Ga direct naar de content

Economentop 40 2018

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 20 2018

Wie is de best publicerende econoom in Nederland, welke instelling duikelt in de publicatielijstjes, en zijn er nu eindelijk meer vrouwen ‘topeconoom’? In de Economentop van ESB leest u het allemaal.

In het kort

ESB dankt Pieter Vreeburg (Erasmus School of Economics) voor het samenstellen van de top

Goed publiceren in internationale, wetenschappelijke gepeerreviewde tijdschriften is belangrijk voor onderzoekers aan de universiteit. En daarom bekend staan bij vakgenoten opent de carrièredeuren en streelt het ego van velen. Vandaar dat ESB u onder de kerstboom al jaren een ranking brengt van de Nederlandse economen die in de afgelopen vijf jaar het vaakst gepubliceerd hebben in zulke tijdschriften. Sinds 2014 doen we dat volgens de in kader 2 beschreven methode; zie ook Phlippen (2014) en Abbring et al. (2014). De ranking van dit jaar volgt dezelfde methode als van voorgaande jaren.

Bij een artikel voor onder de kerstboom hoort ook reflectie en bezinning. Vorig jaar ging het in dat artikel (Lukkezen, 2017) over zelfplagiaat onder economen. Deze discussie, geëntameerd door Horbach en Halffman (2017) in Research Policy, werd daar vervolgens ook voortgezet; kader 1 vat de discussie kort samen.

Kader 1: Recap zelfplagiaatdiscussie

Vorig jaar slingerden Sergei Horbach en Willem Halffman met hun publicatie in Research Policy (2017) de discussie rondom zelfplagiaat door Nederlandse economen aan. Horbach en ­Halffman vonden – door met plagiaatherkenningssoftware de publicaties te onderzoeken van economen, biochemici, psychologen en historici – dat in Nederland zelfplagiaat in de economische wetenschap meer voorkomt dan in de biochemie, de psychologie en bij geschiedenis.

De economen die zij onderzochten kwamen uit de Economentop 2013. In 2013 kwam Peter Nijkamp voor het laatst voor in de Economentop, en in 2014 is de samenstellingsmethode van de top herzien. Sindsdien legt de top minder gewicht op veelschrijvers in de laaggeclassificeerde tijdschriften.
Deze veranderde samenstellingswijze blijkt relevant. Ik heb de publicaties van de top 6 uit de Economentop van 2017 door de plagiaatherkenningssoftware gehaald en vind geen aanwijzingen voor overmatig zelfplagiaat. Research Policy heeft mijn mislukte poging om de resultaten van Horbach en Halffman te reproduceren gepubliceerd, naast een reactie van hen daar weer op (Lukkezen, 2018; Horbach en Halffman, 2018).

Women in economics

Wat ook opviel was het grote aandeel mannen in de Economentop. Van de 40 economen in de lijst waren er vorig jaar 38 man en 2 vrouw (beiden uit Tilburg, beiden marketing en beiden van Belgische nationaliteit). Harzing et al. (2018) telden het aantal vrouwen in alle economen­toppen sinds de start ervan in de jaren zeventig en kwamen op zes (!). Dit jaar zijn het er overigens, net als vorig jaar, twee. Inge Geyskens is uit de top verdwenen en Mirjam van Praag, een econometrist met een stevige bestuurlijke verantwoordelijkheid (collegevoorzitter van de Vrije Universiteit), is er nieuw in gekomen.

De pagina met foto’s die ESB maakte van de economen in de top benadrukte dit vorig jaar onbedoeld, en kwam veelvuldig als referentiepunt terug in de gesprekken die de ESB-redactie met de auteurs uit het dossier Women in economics voerde (ESB, 2018). Dit jaar is dat niet anders. Uit Women in economics vielen mij twee punten op die leiden tot vragen over de representativiteit en het nut van de Economentop.

