Energie, mobiliteit en milieu
A.H.M. de Jong en RJ.M. Maas*
E
en van de strategische vragen waar de Nederlandse samenleving op lange termijn
voor staat, is onder welke voorwaarden voortgaande groei van produktie en
consumptie gecombineerd kan warden met bet bereiken van doelstellingen op bet
gebied van mobiliteit, ruimtegebruik en energie- en milieugebruik. Het CPB schetst
hiervoor in Nederland in drievoud een aantal scenario’s. Cruciatefactoren zijn
daarbij de internationale omgeving, de mate van internationale samenwerking,
bet tempo en de richting van de technologische ontwikkeling, de maatschappelijke
consensus over de aanpak van milieuproblemen en de effectiviteit van beleidsinstrumenten.
Scenario-uitgangspunten
In Scanning the future wordt een aantal mogelijke
toekomstbeelden voor de wereldeconomie geschetst. Deze toekomstbeelden geven een kader
voor aanvullende Nederlandse beleidsmogelijkheden op het gebied van energie, mobiliteit en milieu.
In alle scenario’s is het thans geformuleerde beleid,
zoals dit is vastgelegd in het Nationaal milieubeleidsplan (NMP+), het Structuurschema verkeer en
vervoer, de Vierde nota inzake de ruimtelijke ordening-extra (VINEX) en de nota Energiebesparing,
als startpunt genomen. Afhankelijk van de scenariocontext is een meer pessimistische dan wel optimistische inschatting gemaakt van de effectiviteit van
het aangekondigde beleid.
Global shift
De sterkste groei vindt plaats rond de Grote Oceaan, waar de (lokale) milieuproblemen pas na 2005
aanleiding vormen om met milieu-eisen rekening te
houden. Materiele groei staat voorop. Europa valt terug in Eurosclerose: Europa’92 blijkt een papieren
tijger. ‘Global shift’ leidt hierdoor tot stagnatie in de
internationale samenwerking op milieuterrein, zowel multilateraal als op Europees niveau. Milieuverdragen voor klimaatverandering en verzuring houden weinig in en binnen de EG loopt de vooruitgang van het milieubeleid vast in de Eurosclerose.
Ook op landbouwgebied blijft alles bij het oude: de
landbouw blijft een sterk gesubsidieerde sector. De
politieke en economische omwenteling in Centraalen Oost-Europa verloopt door politieke spanningen
en gebrek aan technologische en financiele steun
zeer traag. De immigratie vanuit Centraal- en OostEuropa, maar ook vanuit probleemgebieden in de
derde wereld naar landen als Nederland is in dit scenario daarom aanzienlijk.
Omdat het milieubeleid internationaal niet veel verder komt dan de thans gemaakte afspraken, is er
weinig aanleiding om het Nederlandse milieubeleid
voor grensoverschrijdende milieuproblemen aan te
scherpen. De energiebesparingssubsidies moeten in
856
de loop van de jaren negentig uit budgettaire nood
worden afgebouwd. In dit zwaar-weerscenario zijn
er slechts mogelijkheden om het milieubeleid in Nederland aan te scherpen voor enkele specifieke binnenlandse speerpunten, zoals de afvalproblematiek.
Alhoewel daarbij wel sprake is van een tegenvallende effectiviteit van de beleidsvoornemens. Op het
technische vlak gaan de vernieuwingen, bij voorbeeld op het gebied van mestverwerking, biotechnologie, recycling en schonere voertuigen, minder
snel dan het NMP verwacht, en ook is sprake van
een gebrekkige naleving van de regels. Boeren blijven slimmer dan beleidsmakers; automobilisten
stappen toch niet in de trein, alle investeringen ten
spijt; bij burgers en bedrijven krijgt het milieu onder
invloed van de tegenvallende groeiverwachtingen
en de weinig motiverende internationale voorbeelden een lagere prioriteit.
