Bedrijfseconomie heeft als vak op middelbare scholen een metamorfose ondergaan. Amper vijftien jaar geleden was de toekomst van het vak nog onzeker, maar nu kent het niet alleen een groeiende populariteit in het middelbaar onderwijs, maar sluit het ook nadrukkelijk aan bij de maatschappelijke ontwikkelingen waarin de ontplooiing van het individu en zijn vermogen tot zelfbeschikking centraal staan. De laatste gedaanteverwisseling van het vak – van ‘Management & Organisatie’ (M&O) naar ‘Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid’ – is hiervan een voorlopig sluitstuk.
Bij dit preadvies is de invalshoek om te analyseren hoe het vak Bedrijfseconomie op middelbare scholen – vooral op havo/vwo – zich heeft ontwikkeld en hoe het zich verhoudt tot het vak Economie. Vooral dit laatste is interessant als preadvies aan de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde (KVS). De KVS is zich immers pas recentelijk meer gaan openstellen voor de bedrijfseconomie – en het woord staathuishoudkunde in haar naam wijst nog op de engere focus.
Aandacht voor bedrijfseconomie
Het gebrek aan aandacht voor de bedrijfseconomie binnen de KVS ging hand in hand met het gebrek aan wetenschappelijke status van het vak op de universiteiten. Daar was slechts sporadisch sprake van een echt wetenschappelijke benadering van de bedrijfseconomie – tot hierin een kentering kwam in de jaren negentig. Toen werd dit namelijk aan de orde gesteld door Arnoud Boot, een van de auteurs van dit preadvies, samen met Kees Cools, onder andere in een artikel in ESB getiteld ‘Bedrijfseconomisch onderzoek in Nederland: een illusie?’ (Boot en Cools, 1997). Het vraagteken in de titel verraadt dat Boot en Cools toen al een kentering vermoedden. Bedrijfseconomie als wetenschapsgebied werd immers steeds belangrijker. Dit was het meest evident bij het deelgebied financiering, waaraan internationaal al vele Nobelprijzen economie waren toegekend, onder meer aan Harry Markowitz, William Sharpe en Merton Miller in 1990 en aan Robert Merton en Myron Scholes in 1997. En tevens waren er ook internationaal al Nobelprijzen geweest aangaande interne organisatie, denk aan bijvoorbeeld de Nobelprijzen voor Herbert Simon in 1978, Ronald Coase in 1991, en meer recentelijk Oliver Williamson in 2009, dus er was wel degelijk een ontwikkeling aan de gang.
Verder was op de universiteit onder studenten de populariteit van bedrijfseconomie natuurlijk altijd al groot geweest. Immers, de overgrote meerderheid van de economiestudenten studeerde bedrijfseconomie. Dat is bovendien ook internationaal zo – zie de grote populariteit van business schools. En dat gebrek aan wetenschappelijke status was voor het onderwijs niet echt een punt – zeker niet voor het onderwijs op de middelbare school, dat immers primair ‘algemeen vormend’ dient te zijn (zie ook het preadvies van Teulings). In dit artikel gaan wij niet in op het onderscheid tussen Bedrijfseconomie en Bedrijfskunde; de Engelstalige term ‘Business administration’ komt goed overeen met wat traditioneel op Nederlandse universiteiten onder ‘Bedrijfseconomie’ wordt verstaan.
Toch was het zo dat, op de middelbare scholen, de status van het vak Economie deels te verklaren viel uit de grote betrokkenheid van hoogleraren Algemene Economie – Micro-economie en Macro-economie samen worden zo genoemd aan de universiteit – erbij. De naam van de Amsterdamse hoogleraar Arnold Heertje was er bijna synoniem mee. Die aandacht gold natuurlijk wel minder voor het vak Bedrijfseconomie – een aparte discipline op de universiteit. Dus het is dan ook niet verrassend dat, denkend vanuit het vwo, het algemene economische vak Economie (eerder Economie I genoemd) qua status het vak Bedrijfseconomie (eerst Economie II en Recht, later M&O genoemd) overvleugelde.
Onder studenten heeft de populariteit van Bedrijfseconomie, samen met de groeiende wetenschappelijke status ervan, dus tot een meer gelijkwaardige positie geleid. Deze ontwikkelingen zijn ook te verklaren als we bedenken dat de algemene economie en de bedrijfseconomie als wetenschapsgebieden naar elkaar zijn toegegroeid. Binnen de algemene economie is de macro-economie op zoek gegaan naar een micro-economisch fundament, waardoor micro-economie centraler is komen te staan (zie ook het preadvies van Teulings). En dat brengt haar ook weer dichter bij de bedrijfseconomie die zich immers per definitie meer op het microniveau begeeft.
