Ga direct naar de content

Migranten vertrekken eerder uit Nederland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 4 2019

Migranten komen naar Nederland met uiteenlopende motieven, zoals werk, studie of het verkrijgen van asiel. Het aantal mensen per migratiemotief wisselt sterk, evenals de herkomstlanden van migranten. Het is vanuit een integratieperspectief relevant hoe lang verschillende groepen migranten in Nederland zullen blijven – en ook waardoor hun verblijfsduur wordt bepaald.

In het kort

– Het aandeel migranten uit Midden- en Oost-Europa is toegenomen, ten koste van de traditionele herkomstlanden
– Het aandeel arbeids- en studiemigranten is toegenomen en dat van asielmigranten gedaald.
– De verblijfsduur van migranten wordt korter, en is maar deels te verklaren door veranderingen in de groepssamenstelling.

De afgelopen jaren is zowel het aantal als de diversiteit van migranten in Nederland fors gestegen (De Mooij et al., 2018). Inmiddels wonen er in Nederland migranten afkomstig uit 223 verschillende landen, met een grote verscheidenheid aan migratiemotieven, opleidingsniveau, verblijfsstatus en verblijfsduur. Deze veranderende samenstelling kan gevolgen hebben voor de gemiddelde verblijfsduur van migranten.

Vanuit het nationale integratiebeleid is informatie over de factoren die de verblijfsduur van migranten beïnvloeden van belang. Investeren in groepen migranten van wie men kan verwachten dat ze Nederland weer snel zullen verlaten, lijkt minder zinvol dan wanneer men zich zou richten op groepen met een veel langere verblijfsintentie. Er is echter, met uitzondering van een studie van Nicolaas et al. (2003), nagenoeg geen systematisch onderzoek gedaan naar de verblijfsduur van migranten.

Methode

Om meer inzicht te krijgen in de verblijfsduur van de verschillende groepen migranten vergelijken we drie cohorten, van 1999 tot en met 2015. Het eerste cohort bevat 554.718 mensen die in de periode 1999–2005 naar Nederland zijn gekomen, het cohort 2006–2010 omvat een iets kleinere groep van 469.819, en het cohort 2011–2015 bestaat uit 607.655 mensen. De data hebben betrekking op alle migranten met een niet-Nederlandse nationaliteit die zich in de periode 1999–2015 in Nederland hebben ingeschreven, en zijn afkomstig uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Op basis van een indeling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) worden er achttien gebieden onderscheiden (Jennissen et al., 2018).

In het tweede en derde cohort kwamen minder migranten naar Nederland uit de traditionele herkomstlanden, zoals Turkije, Marokko, de voormalige West-Indische koloniën (Suriname en Nederlandse Antillen), en landen uit sub-Sahara-Afrika en Centraal-Azië (figuur 1). Daar staat tegenover dat wel het aandeel migranten uit Europa is toegenomen, vooral uit Midden- en Oost-Europa.

Figuur 1

De invloed op de verblijfsduur van de verschillende migratiekenmerken, zoals het migratiemotief, schatten we vervolgens met behulp van een Cox-regressieanalyse. Hierbij gebruiken we de data van het eerste en tweede cohort. Voor de afhankelijke variabele wordt er nagegaan of een migrant voor de volledige periode van vijf jaar in Nederland verblijft of eerder weggaat. De zogenoemde hazard geeft vervolgens de kans weer op vertrek uit Nederland in vergelijking met de referentiegroep.

Naast het herkomstgebied en het migratiemotief nemen we ook de gemeente mee in de analyse waar de eerste inschrijving heeft plaatsgevonden, omdat de plaats waar de immigrant zich gaat vestigen invloed zal hebben op de verblijfsduur. Voorts nemen we de leeftijd en het geslacht van de migrant mee als verklarende factoren wat betreft de verblijfsduur. Daar voegen we een dummy voor het cohort (1999–2005 versus 2006–2010) aan toe om na te kunnen gaan of mensen korter in Nederland verblijven indien we controleren voor de compositie van beide cohorten.

Resultaten

De resultaten van de Cox-regressie in figuur 2 laten zien dat het cohort, de leeftijd, het geslacht, de gemeentegrootte, migratiereden en het herkomstgebied van de migrant allemaal een significant effect hebben op de vertrekkans.

Figuur 2

Het meest opvallend is het cohorteffect: een migrant uit het jongere cohort heeft een 1,6 keer zo grote vertrekkans als iemand uit het oudere cohort (hazard = 1,60). Dit effect is aanwezig ondanks het toevoegen van controlevariabelen. Dit betekent dat migratie meer onbestendig is geworden, en dat deze verandering maar zeer ten dele is toe te schrijven aan andere compositie-effecten.

