Ga direct naar de content

Energie – onderzoekbeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 16 1980

Energiekroniek
bevindt Nederland zich voorlopig in eer
relatief gunstige situatie. Daardoor, bij.
voorbeeld, hebben wij iets meer tijd on.
te zoeken naar een afdoende oplossing
voor ons energievoorzieningsprobleem
op lange termijn. Niettemin, moet ik gezien de eindigheid van de aardgasvoorraad en gezien ook de lange termijn
tussen beslissing en resultaat – vaststellen dat de tijd voor effectieve actiedringt.

Aspecten en accenten
DR. R. BENACH*

Kort geleden heeft de minister van
Economische Zaken Deel I van de Nota
energiebeleid uitgebracht. Daarin wordt
uiteengezet dat op alle gebieden een
maximale inspanning is geboden om de
energievoorziening van ons land veilig te
stellen, ook op energie-onderzoekgebied. Zonder in veel details te treden zal
ik proberen een indruk te geven van het
huidige algemene energie-onderzoekbeleid van de Nederlandse overheid. Ik zal
eerst een schets geven van het brede referentiekader waarin het energie-onderzoekbeleid zich thans bevindt en daarna
aangeven hoe dit beleid wordt geconcretiseerd.

wijzigen, van sociaal-economische structuren die onmisbaar mogen worden
geacht voor een adequaat niveau van
onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, werkgelegenheid enz. Geschiedkundig gezien zijn de ontwikkeling en de
huidige situatie m.b.t. deze en andere
sectoren, sterk afhankelijk geweest van
een economische groei, gebaseerd op het
algemener wordend gebruik van steeds
energie-intensievere systemen.
Totdat verdere studie het tegendeel
kan bewijzen, neem ik aan dat de benodigde economische groei van Nederland
in de komende jaren niet realiseerbaar
is, zelfs bij een optimale energiebesparing, zonder een, misschien aanzienliike,
toename van de vraag naar energie.-

Uitgangspunten

Energievoorziening in Nederland

Inleiding

Duidelijk is dat het onderwerp ,,energie” kan worden benaderd, of vanuit een
gegeven, respectievelij k verwachte,nationale energiebehoefte t.o.v. een bestaand,
respectievelijk mogelijk geacht, energieaanbod; òf andersom, vanuit een actueel en potentieel energieaanbod t.o.v.
de maatschappelijke vraag naar energie.
Omdat het nationale energievoorzieningsvraagstuk niet noodzakelijkerwijs
uitsluitend vanuit de eerste of vanuit
de tweede benadering valt op te lossen,
moeten in de praktijk beide mogelijkheden genuanceerd op elkaar worden afgestemd. Gelet op het dualistische karakter van het energievraagstuk, wil ik als
uitgangspunten aannemen dat:
er een complementaire en complexe
wisselwerking bestaat tussen het energie-aanbodpatroon en het energieverbruikpatroon van Nederland en
factoren zoals de nationale bekidsafhankelijkheid, de sterkte van de
nationale economie, maatschappelijk
welzijn en welvaart, milieu en volksgezondheid;
*
voor het behoud en de verdere ontwikkeling van ons land in de jaren
tachtig en later een reële economische
groei nodig is.
Met ,,behoudn en ,,ontwikkelingwbedoel ik het voortbestaan, respectievelijk

Als we vanuit bovengenoemde uitgangspunten redeneren, moeten we stellen dat met betrekking tot de energievoorziening in Nederland er toenemende
reden tot grote zorg is: vooruitzichten op
korte noch op lange termijn bieden
zekerheid dat bijvoorbeeld een al ernstig
verstoord oliemarktevenwicht voldoende stabiliteit zal krijgen. De kwetsbaarheid van Nederland op energiegebied
wordt in toenemende mate bepaald door
zijn afhankelijkheid van geïmporteerde
energiebronnen, en daarom is het des te
verontrustender dat ondanks alle inspanningen op het gebied van energiebesparing, uit verwachtingen van instanties zoals het Internationale Energie
Agentschap (IEA) blijkt, dat de westerse
wereld vanaf de jaren tachtig met een
energietekort te maken zal hebben.
Mondiaal gezien is de aanwezigheid
en het aanbodpatroon van alle energiebronnen en grondstoffen zeer ongelijk
verdeeld, in termen van zowel type als
fysische eigenschappen. Wat deze situatie nog verergert, is dat het niet alleen
gaat om de toenemende mondiale vraag
naar energie, maar ook om de verwachte
potentiële verschuiving van de vraag van
westerse landen naar andere landen, die
nu (veel) minder industrieel ontwikkeld
zijn.
Met zijn exploiteerbare aardgasbezit

Gevolgen voor Nederland
Het Nederlandse aardgasbezit wordt
gezien als een reserve met zowel een
balans- en een crisis-, als een strategische functie m.b.t. de energievoorziening respectievelijk tijdens perioden
van piekbelasting, korte perioden van
gebrek aan andere energiedragers, en
voor de komende generaties in een niet
voorspelbare toekomst. Ondanks deze
gasreserve kan Nederland bij tijd en wijle
een ingrijpend energietekort ervaren,
waaruit sociaal-economische gevolgen
kunnen voortvloeien, die niet geheel te
voorzien zijn. Voorbeelden hiervan zijn
te vinden als men de relaties bestudeert
tussen een ,,ingrijpendew onderbreking
van het energieaanbod en de gevolgen
daarvan m.b.t. prijs- en consumptiepatroonontwikkelingen, en de effecten
daarvan op de nationale economische
activiteit. Deze blijven niet beperkt tot
incidenten, zoals bijvoorbeeld de gevolgen, soms gepaard gaand met geweld,
van de recente benzinetekorten in de
Verenigde Staten.