Eenzelfde ontwikkeling zien we op middelbare scholen terug in de hervorming van het vak Economie. De commissie-Teulings (Commissie Herziening Economie, 2005) heeft micro-economie een belangrijkere plaats gegeven in het curriculum. Ook is er een poging om meer aan te sluiten bij het perspectief van de leerling, en daarmee bij de economische keuzes waar hij of zij voor staat. Dit laatste is ook te zien in het bedrijfseconomie-onderwijs. Met de hervorming van het vak M&O – onder de volledige naam ‘Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid’ – krijgt financiële zelfredzaamheid een expliciete plaats.
De vakken onderscheiden zich als volgt. Economie tracht met het definiëren van een aantal concepten (zoals schaarste, ruil of markt) richting te geven aan een ‘economische kijk op de wereld’. De concepten zijn bedoeld als handvat bij het analyseren van een in principe onbeperkt aantal contexten. Bijna alles valt wel te analyseren vanuit een economisch gezichtspunt (zoals onderwijs of, criminaliteit). Zelf blijft Economie meer op afstand (concepten en de talloze contexten), en richt zich met name op de werking van markten en de transacties die daar plaatsvinden.
Bij het vak Bedrijfseconomie staat het financieel-economisch handelen centraal, al dan niet binnen een organisatie. De context is hier leidend en concepten worden niet op voorhand geëxpliciteerd. Het vak Bedrijfseconomie kent ook een meer relationeel perspectief: hoe komt men tot samenwerking? Ook staat het open voor een multidisciplinair perspectief, bijvoorbeeld het belang van cultuur binnen een organisatie en leiderschapsstijlen. In dit preadvies gaan we verder in op de geschiedenis en oorsprong van het vak Bedrijfseconomie en bespreken we de vernieuwing die is voorgesteld door de Vakvernieuwingscommissie M&O (Vakvernieuwingscommissie, 2014). Tevens besteden we aandacht aan hoe bedrijfseconomie zich verhoudt tot economie.
Geschiedenis en oorsprong van M&O
Algemene economie en Bedrijfseconomie hebben een lange geschiedenis in het middelbareschoolonderwijs. Sinds de oprichting van de hbs met de Wet op het middelbaar onderwijs uit 1863 bestonden er de vakken Staathuishoudkunde (economie) en Handelswetenschappen (bedrijfseconomie). Al was er, zeker in het begin, sprake van een zeer beperkt aantal uren Staathuishoudkunde en Handelswetenschappen in het onderwijsrooster. Nadat er rond 1900 druk kwam om het handelsonderwijs serieuzer te nemen, kregen deze vakken meer ruimte en werden aparte handelsscholen opgericht – in 1923 werd het mogelijk om een meer economisch georiënteerde (lees: handelsgeoriënteerde) hbs in te richten, de hbs-A waarin talen en meer maatschappelijke vakken inclusief handelsonderwijs centraal stonden. De andere richting was hbs-B, voor de ‘moeilijkere’ bèta-vakken.
Het natuurlijke beginpunt van de moderne discussie over hoe het middelbareschoolcurriculum in te vullen, was de Mammoetwet (officieel de Wet op het Voortgezet Onderwijs). Dit was een raamwet die later via aanvullende besluitvorming werd ingevuld (Gorter, 2013). De uitwerking kwam in 1972 voor de havo en in 1974 voor het vwo. De wet introduceerde in de bovenbouw van de havo Economie (algemene economie) en Handelswetenschappen (bedrijfseconomie), en in de bovenbouw van het vwo Economie I (Economische wetenschappen I: algemene economie) en Economie II (Economische wetenschappen II en Recht: bedrijfseconomie). De lagere niveaus, lbo en mavo, vervingen bij de Mammoetwet de ulo en kenden alleen het vak Handelskennis.
