Heeft het stimuleren van een actievere leefstijl tijdens het speelkwartier en na school een effect op ongelijkheid in schoolresultaten van basisschoolleerlingen? Een veldexperiment in Zuid-Limburg toont aan dat het stimuleren van een actieve leefstijl in het speelkwartier en na school ertoe kan leiden dat leerlingen die de zwakste schoolresultaten hebben nog slechter gaan presteren, wat betekent dat het ongelijkheid in schoolresultaten kan vergroten.
In het kort
– Onderzoek toont vaak een positief verband aan tussen bewegen en schoolresultaten.
– Een veldexperiment in Zuid-Limburg toont aan dat het stimuleren van kort durende bewegingsmomenten door activering tijdens het speelkwartier, stimuleren van actief transport van en naar school en sporten in de vrije tijd, kan leiden tot zwakkere schoolresultaten van met name de leerlingen die al de zwakste schoolresultaten hebben.
– Beleid dat een actievere leefstijl wil bevorderen, moet oog hebben voor de (onbedoelde) neveneffecten van interventies.
Nederland behoort, met Slowakije, Slovenië, Tsjechië, Finland en België, tot de meest egalitaire landen van Europa (CBS, 2019). Toch zijn er ook hier grote verschillen tussen de ‘haves’ en de ‘have-nots’. Zo loopt ongeveer zeventien procent van de Nederlandse bevolking risico op armoede en sociale uitsluiting, terwijl de rijkste één procent van de huishoudens ongeveer een derde van al het private vermogen in Nederland bezit, en de top 0,1 procent een zesde in handen heeft (Toussaint et al., 2020).
Preadviezen 2021
Dit artikel maakt onderdeel uit van de Preadviezen 2021 van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde. De redactie is gedaan door Anne Gielen, Dinand Webbink en Bas ter Weel. Op 29 november worden de Preadviezen gepresenteerd bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Den Haag, aanmelden kan via de website van de KVS.
Ongelijkheid tussen volwassenen in inkomen en vermogen kan deels voorkomen worden door kansarmere kinderen te helpen om betere schoolresultaten te behalen. Onderzoek toont aan dat kinderen met ouders uit de lagere sociaal-economische milieus nog altijd beduidend minder kansen hebben om door te stromen naar hoge opleidingsniveaus dan kinderen uit rijkere gezinnen (Zumbuehl en Dillingh, 2020).
Er zijn veel mogelijkheden om schoolresultaten te verbeteren. Een manier die zich niet direct op kennisoverdracht richt, is om kinderen meer te laten bewegen. Onderzoek toont vaak een positief verband tussen bewegen en schoolresultaten (Centers for Disease Control and Prevention, 2010). In het onderzoek naar deze relatie wordt echter doorgaans geen aandacht besteed aan de heterogeniteit van dit verband tussen leerlingen met (aanvankelijk) verschillende schoolresultaten, dus is het onduidelijk of het stimuleren van bewegen een manier kan zijn om de ongelijkheid in schoolresultaten te verminderen. Met andere woorden: zijn het de slechtst presterende leerlingen van wie de schoolresultaten er het meest op vooruitgaan dankzij het bevorderen van een actievere leefstijl, en zou lichaamsbeweging derhalve tevens de ongelijkheid in schoolresultaten kunnen verkleinen? Of zijn het de best presterende leerlingen die het meest profiteren van een dergelijke interventie – en vergroot het daarmee juist de ongelijkheid?
Kinderen meer laten bewegen is uiteraard niet alleen potentieel goed voor hun schoolprestaties, maar zal primair ook helpen om hun gezondheid te verbeteren. Net als in veel andere landen neemt in Nederland het aantal kinderen met overgewicht toe. Dit wordt voor een groot deel toegeschreven aan een gebrek aan lichaamsbeweging. Door een toenemend gebruik van tablets, telefoons en andere digitale middelen brengen kinderen tegenwoordig meer tijd zittend door. Ook pakken ouders vaker dan vroeger de auto om de kinderen naar school en buitenschoolse activiteiten te brengen. Weinig lichaamsbeweging en overgewicht komen gemiddeld vaker voor bij volwassenen met een lage sociaal-economische status (SES) en bij hun kinderen. Het stimuleren van lichaamsbeweging is daarom extra belangrijk in regio’s met een hoge concentratie inwoners met een lage SES.
