Ga direct naar de content

Arbeidsmarktkansen van stapelaars in het mbo

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 5 2015

Stapelaars op het mbo stromen gemiddeld genomen op bijna hetzelfde arbeidsmarkt­ niveau in als mensen die direct het hogere mbo­niveau hebben gedaan. Vanwege vroege selectie in het onderwijs lijkt de optie tot stapelen in het mbo nuttig.

Onderwijs & Wetenschap ESB
663Jaargang 100 (4721) 5 november 2015
Arbeidsmarktkansen
van stapelaars in het mbo
ONDERWIJS & WETENSCHAP
H
et ‘stapelen’ van diploma’s – doorstro –
men naar een hoger niveau na het be –
halen van een diploma – komt in het
mbo veel voor. Afhankelijk van het
niveau, stroomt tussen de dertig en
veertig procent van de leerlingen door naar een hoger ni-
veau na het behalen van hun diploma. Maar dit gebeurt
minder vaak dan enkele jaren geleden. Zo is de doorstroom
van leerlingen met een bol-diploma op niveau 2 naar een
hoger niveau sinds 2009 met ongeveer vijf procentpunt ge –
daald. Vergelijkbare dalingen doen zich voor op de andere
niveaus. Leerlingen volgen vaker de directe leerroute waar –
mee ze direct na het behalen van hun diploma de arbeids-
markt opgaan (Inspectie van het Onderwijs, 2015). Zeker nu de werkgelegenheid in het midden van de
Nederlandse arbeidsmarkt onder druk staat en de vraag
lijkt te verschuiven naar hogere niveaus (Goos et al., 2014;
Smits en De Vries, 2015; Van den Berge en Ter Weel, 2015),
zou stapelen leerlingen kunnen helpen om hun arbeids-
marktpositie te verbeteren. Daarnaast wordt er in het Ne –
derlandse onderwijs relatief vroeg geselecteerd, waardoor
leerlingen mogelijk te laag geplaatst worden. Stapelen kan
dan helpen om toch hun volledige potentie te benutten. Om meer te zeggen over het nut van stapelen, is het
belangrijk om te weten hoe de arbeidsmarktkansen van
leerlingen die gestapeld hebben zich verhouden tot die van
leerlingen die een directe leerroute hebben doorlopen. Hier
is echter nog niets over bekend. Als leerlingen die stapelen
het op de arbeidsmarkt niet beter doen dan leerlingen die
niet doorstromen, kunnen er vraagtekens worden geplaatst
bij beleid dat stapelen stimuleert. Aan de andere kant, als
stapelaars het net zo goed of beter doen dan mensen die een
directe leerroute hebben doorlopen, dan kan dit reden zijn
om stapelen eenvoudiger te maken.
DATA EN METHODE
Het mbo heeft vier niveaus, waarbij mbo-2 als startkwa –
lificatie wordt beschouwd. In ieder niveau wordt een on –
derscheid gemaakt tussen de beroepsbegeleidende (bbl) of
beroepsopleidende (bol) leerweg , waar bij de eerste meer
focus legt op werkervaring. Jaarlijks zijn er ongeveer 140.000 mbo-gediplo –
meerden (bron: CBS Statline). Van de mensen met een
mbo-2-diploma stroomde in 2009 47 procent direct naar
de arbeidsmarkt, terwijl 41 procent doorstroomde naar
mbo-3. De restcategorie bestaat uit leerlingen die naar
een niet-aansluitend niveau (bijvoorbeeld naar een andere
mbo-2-opleiding ) of naar voortgezet algemeen volwasse –
nenonderwijs doorstromen. Vanuit mbo-3 stroomt bijna
dertig procent door naar mbo-4, en mbo-4 is voor veertig
procent van de leerlingen een opstapje naar het hbo. Sta –
pelen komt dus veel voor in het mbo, maar de percentages
zijn sinds 2009 op alle niveaus met enkele procentpunten
gedaald (Inspectie van het Onderwijs, 2015). Administratieve data van het CBS over mbo-gedi-
plomeerden tussen 2008 en 2011 zijn gecombineerd met
maandelijkse gegevens over de arbeidsmarktpositie van
schoolverlaters, tot een maandelijks panel voor iedere mbo-
schoolverlater en met zijn arbeidsmarktpositie tussen 2008
en 2012. Gediplomeerden die doorstromen naar het hbo, WILJAN
VAN DEN BERGE
Wetenschappelijk
medewerker bij het
Centraal Planbureau
RONJA
RÖTTGER
Stagiaire bij het
Centraal Planbureau
en masterstudent
aan de Universiteit
Utrecht
Stapelaars in het mbo bereiken in de eerste paar jaar op de arbeids-
markt een vergelijkbare positie als leerlingen die een directe leer –
route hebben doorlopen, of doen het soms zelfs beter. Vanwege
vroege selectie in het Nederlandse onderwijs en de verschuiving in
de vraag in het midden van de arbeidsmarkt naar hogere niveaus,
lijkt de optie tot stapelen in het mbo nuttig.
ESB Onderwijs & Wetenschap