Ook de optredende verslechtering van de concurrentiepositie draagt eraan bij dat het milieubeheer
op een laag pitje wordt gezet. De afgesproken convenanten blijken te scherp te zijn geweest. Bij vergunningverleners en handhavers staan verslechtering van de concurrentiepositie en mogelijk werkgelegenheidsverlies een strikte uitvoering van het
beleid in de weg, doordat in het buitenland minder
strenge normen gelden.
De Nederlandse overheid kan in deze situatie, met
de nodige tegenwerpingen van de EG, nog wel via
relatief eenvoudig handhaafbare produktvoorschriften en verboden (waarbij rekening gehouden wordt
met de milieubelasting in de produktie-, gebruiksen afvalfase) het gebruik van de ergste milieubedrei* A.H.M. de Jong is hoofd van de afdeling Lange Termijn
van het Centraal Planbureau en RJ.M. Maas hoofd van het
Bureau Milieutoekomstverkenning van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieuhygiene. Dit artikel is een
bewerking van een deel van de CPB-studie Nederland in
drievoud. Met name op het terrein van energie. mobiliteit
en milieu zijn belangrijke bijdragen geleverd door medewerkers van RIVM. ESC/ECN, DVK en RPD.
gende stoffen uit de produktieketen weren en onno-
dige wegwerpverpakkingen tegengaan. Dit heeft onder andere positieve effecten voor de heheersing
van de afvalstromen. Een grotere toepassing van de
wettelijke aansprakelijkheid voor milieuproblemen,
het invoeren van een terugnameplicht van afval en
het verhieden van het gebruik van bepaalde stoffen
(bij voorbeeld asbest, cadmium, diverse bestrijdingsmiddelen, lood in benzine) en bepaalde vormen
van verpakking (bij voorbeeld pvc-houdende verpakkingen, aluminiumblikjes) bieden een zekere
‘way out’ om in de EG, samen met een beperkt aantal gelijkgezinde landen (Duitsland, Denemarken)
een voortrekkersrol te blijven spelen.
Balanced growth
‘Balanced growth’ gaat uit van een ideale Internationale samenwerking met als gevolg een sterke groei
van de wereldeconomie en vergaande internationale afspraken op het gebied van het milieu. Het gebruik van het marktmechanisme staat voorop bij de
Tabel 1. Scenariokenmerken van het milieubeleid in Nederland
Balanced growth
Global shift
European renaissance
Regulerende heffingen
– energie
– (grond)water
regels
verzuring e.d.
– bestrijdingsmiddelen
– afvalstort
huidig beleid +
speerpunten
lokale problemen
bodemsanering
binnenmilieu
mest, afval
Milieu
Schone vrachtwagens
Aardgasbussen
Elektrische auto’s
Schone stallen
geen schone
stallen en
vrachtwagens;
minder effect
enzymen veevoer
geen grootschalige
mestverwerking
gebieden beleid:
extensivering op
zandgronden
– nutrienten landb./RWZI
Energie
Elektrificatie
Warmteplan SEP
Bio fuels/agrificatie
Mobiliteit
Overal tol
water/Noordzee
energie-efficiency
zelfopwekking, windmolens, zonnecellen
decentrale WKK
alleen Randstad
afsluiten binnensteden
aanpak van de milieuproblemen: energiegebruik en
milieuvervuiling worden met heffingen idealiter net
zo duur gemaakt als nodig is om milieudoelstellingen te halen. In het oog springend hierbij is de regu-
In ‘balanced growth’ kan extra elektrificatie (onder
lerende mondiale CCb-tax van gemiddeld S 20 per
meer door invoering van elektrische voertuigen om
vat olie. Onder invloed van de prijsstijgingen krijgt
de technologische ontwikkeling een extra impuls in
de goede richting. Er worden technologische succes-
de luchtkwaliteit in steden te beschermen) worden
gecombineerd met omvangrijke warmte-krachtkoppeling en stadsverwarming. Deze grootschalige
sen geboekt op het gebied van toepassing van ver-
warmte-krachtkoppeling, zoals voorgesteld in het
nieuwbare energiebronnen (zon, wind, waterkracht,
aardwarmte, biomassa), CO2-verwijdering uit rookgassen, veiliger kerncentrales en de toepassing van
warmteplan van het SEP, is in ‘balanced growth’
landbouwprodukten in de industrie (bio-fuels en
koolhydraat-kunststoffen en vezels). Efficientie staat
voorop in het milieubeleicl maar de eventuele on-
rechtvaardigheden die hieruit voortvloeien worden
niet genegeerd. Met name de ontwikkkelingslanden
worden door extra financiele en technologische
steun gecompenseerd voor de negatieve effecten
van de CO2-heffing. In feite wordt de steun van de
derde werelcl voor het CO2-verdrag dus ‘gekocht’.