Allereerst is dat de toenemende bewijslast dat er in vele domeinen van het academisch bedrijf sprake is van een impliciete bevoordeling van mannen. Soms met directe gevolgen voor de kans op een publicatie: bij desk rejections door redacteuren, bij de beoordeling van de leesbaarheid van een tekst en bij de doorlooptijd van het reviewproces. Maar vaker nog indirect: bij het waarderen van de bijdrage van werk, bij het toekennen van onderzoekssubsidies, en bij evaluaties van het onderwijs door studenten. Gelukkig is daar wat aan te doen. Harzing et al. (2018) vatten de recente academische literatuur samen en presenteren een reeks eenvoudig in te voeren maatregelen.

Daarnaast draagt de competitieve sfeer – door Derks et al. (2018) en anderen als ‘sterk mannelijk’ geduid – eraan bij dat vrouwelijke economen minder snel een academische carrière verkiezen en zichzelf dus uit de Economentop selecteren. Bij de ronde tafel met jonge academici stond de agressieve discussiecultuur binnen de discipline zelfs met stip op een. De discussiecultuur verbeteren helpt niet alleen om het vakgebied voor vrouwen toegankelijker te maken, maar maakt het ook voor beginnende, creatieve onderzoekers aantrekkelijker (De Weerd, 2018). Ook voor mij was de cultuur een belangrijke motivatie om het Women in economics-dossier samen te stellen.

Beide punten leiden tot de vraag of het hebben van een Economentop wel een goede zaak is. Zoals Harzing et al. schrijven: “Academia suffers from the paradox of meritocracy; in systems with strong meritocratic beliefs, decision makers are ironically more biased in favour of men. To stay with the same example: counting publications appears to be objective, and thus justifies the system and its unequal outcomes.” Aan de lezer daarom het verzoek om de Economentop niet te zien als een objectieve maatstaf voor de prestaties van onderzoekers, maar als een gelegenheid om het gesprek te openen bij de kerstborrel – bijvoorbeeld over die mooie publicatie van uw collega.

De individuele ranking

Na vier jaar is er voor het eerst een nieuwe nummer een. Met duidelijk overwicht voert Hessel Oosterbeek van de Universiteit van Amsterdam (UvA) de lijst aan. Oosterbeek publiceert over onderwijs, en probeert daarbij zo dicht mogelijk bij causale verklaringen te komen. De nummer een van de afgelopen vier jaar, Daan van Knippenberg, doet niet meer mee, omdat zijn voornaamste betrekking nu in het buitenland is (Drexel University). Maar ook als Van Knippenberg wel had meegedaan, was hij dit jaar niet op één geëindigd.

Tabel 1ESB

Thomas Buser (UvA) schuift daardoor een plaats op en staat nu tweede. Buser doet experimenteel onderzoek naar man-vrouwverhoudingen. Oliver Spalt (Tilburg University, TU) completeert het podium. Spalt speurt naar gedrags-effecten in beurskoersen en andere financiële data.

Anders dan voorgaande jaren telt de ESB Economentop dit jaar geen vijf, maar negen nieuwkomers. Ook opvallend is dat de opmars van de gedragseconomen in een lager tempo gaat, en dat er geen nieuwe finance en managementtoppers zijn. Het zijn vooral de traditionele kerngebieden van de economie die dit jaar voor nieuwkomers zorgen: van de negen doen er twee speltheorie, twee industriële organisatie, en verder doet er één arbeidsmarkt, één beleidsevaluaties, één ruimtelijke economie, één toegepaste econometrie en één experimentele economie. Wel passen bijna alle nieuwkomers inzichten uit de gedragseconomie toe in hun werk. Gedragseconomie is dus mainstream geworden (De Muijnck, 2018).

De hoogste nieuwe binnenkomer is Arno Riedl van de Universiteit Maastricht (UM). Riedl voert al jaren micro-economisch onderzoek uit op het snijvlak van speltheorie en gedragseconomie, en dankt zijn plek als hoogste nieuwe binnenkomer aan zowel een publicatie in Management Science als eentje in The Journal of Finance, beide in 2017.