Het bedrijfseconomische vak Economie II bestond vooral uit boekhouden. Bij de invoering van de Tweede Fase in 1998 werd het vak Economie I omgedoopt in een lichte variant, genaamd Economie 1 en een zwaardere variant, genaamd Economie 1,2, en het vak Economie II in Management & Organisatie (M&O). M&O ging zich richten op het functioneren van organisaties, waarbij boekhouden werd teruggedrongen. Deze omvorming ging niet zonder slag of stoot, want het opnemen van bedrijfseconomie (en dus M&O) in de Tweede Fase was niet vanzelfsprekend. In april 1994 adviseerde de Stuurgroep Tweede Fase, in een toelichting op het vwo-programma, om onderdelen van bedrijfseconomie die meer ‘algemeen vormend’ waren op te nemen in het vak Economie (Stuurgroep, 1994). Het vak Bedrijfseconomie dat tot dan toe ook al voornamelijk uit boekhouden had bestaan (Economie II op het vwo) werd gezien als ‘beroepsvormend’, en de verwachting was dat het zou sneuvelen als zelfstandig vak (Vernooij, 1998). Via voorstellen voor een meer algemeen vormende invulling (minder beroepsgericht, dus vooral geen boekhouden) raakte de Stuurgroep Tweede Fase alsnog overtuigd van de wenselijkheid van een apart vak Bedrijfseconomie. Met de naam Management & Organisatie (M&O) werd getracht om nog meer afstand te nemen van het ‘beroepsmatige aureool’ (Vernooij, 1998).
Een verdere versterking van M&O werd rond 2000 gerealiseerd door niet alleen M&O een plaats te geven in het curriculum van havo en vwo, maar dit ook te onderwerpen aan het centrale examen. Dat laatste was relevant omdat M&O behoort tot het vrije deel van de tweede fase, waarvoor een verplicht centraal examen (naast de schoolexamens) niet per definitie gold. Het centrale examen verhoogt de status van het vak, en zorgt ook voor het ‘vastleggen’ van de inhoud ervan. Bij louter schoolexamens hebben de scholen zelf namelijk grotere vrijheid. Bij de invoering van M&O (in plaats van Economie II) werd dit gezien als groot voordeel, omdat zo met zekerheid kon worden voorkomen dat Boekhouden een te belangrijke plaats zou blijven innemen (Vernooij, 2014).
Vakvernieuwingscommissie M&O
Na haar installatie in februari 2013 presenteerde de Vakvernieuwingscommissie M&O haar eindrapport in oktober 2014 (Vakvernieuwingscommissie, 2014). Met ingang van 2018 zal nu het nieuwe curriculum worden ingevoerd. Zie kader 1 voor enkele korte observaties uit het rapport.
In de vernieuwing van het vak M&O is de mens centraal komen te staan. Bij het introduceren van dat vak in 1998 was de centrale vraag nog: wat moeten we de leerlingen bijbrengen? De aanname toen was: ze gaan bijna allemaal werken en krijgen te maken met organisaties en ondernemingen, dus ze moeten begrijpen hoe die functioneren. Deze insteek was al een hele moderniseringsslag vergeleken met de bijna exclusieve focus op boekhouden die de voorlopers van M&O kenmerkte. Maar maatschappelijke ontwikkelingen zijn inmiddels dus voortgeschreden. Er wordt meer van de mensen zelf verwacht, en grote ondernemingen die min of meer als levenslange werkgever fungeren, behoren tot het verleden. Eigen verantwoordelijkheden en keuzes worden belangrijker. Voor het nieuwe M&O – nu onder de naam Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid – is het perspectief verschoven naar eigen financieel-economische keuzes, en van daaruit naar het functioneren van organisaties, en het eigen functioneren (en samenwerken) binnen die organisaties.
Voor het nieuwe programma betekent dit dat er aanzienlijke aanpassingen zijn gedaan ten opzichte van het oude M&O-programma. Tegelijkertijd is er gewaakt voor een nodeloos al te revolutionair ingrijpen. Een revolutie was namelijk noch nodig, noch gewenst. Grote delen van het oude programma komen in gemoderniseerde vorm terug in het nieuwe programma. De kern is dat er veel nauwer wordt aangesloten op de belevingswereld van de leerling. Het overkoepelende domein B biedt hiertoe een kapstok, zowel als rode draad voor het gehele programma, als voor de vertaalslag van individuele keuzes naar het functioneren van en binnen organisaties.
Dit vertaalt zich in de volgende eindtermen:
Subdomein B1: Persoonlijke financiële zelfredzaamheid
De kandidaat kan vraagstukken met persoonlijke financiële consequenties herkennen en analyseren, en daarbij (financieel) onderbouwde keuzes maken.
Subdomein B2: De oprichting van een eenmanszaak
De kandidaat kan het proces voorafgaand aan en rond de oprichting van een eenmanszaak beschrijven, en ook in de rol van ondernemer toepassen en analyseren.
Subdomein B3: Van eenmanszaak naar rechtspersoon
De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken van verschillende rechtsvormen beschrijven.
Subdomein B4: Perspectief op de organisatie
De kandidaat kan de rol en plaats van de organisatie in de maatschappij beschrijven.
