevolgen geweest van de de-industrialisering, de verzwakking van de Europese produktiestructuur? In het kort komt het erop neer, dat de traditionele sterkten van Europa ondermijnd zijn. De
sterke punten van Europa waren:
• sociale consensus, het vermogen om sociale groeperingen met uiteenlopende belangen te verenigen in een op nationaal belang gericht beleid;
• kwaliteit van onderwijs en infrastructuur (naast de
‘harde’ infrastructuur als wegen en communicatie,
de kennis-infrastructuur en de bedrijven-infrastructuur als het bank- en verzekeringswezen);
• relatief hoge spaarquote, zij het vooral op het vlak
van institutioneel sparen voor pensioen- en levensverzekering;
• politiek-maatschappelijke
stabiliteit en sociale
zekerheid.
Maar het beeld dat Europa te zien geeft, correspondeert niet langer met deze traditionele positionering:
• de consensus is onder spanning van de problemen
omgeslagen in sociale conflicten;
• de voorsprong op gebied van onderwijs en infrastructuur is goeddeels verloren gegaan;
• institutionele besparingen leiden wel tot beleggingen maar te weinig tot investeringen;
• de hang naar evenwicht en stabiliteit neemt nu de
vorm aan van verstarring en bewegingloosheid.
De voorgaande analyse kan als volgt worden samengevat worden. Onze gede-industrialiseerde
economie
met geringe loondifferentiatie aan de onderkant van
de arbeidsmarkt, heeft grote moeite om ongeschoolde arbeid in het economische proces op te nemen,
maar dit zelfde gebrek aan differentiatie heeft in combinatie met onze uitstekende sociale voorzieningen
wel een grote zuigkracht op ongeschoolde arbeid uitgeoefend. Die omstandigheid heeft in Europa aangezet tot economische migratie op grote schaal dat
sterk heeft bijgedragen aan de harde kern van de
langdurige werkloosheid. Het gevolg is chronische
werkloosheid, die wordt opgevangen met ons sociale
stelsel. Hierdoor, en omdat het stelsel weinig stimuleert tot activiteit, dreigt dit stelsel onbetaalbaar te
worden. Ondertussen biedt Europa te weinig aantrekkelijke investeringsmogelijkheden
en wordt het economisch surplus voor een belangrijk deel buiten eigen land en buiten het eigen marktgebied (de EG)
geïnvesteerd.
Onze problemen liggen dus heel scherp. De
noodzakelijke beleidsveranderingen
zullen verreikend moeten zijn. Onze politiek-maatschappelijke
menings- en besluitvorming staat hier evenwel nog
ver vanaf. De discrepantie tussen onze werkelijke
problemen en de officiële beleidsdoctrine is groot geworden. Waarom wordt die kloof niet overbrugd?

Uitblijvend beleid
Dat dit nog niet gebeurd is, heeft te maken met twee
samenhangende oorzaken. Ten eerste zijn, omdat de
conflicten in onze maatschappij niet opgelost zijn,
alleen schokken en onhoudbare toestanden nog in
staat de bestaande onmacht te doorbreken. Bij ondernemingen, tot de grootste aan toe, zien we iets soortgelijks. DAF moest eerst letterlijk vastlopen, alvorens
betrokken partijen bereid waren het onvermijdelijke
te aanvaarden, hun verlies te nemen en opnieuw te
beginnen. Tot het laatst aan toe grijpt men zich vast
aan mogelijkheden, hoe illusoir ook, om de dans te
ontspringen. Die sociale-psychologie van de beklemming doet zich thans ook op maatschappelijk vlak
gelden. De staalkaart van spanningen en conflicten
aan het begin van deze uiteenzetting, getuigt hiervan.
De tweede oorzaak die hiermee samenhangt, betreft de beleidsoriëntatie van de nationale beleidselite. Die oriëntatie is de laatste 15 à 20 jaar van het nationale naar het internationale vlak verschoven. Niet
alleen heeft de maatschappelijke bovenlaag zich
voor een belangrijk deel onttrokken aan nationale belastingheffing en inkomens- en bestedingsnormen,
ook zijn hun carrières zijn niet langer meer verbonden aan nationale organisaties. Hun binding is verschoven naar organisaties die er prat op gaan footloose te zijn, geen thuisland te kennen. De beleidselite
identificeert zich niet langer met nationale doelstellingen en belangen, maar heeft haar doelstellingen en
belangen verlegd met een zelfde gemak als waarmee
grote ondernemingen hun financiële posities internationaal herschikken en hun portfolio’s aanpassen en
werkgelegenheid overbrengen naar lage-lonenlanden.
Het is mijn overtuiging dat dit uit elkaar groeien
van internationale ondernemingen en nationale staten, van de nationale beleidselite en de bevolking
die ze representeert, niet langer mag voortduren. Een
beleid gericht op herstel van het arbeidsgenererend
vermogen van ons produktie-potentieel
vereist een
grotere inzet en bijpassende incentive-structuur, die
alleen tot stand gebracht kunnen worden op basis
van coherentie van de nationale samenleving.