Lichaamsbeweging kan plaatsvinden in een formele vorm (bijvoorbeeld sport), en ook in een informele setting (de alledaagse lichaamsbeweging). In dit preadvies gaan we in op de vraag of het stimuleren van alledaagse lichaamsbeweging ongelijkheid in schoolresultaten kan beïnvloeden. We baseren dit preadvies op ons recent gepubliceerde artikel (Golsteyn et al., 2020).
Bijdrage van dit preadvies aan de literatuur
Onderzoek naar de consequenties van lichaamsbeweging laat over het algemeen positieve effecten zien op gezondheid (Cawley et al., 2007; 2013; Strong et al., 2005), en op het cognitief functioneren, met name bij oudere volwassenen (Colcombe en Kramer, 2003; Hillman et al., 2008). Een metastudie van vijftig artikelen geeft een overzicht van relaties tussen lichaamsbeweging en schoolresultaten (Center for Disease Control and Prevention, 2010). De conclusies zijn:
1. Lichaamsbeweging door middel van gymlessen op school is positief (in 11 van 14 studies), of is niet gerelateerd aan schoolresultaten (in 3 van 14 studies).
2. Kortdurige lichaamsbeweging in de klas heeft een positieve relatie met schoolresultaten (in 8 van 9 studies).
3. Activiteiten georganiseerd door de school buiten schooltijd om lichaamsbeweging te stimuleren zijn positief of niet gerelateerd aan schoolresultaten (in 19 van 19 studies).
De vraag of de ongelijkheid in schoolresultaten verandert, komt niet aan bod in de literatuur, maar dit preadvies gaat hier specifiek op in.
Een tweede bijdrage van dit preadvies aan de literatuur is dat we ons richten op informeel bewegen. In de literatuur wordt specifiek aandacht besteed aan formele vormen van bewegen. Naast formele lichaamsbeweging, zoals bijvoorbeeld sporten in clubverband, bewegen mensen ook tijdens alledaagse activiteiten. Dit wordt ‘actief leven’ of ‘informele lichaamsbeweging’ genoemd. Voor kinderen kan daarbij gedacht worden aan buitenspelen en lopend of fietsend naar school gaan. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de effecten van deze vorm van bewegen op de schoolresultaten. De eerder genoemde metastudie bespreekt weliswaar acht studies die laten zien dat lichaamsbeweging gedurende pauzes een positief verband heeft met indicatoren van cognitie en academisch gedrag, maar de relaties met schoolresultaten worden hierbij niet genoemd.
Toch is het ook van belang de effecten van deze vorm van bewegen te evalueren, en wel om drie redenen. Ten eerste is de hoeveelheid tijd die besteed wordt aan informele lichaamsbeweging mogelijk substantieel groter dan de tijd die men besteedt aan formele lichaamsbeweging zoals sporten in clubverband. Ten tweede is het a priori niet duidelijk of het effect van het stimuleren van informele beweging vergelijkbaar is met de gevonden effecten van formele beweging. Gegeven dat informeel bewegen normaal gesproken minder intens is dan sporten, biedt onze studie een inzicht in de relatie tussen lichaamsbeweging en schoolprestatie met een vergroting van laag-intensieve beweging. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de positieve relatie tussen lichaamsbeweging en gezondheid enerzijds en schoolresultaten anderzijds met name voorkomt bij gemiddeld- of hoog-intensieve beweging (Van den Berg et al., 2016; Felez-Nobrega et al., 2017; Singh et al., 2012). Ten derde kunnen formele en informele lichaamsbeweging ook verschillende vaardigheden bevorderen. Sport leert spelers wellicht om competitief en volhardend te zijn – vaardigheden die waardevol kunnen zijn in het onderwijs. Bij informele activiteiten, zoals naar school fietsen of actief spel, worden zulke vaardigheden misschien minder sterk ontwikkeld. Een ander voorbeeld is dat atleten meer aandacht en stimulering kunnen krijgen van leraren en ouders, hetgeen kan leiden tot meer zelfvertrouwen en een toegenomen druk van medesporters om succesvol te zijn (Stevenson, 2010).
