China speelt een steeds belangrijkere rol in de wereld. Door het Nieuwe Zijderoute-initiatief, dat president Xi Jinping lanceerde nadat hij in 2013 aan de macht kwam, heeft China meer dan honderd landen aan zich weten te binden. Daar zit een groot aantal landen in Afrika bij. De nadruk van dit initiatief ligt op het verbeteren van de economische relaties met de ontvangende landen door een verbeterde infrastructuur. China vraagt overheden om hiervoor contracten te tekenen en stelt leningen in het vooruitzicht, waarmee Chinese bedrijven die de infrastructuur aanleggen betaald kunnen worden.
Het is opvallend hoe strategisch China opereert in ontwikkelingslanden. Al in 2006 maakte China kenbaar dat men de toevoer van grondstoffen naar China zeker wilde stellen, een afzetmarkt wilde creëren voor Chinese producten en diensten, en een alternatief wilde bieden voor het westerse economische ontwikkelingsmodel (China Daily, 2008). De vraag is dan ook of China nu zo dominant in Afrika geworden is dat het land het beleid van westerse donoren met betrekking tot het continent ondermijnt.
Om die vraag te beantwoorden kan een vergelijking tussen de Chinese en de Nederlandse strategie behulpzaam zijn. Daarbij maak ik gebruik van twee proefschriften over de Chinese ontwikkelingshulp (Warmerdam, 2015; Shi, 2019), waarbij het laatste het Chinese perspectief weergeeft, dat in onze ogen vaak afwijkend is. De Chinese en Nederlandse regering zijn beide van mening dat ontwikkelingssamenwerking en handel hand in hand moeten gaan, maar de strategie van deze landen om ontwikkelingssamenwerking inhoud te geven is wel geheel verschillend.
China presenteert zich in ontwikkelingslanden als een land dat zelf ook nog in ontwikkeling is, dat zoekt naar een win-win-situatie en niet uit is op het koloniseren van het geholpen land. De strategie van China kan in drie punten worden samengevat: hulp, handel en investeringen gaan samen; China respecteert de soevereiniteit van het ontvangende land dat zelf mag bepalen wat het van China wenst te ontvangen; en het ontvangen geld moet worden besteed aan producten en diensten uit China.
De nadruk op handel en investeringen blijkt uit het feit dat er weinig Chinese hulp als gift of zachte lening kan worden aangemerkt – wat de definitie is van de OESO voor de zogenaamde officiële ontwikkelingshulp die de lidstaten hanteren. Veel Chinese hulp betreft leningen, die in het geval van de Zijderoute-projecten tegen gemiddeld vijf procent rente moeten worden terugbetaald. Nederland verschaft vooral ontwikkelingshulp die niet hoeft te worden terugbetaald.
Anders dan het Nederlandse beleid wordt de Chinese hulp verstrekt zonder coördinatie met andere landen, en ook zonder voorwaarden te stellen aan het overheidsbeleid van het ontvangende land. De kritiek van het westen op China’s optreden in ontwikkelingslanden is dat deze hulp zonder voorwaarden het beleid ondermijnt van de Wereldbank en het Internatonaal Monetair Fonds (ofwel de ‘Washington-consensus’).
De Wereldbank en de IMF hebben, alvorens steun aan ontwikkelingslanden te verlenen, vaak economische hervormingen afgedwongen. Sommige ontwikkelingslanden lappen die voorwaarden nu aan hun laars, omdat ze het geld gemakkelijker van China kunnen krijgen. Ook de Europese Investeringsbank klaagt dat zij het aflegt tegen de Chinese staatsbanken die de ‘hulp’ financieren. Net als de Wereldbank en het IMF vindt de EIB dat de Chinezen lagere morele en milieu-normen hanteren, en dat dit kan leiden tot lagere kredietstandaarden.
Tegenover de Washington-consensus staat de Beijing-consensus aangaande hulp (Van Dijk, 2007). De Chinezen pleiten voor een belangrijke rol voor de overheid in de economie, er worden geen voorwaarden aan hulp gesteld, en die hulp betreft vooral het inzetten van Chinese arbeiders, bedrijven en technologie. Het gaat de Chinezen in de samenwerking niet om de transfer van kennis, technologie of ervaring, maar veeleer om de Chinese economie te stimuleren. Chinese bedrijven investeren wel in ontwikkelingslanden, maar houden controle over hun kennis en technologie. De Nederlandse hulp legt juist veel nadruk op de overdracht van kennis en technologie en op de opbouw van lokale capaciteit. Die hulp is ontbonden, wat betekent dat het geschonken geld niet aan Nederlandse producten of diensten hoeft te worden uitgegeven.
Ondermijnt China nu het ontwikkelingsbeleid van westerse landen zoals Nederland? Die conclusie lijkt overdreven. In de eerste plaats gaat er nog steeds veel meer geld om tussen de EU-landen en Afrika dan tussen China en Afrika (Van Dijk, 2020). In de tweede plaats spelen historische en culturele banden een rol. In Afrika worden vooral Europese talen gesproken en nauwelijks Chinees. Verder ligt Afrika gewoon dichter bij Europa. Maar dat wil niet zeggen dat er niks verandert: de Afrikanen hebben dankzij China wel een alternatief. Ze zijn niet langer exclusief afhankelijk van Europa, en een aantal landen speelt deze kaart vol overtuiging uit. En dat heeft invloed. Zo bestaat de indruk dat de Wereldbank en het IMF door de Chinese concurrentie minder eisen stellen aan hun leningen dan voorheen.
Literatuur
China Daily (2008) First ever policy paper on Latin America and the Caribbean region providing a blueprint for future cooperation. China Daily, 6 november.
Dijk, M.P. van (2007) China’s aanwezigheid in Afrika. ESB, 92(4519), 584–587.
Dijk, M.P. van (2020) China vriend of vijand? Almere: Parthenon. Serie China in verandering, deel IV.
Shi, X. (2019) China’s foreign aid in East Africa: decentralising cooperation. Proefschrift, Radbout Universiteit.
Warmerdam, W. (2015) Having, giving, taking: understanding China’s development cooperation in Africa. Proefschrift, Erasmus Universiteit.
Auteur
Categorieën