Speciale vermelding verdient Olivier Marie van de EUR. Met twee publicaties (Review of Economic Studies en Journal of Political Economy, beide in 2017) weet deze arbeidsmarkteconoom met een interesse in criminaliteit de 23e plek te veroveren. Nieuw zijn ook Theo Offerman (UvA), Arthur Schram (UvA), Randolph Sloof (UvA), Jan Boone (TU), Jan Rouwendal (VU), Dinand Webbink (EUR) en de eerder genoemde Mirjam van Praag (VU).

Dit jaar zijn er drie terugkeerders in de Economentop. Coen Teulings, een arbeidsmarkteconoom, keert letterlijk terug naar Nederland. Hij accepteerde een leerstoel aan de Universiteit Utrecht. Verder zijn Sweder van Wijnbergen (UvA) en Jean-Jacques Herings (UM) ook terug op de lijst.

Figuur 1ESB

De ranking van instellingen

Als we kijken naar de instellingen waar de toppers werken, dan zien we dat dit jaar de EUR de eerste plaats dit jaar moet delen met de VU. Ook Tilburg valt verder terug en deelt nu de derde plaats met de UvA, waar naast de nummers een en twee op de lijst verder nog vier topeconomen werkzaam zijn. Ook is de Universiteit van Maastricht (UM) terug, ten koste van het CWI en de TU Delft die uit de lijst zijn verdwenen.

Voor de institutenranking tellen echter alle medewerkers mee, en dat is te zien in tabel 2. De rangorde wijzigt zich nergens ten opzichte van vorig jaar. De vlag kan dus uit aan de Burgemeester Oudlaan in Rotterdam. De EUR bouwt zich zelfs een beetje uit, maar dat komt vooral doordat Tilburg als enige universiteit minder publicaties en minder impact heeft dan vorig jaar. Wel blijft Tilburg meer invloedrijke artikelen publiceren dan alle andere instituten. De gemiddelde AIS van een artikel uit Tilburg is 1,01 tegenover gemiddeld 0,71 bij de andere universiteiten.

Tabel 2ESB

De grootste relatieve toename in de score zien we terug bij de Universiteit Utrecht, terwijl de VU, de RUG en de Radboud Universiteit volgen. De stijging bij de Universiteit Maastricht en de Universiteit van Amsterdam is beperkt.

Het beste nieuws is er voor de discipline als geheel – economen zijn in 2018 nóg productiever geworden. De Economentop 2018 telt 5.275 artikelen, die in 2017 telde er 5.015 en die in 2016 4.959. Nu dus alleen nog maar tijd vinden om dat alles te lezen. Ik wens u prettige feestdagen!

Kader 2: De telmethode

Voor het berekenen van de scores en het samenstellen van de Economentop 40 wordt er gebruikgemaakt van de Web of Science-database van Clarivate Analytics (voorheen onderdeel van Thomson Reuters) voor de periode 2013–2017.

Geteld worden alleen de artikelen die zijn verschenen in een tijdschrift binnen het domein ‘Economie’, waarvan er ten minste één auteur op het moment van publiceren een affiliatie had met een Nederlandse universiteit. Het domein ‘Economie’ is voor deze top gedefinieerd als zijnde alle tijdschriften die voorkomen op de Tinbergen Journal List (www.tinbergen.nl) of de toptijdschriften op de ERIM Journal List (www.erim.eur.nl, alleen categorie P* en P). Alle andere documenttypen in Web of Science worden niet meegeteld.