Energie-onderzoekbeleid: enkele
uitgangspunten
Om ongewenste consequenties zoveel
mogelijk te voorkomen is o.a. energieonderzoek geboden. Met het woord ,,onderzoek” bedoel ik gerichte nasporingsactiviteiten in de ruimste zin. Dat wil
zeggen, gerichte werkzaamheden van
fundamentele enlof toegepaste aard met
een verkennend, ontwikkelend ofdemonstrerend karakter. Binnen het algemene
sociaal-economische beleid van Nederland vindt men o.a. een nationaal energiebeleid, waarvan energie-onderzoekbeleid deel uitmaakt.
Informatie over nationaal en internationaal energieonderzoek is onmisbaar
voor het nationale energiebeleid en, in
het verlengde daarvan, voor het algemene sociaal-economische beleid. Mede op
basis van deze informatie worden beslissingen genomen m.b.t. nationale doel-

* Hoofd Groep Onderzoek en Ontwikkeling
Directie Algemeen Energiebeleid, Ministerie
van Economische Zaken. Voor de vruchtbare
discussies m.b.t. elementen van het hier
behandelde onderwerp wil ik mijn erkentelijkheid uitsprekenjegensdr.J. W. H.Geerlingsen
de staf van de Groep Onderzoek en
Ontwikkeling.

stellingen en prioriteitstellingen op o.a.
energiegebied. Op hun beurt kunnen deze
beslissingen natuurlijk een invloed hebben op het algemene energie-onderzoekbeleid.
Het nationale energiebeleid heeft op
dit moment als de twee hoofdelementen:
r de vraag naar energie moet zoveel
mogelijk worden beperkt;
r het huidige pakket van energiedragers, te weten voornamelijk olie en
gas, moet worden uitgebreid met
andere energiedragers.
Uiteraard moeten de activiteiten op
energie-onderzoekgebied van dien aard
zijn dat zij deze algemene energiebeleidsdoelstellingen ondersteunen. Zulke activiteiten vereisen vaak aanzienlijke
inspanningen op lange termijn, op grote
schaal en met een hoog financieel en
technologisch risico.
Moeilijk genoeg in deze situatie is het
vaststellen van acceptabele vormen van
organisatie, financiering en begeleiding
van alle noodzakelijke activiteiten. Maar
zeker in het geval van energie-onderzoekbeleid is ook van belang dat het
zoeken naar (dee1)oplossingen van zulke
problemen langs wetenschappelijk-technologische wegen degelijke evaluaties
vereist, niet van één, maar van zeer
veel technologische mogelijkheden, die
voor hun individuele verdere ontwikkeling simultaan een beroep doen op
de beperkte nationaal en internationaal beschikbare middelen van expertise, financieringsmiddelen, grondstoffen, maatschappelijke infrastructuren,
markten, enz.
Concreet betekent dit alles tenminste dat wij met een multidisciplinair probleem te maken hebben waarvan het verband tussen oorzaak en gevolg zo gecompliceerd is dat daarvoor
nog geen adequate methodologie van
analyse bekend is. M.b.t. een oplossing
van het nationale energievraagstuk
hoeft dit niet te betekenen dat wij met
,,gezond verstand” en ,,pragmatische
aanpak” niet een heel eind zouden kunnen-komen.
Het zal intussen duidelijk zijn geworden dat Nederland o.a. een inzichtelijk,
inhoudsvol, flexibel en zo slagvaardig
mogelijk energie-onderzoekbeleid moet
voeren om een maximale bijdrage te
leveren aan het formuleren van een verantwoord energiebeleid.
[Het noemen vandeze of andere karakpristieken van een gewenst energie’onderzoekbeleid is aanzienlijk gemakkelijker dan het aangeven hoe zo’n beleid
zou kunnen worden geformuleerd. In gevallen van dergelijke ingewikkelde problemen moeten wij onderkennen dat:
,,When you have the right concepts, the
solving of problems becomes either easy
or impossible. When you understand
what the problem is, the solution is far
easier to find, if it can be gotten at
all”.
Daarom wil ik benadrukken dat door