Een derde bijdrage van onze studie aan de literatuur is dat wij proberen het causale effect van bewegen op schoolresultaten in te schatten. Bovendien maken we gebruik van een veldexperiment, waardoor onze aannames voor het vaststellen van een causaal effect minder restrictief zijn dan in sommige andere causale studies. De meeste van bovengenoemde studies rapporteren correlaties, en niet het causale effect van bewegen op de schoolprestaties.
Tot slot is het belangrijk om te noemen dat het curriculum en de pauzeduur in ons veldexperiment onveranderd bleven. Dit is een belangrijk aspect, omdat het anders vrijwel onmogelijk is om het effect van het stimuleren van lichaamsbeweging los te koppelen van het effect van een veranderde lesinhoud, lestijd of pauzeduur. Dit gebeurt vaak niet in andere studies van interventies die het bewegen bevorderen, en vormt dus een vierde bijdrage van onze studie aan de literatuur.
Het Active Living-veldexperiment
We maken gebruik van een uniek veldexperiment dat tussen 2012 en 2015 is uitgevoerd: het Active Living Programma. Hieraan namen 21 basisscholen in Zuid-Limburg deel. De helft van de scholen waren controlescholen, in de andere helft werden leerlingen in groep 7 en 8 gestimuleerd om meer te bewegen in hun dagelijks leven. Het programma is ingevoerd in buurten met een lage SES, omdat het probleem van overgewicht en weinig lichaamsbeweging doorgaans samenhangt met SES. Het curriculum en de pauzeduur bleven onveranderd in het Active Living Programma.
Kinderen uit groep 7 en 8 op interventiescholen werden op verschillende manieren gestimuleerd om vrijwillig meer te gaan bewegen. De scholen spoorden de kinderen bijvoorbeeld aan om lopend of met de fiets naar school te komen, in plaats van met het openbaar vervoer of met de auto. Zo plaatsten ze meer fietsenrekken, verbeterden ze de verkeersveiligheid rond de school, of beloonden leerkrachten de kinderen die fietsend of lopend naar school kwamen met een sticker. De schoolpleinen werden daarnaast aantrekkelijker gemaakt voor kinderen om actief te spelen. Denk aan een Twister-tekening op de grond, of aan goaltjes en ballen voor een voetbaltoernooi. Als laatste werd ook de lichaamsbeweging buiten schooltijd aangemoedigd. Er werd een voetbalclub gestart en een gemeente heeft een soort trainingscircuit neergezet op een leeg veld.
De kinderen in alle 21 scholen kregen een zogenoemde ‘accelerometer’ oftewel versnellingsmeter bevestigd, die voor en na de interventies gedurende een week continu bijhield hoeveel ze bewogen. Zo kon er precies gemeten worden wanneer en hoe lang de scholieren bewogen. Daarnaast werden van alle leerlingen op de scholen met en zonder het Active Living Programma zowel voor als na de interventies alle toetsscores bijgehouden. Niet alle kinderen wilden deelnemen aan het experiment, mochten meedoen van hun ouders, of droegen de meter op een juiste manier. Grofweg de helft van de test-uitvoerende kinderen wilde en mocht deelnemen, en droeg de meter op een juiste manier. De observeerbare kenmerken van kinderen die de meter niet of verkeerd droegen zijn gemiddeld gezien hetzelfde als die van kinderen die de meter wel goed droegen.
De verschillen in beweging en de schoolresultaten van deze kinderen voor en na de interventie werden vergeleken met de verschillen voor en na de interventie van leerlingen in elf basisscholen die niet aan het programma meededen (de controlescholen). Op die manier kon het causale effect bepaald worden van het stimuleren van een actieve leefstijl op zowel bewegen als op schoolresultaten.