Drie sporen naar verbetering
De samenloop van ontwikkelingen maakt het moeilijk om een evenwichtige economische beleidslijn uit
te zetten. Structureel gesproken zouden loon- en inkomensmatiging heel verantwoord en geboden zijn,
de consumptie zal immers terug moeten om ruimte
te maken voor een op vernieuwing en modernisering
gericht investeringsprogramma. Maar conjunctureel
zal bestedingsbeperking juist averechts uitwerken, er
bestaat nu al onbenutte produktiecapaciteit bij bedrijven. Bestedingsbeperking zal de conjuncturele crisis
heel wel kunnen verdiepen, de kans dat we als gevolg van kostenbeperking ons exportaandeel weten
te vergroten is in een crisis niet plausibel te achten.
Zulke maatregelen lokken reacties uit van concurrenten die immers ook in de knel zitten.
Wat moet er wèl gebeuren? In de eerste plaats
moet het arbeidsgenererend vermogen van onze economie hersteld worden. Alleen als er op die wijze ba-

nen voor laaggeschoolden komen, zal een herijking
van de verzorgingsstaat, gericht op activering, succesvol kunnen zijn. Zonder dat de participatie- graad wezenlijk omhoog gebracht wordt, draait herijking van
de verzorgingsstaat uit op regelrechte armoedeval en
zal ook het vraagstuk van de loonkosten onoplosbaar blijven. Ik zie de renaissance van Europa derhalve langs çJe volgende lijnen lopen.

Herijking verzorgingsstaat
We weten allemaal dat herijking staat voor verlaging
van uitkeringshoogte en korten op uitkeringsrechten.
Ik zie het onvermijdelijke hiervan in. Welke mix van
beleidselementen we ook weten te bedenken om
ons uit de nesten te werken, herijking van de verzorgingsstaat zal er deel van uit moeten maken.
Deze herijking zal diepgaand moeten zijn, maar
niet exclusief gericht op uitkeringstrekkers en laaggeschoolden. Herziening en aanscherping van de incentive-structuur moet aangrijpen op een breed front, ondernemers, management en commissarissen hiervan
niet uitgezonderd. Onze beloningsverhoudingen
zullen over de hele linie, dus ook voor de beter gesitueerden, meer gericht moeten worden op het belonen
van inzet en prestaties, van investeren en creëren
van arbeidsplaatsen, en niet langer een premie moeten zetten op consumeren en beleggen. Ook onder
de werkende bevolking moet een risico-houding worden aangekweekt. De economische onzekerheid
neemt toe en de hele maatschappij zal de gevolgen
ervan moeten dragen. Deze risico-dragende participatie zal niet alleen in de beloningsverhoudingen
moeten doorwerken, ook ons belasting- en premiestelsel
moet in dit licht worden herzien.