Daarnaast is de strikte scheiding tussen commerciële en niet-commerciële organisaties losgelaten. Deze was met name ingegeven vanuit het perspectief van verschillen in financieel beheer (vooral boekhouding en kostprijsbepaling). Maar vanuit het perspectief van het individu en het samenwerken als kenmerk van organisaties is deze ordening niet logisch. Waar het nuttig is, wordt er ingegaan op de verschillen in functioneren van diverse typen organisaties, maar niet langer als ordenend principe. Veel duplicatie in terminologie en veel triviale verschillen in definities worden hiermee vermeden.
In het algemeen geldt ook dat elk onderwerp nu gericht is op het bijbrengen van begrip – bijvoorbeeld dat men op de middelbare school niet de verschillende accountingstandaarden centraal stelt, maar dat er inzicht wordt gecreëerd om de juiste conclusies te kunnen trekken uit de externe verslaglegging (het jaarverslag) van bijvoorbeeld een bedrijf of vereniging. Het algemeen vormende karakter van het vak wordt hiermee versterkt. Hetzelfde geldt voor een onderwerp als marketing. In plaats van techniek en definities centraal te stellen, stuurt men nadrukkelijker op de invloed die marketing heeft op consument en samenleving.
Een belangrijke toevoeging aan het curriculum is dat ook de invloed van onzekerheid op de besluitvorming wordt meegenomen. Omgaan met onzekerheid was geen onderdeel van het oude programma, maar is van aanzienlijk belang voor het functioneren van de leerling binnen organisaties of daarbuiten, en ook een kernelement van ondernemerschap. Door het opschonen van het programma is er ook ruimte gekomen voor een nieuw Domein Keuzeonderwerpen. Dit maakt het mogelijk verder in te spelen op de voorkeuren en belevingswereld van de leerling.
M&O en economie: twee vakken
Het Nederlandse middelbareschoolonderwijs kent een lange geschiedenis van het naast elkaar bestaan van de vakken Algemene economie en Bedrijfseconomie (bijvoorbeeld handelswetenschappen). Het belang van deze vakken op de uit 1863 daterende hbs was vaak ondergeschikt, maar door de jaren heen hebben beide vakken de tand des tijds overleefd. Zonder slag of stoot is dit niet gegaan, zeker niet wat betreft het vak Bedrijfseconomie. De Vakvernieuwingscommissie M&O heeft met de lange nieuwe naamgeving ‘Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid’ proberen aan te geven hoezeer het vak past bij ‘de participatiesamenleving’ waarin de burger geacht wordt zelfredzamer te worden, en dus geëquipeerd te zijn voor de belangrijke keuzes in zijn werkzame leven. Het is echter de vraag hoe twee economisch getinte vakken – Economie en Bedrijfseconomie – naast elkaar kunnen bestaan. Wat is de perceptie van deze vakken, en hoe sluiten ze op elkaar aan?
Eerst de percepties
De jaren tachtig en negentig waren moeilijke jaren voor het vak M&O (toen ‘Economie II’ genaamd), in ieder geval op het vwo. Het vak had moeite zich te profileren naast het vak Economie (dat toen ‘Economie I’ heette). Op het gymnasium lag het voor beide vakken ingewikkeld. Soms kon men daar slechts met de grootste moeite Economie I volgen, en Economie II vaak helemaal niet. De bijna exclusieve focus op boekhouden droeg niet bij aan de status van Economie II. Dit bracht het vak dan ook in gevaar: een puur beroepsgerichte focus past niet in de filosofie van de Tweede Fase, waarin algemene vorming centraal staat.
Om preciezer te zijn, de Stuurgroep Tweede Fase formuleerde in 1993 de bedoeling van het Tweede Faseonderwijs als volgt: “Het onderwijs in de Tweede Fase richt zich op:
-een betere aansluiting van het onderwijs op de eisen die de samenleving stelt;
-een betere aansluiting op het hoger of ander vervolgonderwijs;
-een betere aansluiting bij het onderwijs in de Eerste Fase;
-het verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden die belangrijk zijn voor de persoonlijkheidsontwikkeling.” (Stuurgroep, 1993)
Strategische leervaardigheden, het ‘leren leren’ en noodzakelijke beroepsvaardigheden, vooral die voor de ‘aanstaande inforamtiemaatschappij’, kwamen eind jaren negentig centraal te staan. De primair op boekhoudtechniek gerichte invulling van Economie II stond hiermee op gespannen voet.