ESB 16-1-1980

Economische Zaken bijzondere zorg
wordt besteed aan het gebruik van
strategische doelstellingen en prioriteiten van het energie-onderzoekbeleid, die
gebaseerd zijn op veranderde sociaaleconomische en energetische uitgangspunten, die zo ruim mogelijk zijn en voldoende gedifferentieerd.
In hoofdzaak zijn er twee soorten van
activiteiten denkbaar. De eerste soort
heeft primair betrekking op de verschillende te onderscheiden energiebronnen
als zodanig, terwijl de tweede voornamelijk is gericht op de in meer of mindere mate ondersteunende factoren van
energiesystemen in het algemeen.
Economische Zaken hanteert enkele
basisrichtlijnen voor het formuleren van
het algemeen energie-onderzoekbeleid,
die o.a. proberen de urgentie van het
Nederlandse
energievoorzieningsprobleem voldoende te weerspiegelen, en
daardoor duidelijk richting te geven aan
de te ondernemen energie-onderzoeksactiviteiten. Deze richtlijnen zijn:
het energie-onderzoekbeleid moet
worden gericht op het verzekeren van
een energievoorziening die flexibel is,
in hoeveelheden voldoende, betaalbaar, schoon, veilig en naar samenstelling betrouwbaar is, en die in evenwicht is met een steeds veranderend
energie-vraagpatroon, dat overigens
ook de invloed van onderzoekresultaten zal ondervinden. De onderzoekings-, ontwikkelings- en demonstratieactiviteiten op energiegebied verdienen de voorkeur, die gericht zijn op
het tot stand komen van commercialiseerbare energiesystemen, of delen
daarvan, waarvan binnen de gestelde
termijn een redelijke bijdrage tot de
Nederlandse energievoorziening te
verwachten valt;
mede door diversificatie naar energiedragers en energieverbruik, zal het
energie-onderzoekbeleid ernaar moeten streven om Nederlands kwetsbaarheid op energiegebied te verkleinen.
Opgemerkt zij, dat het een groot probleem is om die diversificatie zodanig
vorm en inhoud te geven, dat er overal
genoeg, voldoende gevarieerde en
sociaal acce~tabele energiebronnen
aanwezig zullen kunnen zijn Deze
moeilijkheid vloeit voornamelijk
voort uit de sterke afhankelijkheid van
een aanbod van verschillende energiedragers tegelijkertijd en van een aantal
soms erg onzekere – factoren.
Deze factoren zijn, of hebben betrekking op, zowel de basiseigenschappen
van de energiedragers zelf, als de daarvoor noodzakelijke energiesystemen
en maatschappelijke infrastructuren
voor een thermodynamisch-economisch rendabele produktie, opslag en
transport;
een anticiperend en initiërend energieonderzoekbeleid zal moeten worden
nagestreefd waarbij tijdig, qua opzet
en uitwerking, een optimaal gebruik
wordt gemaakt van de nationale

en internationale expertise, kennis, middelen en samenwerkingsmogelijkheden
van alle bij de Nederlandse energieproblematiek betrokken partijen. Een belangrijke implicatie van deze richtlijn
is m.i. dat moet worden gezorgd voor
een sterker ondersteunende multidisciplinaire benadering en behandeling van
het energie-onderzoekbeleid dan nu
veelal het geval is. Hierbij is in het bijzonder de binnenkort te installeren
Raad voor het Energieonderzoek
(REO) een belangrijke functie toebedacht. Verwacht wordt datde REOeen
wezenlijke bijdrage zal leveren aan de
totstandkoming van een realistisch met andere woorden een evenwichtig,
consistent, samenhangend en uitvoerbaar – meerjaren-energie-onderzoekbeleid. Met als randvoorwaarde dat
Nederland op energiegebied voldoende voorbereid moet worden, o p langere termijn o.a. een economisch gezonde en stabiele maatschappij te hebben,
zal de R E 0 de minister van Economische Zaken in hoofdlijnen adviseren inzake nationale energie-onderzoekaangelegenheden. De verwachting is dat de R E 0 niet alleen aan
korte-termijnelementen van de energieproblematiek zal werken, maar
ook, en veel belangrijker, dat de Raad
zich veel moeite zal getroosten om
tijdig tot een zodanig brede, diepe
en vooral geïntegreerde visie te
komen, dat het verkrijgen van een verantwoord en maatschappelijk acceptabele strategie op energie(-onderzoek)gebied mogelijk zal zijn. De
plaats van de R E 0 m.b.t. enkele
instanties die betrokken zijn bij nationale energie-onderzoekprogramma’s
wordt hieronder in de figuur gegeven
(de R E 0 bevindt zich rechts boven).
Wat betreft het management van nationale energie-onderzoekprojecten
zijn er thans met name twee door Economische Zaken aangewezen instanties: het Bureau Energie Onderzoek
Projecten (BEOP) van ECN en het bij
TNO ondergebrachte Projectbureau
Energieonderzoek (PBE) (deze organisaties zijn links in de figuur aangegeven);
het energie-onderzoekbeleid zal een
sterkere basis moeten zoeken in
gefundeerde integrale studies van de
toekomstige energiehuishouding als
onderdeel van o.a. de sociaaleconomische huishouding van Nederland. Naarmate de veronderstellingen
en de gegevens die ten grondslag
liggen aan dergelijke studies reëler
worden, neemt de betekenis van deze
verkenningen m.b.t. het energiebeleid in het algemeen toe, en daardoor
het
energie-onderzoekbeleid in het *bijzonder. Dit geldt
uiteraard ook voor de toepassing van
verbeterde methodieken van systeemanalyse. In dit kader kan het belang
van geavanceerde modelstudies voor

Figuur. Instanties betrokken bij nationale energie-onderzoekprogrammaS
Algemene
adviserende
instanties

Energie(onderzoek-)
beleid

Programmamanagement

Onderzoekinstituten

Energie
Raad (AER)

Energie-onder-

Ministerie

I I

Ministerie

O & W. V & W e.a.

I
PBE (TNO)