Door het accent op de marktwerking (milieuvriendelijkheid wordt beloond) en de snelle technologische
goedkoper dan warmte-krachtkoppeling bij decentrale elektriciteitsopwekking. Ook de door de hoge
energie- en mobiliteitskosten (van zowel auto als
openbaar vervoer) ge’induceerde concentratiebeweging in de ruimtelijke ordening draagt hieraan bij.
Verder worden car-pooling en telewerken (desgewenst in cooperatieve kantoorgebouwen in woonwijken) populair en wordt de distributie van goederen via collectieve distributiecentra (transferia) sterk
gerationaliseerd. In de industrie treedt een verschuiving op in de richting van kennisintensieve produk-
ten en wordt door de toepassing van kunststofafval,
dynamiek is de effectiviteit van het milieubeleid in
schroot en oud papier als secundaire grondstoffen
een stap gezet in de richting van een kringloopeco-
‘balanced growth’ hoog. De extra consumptie in dit
scenario heeft veel sterker dan in ‘global shift’ een
nomie.
Blijkens inventarisaties van onder meer het IEA,
immaterieel karakter. De vraag richt zich onder invloed van de marktconforme milieubeleid en de
technologic steeds sterker op goederen en diensten
die milieu-extensief en kennisintensief zijn.
TNO en de Rijksuniversiteit Utrecht zijn er op dit moment voldoende technieken voorhanden om de
hoge groei van ‘balanced growth’ te combineren met
growth’ sterk gedomineerd door de beleidsdoor-
stabilisatie van het energiegebruik tot 2015. Hoewel
in dit scenario in 2015 nog niet kan worden gesproken van duurzame ontwikkeling, is er wel sprake
braak op mondiaal niveau. De regulerende CG>2-heffing wordt in de EG (en in Nederland) aangevuld
met regulerende heffingen op het storten van afval,
van een duidelijke trendbreuk in de richting van
duurzaamheid. Tegelijkertijd zijn in dit scenario, zowel op regionaal als internationaal niveau, condities
het gebruik van grondwater, bestrijdingsmiddelen
en kunstmest. In Nederland wordt voorts de WVO-
gecreeerd die hoop geven dat het transitieproces
Het Nederlandse milieubeleid wordt in ‘balanced
heffing verhoogd om stikstof en fosfaat uit afvalwa-
naar een duurzame economie ook na 2015 kan worden gecontinueerd, zelfs als de voortdurend stijgen-
ter te verwijderen, komt door een overschotheffing
op meststoffen centrale mestverwerking op grote
schaal van de grond, komen er regulerende parkeer-
de heffingen, in geval van het niet tijdig beschikbaar
komen van technieken, een rem zouden kunnen
gaan vormen op de omvang van de groei.
heffingen, naar tijd en plaats varierende tolheffingen en ov-tarieven om de bereikbaarheid optimaal
te houden en wordt statiegeld ingevoerd op tal van
produkten (niet alleen (lessen, maar ook bij voorbeeld auto’s, koelkasten en tv’s).