Het vernieuwde vak M&O kreeg vervolgens een invulling gericht op het functioneren van ondernemingen (profit en non-profit). Het werd een meer algemeen vormend vak, aangezien iedereen in zijn leven met dergelijke organisaties te maken krijgt, veelal zelfs als werknemer. De relevantie van het vak nam hierdoor toe, wat we ook terugzien in de toenemende populariteit van het vak in de laatste tien à vijftien jaar. De Vakvernieuwingscommissie uit 2014 heeft hier vervolgens dankbaar op kunnen voortbouwen door nadrukkelijker eigen (financiële) keuzes centraal te stellen – inclusief het zelf opstarten van een onderneming – in plaats van uit te gaan van het functioneren van een onderneming als autonoom verschijnsel, vandaar die langere naam ‘Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid’ (Vakvernieuwingscommissie, 2014).
Het vak Economie was in de afgelopen decennia qua vragen over het bestaansrecht ervan in een rustiger vaarwater terechtgekomen. Het heeft vergeleken met M&O een vastere status in de Tweede Fase. Economie is een verplicht vak in het profiel Economie & Maatschappij (E&M), een keuzeprofielvak voor het profiel Cultuur & Maatschappij (C&M), en kan voor de overige richtingen worden gekozen in het vrije deel. Voor M&O geldt dat het een zogenaamd keuzevak is. Hiermee wordt bedoeld dat leerlingen in het vrije deel M&O kunnen kiezen, mits de school dit aanbiedt. Sommige scholen bieden M&O alleen aan als keuzevak binnen de profielen E&M en C&M. Wel is er nadrukkelijk strijd gevoerd over de inhoud van het vak Economie. De commissie-Teulings heeft begin jaren nul een nieuw programma ontworpen (Commissie Herziening Economie, 2002; 2005). Hierin werd er gekozen voor een sterkere micro-economische invulling, die deels in de plaats kwam van het meer macro-economische perspectief waarin keynesiaanse modellen (en multipliers) een te nadrukkelijke plaats hadden. De concrete invulling daarvan is overigens niet onomstreden. Op verschillende momenten is er (vroegtijdig!) gepleit voor meer aandacht voor macro-economische onderwerpen en vraagstukken (Heertje en Schöndorff, 2003; Boot, 2005). Teulings wijst in zijn preadvies op het te rigoureus snijden in onderwerpen die de conjunctuurtheorie betreffen (zie ook Teulings, 2002). Recentelijk zijn naar aanleiding van de financieel-economische crisis ook meer fundamentele vragen gesteld over het mogelijke ‘tekort’ van de economiebeoefening. Zie bijvoorbeeld de bijdragen in de bundel Nieuwe kijk op economie gevraagd (Van Dalen en Koedijk (red.), 2012).
Economie versus bedrijfseconomie
De vakken Economie en Bedrijfseconomie kennen raakpunten. Een reden hiervoor is dat het vak Economie naast macro-economische aspecten (zoals werkloosheid en overheidsfinanciën) het menselijk handelen vanuit een micro-economisch perspectief bestudeert. En dit ligt dan vrij dicht bij het vak Bedrijfseconomie. Verder is het ‘micro-denken’ (vanuit mensen of organisaties) centraler komen te staan in de moderne economiebeoefening en de economische wetenschap. In toenemende mate is economie als wetenschap zich met het gehele menselijke bestaan gaan ‘bemoeien’. Zaken als het aangaan van een huwelijk, het aantal kinderen dat men neemt, hoe en hoe lang men gevangenisstraf oplegt, of men drugs wel of niet vrijgeeft – het valt allemaal vanuit een economische invalshoek te analyseren, evenals verschijnselen als racisme en discriminatie. Het belangrijke werk van de, inmiddels overleden, Nobelprijswinnaar Gary Becker is hier leidend geweest. En de boekjes met aansprekende titels als Freakonomics, Superfreakonomics en Think like a freak – van de eveneens in Chicago werkende hoogleraar Steven Levitt – waren bestsellers die Beckers werk populariseerden (Levitt en Dubner, 2005; 2009; 2014). Veelzeggende subtitels als Patriotic prostitutes en Why suicide bombers should buy life insurance zijn illustratief voor de breedte van de economische toepassingen.
Men kan concluderen dat economisch onderzoek zich nadrukkelijk op gedrag is gaan richten, onafhankelijk van wat het precieze onderwerp is (Chang, 2014). Het is een ‘bril’ waardoor men naar de werkelijkheid kan kijken en waardoor men een rijke schakering aan verschijnselen en situaties kan analyseren. Langs deze lijn gedacht heeft de economiebeoefening belangrijke raakpunten met vele vakken op de middelbare school – zoals bijvoorbeeld Aardrijkskunde (economische geografie) en Maatschappijleer (vraagstukken rond migratiebeleid, internationalisering en dergelijke).