Effecten op bewegen
Figuur 1 laat het geschatte effect zien van het Active Living Programma op de tijd die kinderen per dag aan lichaamsbeweging besteedden. De figuur geeft aan dat kinderen met name in de ochtend significant meer gingen bewegen. Per uur bewogen zij, dankzij het Active Living Programma, ongeveer 5 minuten meer dan de kinderen in de controle groep. Een deel van het effect vindt plaats in de ochtend voor schooltijd (tussen 7 en 9 uur ‘s ochtends). Deels zou dit toe te schrijven kunnen zijn aan thuis wat meer lichaamsbeweging hebben, op een actievere manier naar school toekomen, of dat ze wat eerder naar school gaan om op het speelplein te spelen. Een ander deel vindt tijdens schooltijd plaats (tussen 9 en 11 uur). Hierbij kan gedacht worden aan actiever spel op de speelplaats. Een kleiner effect vindt plaats in de vrije tijd na schooltijd: blijkbaar heeft het programma minder effect op sporten of bewegen in de vrije tijd.
Effecten op schoolresultaten
Figuur 2 laat het effect zien van de interventie op schoolresultaten. Voor elk kind is het gemiddelde van de taal- en rekentoetsen berekend, en herschaald op een schaal van 0 tot 100. Op de horizontale as van figuur 2 staat het gemiddelde schoolresultaat van vóór de interventie van een voortschrijdende steekproef van 200 leerlingen. Dus, 46 is de gemiddelde pre-interventie-score van de eerste regressie voor de slechtst scorende 200 leerlingen, en 68 is de gemiddelde pre-interventie-score van de best scorende 200 leerlingen. De schoolprestaties van de kinderen op de scholen die aan het beweegprogramma meededen, gingen minder hard omhoog dan die van de kinderen die niet meededen aan het programma. Aanvullende analyses tonen aan dat dit zowel voor rekenen als voor taal geldt (Golsteyn et al., 2020).
Verder blijkt uit de figuur dat de slechtst presterende kinderen het hardst door de interventie worden geraakt. Het gaat hier om de kinderen die onder het 38e percentiel scoorden in de schoolresultatenverdeling. Hun schoolresultaten waren gemiddeld ongeveer 0,1 standaarddeviatie lager dan de slechtst presterende kinderen in de controlegroep. Dit impliceert dat de ongelijkheid qua schoolresultaten groter wordt door de interventie, aangezien de best presterende leerlingen er niet significant op achteruit gingen.
Mogelijke verklaringen
Uit analyses van vragenlijsten die alle achtste-groepers invulden, bleek dat bewegen voor school en tijdens het speelkwartier mogelijk onrustig maakt in de klas en de aandacht voor de lesstof verslapt. Kinderen zijn na een kwartier niet uitgespeeld en kunnen daardoor onrustig de klas in komen. De kinderen op de interventiescholen gaven na de invoering van de interventies vaker aan niet goed stil te kunnen zitten dan hun leeftijdsgenoten op de scholen waar geen interventies plaatsvonden. Bewegen en buitenspelen op het schoolplein is leuk en zorgt daardoor misschien voor afleiding. Enthousiasme kan echter ook onrust veroorzaken, en een paar onrustige kinderen in de klas kunnen zorgen dat de rest van de klas ook minder goed presteert op cito toetsen. Het negatieve effect van het stimuleren van een actieve leefstijl op schoolresultaten lijkt deels te worden veroorzaakt door de toegenomen rusteloosheid tijdens de les. De slechtst presterende leerlingen gingen er door het Active Living Programma het hardst op achteruit. Zij kunnen het zich waarschijnlijk het minst veroorloven om minder goed op te letten of ze lijden het meest door beweeglijke klasgenoten en gingen daardoor slechter scoren.
Conclusies
Het stimuleren van lichaamsbeweging is een aantrekkelijke manier om kinderen actiever te maken, omdat we er impliciet of expliciet van uitgaan dat alle neveneffecten positief zullen zijn: het zal de gezondheid van de kinderen verbeteren, hun welzijn vergroten, en met een beetje geluk zelfs de schoolprestaties verbeteren.