Dat migranten eerder uit Nederland vertrekken, wordt ook ondersteund door de beschrijvende statistieken (tabel 1). Terwijl 63,7 procent van het oudere cohort (1999–2005) meer dan vijf jaar in Nederland verbleef, is het verblijf van het jongere cohort (2006–2010) aanmerkelijk korter: slechts 52,9 procent ervan verbleef langer dan vijf jaar in Nederland. De verklaring voor de kortere verblijfsduur ligt echter niet aan de verschillen in samenstelling tussen de beide cohorten. Een nadere inspectie van de data toont dit aan als we kijken naar de relatie met de migratiereden en het herkomstgebied.

Figuur 3

De veranderde samenstelling van de migratiemotieven biedt een aanknopingspunt voor de kortere verblijfsduur van het jongere cohort. In het tweede cohort (figuur 3) zijn er namelijk beduidend minder asielmigranten naar Nederland gekomen, en vooral meer arbeids- en studiemigranten. Een migrant die vanwege studie of werk naar Nederland komt, blijft doorgaans korter dan iemand die, na een asielaanvraag, een verblijfsvergunning heeft gekregen of om gezinsredenen naar Nederland is gekomen. Cijfers op basis van het eerste cohort illustreren dit: terwijl van de studie- en arbeidsmigranten de helft hier langer dan vijf jaar verblijft, geldt dat voor bijna driekwart van de asiel- en de gezinsmigranten (figuur 4).

Figuur 4

Toch kan de veranderde samenstelling niet het kortere verblijf verklaren van de migranten in het tweede cohort, omdat de verblijfsduur niet stabiel is binnen de vier groepen (werk, asiel, studie, gezin). Vooral het aandeel studenten met een lang verblijf slinkt in het tweede cohort, en dat geldt ook voor de gezins- en arbeidsmigranten met een lang verblijf. Wel is de forse afname van asielmigranten die ook in het tweede cohort langer blijven een gedeeltelijke verklaring voor het feit dat ze eerder uit Nederland vertrekken.

Het verschil tussen de herkomstlanden van migranten in het eerste en tweede cohort is een tweede mogelijke verklaring. Voor asielmigranten uit bepaalde gebieden is de mogelijkheid groter om terug te keren naar hun land – bijvoorbeeld in het voormalige Joegoslavië – dan voor asielmigranten uit landen als Irak en Afghanistan. Indien de situatie op de arbeidsmarkt in het herkomstland slecht is, dan zullen arbeidsmigranten en hun ‘gezinsvormers’ zich voor een langere periode, en soms permanent, willen vestigen. Andere arbeidsmigranten komen voor een korte periode naar Nederland, bijvoorbeeld als ze door bedrijven als expat uit bepaalde landen zijn uitgezonden. De verschuivingen tussen het eerste en tweede cohort in de herkomstlanden (zie figuur 1), kunnen dus een aanvullende verklaring leveren voor het feit dat migranten per saldo eerder uit Nederland vertrekken. Zo komen er minder migranten uit vooral de traditionele herkomstlanden, en meer uit Midden- en Oost-Europa.

Tabel 1 illustreert de diversiteit tussen de achttien herkomstgebieden qua verblijfsduur. Ook een nadere inspectie van deze tabel biedt geen verklaring voor de kortere verblijfsduur. Van het eerste cohort blijven minstens vier van de vijf migranten, afkomstig uit de Arabische landen, Marokko, de voormalige West-Indische koloniën, Centraal-Azië of Turkije, vijf jaar of langer in Nederland. Bij het tweede cohort is de verblijfsduur korter wat betreft alle herkomstgebieden, waarbij migranten uit sub-Sahara-Afrika met een langer verblijf de uitzondering vormen. Migranten uit Midden- en Oost-Europa geven een bovengemiddelde verblijfsduur te zien: van het eerste cohort blijft 69 procent langer dan vijf jaar tegenover 64 procent van alle migranten, en van het tweede cohort is dat 58 procent tegenover 53 procent van alle migranten. Dus de verschuiving naar meer migranten uit bijvoorbeeld Polen, Bulgarije en Roemenië biedt geen verklaring voor de kortere verblijfsduur.