Universiteiten

ECN

TNO

Bedrijfsleven

Zonder deze en dergelijke vragen echt
te kunnen beantwoorden meen ik dat,
hoewel grootschalige technologieën in
het algemeen niet altijd even welkom zijn
in onze maatschappij, het waarschijnlijk
onontkoombaar is, dat er o.a. een sterke
en steeds vernieuwende wetenschappelijk-technologische basis moet zijn in
iedere zinnige benadering tot het veilig
stellen van onze energievoorziening; aan
iedere mogelijke basis zullen er uiteraard – hoe ,,kleinwof ,,grootnzij mogen
zijn – onverbrekelijk risico’s verbonden
zijn.
Dit alles onderkennend, en ondanks
alle actuele en mogelijke onzekerheden,
moeten er toch tijdig beleidsbeslissingen
genomen worden inzake energieonderzoek om ervoor te zorgen dat in de nabije
toekomst de dan noodzakelijke energietechnieken aanwezig zullen zijn. Gelet
op de kritische situatie m.b.t. de toekomst van onze energievoorziening is
het uitermate belangrijk om te beseffen
dat dergelijke beslissingen
welke dan
ook – onherroepelijk zullen leiden tot
irreversibele gevolgen o p zowel de
korte als de lange termijn voor de
economie van Nederland.
Wanneer ontwikkelingen in, of gelieerd met, het energiebeleid gegronde
bezwaren zullen ontmoeten, is het essentieel dat het energie-onderzoekbeleid er
zo vroeg mogelijk rekening mee kan
houden. Zeker in gevallen van actuele
of eventueel te entameren energie-voorzieningsprogramma’s, waarbij een aanzienlijke basis van industriële en maatschappelijke inspanning vereist is, zal het
duidelijk zijn dat mogelijkheden voor
zowel de tijdige bijsturing van programma-activiteiten als de eventuele
herallocatie van onze beperkte middelen
een absolute noodzaak ziin voor Nederland.
Het afwegen door ter zake deskundigen van de gegevens, argumenten
en potentiële consequenties van de aangevoerde bezwaren, zal in zo’n situatie
er mede toe moeten bijdragen, dat het
Nederlandse energie(-0nderzoek)beleid
op een zo verantwoord mogelijk traject
naar de toekomst blijft. Vanuit deze wat
abstracte achtergrond wil ik nu aandacht
besteden aan de praktische uitwerking van het energie-0nderzoekbele;d.

,

N.B:: Getrokken lijnen: informatie en adviezen.
Streeplijnen
: beleidsinstruc ties.
Bron: Tweede Kamer. zitting 1979-1980. 15 801, nr. 5

onze lange-termijnoverlevingskansen
worden belicht. Mede door het
vaststellen van referentiescenario’s
kunnen daarna evaluatiestudies worden ondernomen, die zowel diverse
mogelijke toekomstige verschillen tussen aanbod van, en vraag naar,
energiebronnen bepalen, als de mogelijke gevolgen daarvan. Het is bijvoorbeeld in principe mogelijk door het
toepassen van een z.g. perturbatieanalysetechniek op de modelberekeningen, die tot deze referentiescenario’s hebben geleid, een indruk te krijgen van de stabiliteit van deze uitkomsten. Verder kunnen weookdemogelijke veranderingen bestuderen in patronen van energieaanbod en -verbruik
als gevolg van het wel of niet introduceren in dergelijke modelcalculaties van
nieuwe, of in ontwikkeling zijnde
technologieën op energiegebied. Het
grote belang van dergelijke studies ligt
in het feit dat daardoor beter gefundeerde beleidsoverwegingen mogelijk
zijn en dat op basis daarvan goed
onderbouwde beleidsvoornemens en
-beslissingen kunnen ontstaan. Voor
zulke studies zal in toenemende mate
gebruik worden gemaakt van de mor
gelijkheden bij het Energie Studie
Centrum (ESC);
in verband met de mogelijke frequentie, omvang, duur en gevolgen van veranderingen op energiegebied is het nodig dat een energie-onderzoekbeleid
rekening houdt met ten minste d e volgende twee randcondities:
– lange aanlooptijden, soms zelfs
tientallen jaren, voor het afwerken van energie-onderzoekprogramma’s

acceptatie- en gewenningsperioden, vereist voor maatschappelijke
aanpassing; ook hier kan het om
vele jaren gaan.
De voornaamste implicatie van de
eerste conditie is, dat energieonderzoek
vroeg moet worden geïnitieerd en daarna, waar nodig, zo goed mogelijk moet
worden gesteund. Maatschappelijke aspecten van het energievoorzieningsvraagstuk zijn van groot belang voor het
energieonderzoekgebied. Er is een toenemende belangstelling om te participeren in het besluitvormingsproces
waarvan de uitkomsten een grote invloed zullen hebben op zowel de sociaaleconomische, als de energietoekomst
van Nederland.
De voornaamste reden voor deze ontwikkeling is angst voor risico’s. Wat
wij exact onder ,,risicov moeten verstaan, en hoe wij exact daarmee ,,rekening moeten houden” zijn belangrijke
vragen, die onze aandacht verdienen.
Eén van de kenmerken van onze industriële maatschappij is dat wij systemen hebben die o.a. grootschalig zijn,
procesomstandigheden hebben waarbij
een hoge druk of temperatuur voorkomt, en die een toenemende hoeveelheid van niet altijd even goed bekende
stoffen gebruiken, produceren, emitteren of lozen. Naast de produktiedoeleinden van dergelijke ontwikkelingen hoeven niet altijd schadelijke nevengevolgen o p te treden. Het is in zulke gevallen m.i. nodig, dat er tijdig voldoende
deskundige aandacht aan wordt besteed
om ervoor te zorgen dat de samengestelde risico’s, in principe inherent
aan iedere technische ontwikkeling, minimaal kunnen worden gehouden.