De raakpunten van Economie met M&O zijn mogelijk nog evidenter. M&O gaat over het financieel-economisch handelen van individuen en het samenwerken in organisaties. Het versterkte micro-economische perspectief bij Economie brengt het vak dichter bij Bedrijfseconomie. Ook de vernieuwing van M&O – met een grotere focus op het individu en zijn financieel-economisch handelen – sluit aan op het vak Economie, dat namelijk tracht zich meer te gaan richten op het individuele keuzegedrag. In beide vakken is dus de belevingswereld van de leerling centraler komen te staan. Arnold Heertje, een van de belangrijke methodemakers van het vak Economie van de afgelopen decennia, zei het al in een tussenrapportage van de Commissie Herziening Economie voor de tweede fase: “Als het vak M&O vernieuwd wordt zal het dichter bij de algemene economie komen te liggen” (Commissie Herziening Economie, 2004). Dat zien we nu ook.
Deze ontwikkeling is niet verrassend want loopt parallel met ontwikkelingen in de samenleving. We noemden al de ‘participatiesamenleving’, maar ook ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek spelen hierbij een rol. Zowel in het algemeen economisch als in het bedrijfseconomisch onderzoek is de werking van markten en van organisaties binnen die markten in toenemende mate centraal komen te staan. Een belangrijk element is de groeiende populariteit van het agency-, transactiekosten- en speltheorie-instrumentarium. Hiermee zijn belangentegenstellingen en prikkels integraal onderdeel geworden van de moderne economische theorie. De recente Nobelprijzen voor Jean Tirole (2014) en Oliver Hart en Bengt Holstrom (2016) zijn hiervoor illustratief. Het belang hiervan komt terug in bijna alle actuele vraagstukken, bijvoorbeeld in de afbakening publiek/privaat, privatisering en verzelfstandiging, hiërarchie in organisaties, beloningsstructuren, corporate governance, en in regulerings- en mededingingsvraagstukken. Boot (2000) concludeert dan ook dat het moderne nieuw-economisch instrumentarium waarin belangentegenstellingen en prikkels centraal staan, dwars door de traditionele scheiding tussen algemene economie en bedrijfseconomie heen loopt.
Twee vakken?
Een logische vervolgvraag is hoe dit naar elkaar toegroeien van de vakken zich verhoudt tot het aanbieden van beide vakken in de bovenbouw. Arnold Heertje merkte op dat het onderscheid ‘eigenlijk te kunstmatig is’ (Commissie Herziening Economie, 2004). Maar is dat wel zo? Boot (2000) stelde dat het belang van de bedrijfseconomische problematiek voor de samenleving een apart vak vereist, te meer daar er in het vak Economie door een brede bril naar een zeer wijde schakering aan verschijnselen wordt gekeken, en dus een specifieke focus op het functioneren van organisaties ontbreekt. De Vakvernieuwingscommissie M&O geeft een gedetailleerder antwoord. Zij stelt:
“De raakvlakken [die tussen het vak Economie en het vernieuwde vak M&O ‘Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid’, Boot] laten een contrast zien in benadering vanuit beide vakken. Het vak Economie benadert deze inhouden fenomenologisch: als verschijnsel waarvan de leerling de oorsprong, dan wel oorzakelijkheid, werking en (bij)effecten in contexten moet kunnen beschrijven, analyseren of verklaren. Bij het vak Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid past de leerling ze toe in de context van het persoonlijke leven, een startend bedrijf of een organisatie in het algemeen, om, gegeven een dilemma, tot een financieel verantwoorde keuze te komen (daarbij de mogelijk ongewenste consequenties te overzien en af te wegen).”
Vakvernieuwingscommissie (2014)
Deze karakterisering is enigszins vaag. Onderdeel ervan is in ieder geval dat het, door de breedte en het meer algemene niveau van het vak Economie, op grotere afstand blijft – en daarmee abstracter – vergeleken met de specifiekere focus die het vak Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid beoogt. Dit is logisch, gezien de missie van het vak Economie zoals geformuleerd door de commissie-Teulings: “het aanleren van een economische kijk” (Commissie Herziening Economie, 2005). Hiertoe definieert de commissie-Teulings een aantal concepten die de kern betreffen van het economisch handelen. Deze zijn vervolgens toepasbaar binnen een brede schakering van contexten, en vormen daarmee een handvat voor het met een ‘economische kijk’ analyseren van deze contexten. De concepten zijn universeel en staan centraal, de contexten zijn meer illustratief, en in principe onbeperkt in aantal. Hierdoor heeft het een meer abstracte insteek. De commissie-Teulings staat voor ogen dat, met de bijgebrachte ‘economische kijk’, de leerling in staat is het belang van de concepten in verschillende contexten te onderkennen.