Het verband tussen bewegen en schoolresultaten is al vaker onderzocht. Eerdere artikelen naar het verband tussen bewegen en schoolresultaten hebben zich gericht op het bestuderen van de effecten van het participeren in gymnastieklessen, sporten in clubverband en andere vormen van formele of professionele sport. Er worden vaak positieve verbanden gevonden.
In ons veldexperiment dat zich richt op het stimuleren van informeel bewegen tijdens het speelkwartier, en aanmoedigen van actief transport van en naar school en sporten in vrije tijd vinden we echter een negatief effect op schoolresultaten, dat bovendien sterker is voor de slechtst presterende leerlingen. Onze resultaten suggereren dus dat het vaak gevonden positieve effect van sporten op schoolresultaten wellicht niet opgaat voor informele lichaamsbeweging door alledaagse korte speelactiviteiten, en dat door het stimuleren van dit soort korte bewegingsmomenten tijdens schooltijd de ongelijkheid in schoolresultaten onder leerlingen kan toenemen.
Het Active Living Programma is succesvol in het stimuleren van bewegen bij kinderen in een lage SES regio. Aangezien lage-SES vaker gepaard gaat met weinig bewegen en slechtere gezondheid, heeft het Active Living Programma waarschijnlijk regionale ongelijkheid in bewegen (en daarmee gezondheid) verkleind. De studie benadrukt dat ouders, leraren en beleidsmakers die kinderen meer willen laten bewegen of ongelijkheid in bewegen willen verkleinen, zich ervan bewust moeten zijn dat het belangrijk is op welke manier extra beweging bij leerlingen wordt aangeboden en dat zij zich bewust zijn van de sterke heterogeniteit in impact. Meer korte, informele bewegingsmomenten kunnen – zoals dit onderzoek aantoont – mogelijk leiden tot zwakkere schoolresultaten en meer ongelijkheid in schoolresultaten. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op de vraag welke aanpak voor het stimuleren van een actieve leefstijl wel een positieve invloed heeft op schoolresultaten. Zo zou een geïntegreerde aanpak waarbij kinderen bewegend leren wellicht kunnen voorkomen dat extra tijd voor bewegen ten koste gaat van andere nuttige tijdsbestedingen. Een ander veelbelovend voorbeeld is ‘De Gezonde Basisschool van de Toekomst’: een recente vernieuwende aanpak in Limburgse basisscholen waarbij de middagpauze wordt verlengd naar anderhalf uur zodat er meer tijd is voor sport, spel en bewegen en kinderen na een uur spelen ook echt uitgespeeld zijn en niet onrustig de klas inkomen. Ook eten leerlingen gezamenlijk een gezonde lunch en gezonde tussendoortjes, en wordt er tijdens de lessen aandacht besteed aan gezonde voeding. Uit een tussenevaluatie is gebleken dat deze specifieke vorm van stimulering van een actieve leefstijl niet ten koste gaat van schooltevredenheid (Oosterhoff et al., 2020). Ook draagt deze gezamenlijk lunch en speelvorm bij aan een beter sociaal klimaat met minder pestgedrag (Jansen & Burhenne, 2019).
De resultaten uit het onderzoek plaatsen pogingen om de kans op obesitas bij kinderen te verkleinen zoals bijvoorbeeld in het nationaal preventieakkoord uit 2018 wordt genoemd in een ander perspectief. Het onderzoek suggereert dat het bij zulke initiatieven erg belangrijk is om ook (ongelijkheid in) schoolresultaten goed te blijven monitoren. Bij dalende schoolresultaten is het wellicht beter om andere interventies te proberen die steviger geïntegreerd zijn in het curriculum van de school, professioneel ondersteund worden en in tijdsduur adequaat zijn om onrust in de klas te voorkomen. De Gezonde Basisschool van de Toekomst is dan mogelijk een voorbeeld voor een goede alternatieve aanpak. Deze is inmiddels effectief gebleken in het terugdringen van overgewicht, en het bevorderen van gezond voedingsgedrag en bewegen (Bartelink, 2019). Met deze aanpak kunnen de doelen van het Nationaal Preventie Akkoord worden bereikt, ervan uitgaande dat het gezonde gedrag beklijft (Giessen et al., 2020). Andere literatuur laat zien dat interventies zoals Jamie Oliver’s Feed Me Better Campaign (geïmplementeerd in 80 scholen in Greenwich) waarin kinderen gezonde maaltijden krijgen tijdens de lunch, positieve effecten hebben op schoolresultaten (Belot & James, 2011).