Energieaanbodverruiming
Afhankelijk van nationale en internationale inzichten en vooruitzichten op
energiegebied zijn er voor Nederland
enkele energie-onderzoeksmogelijkheden die een bijdrage zouden kunnen leveren om de energieproblematiek het
hoofd te bieden.
Hoewel kernenergie in een vergevorderd stadium van ontwikkeling is,
waarbij b.v. de mogelijkheid van het opwekken van een groot elektrisch vermogen is bewezen en in de praktijk is ge-

l

!
i
:

realiseerd, is voorshands het verder gebruik maken van de nucleaire optie
voorlopig gestopt. Niettemin, het potentiële belang op langere termijn van kernenergie vereist voortgaand onderzoek;
en dit moet primair en in het bijzonder
gericht zijn op de problemen van radioactiviteit, met name tijdens de afvalfase.
Wij hebben te maken met voorlopig
nog bestaande onzekerheden omtrent de
mogelijke plaats van kernenergie in een
toekomstig
energievoorzieningsprogramma van Nederland. Maar gedurendedeze periode moet de optie kernenergie
worden opengehouden. Een daarvoor
nodig programma op het gebied van
onderzoek wordt thans opgesteld door
o.a. ECN, TNO en het Ministerie van
Economische Zaken. Het doel van deze
werkzaamheden, waarvan de uitkomst in
maart 1980 wordt verwacht, is het
vastleggen van een basisniveau van nationale expertise en inspanning die nodig
geacht worden om de optie van energievoorziening door middel van kernsplijting te behouden. Zodra dit voldoende
gestalte heeft gekregen is een belangrijk
gegeven beschikbaar voor o.a. de verdere
herprogrammering van energie-onderzoekactiviteiten bij ECN en TNO. Verder, gelet op de relatief beperkte middelen, die in Nederland voor energieonderzoek beschikbaar zijn, is het belang hiervan dat meer van de bestaande
faciliteiten van deze instituten gebruik
gemaakt kan worden om andere energiegebieden te verkennen, te ontwikkelen en
te commercialiseren.
In de tabellen 1 en 2 is respectievelijk
een overzicht gegeven van het verloop
in Nederland van de energie R, D&D
(research, development and demonstration)-uitgaven van de overheid en het
bedrijfsleven.
Als gevolg van de eerder genoemde
energiebeleidsdoelstelling m. b.t. diversificatie naar energiedragers wordt al geruime tijd aandacht besteed door Economische Zaken met o.a. het Ministerie
van Volksgezondheid en Milieuhygiëne,
ECN, TNO en de industrie, aan de mogelijkheden voor de herintroductie op
grote schaal van kolen in het energievoorzieningssysteem van Nederland.
Een Nationaal Onderzoekprogramma
Kolen (NOK), zal in het binnenkort te
verschijnen Deel I1 van de Nota energiebeleid worden gepresenteerd.
Dit kolen-onderzoekprogramma zal
qua organisatie en uitvoering nagenoeg
hetzelfde worden opgezet als de eerder
gestarte nationale programma’s voor
wind- en zonne-energie. Tijdens de beginfase van de werkzaamheden zal een
NOK Programma Voorbereidingscommissie (PVC) bestaande uit onafhankelijke deskundigen zorg dragen voor het
formuleren van een nader uitgewerkt
samenhangend onderzoekprogramma
op kolengebied. Naar verwachting zal de
PVC binnen een termijn van één jaar
haar taak hebben voltooid. Het BEOP
heeft tot taak de uitvoering van het
ESB 16-1-1980

NOK te coördineren. Daarnaast zullen
een of meer Begeleidings Commissies (BC) worden ingesteld. De BC zal
belast worden met o.a. het adviseren
van de minister van Economische Zaken
m.b.t. het in uitvoering gestelde kolenonderzoekprogramma. Gezien het feit,
dat de eerder besproken R E 0 een zo
goed mogelijke afstemming in hoofdlijnen zal moeten realiseren tussen alle in
uitvoering zijnde en te initiëren nationale
energie-onderzoekprogramma’s,
zal de BC ook de R E 0 geregeld informeren over de stand van zaken van het
NOK.
Wat betreft de financiering van het

NOK zal een gedeelte bestaan uit van
TNO- en ECN-herprogrammering vrijgekomen middelen, terwijl de nog ontbrekende fondsen voornamelijk van de
overheid zullen komen. Demonstratieactiviteiten o p kolengebied zullen o.a.
met overheidssubsidie kunnen plaatsvinden.
Nu reeds is duidelijk dat in het NOK
ruime aandacht zal worden geschonken
aan o.a. de volgende gebieden:
fundamenteel en ondersteunend onderzoek, zoals karakterisering van
kolensoorten en twee- en drie-fasenkolensystemen m.b.t. respectievelijk

Tabel 1. Energie R, D&D-uitgaven (in miljoenen guldens) van de overheid
Groep

Technologisch gebied

1976

Besparing

totaal

Olie en gaS.
kolen.
kernenergie (excl.
kweekreactor)

en gas ……………………….
kolen ……………………………
kernenerg~e(excl. kweekreactor) . . . . . . . . .

Nieuwe
energiebronnen

ronne-znergie …………………….
wind ……………………………
oceaan ………………………….
biomassa ………………………..
geothermisch energie . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
overige ………………………….
totaal …………………………..

Geavanceerde
kernenergie

kweekreactor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
kernfusie ………………………..
totaal …………………………..

Ondersteunende
technolagieën

elektr. vermogen omzetting …………..
elektr. overbrenging en distribui~e. . . . . . . .
distributie ………………………..
energie opslag …………………….
energie systeem analyses …………….
overige ………………………….
totaal …………………………..

Totaal

11.4

23.9

25.4

29.0

4.0
3.0
74.0
81.0

5.7
2.0

5.5
4.5

0.3
0,3
8.3

0.3
1.7
12.0
34.2
19.3
53.5

35.0
20.0
55.0

41.4
18.4
59.8

4.9

6.0

O3
.
2.7
2.3
10.2

0.3
1O
.
19.7
27.0

0,7
2.0
16.6

1.4
4.7
19.0
32.7

164.5

]

1979
(voorlopig)

36.5
14.4
50.9

…………………………..

1978

1.0
2.7
80.0
83.7

…………………………..