ESB Onderwijs & Wetenschap
664Jaargang 100 (4721) 5 november 2015
0,800,85
0,90 0,95
1,00
Mbo-4 Mbo-3 Mbo-2
Kan s op w erk
D irec te leerrout eStapelaars
10,010,5
1
1,0
1
1,5
12,0
12,5
Mbo-4 Mbo-3 Mbo-2
I
n euro
G em id deld u urlo on
gediplomeerden ouder dan 27 jaar en deeltijdstudenten
zijn uitgesloten, omdat de focus ligt op mensen die voor
het eerst de arbeidsmarkt gaan betreden met een mbo-di-
ploma. Daarnaast zijn leerlingen met een mbo-1-diploma
uitgesloten van het onderzoeksbestand. Dit is een relatief
kleine groep die geen startkwalificatie heeft behaald en
daarom lastig te vergelijken is met gediplomeerden van ho –
gere niveaus. In het schooljaar 2008/2009 gaat het om on –
geveer 6,5 procent van de mbo-gediplomeerden. Hoewel er
diplomagegevens in het mbo bekend zijn vanaf 2004, is het
bestand beperkt tot gediplomeerden vanaf 2008, omdat
voor hen bepaald kan worden of ze al eerder een diploma
in het mbo hebben gehaald of niet. Deze groep stapelaars
en niet-stapelaars is tot maximaal drie jaar na afstuderen
gevolgd op de arbeidsmarkt. Het gebruik van administratieve data heeft het voordeel
dat zeer nauwkeurig kan worden bepaald wanneer mensen
afstuderen en wat hun arbeidsmarktsituatie is, wat bijvoor –
beeld vaak niet het geval is bij survey-data. We maken ech –
ter geen onderscheid tussen mensen die werkloos zijn en
mensen die niet tot de beroepsbevolking behoren. Immers,
de vraag of iemand werkloos is, hangt af van of iemand
naar werk zoekt en beschikbaar is voor werk. Dit is niet uit
admini stratieve gegevens te halen. Een mogelijke implicatie
is dat we hiermee het effect op werkgelegenheid overschat –
ten. Echter, omdat wij alleen relatieve werkgelegenheidskan –
sen laten zien, speelt dit waarschijnlijk geen belangrijke rol. Uit de ruwe data blijkt dat gediplomeerden met een ho –
ger mbo-diploma het beter doen op de arbeidsmarkt (figuur
1). De kans op werk drie jaar na afstuderen ligt voor mbo-3-
en mbo-4-gediplomeerden ongeveer vijf procentpunt hoger
dan voor mbo-2-gediplomeerden. Daarnaast is het gemid –
delde uurloon tot twee euro hoger. Wat opvalt is dat stape –
laars het gemiddeld beter doen dan mensen die een directe
leerroute hebben doorlopen. De geobserveerde verschillen
kunnen het gevolg zijn van een daadwerkelijk verschil in ren –
dement voor stapelaars, maar kunnen ook samenhangen met
andere kenmerken. Het is belangrijk om voor deze verschil -len te controleren om een zuiverder beeld te krijgen van de
arbeidsmarktuitkomsten van verschillende mbo-niveaus.
Met behulp van ordinary least squared regressie wor –
den daarom een loonvergelijking en een lineair kansenmo –
del geschat om het loon en de kans op werk van mbo’ers
na afstuderen in kaart te brengen. Er wordt gecontroleerd
voor opleidingskenmerken, zoals of iemand een bol- of bbl-
opleiding heeft gevolgd en in welke sector dat is gedaan.
Daarnaast wordt gecontroleerd voor geslacht, leeftijd, her –
komstgeneratie, afstudeerjaar en voor tijdseffecten via ka –
lenderjaardummy’s. Interactie-termen tussen de tijd na afstuderen en het
niveau laten zien hoe de arbeidsmarktkansen van verschil –
lende groepen over de tijd veranderen. Het model wordt
apart geschat voor de groep die van mbo-2 naar mbo-3 kan
stromen en voor de groep die van mbo-3 naar mbo-4 kan
stromen. De stapelaars worden daarin vergeleken met de
mensen die direct van het lagere en direct van het hogere
niveau de arbeidsmarkt zijn opgegaan. De referentiegroep
is daarbij steeds het lagere niveau. Hierin wordt tot drie jaar
na afstuderen gekeken.
RESULTATEN
Stapelaars doen het in de eerste drie jaar na schoolverlaten
gemiddeld significant beter dan leerlingen die niet door –
stromen, maar ze doen het iets minder goed dan leerlingen
die de directe leerroute hebben doorlopen (tabel 1). Bij de
groep die van mbo-2 naar mbo-3 doorstroomt, verbeteren
de werkgelegenheidskansen met ongeveer zeven procent
en het loon in het eerste jaar met bijna tien procent. Het
verschil in loon daalt over de tijd; hier is geen duidelijke
verklaring voor. De groep die doorstroomt van mbo-3 naar
mbo-4 heeft zelfs een hogere werkgelegenheidskans dan
mensen die direct mbo-4 hebben gedaan. Hun loon ligt
ongeveer vier procent hoger dan van mensen die alleen
mbo-3 hebben gedaan en dit lijkt stabiel over de tijd. Voor
mensen die direct mbo-4 hebben gedaan ligt het loon nog
ongeveer één procentpunt hoger.
Bron: eigen berekeningen op basis van gegevens CBS
Kans op werk en het gemiddeld uurloon FIGUUR 1