Literatuur
Bartelink, N.H.M. (2019). Evaluating health promotion in complex adaptive school systems: The Healthy Primary School of the Future. Maastricht, 2019. https://doi.org/10.26481/dis.20191030nb
Belot, M. en J. James (2011) Healthy school meals and educational outcomes. Journal of Health Economics, 30(3), 489–504.
Berg, V. van den, E. Salasi, R.H.M. de Groot et al. (2016) Physical activity in the school setting: cognitive performance is not affected by three different types of acute exercise. Frontiers in Psychology, 17 mei. Te lezen op www.frontiersin.org.
Cawley, J., D. Frisvold en C. Meyerhoefer (2013) The impact of physical education on obesity among elementary school children. Journal of Health Economics, 32(4), 743–755.
Cawley, J., C.D. Meyerhoefer en D. Newhouse (2007) The impact of state physical education requirements on youth physical activity and overweight. Health Economics, 16(12), 1287–1301.
CBS (2019) Nederland langs de Europese meetlat. CBS Publicatie.
Centers for Disease Control and Prevention (2010) The association between school-based physical activity, including physical education, and academic performance. U.S. Department of Health and Human Services, juli. Te vinden op www.cdc.gov.
Colcombe, S. en A.F. Kramer (2003) Fitness effects on the cognitive functioning of older adults: a meta-analytic study. Psychological Science, 14(2), 125–130.
Felez-Nobrega, M., C.H. Hillman, E. Cirera en A. Puig-Ribera (2017) The association of context-specific sitting time and physical activity intensity to working memory capacity and academic achievement in young adults. European Journal of Public Health, 27(4), 741–746.
Giessen, A. et al. (2020). Gezonder op de basisschool: schoollunches en meer bewegen. Een verkenning naar draagvlak, haalbaarheid, betaalbaarheid en impact. RIVM-rapport 2020-0161
Golsteyn, B., Jansen, M., van Kann, D., & Verhagen, A. (2020). Does Stimulating Physical Activity Affect School Performance? Journal of Policy Analysis and Management, 39 (1), 64-95.
Hillman, C. H., Erickson, K. I., & Kramer, A. F. (2008). Be smart, exercise your heart: Exercise effects on brain and cognition. Nature Reviews Neuroscience, 9, 58–65.
Jansen M, Burhenne K. (2019). De Gezonde Basisschool van de Toekomst. Van leer- naar leefschool. Provincie Limburg, GGD Zuid Limburg. Maastricht 2019 https://www.ggdzl.nl/fileadmin/files/ggdzl/Documenten/Factsheets/De-gezondebasisschool-van-de-toekomst.pdf
Oosterhoff, M., van Schayck, O., Bartelink, N., Bosma,H., Willeboordse, M., Winkens, B., Joore, M. (2020). The Short-Term Value of the “Healthy Primary School of the Future” Initiative: A Social Return on Investment Analysis. Frontiers in Public Health 8, 401.
Singh, A., L. Uijtdewilligen, J.W.R. Twisk et al. (2012) Physical activity and performance at school: a systematic review of the literature including a methodological quality assessment. Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine, 166(1), 49–55.
Stevenson, B. (2010) Beyond the classroom: using Title IX to measure the return to high school sports. The Review of Economics and Statistics, 92(2), 284–301.
Strong, W.B., R.M. Malina, C.J.R. Blimkie et al. (2005) Evidence based physical activity for school-age youth. The Journal of Pediatrics, 146(6), 732–737.
Toussaint, S., B. van Bavel, W. Salverda en C. Teulings (2020) Nederlandse vermogens schever verdeeld dan gedacht. ESB, 105(4789), 438–441.
Zumbuehl, M. en R. Dillingh (2020) Ongelijkheid van het jonge kind. CPB Notitie, december.
Auteurs
Categorieën