1977

197.4

192.7

224.1

7.6

Tabel 2. Energie R, D&D-uitgaven (in miljoenen guldens) van de industrie
1976

1977

1978

1979
(voorlopig)

…………………………..

20.6

21.6

25.0

36.8

……………………….
……………….. ……….
.
.

35.7
29.1
11.1
75.9

36.9
32.6
10.0
79.5

40.0
35-40
10.0
85-90

69.7
39.6
11.5
120.8

Groep

Technologisch gebied

Besparing

totaal

Olie. gas,
kolen, kern (excl.
kweekreactor)

olie en gas
kolen
kern (excl. kweekreactor) . . . . . . . . . . . . . . .
totaal …………………………..

ieu uw energie
bronnen

zonne*nergle ……………………..
wind
oceaan ………………………….
biomassa ………………………..
geothermische energie
overige ………………………….
totaal …………………………..

9.4
O1
.

……………………………

………………

Geavanceerde
kernenergie

Ondersteunende
technologieL+n

Totaal

kweekreactor ……………………..
kernfusie ………………………..
totaal

OI
,
5.7

0.2
6.5

7-10

0.9
10.4

1O
.

1.0

1O
.

0.5

…………………………..

elektr. vermogen omzetting …………..
elektr. overbrenging en distributie ……..
energie opslag …………………….
energie systeem analyses . . . . . . . . . . . . . . . .
overige ………………………….
totaal …………………………..

22.6

22.5

25-30

4.3
27.0
1.6
2.0
14.4
49.3

125.8

131.3

143-156

2 17.8

structuur- en fysische transporteigenschappen, reactie kinetica, katalyse en materiaalkundig onderzoek;
kolen-verbrandingstechnieken, waarbij zowel onderzoek o p het gebied van
conventionele als geavanceerde verbrandingsvelden zal worden gedaan.
O p het eerstgenoemde terrein zal
i.h.b. onderzoek worden gepleegd ten
einde emissie van zwavel- en stikstofoxiden te minimaliseren. Bij o.a.
TNO, ECN en de Technische Hogeschool te Twenthe wordt gefluïdiseerde verbranding nader onderzocht;
kolen-conversietetechnieken,
zoals
vergassing en vloeibaarmaking voor
verschillende doeleinden;
ondergrondse kolen-winningstechnieken, zoals vergruizing of vergassing
zijn vooralsnog opties op lange termijn. Ontwikkelingen op deze gebieden zullen in Nederland voorlopig alleen kunnen worden gevolgd;
integrale studies waarbij o.a. de volgende aandachtsgebieden in behandeling kunnen komen: kolentransport,
-opslag en -overslag; optimalisering
van koleninzetmogelijkheden m.b.t.
elektriciteitsproduktie en industrie;
(inter)nationale marktverkenningen
en -ontwikkelingen m.b.t. kolenproces (dee1)systemen en -apparatuur;
toepassingsmogelijkheden van kolenprocessen; gevaren- en risico-analyses
m.b.t. biosfeer en volksgezondheid;
zondheid;
milieu-onderzoek, welk gebied als van
zo wezenlijk belang gezien wordt, dat
het deel zal uitmaken van het NOK.
Uiteraard zal hier veel moeite moeten
worden gedaan om al onderkende en
mogelijk ernstige problemen op dit
gebied ten gevolge van kolengebruik
op te lossen.
Om d e behoefte aan energiebronnen
en grondstoffen te kunnen verminderen,
is er een actueel en zich uitbreidend programma voor energiebesparingsonderzoek. Het Ministerie van Economische
Zaken bevordert op dit gebied de totstandkoming van nationale programma’s van onderzoek naar rationeel
energiegebruik, waarvan de resultaten
hopelijk van belang zullen zijn zowel
voor de energiehuishouding van Nederland als voor het overheidsbeleid in het
betreffende probleemveld. Accenten liggen op deelgebieden zoals:
– de gebouwde omgeving;
– de industriële produktiebedrijven;
– de sector verkeer en vervoer.
Het PBE heeft tot taak de coërdinatie
van nationale onderzoekprogramma’s
op het gebied van rationeel energiegebruik en het toezicht op de uitvoering
van dit programma’s. Dit bureau houdt
zich thans voornamelijk bezig met het
nader uitwerken van concrete projecten
op onderzoekgebieden die geïnventariseerd zijn door bijvoorbeeld de Commissie Onderzoek Rationeel Energiegebruik