ESB 9-9-1992
European renaissance
In ‘European renaissance’ ligt het accent op een succesvolle politieke en economische integratie in Euro-
pa, inclusief Centraal- en Oost-Europa. Er is een hoge
857
mate van consensus over de verdeling van de beperkte, Europese, milieugebruiksruimte over landen, inclusief de bijbehorende technologie-overdracht en financiele ondersteuning. Met behulp van joint ventures en
Het milieubeleid blijft sterk gericht op regelgeving
en de toepassing van de best beschikbare technieken. Door de ‘verinnerlijking’ zijn de handhavingskosten laag. Subsidies, beperkte bestemmingsheffin-
leningen vanuit West-Europa komen in Centraal- en
gen en voorlichting flankeren het beleid. In EG-ver-
Oost-Europa nieuwe investeringen tot stand waarbij
band wordt een beperkte COz-heffing van S 5 per
de best beschikbare Westeuropese technieken wor-
vat olie ingevoerd en worden de produktsubsidies in
den toegepast. In zwaar belaste gebieden worden
met EG-steun oude fabriekscomplexen versneld vervangen door fabrieken die aan de EG-milieunormen
voldoen. In het kader van het Energiehandvest wor-
de landbouw omgezet in een inkomenssteun in ruil
voor het vervullen van natuurbeheerstaken. Volume-
beleid blijft beperkt tot de intensieve veehouderij.
Ook al boekt Europa in dit scenario grote, soms
den nieuwe gasleidingen naar Siberie aange- legd,
zelfs spectaculaire vooruitgang op milieugebied,
wordt het gebruik van bruin- en steenkool in woningen vervangen door aardgas, en worden oude bruinkool- en steenkoolcentrales vervangen door nieuwe
toch kan er evenmin als in ‘balanced growth’ in
2015 reeds worden gesproken over duurzame ontwikkeling. Sterker, doordat mondiale samenwerking
gascentrales. Door deze extra inzet van aardgas verbetert de stedelijke luchtkwaliteit in Centraal- en OostEuropa, vermindert de verzuring en worden de Europese CO2-emissies verlaagd.
De produktiegroei ligt in ‘European renaissance’ in
op het gebied van milieuproblemen ontbreekt, binnen Europa de techniek onvoldoende snel veran-
Nederland tussen die van ‘global shift’ en ‘balanced
growth’ in. De beleidseffectiviteit is hoog omdat er
bij burgers en bedrijven een sterk milieubesef aanwezig is. De maatschappij kenmerkt zich door bezorgdheid over onomkeerbare milieuproblemen en
men is sterk gericht op het vermijden van risico’s.
Bij milieuproblemen die nog niet 100% wetenschappelijk bewezen zijn gaat het beleid uit van het voorzorgprincipe. Het sterke milieubesef zorgt voor mi-
lieuvriendelijk gedrag, een sterke gerichtheid op
meer dienstverlening en ‘ecologische’ produkten in
plaats van op meer materiele consumptie, succesvolle milieuzorgsystemen en convenanten en een strik-
te naleving van regels (of sterker nog de regels bevestigen de in gang gezette gedragsverandering).
Hier en daar heeft het scenario Kafkaiaanse trekken:
milieu-onvriendelijk gedrag wordt steeds minder sociaal acceptabel. Soms vergaande beleidsvoorstellen
worden maatschappelijk aanvaard, zoals het afsluiten van binnensteden (van de 50 grootste steden)
voor het autoverkeer, het verlagen van de maximum-
snelheid naar 90 km per uur, het intrekken van het
rijbewijs bij herhaalde verkeersovertredingen (waar-
dert en volumebeleid slechts bij hoge uitzondering
wordt toegepast, bestaan er geen garanties dat de in
EG-verband afgesproken taakstellingen ook daadwerkelijk als harde grenzen worden gehanteerd en
kan de wereld van ‘European renaissance’ vanuit
milieukundig perspectief slechts worden gekarakteriseerd als een open-einderegeling.