De score van ieder individueel artikel wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde article influence score (AIS) van het tijdschrift in de periode 2013–2017, en wordt gewogen voor het aantal auteurs. De volgende formule is gebruikt om de score van ieder individueel artikel te bepalen:

\\(P_{i}\\) = \\(W_{(auteur)}\\)×\\(W_{(influence)}\\),

waarbij:

\\(P_{i}\\) = de score van artikel i
\\(W_{(auteur)}\\) = het gewicht van de auteur volgt uit de breuk van 2 / (1+#auteurs)
\\(W_{(influence)}\\) = de gemiddelde AIS van het tijdschrift in de periode 2012-2016

De totaalscore van een wetenschapper zijn de scores van zijn of haar vijftien hoogst scorende artikelen bij elkaar opgeteld. Ten slotte zijn de wetenschappers met een kleinere Nederlandse aanstelling dan 0,5 fte uit de resulterende ranglijst verwijderd. De bovenste veertig posities op de uiteindelijke ranglijst vormen gezamenlijk de Nederlandse Economentop 2018.

Hierbij is, net als vorig jaar, de AIS van een publicatie in de American Economic Review: Papers & Proceedings (AER:P&P) tot 25 procent van de waarde van een publicatie in de reguliere AER verlaagd. Volledige consistentie met de totale AIS van de AER betekent dat publicaties in de reguliere AER een beetje zouden moeten worden opgewaardeerd. Dat is niet gedaan, omdat het onduidelijk is wat die ophogingsfactor zou moeten zijn. Gelukkig lost dit probleem zich de komende jaren vanzelf op: de AER brengt sinds maart zijn AER:P&P-publicaties onder in een apart tijdschrift met eigen ranking (AEA, 2017).

Om de score per instituut te bepalen, is ieder artikel op basis van de affiliatie-informatie van de auteurs in Web of Science toegewezen aan een of meer instituten. Per instituut telt een artikel hoogstens eenmaal mee, ongeacht het aantal aan het instituut verbonden (co)auteurs. Artikelen met auteurs van verschillende instituten zijn bij alle relevante instituten meegeteld. Vervolgens zijn de scores van alle artikelen van een instituut gesommeerd. De resulterende ranglijst vormt de Nederlandse Institutentop voor 2018.

Literatuur

Abbring, J., B. Bronnenberg, P. Gautier en J. van Ours (2014) Alternatieve Economentop met meer kwaliteit. ESB, 99(4684), 266–269.

AEA (2017) About AEA papers and proceedings. American Economic Association. Publicatie te vinden op www.aeaweb.org.

Derks, B., R. van Veelen en M. Handgraaf (2018) Successful economists are highly masculine. ESB, 103(4767S), 16–19.

ESB (2018) Women in economics. ESB-dossier 103(4767S).

Harzing, A.-W., C. Vinkenburg en M. van Engen (2018) How to make career advancement in economics more inclusive. ESB, 103(4767S), 42–45.

Horbach, S. en W. Halffman (2017) The extent and causes of academic text recycling or ‘self-plagiarism’. Research Policy, te verschijnen. Artikel online te vinden op www.sciencedirect.com.

Horbach, S. en W. Halffman (2018) Rejoinder to ‘Is there a Peter Nijkamp effect?’ by Jasper Lukkezen. Research Policy, te verschijnen. Artikel online te vinden op www.sciencedirect.com.

Lukkezen, J. (2017) De Economentop 40 2017. ESB 101(4756), 588–591.

Lukkezen, J. (2018) Is there a Peter Nijkamp effect? A comment on ‘The extent and causes of academic text recycling or “self-plagiarism”’ by Serge Horbach and Willem Halffman. ­Research Policy, te verschijnen. Artikel online te vinden op www.sciencedirect.com.

Muijnck, S. de (2018) Onderzoek van promovendi is iets pluralistischer geworden. ESB. ­Artikel online te vinden op esb.nu.

Phlippen, S. (2014) De Economentop 2014. ESB, 99(4699&4700), 786–788.

Weerd, E. de (2018) Academics on the gender imbalance in economics. ESB, 103(4767S), 30–33.

Auteur

Categorieën