in de Gebouwde Omgeving (OREGO).
Vooruitlopend op het beleidsvoorbereidingsonderzoek van de Stuurgroep
Energie en Gebouwen (STEG) en het
beleidondersteunende onderzoek van
het Ministerie van Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening, heeft het huidige
energiebesparingsonderzoekprogramma
een algemeen karakter.
Naar verwachting zal het Nationaal
Onderzoekprogramma voor de Gebouwde Omgeving (REGO) binnenkort
van start kunnen gaan. Binnen dit programma zijn voorlopig o.a. de volgende
aandachtsgebieden vertegenwoordigd:
integraal ontwerpen en bouwen, warmtepompen; toepassing van aardwarmte;
warmte/ kracht; integrerende besparingsstudies. Alhoewel PBE zorg zal dragen voor gecoördineerde uitvoering van
concrete onderzoekprojecten zal, gelet
op de hoge eisen die gesteld worden ten
aanzien van niveau en objectiviteit, deze
uitvoering worden begeleid door een begeleidingscommissie van onafhankelijke
deskundigen.
Verder lopen inventarisatiestudies
voor samenhangende programma’s op
de gebieden van energiebesparingsonderzoek ten behoeve van de sectoren
industriële bedrijven (REI), en verkeer
en vervoer (REV). Van deze aanzetten
wordt verwacht dat ze in 1980 tot
nieuwe programma’s op deze deelgebieden zullen leiden.
De doelstellingen van alle lopende en
toekomstige programma’s o p het gebied
van energiebespanngsonderzoek zijn
van kwantitatieve en kwalitatieve aard.
Gezien o.a. de termijn waarop deze
programma’s zich richten, gaan in het
energie-onderzoekbeleid de kwantitatieve doelstellingen vaak verder dan de
streefcijfers gegeven in Deel 1 van de
Nota energiebeleid voor het energiebesparingsbeleid tot het jaar 2000.
De algemene kwalitatieve doelstellingen zijn onder meer:
het systematisch en samenhangend
verkennen van energiebesparingsmogelijkheden op middellange en lange
termijn;
het zo optimaal mogelijk betrekken
van het Nederlandse bedrijfsleven,
wetenschappelijk-technische instellingen, keuringsinstanties enz. bij het
energiebesparingsonderzoek;
het verkrijgen van ervaring op verschillende overheidsniveaus.
Als voorbeelden van projecten in de
verschillende sectoren wil ik noemen.
Gebouwde omgeving
1. Almerehaven – collectief warmtepomp-vloerverwarming systeem;

2. Hoorn – warmtepomp en zonneenergie systeem, voor een open zwembad;
3. Veldhoven – warmtepompen, zonne-energie en warmteterugwinning in
thermisch geïsoleerde woningen;
4. Schipluiden – warmte/ kracht in de
glastuinbouw.
Industriële bedrijven

5. Inventarisatiestudie door TNO van
energiebesparing m.b.t. diverse bedrijfstakken (exclusief de metaal en de
(petro)chemie).
Verkeer en vervoer
6. Rationeel energiegebruik in de
scheepvaart, welk nationaal deelprogramma zich nu in een beslissingsfase
bevindt;
7. Inventarisatiestudie m.b.t. personenen goederenvervoer.
In samenhang met deze activiteiten
worden ook andere benaderingen van de
energiebesparingsproblematiek onderzocht. Een voorbeeld hiervan is opslagmogelijkheden van energie. In een eind
1978 gestarte evaluatiestudie zal worden
nagegaan hoe vliegwielen kunnen worden gebruikt voor energieopslag. Toepassingsmogelijkheden hiervan zijn in
principe aanwezig in autobussen, treinen
en personenauto’s. Daarnaast kan
uiteraard ook worden gedacht aan
stationaire toepassingen.
Ook op het gebied van alternatieve
energievoorzieningsmogelijkheden
10pen enkele programma’s, veelal gecoördineerd door BEOP. Evaluaties van
de voorlopige resultaten hiervan zullen
medebepalend zijn in het energieonderzoekbeleid met betrekking tot de
vraag waar en hoe men verder moet
werken.
Gelet op de omvang en mate van inspanning op alle eerder genoemde energiegebieden, zou men geneigd zijn de
vraag te stellen naar de betekenis van
het onderzoeken van minder conventionele mogelijkheden van energieaanbod of -besparing, waarvoor ons land
ook niet altijd het meest aangewezen gebied lijkt te zijn. Wat wij ons echter goed
moeten realiseren is, dat mondiaal gezien de belangrijkste energiedragers zoals olie, gas, uranium en kolen, qua
absolute hoeveelheden eindig zijn, terwijl andere, zoals wind en zon, kunnen
worden beschouwd als onuitputtelijk.
Hoewel het zwaartepunt in de komende
jaren zeker veel meer bij kolen komt te
liggen, moeten wij toch ook blijven zoeken naar mogelijke aanvulling van onze
huidige eindige bronnen. In het kader
van diversificatie naar energiedragers op
langere termijn, denk ik in het bijzonder

Afvalenergie
Door de Stichting Verwijdering Afvalstoffen (SVA) is een analyse gemaakt
van de mogelijkheden om stedelijk en
industrieel afval als energiebron te gebruiken. De conclusie van deze studie
is dat een besparing van ca. 0,5% mogelijk zou zijn op het gebruik van primaire
energie. Hier werd uitsluitend de mogelijkheid van afvalverbranding onderzocht. Energetisch gezien biedt de optimale recycling van o.a. metalen, glas en
papier meer perspectieven. Een nadere
studie op dit gebied lijkt zinvol, gezien
de resultaten van een dergelijke studie in
Engeland.

Biomassa

het
signaleren
en
analyseren
van maatschappelijke consequenties
m.b.t. de introductie van zonneenergie in het algemeen;
het voorbereiden en opstellen van een
gedetailleerd programma voor de
tweede fase van het NOZ, waarin speciale aandacht zal worden besteed
aan ruimteverwarming.

in de Oosterschelde vele malen duurder
zou zijn dan conventioneel opgewekte
elektriciteit. De nationale activiteiten
op dit gebied zijn nu voornamelijk beperkt tot het volgen van ontwikkelingen
in het buitenland.

aan voorbeelden uit de volgende Nederlandse energie-onderzoekactiviteiten.

Windenergie
Al in 1976 is het Nationaal Onderzoekprogramma Windenergie (NOW)
van start gegaan. De bouw van een
horizontale-as-turbine met een rotordiameter van 25 meter is daarvan een
belangrijk onderdeel. De bouw is intussen begonnen en we hopen dat de
programmaresultaten over ongeveer een
jaar het mogelijk zullen maken om antwoord te geven op de vraag of, en zo ja,
hoe en in welke mate windenergie een
bijdrage aan onze toekomstige energievoorziening kan leveren.