Scenario-uitkomsten
Over het geheel genomen liggen de scenarioresultaten in Nederland in drievoudvoor energie, mobiliteit en milieu niet ver uit elkaar (zie tabel 2). Dat
komt doordat in de scenario’s met hogere produktiegroei ook omvangrijker en effectiever milieubeleid
wordt gevoerd, in het ‘balanced growth’-scenario
nog versterkt door grotere technologische dynamiek. In alle scenario’s daalt de energie-intensiteit
aanzienlijk, grotendeels door de penetratie van zuiniger technieken, maar – vooral in ‘balanced
growth’ en ‘European renaissance’ – ook door verschuivingen in de produktiestructuur en het con-
sumptiepatroon. Deze verschuivingen, die in alle
scenario’s optreden, vormen een trendbreuk met
het verleden. De automobiliteit groeit in alle scenario’s in vergelijking met de afgelopen 25 jaar slechts
verbieden van diesel-personenauto’s, het extensiveren en ecologiseren van de landbouw op zandgronden, het invoeren van strenge milieukeuringen voor
voertuigen en apparaten (zoals cv-ketels), het op
matig (1 a 1,5% per jaar tegen 2 a 2,5% in de periode 1980-1990). De lage mobiliteitsgroei wordt in de
scenario’s bereikt door parkeerrestricties en hoge
parkeerkosten (alle scenario’s), een sterke stijging
van de kosten van autorijden (‘balanced growth’),
lage inkomensgroei en relatief goedkoop openbaar
grote schaal inkrimpen van de intensieve veehoude-
vervoer (‘global shift’) en regionale initiatieven om
rij en het ‘teruggeven’ van aanzienlijke landbouwge-
een verschuiving van auto naar openbaar vervoer te
bewerkstelligen (‘European renaissance’).
Om uiteenlopende redenen worden voor een aantal
centrale milieuproblemen (klimaatverandering, verzuring, afval) bij de ingezette beleidspakketten in
Nederland de doelstellingen niet gerealiseerd.
Zo is in ‘global shift’ weliswaar de groei laag, maar
die heeft een sterk materieel karakter, met bijbehorende afvalstromen, waarvan de groei door extra
produkt- en verpakkingsvoorschriften wel zoveel
mogelijk wordt afgeremd. Daarnaast ontbreken
door de lage energieprijzen impulsen om het energiegebruik en de inzet van brandstoffen met een
hoog koolstofgehalte (kolen) meer dan trendmatig
te verminderen. Het autoverkeer en het vrachtvervoer groeien door de lage groei van inkomens en
handel slechts bescheiden, zodat mobiliteitsdoelstellingen gehaald worden. De voertuigen worden ech-
door de verkeersveiligheid wordt verbeterd), het
bieden in ecologisch kwetsbare streken aan de na-
tuur. De invoer van tropisch hardhout en tapioca
zijn in de EG alleen toegestaan als bij de produktie
rekening is gehouden met een duurzaam gebruik
van bodem en bossen.
Technologische verbeteringen doen zich bij ‘European renaissance’ onder meer voor op het gebied van
decentrale warmte-krachtkoppeling, zonnecellen en
windmolens bij kantoren, industriele bedrijven en
landbouw en toepassing van aardgasbussen in stadsvervoer. De groei van de luchtvaart wordt afgeremd
door middel van een hoge-snelheidsspoorwegnet.
In stedelijke gebieden wordt de leefbaarheid vergroot en het woon-werkverkeer beperkt door regionale vervoersplannen en het meenemen van bedrijfsvervoersplannen in milieuzorgsystemen van
bedrijven.