Kennisinjrastructuur
Bij de upgrading van ons onderwijs en onze kennisinfrastructuur staan we voor een inhaalslag. Kennis
zal meer gericht ten dienste moeten worden gemaakt
van het produktief vermogen van de bedrijven, niet
in de laatste plaats de industriële bedrijven. Zeker
ook op dit gebied, waar de risico’s groot zijn, zal risicodragend participeren door de overheid aan de
orde zijn, gericht op research-programma’s
die onze
produktiestructuur kunnen verbreden en op een hoger plan brengen. Azië heeft in dit opzicht baanbrekend werk verricht door een beleidsmix te ontwikkelen die bestaat uit een lange-termijnvisie waar men
aan vasthoudt, flexibel gerichte applicatie, en een
lage reële-rentevoet. Die mix van beleidselementen
vormt een noodzakelijke voorwaarde voor een grootscheepse opwaardering van onze kennis-infrastructuur. Hier ben ik geneigd de Franse regering bij te
vallen in de visie dat investeren in de infrastructuur
structureel verantwoord is alsook conjunctureel het
gewenste effect sorteert.

Versterking produktiestructuur
Dit punt is van doorslaggevend belang. Ook als de
kennisinfrastructuur op een hoger plan wordt gebracht, moet de kennis nog wel op een produktieve
wijze worden toegepast. Daarvoer moet ten eerste de
vertaalslag worden gemaakt naar industrieel toepasbare kennis en vindingen. Ten tweede moeten de vin-

dingen worden omgezet in marktwaardige produkten. De combinatie van die beide vaardigheden behoort niet tot de slagkracht van het huidige Europa.
We zijn hierbij als maatschappij sterk afhankelijk van
onze bedrijven. In dit verband is de ontwikkeling dat
internationale bedrijven en nationale overheden uit
elkaar groeien, niet zonder gevaar.

Eensgezinde

samenwerking

Om de bovengenoemde
maatregelen te realiseren, is
allereerst een hechte samenwerking, een ‘strategische alliantie’ tussen overheid en bedrijfsleven nodig.
Daarnaast zal Europa waar nodig ruimte moeten creeren voor de moderniseringslag die de industrie
moet doormaken.
Ik ben de overtuiging toegedaan dat als wij er in
Europa in willen slagen orde op zaken te stellen, wij
ook een beroep op onze bedrijven moeten kunnen
doen om de verplaatsing van investeringen en werkgelegenheid naar lage-lonenlanden
te heroverwegen.
Er ontstaat namelijk een ander beeld en ruimte voor
een andere beleidsafweging als we erin slagen een
moderniseringsslag te maken. Die slag zal onze effectiviteit verhogen, onze arbeidskosten reduceren en
onze produktiviteit verhogen.
Ondernemingen
mogen van de politiek verlangen dat ernst gemaakt wordt met de moderniseringscampagne, maar zij moeten ook voor ogen houden
dat de internationale concurrentieslag zal worden uitgevochten op het vlak van de maatschappelijke produktiviteit veeleer dan op het vlak van bedrijfsproduktiviteit alleen. Ook ondernemingen
floreren
alleen indien zij kunnen gedijen in een omgeving die
stimuleert en op verbetering gericht is. De vraag is of
Europa erin slaagt dit perspectief concrete inhoud te
geven. Dat is niet alleen van belang voor de bedrijven maar ook voor de talloze baanzoekers.
Wil Europa positief bijdragen aan de wereldeconomie, dan zal het ook op handelsgebied zijn positie
moeten markeren. Met tijdelijke maatregelen kan
ruimte worden gecreëerd voor het beoogde herstelen moderniseringsproces.
De Gründerzeit, en hierom
gaat het, is traditioneel een grond voor herschikking
in internationale handelsrelaties onder het voorbehoud dat het belangenevenwicht
geen geweld wordt
aangedaan. Garanties voor het slagen hiervan bestaan niet, maar de historische precedenten rechtvaardigen positieve verwachtingen.
Het is namelijk niet voor de eerste maal in de industriële geschiedenis dat zich grote discrepanties in
concurrentiekracht
voordoen. Integendeel, er zijn altijd koplopers en achterblijvers. Achterstanden kunnen ook chronisch worden en nopen dan tot een inhaalslag. Die situatie gold voor continentaal Europa
en de VS ten opzichte van het VK in de 1ge eeuw,
voor Europa ten opzichte van de VS nà de tweede
wereldoorlog en nu dan voor Europa en de VS ten
opzichte van Japan e.a. Steeds is op een dergelijke
situatie van chronische achterstand een reconstitueringsfase gevolgd waarvan de kernelementen door
mij ook betrokken zijn in de voorwaarden voor het
herstelproces die ik hierboven heb uiteengezet. Herschikking in het internationale handelsverkeer heeft