Tabel 1

Ook de andere modeluitkomsten (figuur 2) bieden geen verklaring voor de kortere verblijfsduur in het tweede cohort. Mannen en twintigplussers die zich als migrant hebben gevestigd in de twintig grootste gemeenten vertrekken eerder dan vrouwen en jongeren, die zich in andere gemeenten als migrant hebben ingeschreven. Er zijn echter geen aanwijzingen dat migranten van het tweede cohort zich veel vaker hebben ingeschreven in een grote gemeente, waardoor de verblijfsduur wordt ingekort. Evenmin zijn er veel minder vrouwen en twintigminners gekomen, wat een dempend effect op de verblijfsduur zou hebben.

Blijkbaar zijn er dus andere factoren die eraan bijdragen dat migranten uit het tweede cohort minder lang in Nederland blijven. Het verschil tussen beide cohorten is dat het eerste cohort (1999–2005) in de eerste jaren na hun aankomst in Nederland veel minder geconfronteerd werd met de economische crisis dan het tweede (2006–2010). Nader onderzoek – door bijvoorbeeld fijnmazigere cohorten te volgen – is nodig om te kunnen bevestigen hoe het verschil te verklaren is. Naast deze factoren zullen er hierbij ook vele andere facetten betrokken moeten worden, zoals de levensfase, het arbeids- en woningaanbod, de sociaal-economische en sociaal-culturele positie van de migranten, het wel of niet hebben van de Nederlandse nationaliteit, en (de implementatie van) het beleid. Maar niet alleen binnenlandse aspecten kunnen van belang zijn, ook de situatie in andere landen is relevant, zoals de mogelijkheid om terug te keren naar het herkomstland en/of te migreren naar elders.

Discussie

De migrantenpopulatie is meer vlottend geworden. Verbleef 64 procent van het cohort 1999–2005 minstens vijf jaar in Nederland, voor het cohort 2006–2010 is dit aandeel gereduceerd tot 53 procent. Dat migranten eerder uit Nederland vertrekken, is maar deels te verklaren door de sterke veranderingen in hun samenstelling, zoals een relatieve toename van studie- en arbeidsmigranten, minder asielmigranten, en een sterke groei van de migranten uit Midden- en Oost-Europa.

Ook op gemeentelijk niveau is de verblijfsduur van migranten niet stabiel. Ten eerste zien we forse verschillen in de verblijfsduur tussen gemeenten. Verder verschilt ook het profiel van de migrant (waaronder het migratiemotief) sterk per gemeente, en verandert dit profiel ook over de tijd. Dat er bijvoorbeeld in een bepaalde periode relatief veel arbeidsmigranten naar een gemeente komen, is geen garantie dat dit in de toekomst ook zo zal zijn (Schmeets, 2019, p. 26–33).

Aangezien het integratiebeleid meer terecht is gekomen bij lokale overheden, is het voor deze belangrijk om te weten welke groepen migranten er naar hun gemeente komen, hoe lang ze doorgaans blijven en welke kenmerken ze hebben, zodat de gemeenten hierop in kunnen spelen. Omdat de verblijfsduur en het immigrantenprofiel veranderen, is het voor gemeenten lastiger om hierop toegesneden integratiebeleid te ontwikkelen.

Al deze bevindingen tonen aan dat het profiel van de migranten allerminst stabiel is. Dit roept de vraag op of de mate waarin zij geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving ook een wisselend beeld laat zien. Aan de integratie van migranten lijkt er echter niet veel veranderd te zijn. Het beeld is dat er heel weinig verschuivingen optreden in de mate waarin migranten zich, ten opzichte van de groep met een Nederlandse achtergrond, onderscheiden wat betreft het meedoen in de samenleving en het vertrouwen dat ze erin hebben (Van Beuningen en Schmeets, 2015). Maar de achterstand van de migranten blijft onverminderd bestaan.

Literatuur

Beuningen, J. van, en H. Schmeets (2015) De meetlat sociaal kapitaal. In: H. Schmeets (red.). Sociale samenhang: wat ons bindt en verdeelt. Den Haag/Heerlen: CBS, 15–27.

Engbersen, G. en P. Scholten (red.) (2018) De wereld in een stad: migratiediversiteit en stedelijk beleid in Europa. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Jennissen, R., G. Engbersen, M. Bokhorst en M. Bovens (2018) De nieuwe verscheidenheid: toenemende diversiteit naar herkomst in Nederland. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Mooij, M. de, C. Bloemendal en D. Dieleman (red.) (2018) Jaarrapport Integratie 2018. Den Haag/Heerlen: CBS.

Nicolaas, H., A. Sprangers en H. Witvliet (2003) Arbeidsmigranten en hun gezinnen. Bevolkingstrends, 2, 20–23.

Schmeets, H. (2019) Verblijfsduur immigranten: migratieredenen en herkomstgebieden. Working Paper, 33. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Auteur

Categorieën