Het centraal stellen van universele concepten maakt het vak Economie wezenlijk anders dan het vernieuwde vak M&O. M&O stelt de context van organisaties en het daarbinnen financieel-economisch handelen van individuen, en ook het ‘handelen als eigen persoon’, centraal. Je zou ook kunnen spreken over een ‘common objective’ voor de bedrijfseconomie (het financieel-economisch handelen, al dan niet binnen een organisatie), en een ‘common methodology’ (het centraal stellen van concepten) voor het vak Economie. De afgebakende context van bedrijfseconomie integreert in wezen de concepten. Wij zien de noodzaak van het expliceren van concepten in het vak Economie ook als disciplineringsmechanisme bij het analyseren van de veelheid aan contexten. Deze karakterisering in ‘common objective’ en een ‘common methodology’ komt van een commissie die de Nederlandse economische en businessfaculteiten (bedrijfseconomie/business administration) onder de loep heeft genomen (Bartelsman et al., 2016).
De constatering van deze commissie is dus dat economie een homogene methodologie kent, en bedrijfseconomie methodologisch pluriform is. Natuurlijk kan dit worden genuanceerd, bijvoorbeeld door te stellen dat er in ‘het financieel-economisch handelen als eigen persoon’ grote overlap met het vak Economie zit, maar wij kunnen leven met deze karakterisering. Te meer daar één van de voordelen van de focus in de economie op ‘het financieel-economisch handelen als eigen persoon’ en dus op micro-economische concepten is dat het vak Economie zo beter aansluit bij de belevingswereld van leerlingen (een door de commissie Teulings geraadpleegde expert, Commissie Herziening Economie, 2004). Het is niet moeilijk te onderkennen dat onderzoekspraktijken en -methoden zeer verschillen tussen de bedrijfseconomische disciplines (vergelijk accounting bijvoorbeeld met de sterk multidisciplinaire marketing), terwijl er binnen economie veel grotere overeenkomsten zijn.
Een belangrijk onderscheidend punt is daarnaast dat het vak M&O de vertaalslag maakt van individu naar organisatie. Een organisatie is een samenwerkingsverband tussen mensen. Dit wijst op het belang van relaties (Bovenberg en Canoy, 2016) en deze kunnen geplaatst worden tegenover transacties die juist in markten plaatsvinden. Dit is dan ook het kernonderscheid tussen organisaties en markten. In markten staan transacties centraal, in ondernemingen relaties. Het vak Economie heeft met name het belang van markten voor ogen; organisaties spelen daar een secundaire rol.
Ter illustratie: Zo wordt onder het domein ‘samenwerken en onderhandelen’ in het vak Economie niet verwezen naar samenwerken binnen een bedrijf (waar M&O op stuurt) maar eerder tussen bedrijven. Het vak Economie stelt dus centraal hoe men elkaar op de markt ‘tegenkomt’. Het vernieuwde M&O blijft verder weg van dit ‘marktperspectief’. Het besteedt dan ook weinig aandacht aan marktvormen (monopolie, oligopolie, en dergelijke). De marktvormen staan wel nadrukkelijk centraal in het vak Economie.
Tegen deze achtergrond zijn de verschillende wijzen van inrichting van de vakken Economie en Bedrijfseconomie (M&O) op middelbare scholen te begrijpen. Economie kent een gemeenschappelijke methodologie of locus (die de bril definieert waardoor naar de werkelijkheid wordt gekeken). Het kent een grotere abstractie, en richt zich op het ‘aanleren van een economische kijk’ aan de hand van een aantal universele concepten die vervolgens op een veelheid aan contexten kunnen worden toegepast. Het vak Bedrijfseconomie heeft een duidelijker focus ingebracht door het belang van organisaties in de maatschappij en het eigen financieel-economisch handelen erbinnen en erbuiten.
Dat laat onverlet dat er nog kritische geluiden zijn. Hoewel het vernieuwde M&O nadrukkelijk het individu centraal is gaan stellen, ook in de rol van ondernemer, zou de behandeling van organisaties nog sterker gekoppeld kunnen worden aan het belang van relaties. In het verlengde hiervan raakt het vernieuwde M&O slechts beperkt de problematiek van belangentegenstellingen en incentives, en daarmee ook de instrumentaria van agency-, transactiekosten- en speltheoretische benaderingen.