858
ter niet veel zuiniger en schoner, zodat de CO2 en
NOx-emissies onvoldoende dalen.
label 2. Ontwikkeling bnp, energiegebruik en energie-intensiteit in
Nederland, jaarlijkse procentuele mutaties
In ‘balanced growth’ worden weliswaar voertuigen,
1973
1985
1990
4,8
8,2
1,8
2,4
-0,2
2,2
Energie-intensiteit bnp
3,4
wv. structuurverandering 3,9
-2,0
0,2
-0,2
0,8
efficiencyverbetering -0,5
-2,2
-1,0
ler, maar de gunstige milieu-effecten worden in dit
scenario deels weer teniet gedaan door de intensieve groei van handel die het gevolg is van de Internationale samenwerking en handelsliberalisatie. Dit
leidt tot aanzienlijke uitbreiding van de capaciteit
van Rijnmond en Schiphol. Ondanks een groter aandeel van het water- en railvervoer blijft het vrachtvervoer in dit scenario sterk groeien. Per saldo dalen de NOx-emissies met 65%, terwijl een reductie
van 80-90% wordt nagestreefd.
Bij het afval zijn de verschillen tussen doelstelling
en realisatie nog geprononceerder. Ondanks de daling van het grondstofverbruik per eenheid produkt
met circa 70% zal door de hoge groei van produktie
en consumptie de hoeveelheid afval die verbrand of
gestort moet worden slechts met 15% afnemen, terwijl een reductie met 60% wordt nagestreefd.
1990-2015
I960- 1973- 1985-
vliegtuigen en schepen snel schoner, zuiniger en stilBruto nat. produkt
Primair energiegebruik
BG
GS
EUR
3,3
1,8
0,2
0,4
2,8
0,6
-3,1
-0,9
-1,4
-0,2
-2,2
-0,6
-2,2
-1,2
-1,6
consumenten zich zeer milieubewust en wordt
‘gedoogbeleid’ vaarwel gezegd, maar kan de techniek niet alles oplossen. Er blijven technische beper-
kingen bestaan bij de hergebruiksmogelijkheden van
kunststoffen, mestverwerking en schone vrachtwagens. Doordat de energieprijzen minder snel stijgen
dan in ‘balanced growth’ loopt de vraag naar energie-
Ook op COz-gebied blijven de doelstellingen buiten
bereik. Alhoewel de energie-intensiteit in Nederland
intensieve produkten minder snel terug en bestaan
er minder rendabele energiebesparingsopties. Hierdoor kan er na 2000 geen verdere daling van de CO2-
met 50% daalt, nemen de CO2-emissies slechts met
emissie worden bereikt, terwijl gemiddeld in Europa
10% af. Dit zou opgevoerd kunnen worden tot 20%
in geval van een maximale inzet van kernenergie of
bij CO2-verwijdering uit rookgassen bij nieuwe kolencentrales. Echter, zelfs in dat geval blijft Nederland achter bij de internationaal nagestreefde reductie van 25-35%, en ook bij de gerealiseerde reductie
in overige industrielanden (20%). De verklaring hiervoor is gelegen in het reeds zeer grote aandeel van
het koolstofarme aardgas in het Nederlandse brandstofpakket, de beperkte mogelijkheden van Nederland om vernieuwbare energiebronnen, zoals water,
zon en biofuels, in te zetten, en last but not least de
in het ‘European renaissance’-scenario 10% reductie
wordt nagestreefd (maar die daling wordt vooral in
sterke Nederlandse specialisatie in energie-intensieve produkten. Aangezien de aantrekkelijkheid van
Centraal- en in Oost-Europa gerealiseerd).
De autokosten stijgen – onder meer door zuiniger rijgedrag – niet, waardoor – ondanks de uitbreiding
van het regionale openbaar vervoer, de bedrijfsvervoerplannen, het scherpe parkeerbeleid en het afsluiten van binnensteden – het autoverkeer minder
wordt afgeremd dan in het Structuurschema verkeer
en vervoer als doel gesteld is. Doordat de autokosten niet stijgen kunnen ook de openbaar-vervoertarieven slechts weinig worden verhoogd. De intensievere handel met Centraal- en Oost-Europa levert
extra wegvervoer op. Deze ‘tegenvallers’ in de mobi-
een mondiale CO2-heffing vooral ligt in het feit dat
liteit leiden ertoe dat de nagestreefde reductie van
een dergelijke heffing een optimale regionale alloca-
NOx-emissies in 2015 met circa 80-90% reductie nog
net buiten bereik blijft.
tie van de produktie niet verhindert, is er in ‘balanced growth’ geen reden waarom het Nederlandse
achterblijven niet geaccepteerd zou worden.
