Er is maar een Manhattan
Uit publikaties was duidelijk dat Duitse geleerden
aan het Kaiser Wilhelm Institut in de buurt van Berlijn het principe van de atoomsplitsing door hadden.
De atoombom was nog een kwestie van slimme techniek en voldoende uranium. Hierdoor gealarmeerd
schreef Einstein een bezorgde brief aan president
Roosevelt om hem te wijzen op het gevaar van een
atoombom in handen van de nazi’s. Dit leidde tot het
Manhattan-project waarin door fysici en technici de
eerste atoombom werd gebouwd en tot ontploffing
gebracht op 16 juli 1945, in een plaats die toen al
‘Jornada del Muerto’ (dag van de dood) heette. De
bom is een vloek voor de mensheid maar de mogelijkheid dat Hitler hem eerst zou hebben gehad is
nog veel erger. Bijzonder blijft het Manhattan-project
omdat het specialisten van diverse pluimage op een
lijn wist te houden tot het gestelde doel was bereikt.
Misschien is het vergelijkbaar met het project om
een man op de maan te zetten en hem er weer af
te halen. Kan zoiets nu nog?
Opvallend aan het Manhattan- en het NASA-project is dat ze ontstaan als het land in nood is (nazi’s
en Spoetnik) en dat ze betrekking hebben op technische (beta) problemen. Blijkbaar groeit interdisciplinaire samenwerking niet spontaan. Zeker niet tussen
alpha-wetenschappers. Die zullen wel spontaan op
elkaar kafferen maar niet zonder externe dwang in
elkaars armen vallen. Terwijl er maatschappelijke problemen liggen die veel belangrijker zijn dan een man
op de maan zetten. Ik noem er een paar: de ondergang van de welvaartstaat, de milieuvervuiling en de
hongersnood in de wereld. Onderwerpen waarin
doelgericht samenwerkende wetenschappers een oplossing naderbij kunnen brengen. Waarom lukt het
niet een gevarieerd assortiment geleerden voor een
voldoende lange tijd op de heide samen te brengen,
voorzien van alle gemakken en van een kacheltje
met een lange pijp voor de witte rook?
Neem het probleem van de vergrijzing dat de samenleving in het begin van de volgende eeuw zal beheersen. Dat heeft medische, gerontologische, politieke, ethische, economische en andere kanten. Dat
wordt nu in al die wetenschappen afzonderlijk bestudeerd en beleidsmakers moeten maar uitzoeken hoe
ze al die resultaten integreren. In een andere, interdisciplinaire aanpak zouden die wetenschappers vooraf
de onderzoeksvragen integreren zodat ze achteraf de
beleidsmakers een consistent plan kunnen aanbieden. De interdisciplinaire aanpak is zo voor de hand
liggend, zo logisch en zo efficient dat men een populariteit grenzend aan de parlementaire enquete zou
verwachten. Niets is minder waar: interdisciplinair is
een vies woord onder wetenschappers. Waarom?
Eerst dacht ik dat sociologen, economen en medici niet eens met elkaar kunnen communiceren wegens het jargon. Maar eigenlijk is dat een flauw argument want je kan altijd vertalen. Misschien zijn de
onderlinge verhoudingen niet cooperatief genoeg om
ESB 10-11-1993
samen te werken? Om me maar tot
mijn eigen vakgebied te beperken:
economen nemen vaak een onbehoorlijke imperialistische houding
aan, noemen zichzelf de koningin
van de sociale wetenschappen en
menen met hun triade van optimalisering, evenwicht en efficientie alle
problemen van de wereld alleen
aan te kunnen. Maar dat is een ballon waar je zo doorheen kan prikken. Een mogelijke reden is de organisatie van het onderzoek in
Nederland waarbij ‘einzelgangerei’
instutitioneel is ingebouwd. Onderzoeksgelden worden facultair verdeeld en binnen faculteiten over
J.J.M. Theeuwes
vakgroepen. leder knokt daarbij
voor zijn eigen prinsdom. Ik weet dat de richting waarin het geld stroomt van het grootste belang
is, maar niet genoeg. Er is meer dan brood alleen.
Maar misschien zie ik het fout? Specialisatie van
onderzoek heeft ook voordelen. Economen zijn opgegroeid met het beeld van Adam Smith die in zijn
Wealth of Nations de ver doorgedreven specialisatie
in een naaldenfabriek gebruikt als belangrijke bron
van welvaartstoename. Als iedereen zich specialised!
in die vaardigheden waarin hij of zij goed is en dan
gaat ruilen, dan gaan we er flink op vooruit. Specialisatie is een groot goed. Ook binnen het wetenschappelijk onderzoek is de diepgravende kennis van de
specialist vaak van meer waarde dan de grove omhalen van de generalist. In een marktsysteem echter
wordt de mate van specialisatie in toom gehouden.
Als er geen vraag is naar het produkt van het specialisme is het niet zinvol. In de wetenschap is er geen
limiet. Wetenschappelijke specialisatie volgt blindelings zijn eigen logica. Die vrijheid verklaart waarom
wetenschappers dat pad volgen, maar het marginale
maatschappelijk nut van de laatste specialistische
vondst is ondertussen wel uiterst klein.
De belangrijkste verklaring is echter een economische (hoe kan het ook anders). Het is een kwestie
van kosten en baten. Bij grootschalig interdisciplinair
onderzoek zijn de kosten voor de deelnemers groot.
Men moet tijd en energie investeren in de communicatie met vreemde vogels, men moet zich inwerken
in de terminologie die soms niet meer van deze aarde lijkt. Daarentegen zijn de baten van interdisciplinair onderzoek uiterst onzeker en zeer variabel. Monodisciplinair onderzoek heeft veel lagere kosten.
Men kent de taal, de begrippen, de kunstgrepen. De
baten zijn veel zekerder omdat het meestal gaat om
het marginaal opschuiven van kennis die men al
heeft. Die prikkels zijn fout want de private kostenbatenafweging spoort niet met de maatschappelijke.
Daarom is het enige Manhattan dat we in Nederland
hebben dat van Rotterdam aan de Maas.