Conclusies
Geconcludeerd kan worden dat in de afgelopen vijftig jaar de vakken Economie en Bedrijfseconomie dichter naar elkaar toe zijn gegroeid. Waar Bedrijfseconomie sterk boekhoudkundig gericht begon, en Economie juist veel macro-economie bevatte, zijn beide vakken nu sterker gericht op de micro-economie. Beide proberen ook dichter tegen de belevingswereld van de leerling aan te kruipen.
Toch zijn er nog belangrijke verschillen in hoe de twee vakken de werkelijkheid benaderen: economie meer door een gemeenschappelijke bril, en methodologie en bedrijfseconomie vanuit een gemeenschappelijk object. De grotere abstractie van concepten en breedte van contexten onderscheidt Economie van het vernieuwde M&O, waarin het functioneren van organisaties centraal staat, en ook het eigen financieel-economisch handelen daarbinnen en daarbuiten. De vertaalslag van individu naar het samenwerken binnen organisaties (de kern van het vernieuwde M&O) kan gezet worden tegenover transacties die juist in markten plaatsvinden en centraal staan in het vak Economie, waarin organisaties een secundaire rol spelen.
De focus op financiële zelfredzaamheid is niet alleen het algemeen vormende aspect ervan, maar ook een opstapje naar ondernemerschap en het functioneren van ondernemingen. Het vak tracht hiermee invulling te geven aan de waarde van onderwijs in ondernemerschap, dat ook centraal staat in het preadvies van Mirjam van Praag. Eigen initiatief en ondernemerschap worden alom gezien als cruciaal voor de economische groei van Nederland. Een meer ondernemende bevolking past ook bij de participatiesamenleving die centraal stond in de Troonrede van 2013. Het vernieuwde vak Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid staat hiervoor.
Literatuur
Bartelsman, E., E. van Damme, P. Heugens en C. Teulings (2016) Economics and Business Administration in the Netherlands. Report written at the request of the Deans of the Disciplines of Economics and Business Administration. Januari 2016.
Boot, A.W.A. (2000) Management en organisatie contra economie? Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs, 3, 139–142.
Boot, A.W.A. (2005) Economieonderwijs op de schop. ESB, 90(4469), 372–373.
Boot, A. en K. Cools (1997) Bedrijfseconomisch onderzoek in Nederland: een illusie? ESB, 824101), 284–288.
Bovenberg, A.L. en M. Canoy (2016) Relaties en economie. ESB, 101(4742S), 68–71.
Chang, H.-J. (2014) Economics: the user’s guide. Londen: Pelican.
Commissie Herziening Economie (2002) Economie moet je doen. Advies van de Commissie Herziening Programma Economie voor de Tweede Fase. Enschede: SLO.
Commissie Herziening Economie (2004) Economie: hoe moet je het doen? Tussenrapportage Vervolgcommissie Herziening Programma Economie voor de Tweede Fase. Enschede: SLO.
Commissie Herziening Economie (2005) The wealth of education. Advies van de Commissie Herziening Programma Economie voor de Tweede Fase. Enschede: SLO.
Dalen, H. van, en K. Koedijk (red.) (2012) Nieuwe kijk op economie gevraagd: Visies op het economieonderwijs. Me Judice.
Gorter, G.F. (2013) Anderhalve eeuw economieonderwijs in Nederland, 1863–2012. Delft: Eburon.
Heertje, A. en R. Schöndorff (2003) Inconsistent economieprogramma. ESB, 88(4407), 301–303.
Levitt, S. en S. Dubner (2005) Freakonomics: a rogue economist explores the hidden side of everything. New York: William Morrow.
Levitt, S. en S. Dubner (2009) Superfreakonomics: global cooling, patriotic prostitutes, and why suicide bombers should buy life insurance. Londen: Penguin.
Levitt, S. en S. Dubner (2014) Think like a freak: the authors of freakonomics offer to retrain your brain. New York: HarperCollins
SLO (2016) Handreiking schoolexamen bedrijfseconomie havo/vwo: afstemming met economie. SLO: Enschede.
Stuurgroep (1993) Scharnier tussen basisvorming en hoger onderwijs. Deel 1. Stuurgroep Profiel Tweede Fase Voortgezet Onderwijs.
Stuurgroep (1994) Scharnier tussen basisvorming en hoger onderwijs. Deel 2. Stuurgroep Profiel Tweede Fase Voortgezet Onderwijs.
Teulings, C. (2002) Economie moet je doen. Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs, 311–316.
Vakvernieuwingscommissie (2014) Van M&O naar Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid. Eindrapport van de vakvernieuwingscommissie M&O. Oktober, Enschede: SLO.
Vernooij, F. (1998) Management en organisatie, een nieuw vak. Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs, 96(5).