Dit resultaat zal echter wel een rol spelen bij de onderhandelingen over het CO2-verdrag omdat er uit
blijkt dat Nederland per saldo relatief energie-inten-
Zou de aan Nederland toegemeten milieugebruiksruimte worden vertaald in ‘harde’ (NOx-)emissierechten per sector, dan zou door het toepassen van dure
technieken, minder aanbod of door verhandeling van
sief blijft en dus ook een relatief groot deel van de
CO2-heffingen ontvangt. Dit zal voor Nederland lei-
emissierechten de schaarste van de milieugebruiksruimte beter tot uitdrukking kunnen worden gebracht
in de kosten van produkten die veel van die milieuge-
den tot een relatief grote inspanningsverplichting ten
bruiksruimte nodig hebben. In dat geval zou ook in
opzichte van de derde wereld. Daarbij kan gedacht
worden aan ontwikkelingshulp, maar ook aan financiele steun voor maatregelen gericht op het opvoeren
nisme een grotere rol gaan spelen en gelden recht-
van de energie-efficientie in Oost-Europa en de ont-
wikkelingslanden
‘Balanced growth’ biedt ook mogelijkheden om in internationaal verband andere algemeen voorkomende
milieuproblemen te beperken, zoals de invoering
van een regulerende kerosineheffing ten einde de
overlast van de luchtvaart te beperken en een heffing op chloorhoudende kunststoffen ten einde verontreiniging van water, bodem en lucht met persistente halogenen te minimaliseren. Het adagium van
‘balanced growth’ is dat ongewenste externe milieueffecten net zo duur worden gemaakt als nodig is
om ze tot aanvaardbare grenzen te beperken.
In ‘European renaissance’ worden weliswaar steeds
de best beschikbare technieken toegepast, gedragen
ESB 9-9-1992
het ‘European renaissance’-scenario het marktmecha-
vaardigheidscriteria vooral bij de initiele toedeling
van emissierechten aan maatschappelijke sectoren.
De milieukosten blijven in ‘global shift’ in procen-
ten van het nationaal inkomen tussen 1990 en 2015
constant, terwijl ze in ‘European renaissance’ licht
stijgen van 2 naar 3%. In ‘balanced growth’ stijgen
de milieukosten naar 5% van het nationaal inko-
men, waarbij 80% bestaat uit heffingen.
Alhoewel het milieubeleid een integraal onderdeel
is van de scenario’s, is bekeken wat de gevolgen
van de veronderstelde milieu-inspanningen zijn
voor gemiddelde inkomens en werkgelegenheid ten
opzichte van een ontwikkeling zonder veranderingen in het milieubeleid (in binnen- en buitenland).
Als er binnen het ‘European renaissance’-scenario
van wordt uitgegaan dat Nederland en de rest van
859
Tube 13- Kwantitatieve scenariokenmerken Nederland
Tot slot
Het fixeren op een bepaald omgevingsscenario is
riskant. Zo zou men bij voorbeeld het ‘balanced
growth’-scenario als ideaal kunnen beschouwen
met eventueel grotere samenwerking in Europa als
logische tussenstap. Het Nederlandse milieubeleid
zou zich dan tot doel kunnen stellen dit ideaalbeeld
krachtig te bevorderen. Gegeven de beperkte macht
van Nederland bestaat er echter geen enkele garantie dat dit ideale scenario ook werkelijkheid wordt.