E5B 23-3-1994

steeds deel uitgemaakt van zo’n inhaalslag. Overigens zullen ook de Aziatische landen een groot belang hebben bij meer beheerste valuta-verhoudingen
alsook bij handelsafspraken
die erop gericht zijn grove onevenwichtigheden
in het handelsverkeer te redresseren en door het wegwerken van structurele
overcapaciteit grotere prijsstabiliteit te bewerkstelligen. Het belang van ontwikkelingslanden
bij hogere
reële en stabielere grondstoffenprijzen
hoort van een
dergelijk arrangement deel uit te maken.
Zo heeft het in de naoorlogse situatie voortreffelijk gewerkt en is de grondslag gelegd voor herstel
van economie en werkgelegenheid.
In de wereldhandel zijn perioden waarin het accent op vrijhandel lag
altijd afgewisseld door perioden van ‘managed trade’.
De beoordeling hiervan is een pragmatische kwestie
waarbij dogma’s weinig verheldering bieden. Alle
mooie beloften van de Cecchini-studie over Europa
en de Hufbauer-studie over NAFTA ten spijt, zijn de
in het vooruitzicht gestelde gunstige werkgelegenheidseffecten uitgebleven. Hufbauer heeft de zijne inmiddels teruggenomen. Hij heeft zich nu teruggetrokken op de stelling dat de economische integratie in
Noord-Amerika zich vooral zal manifesteren in een
produktiviteitsverhogend
effect. En hier zit nu voor
mijn betoog de kern. Vrijhandel zal de produktiviteit
van ondernemingen wel ten goede komen, maar wil
die produktiviteitsstijging voor de maatschappij in
zijn geheel positieve gevolgen hebben, dan zal de
maatschappelijke produktiviteit, ergo het bnp per
hoofd, moeten stijgen. Voor dit effect is significant
herstel van de werkgelegenheid
onontbeerlijk.
Als produktiviteitsstijging niet gepaard gaat met
adequaat herstel van het arbeidsgenererend
vermogen, het beeld van de jaren tachtig, dan gaat de uitstoot door. Als voor het bewerkstelligen van een
ommekeer een nieuwe Gründerzeit het geëigende
beleidsconcept is, wat mijn opvatting is, dan is de
stap naar een management-benadering
van de internationale valuta- en handelsrelaties empirisch gezien
een voor de hand liggende stap. Met een defensief
op protectie gericht beleid heeft die aanpak niets van
doen, wel met een realistische kijk op de handelsrelaties in de wereld waarbij de VS voorgaan in het propageren van managed trade, een begrip dat staat
voor meer evenwicht tussen toegang tot de buitenlandse markt en toegang tot de binnenlandse markt.
Ten slotte dit. Beleid in moeilijke omstandigheden vraagt niet alleen een mix van maatregelen,
maar ook een vertrouwensvotum,
een mandaat. Een
beleidselite die niet bereid is eigen lot te verbinden
met dat van de bevolking, zal er niet in slagen dat
vertrouwensvotum
te krijgen en zal dan ook de slagkracht missen om de ingrijpende beleidsherschikkingen door te voeren die thans geboden zijn. Hierin
ligt natuurlijk ook een unieke kans om een stempel
te zetten op onze toekomst. Zonder herstel van vertrouwen, zonder mandaat blijft de renaissance van
Europa een illusie, hoe sober we onze verzorgingsmaatschappij ook maken.
A. van der Zwan

Auteur