Onderwijs & Wetenschap ESB
665Jaargang 100 (4721) 5 november 2015
Een deel van de verklaring voor de geobserveerde ver-
schillen tussen stapelaars en niet-stapelaars komt door selec-
tie. Voor geobserveerde verschillen wordt gecontroleerd in
de regressies. Zo zijn stapelaars vanuit mbo-2 vaker vrouw
en doen ze vaker een bbl-opleiding in de zorg of techniek.
Daarnaast zijn het ook vaker autochtonen. Stapelaars vanuit
mbo-3 hebben daarentegen vaker een bol-opleiding gedaan
in de administratief-economische hoek. De overige ver –
schillen tussen stapelaars en niet-stapelaars uit mbo-3 zijn
erg klein. Dekker et al. (2008) en Visser en Van Wijk (2011)
kijken naar andere cohorten stapelaars, en vinden groten –
deels vergelijkbare verschillen tussen de twee groepen. Maar ook niet-geobserveerde verschillen tussen sta –
pelaars en niet-stapelaars, zoals motivatie, kunnen een rol
spelen in de resultaten. Leerlingen die stapelen zijn waar –
schijnlijk gemotiveerder dan gediplomeerden die niet door –
stromen. Dit werkt ook de andere kant op: doordat waar –
schijnlijk de meest gemotiveerde of getalenteerde leerlingen
doorstromen naar een hoger niveau, is de groep die direct
de arbeidsmarkt opgaat waarschijnlijk minder kansrijk. De
redenen die leerlingen noemen om te stapelen houden sterk
verband met de arbeidsmarkt. Leerlingen beseffen dat een
hogere opleiding hun meer kansen geeft op passend werk en
een hoger loon (Visser en Van Wijk, 2011). Motivatie en andere persoonlijke kenmerken zijn ech –
ter niet de enige niet-geobserveerde factoren die hier een
rol spelen. Mbo-instellingen hebben veel vrijheid om hun
doorstroombeleid vorm te geven. Zo plaatsen sommige
scholen leerlingen liever eerst op een lager niveau, terwijl
andere scholen juist proberen leerlingen direct zo hoog
mogelijk te plaatsen. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de
groepen die doorstromen. Als leerlingen in eerste instantie
lager geplaatst worden, dan zal de groep die doorstroomt
gemiddeld meer getalenteerd zijn dan als leerlingen zo
hoog mogelijk geplaatst worden. Dat zou betekenen dat
de effecten van stapelen op de arbeidsmarkt overschat wor –
den. Daarnaast kunnen scholen besluiten of ze leerlingen
die willen doorstromen selecteren (Van Wijk en Schouten,
2013). Een dergelijke selectie beïnvloedt het rendement
van stapelen ook positief. CONCLUSIE
De resultaten suggereren dat stapelen op het mbo voor het
individu effectief is. Ze komen bijna op hetzelfde niveau als
mensen die direct het hogere niveau hebben gedaan, of doen
het zelfs beter. Het lijkt daarom nuttig om de optie tot sta