Hieronder wordt verstaan de teelt van
gewassen voor energieproduktiedoeleinden. Gezien de grote arealen grond
die hiervoor nodig zijn en de concurrentie met de voedselproduktie, lijkt biomassa een weinig aantrekkelijke mogelijkheid te zijn voor Nederland. Wel
biedt de toepassing van landbouwafval
mogelijkheden: bijvoorbeeld onderzoek
en ontwikkeling m.b.t. methaangisting
van meststoffen.

Ook in de volgende twee fasen waar
respectievelijk seizoenopslag, en koeling
en klimaatbeheersing primair aan de
orde zullen komen, zal veel aandacht
worden besteed aan de verbetering c.q.
ontwikkeling van componenten en systemen.
Voor de eerste fase van het NOZ heeft
het Ministerie van Economische Zaken
in 1978 f. 20 mln. ter beschikking gesteld. Tabel 3 geeft een indicatie van de
relatieve en absolute inspanning van Nederland op het gebied van alternatieve
energiebronnen.

Zonne-energie
Met de start van het Nationaal Onderzoekprogramma Zonne-energie (NOZ)
in 1978 heeft het zonne-energieonderzoek in Nederland een nieuwe impuls
gekregen. De hoofddoelsrelling van het
NOZ luidt: het bevorderen van een verantwoorde introductie en verbreiding in
Nederland van de toepassing van zonneenergie. In eerste instantie zal het NOZ
zich richten op de laagcalorische toepassingen van zonne-energie. In de vier
fasen van het NOZ zullen de volgende
hoofdonderwerpen aan de orde komen:
warmtapwatervoorziening (fase I);
ruimteverwarming (fase 2); seizoenopslag (fase 3); koeling en klimaatbeheersing (fase 4).
Binnen dat kader kunnen de volgende
nevendoelsrellingen worden geformuleerd voor de eerste fase van het NOZ
waarin vooral gewerkt wordt aan de
commercialisering van een zonneboiler.
0 het ontwikkelen van beleidsonderbouwende aanbevelingen m.b.t. de
introductie van o.a. zonneboilerinstallaties;
het demonstreren van de toepasbaarheid van zonne-energie-installaties
voor warmtapwaterproduktie in verschillende verbruikssectoren;

Geothermische energie
Zeer recentelijk is een Nationaal
Onderzoekprogramma
Aardwarmte
(NOA) van start gaan. Dit door PBE
te coördineren programma omvat o.a.
een evaluatie van het toepassingspotentieel van aardwarmte in Nederland, en een demonstratieproject. Voor
dit project is een EG-subsidie verkregen.

Golf- en gerijdenenergie
Al verrichte studies naar de mogelijke
toepassing van deze energievormen wijzen uit dat voorlopig geen bijdrage van
betekenis voor Nederland hiervan mag
worden verwacht. Het resultaat van een
studie van Rijkswaterstaat heeft laten
zien dat elektriciteit uit getijdenenergie

Slotopmerkingen
Het vinden en inslaan van de weg
naar een hopelijk zekerder energietoekomst voor Nederland zal veel tijd,
moeite en geduld vragen. We zijn bezig
met een dynamisch proces en er moet
voor worden gezorgd dat de noodzakelijke veranderingen voldoende beheerst
en begeleid kunnen worden, zodat we
steeds zoveel mogelijk in sociaal-economisch evenwicht blijven. Energie-onderzoek verdient een hoge voorrangspositie
in het beleid van de overheid, ten einde
het bereiken van onze nationale energie(onderzoek)doelstellingen van later mogelijk te maken.
Ten slotte wil ik opmerken dat een
sfeer van vertrouwen onmisbaar is, evenals een effectieve samenwerking tussen
overheid, industrie en publiek voor a.
het bepalen van een zo reëel mogelijk
maatschappelijk energiebeleid; b. het
formuleren van een daarvoor bestemd
adequaat energie-onderzoekbeleid. Ik
heb er vertrouwen in dat we daarin zullen slagen.

R. Benach

Tabel 3. R, D&D Uitgaven aan alrernatieve energiebronnen a)
I

België

Nederland

Energiebron

Denemarken

1977

Zon …………………. .
.
………
Wind ……………………………….
Geothermie …………………………..
Golf, getijde en OTEC ………………….
Totaal

…………………………….
.

Perhoofd

……………………………

1978

1977

1978

1977

1978

5.5
4.5
0.3

6.2
6.5
1,0

3.0
1.3

3,)
0.40
0.26

2.1
2.6
0.9

2.7
6.5
5.0

4.3

3.8

5.6

0.33

0.43

0.55

10.3
0.77

13.7
0.98

P

14.2
1.18

1977

1978

1977

1978

1977

20.7
5.1
2.1
2.1

33.5
10.53
9.4
2.2

6.4
0.9
1.2
6.7

6.8
1.2
1.8
15.1

60.8
0.25
13.8
0.33

30.0

55.6

15.2

24.9

75.2

0.71

0.91

0.30

Verenigde Staten

Frankrijk

Engeland

Duitsland

0.38

0.95

19781

1977

1978

82.1’367.0
37.5
0.56
21.1
133.5
23.8
1.1

472.0
52.5
1640
50.0

104.9
1.18

561.8
2.5

738.5
3.3

P

i)
Bedragen

zijn in miljoenen guldens. Bij de omrekening naar guldens zgn de volgende koersen gehanteerd. I E R E = f 270; 1 $ (1977) = f 2.50; 1 $ (1978) = f 2 0 0

ESB 16-1-1980

75

Auteur