pelen eenvoudig en aantrekkelijk te houden. In het Neder –
landse onderwijs wordt relatief vroeg geselecteerd, waardoor
jongeren mogelijk te laag geplaatst worden. Door te stapelen
kunnen ze alsnog een hoger niveau behalen. Bovendien kan
de optie om op een lager niveau te beginnen uitval voorko –
men. Met stapelen kunnen leerlingen dan op een later mo –
ment alsnog hun volledige potentie benutten. Daarnaast
verandert de vraag op de arbeidsmarkt, vooral in het midden,
en worden er hogere eisen aan mensen gesteld. Stapelen kan
helpen om aan die veranderende vraag tegemoet te komen. Het stimuleren van stapelen is niet de enige beleidsoptie
om leerlingen op een hoger niveau te krijgen. Een alternatief
is om leerlingen direct op een hoger niveau te laten instro –
men. Daarmee wordt tijd en geld bespaard voor de leerling
en de maatschappij. Maar er kunnen natuurlijk ook kosten
aan zijn verbonden als de leerling voortijdig uitvalt. Meer
onderzoek naar de effectiviteit en efficiëntie van stapelen ten
opzichte van direct hoger instromen is daarom gewenst.
LITERATUUR
Berge, W. van den, en B. ter Weel (2015) Baanpolarisatie in Nederland. CPB Policy Brief, 9 juli.
Dekker, B., W. van Esch, H. van Leenen en P. Krooneman (2008) Doorstromen en stapelen in
het onderwijs. Amsterdam: Regioplan.
Goos, M., A. Manning en A. Salomons (2014) Explaining job polarization: biased technologi­
cal change and offshoring. American Economic Review, 104(8), 2509–2526.
Inspectie van het Onderwijs (2015) De staat van het onderwijs: hoofdlijnen uit het onderwijsver-
slag 2013/2014. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Smits, W. en J. de Vries (2015) Toenemende polarisatie op de Nederlandse arbeidsmarkt.
ESB, 100(4701), 24–25.
Visser, K. en B. van Wijk (2011) Een schepje erbovenop. Via mbo 2 naar mbo 3. Den Bosch: Exper­
tisecentrum Beroepsonderwijs.
Wijk, B. van, en R. Schouten (2013) Stapelen op het startkwalificatieniveau . Den Bosch: Exper­
tisecentrum Beroepsonderwijs.
Bron: eigen berekeningen op basis van gegevens CBS
De hoofdresultaten van de regressieTABEL 1
Kans op werk
een jaar na afstuderen Uurloon
een jaar na afstuderen
1 2 3N 12 3N
(referentie: mbo­2)
Mbo­2 naar mbo­3 0,087***0,075***0,068*** 73,8200,099*** 0,057***0,025*** 70,818
Mbo­3 0,085***0,085***0,082*** 73,8200,111*** 0,081***0,052*** 70,818
(referentie: mbo­3)
Mbo­3 naar mbo­4 0,042***0,045***0,049*** 67,9210,045*** 0,038***0,042*** 65,408
Mbo­4 0,027***0,034***0,039*** 67,9210,052*** 0,052***0,057*** 65,408
***Significant op eenprocentsniveau

Auteurs