BG
GS
ER
16,5
3,0
16,8
16,5
2,5
+120
-46
-53
-65
27
+56
-24
-31
-50
11
+99
-34
-43
-70
18
Het is echter evenzeer riskant te proberen de ‘beste’
elementen van de diverse scenario’s met elkaar te
+205
+10
+131
+11
+164
+16
combineren. Een lage groei zoals in ‘global shift’, in
combinatie met de snelle technologische dynamiek
uit ‘balanced growth’ en de mentaliteitsverandering
Kosten autogebruik
Reeel ov-tarief
Autoverkeer (doel = – 20-25%)
Treinverkeer
Wegvrachtverkeer
+40
+44
+22
+21
+95
+24
+21
+24
0
+43
+34
+32
+32
+70
Varkens
Mestverwerking
-20
19
-12
11
-35
2
-10-20
-65
-75
+10
+5
%
-60
-70-80
%
-70
-75
%
Afval (doel = – 60%)
-15
Vervuilde bodem (doel = – 75%) -75
-20
-25
%
-40
-45
%
1990-2015
Bevolking
Bnp per hoofd
Bnp groei
Grondstoffenintensiteit
Energie-intensiteit
Afval-intensiteit
Hergebruik kunststof
Olieprijs
Energieverbruik
CO2 (doel = – 25-35%)
NOX (doel = – 80-90%)
SO2 (doel = – 70-85%)
1,5
mln
uit ‘European renaissance’ zal in theorie ongetwijfeld
de beste milieuresultaten opleveren en de doelstellingen op het gebied van CO2, NOX en afval kunnen benaderen. Maar dit is alleen bereikbaar indien zou kun-
+4
nen worden aangegeven waar de maatschappelijke
%
mton
3 % bnp
Milieukosten/bnp
Europa geen extra milieukosten zouden maken, dan
zouden bnp en reele lonen met 0,1% per jaar harder
kunnen groeien en komt de werkgelegenheid in
2015 ruim 100.000 arbeidsplaatsen hoger uit. Het in
‘global shift’ ingezette milieubeleid (voortzetting
NMP+-beleid met aanscherping van nationale speerpunten) levert, vergeleken met een scenario zonder
extra milieukosten, geen groeivertraging van het
bnp op. De reele lonen stijgen met 0,1% minder per
jaar en de werkgelegenheid groeit met 67.000 arbeidsplaatsen minder. Zou de invoering van de mon-
diale CC>2-tax in ‘balanced growth’ geen doorgang
vinden, dan levert dat een extra jaarlijkse groei van
Tabel 4. Verge- het bnp met 0,3% per jaar op en van de reele lonen
lijking Neder- met o,5% per jaar. De werkgelegenheid zou ruim
land-Japan
30.000 arbeidsplaatsen hoger uitkomen.
‘knoppen’ zitten om een dergelijke combinatie te realiseren, alsook de maatschappelijke condities bekend
zouden zijn waaronder die knoppen te bedienen zijn.
We weten echter dat zowel onze kennis alsook ons
vermogen hiertoe zeer onvolledig zijn.
Wat de opgestelde scenario’s vooral beogen is de
maatschappelijke discussie over lange-termijnvraagstukken te bevorderen met als achterliggend doel
strategische besluitvorming te ondersteunen. Waar
het op aankomt, is op basis van de onzekere kansen, bedreigingen en oplossingsrichtingen die uit de
scenario’s naar voren komen, op milieu-, energieen vervoersgebied een robuuste beleidsstrategie te
formuleren. Cruciale factoren daarbij zijn onder andere de internationale omgeving, de mate van Internationale cooperatie, het tempo en de richting van
de technologische ontwikkeling, de maatschappelijke consensus over de aanpak van milieuproblemen
en tot slot de eventuele handhavingskosten van bepaalde beleidsinstrumenten. In de praktijk zal het er
op neerkomen dat de uiteindelijk gekozen strategic
beleidsinstrumenten uit alle scenario’s zal omvatten.
Dat bij een ongeveer gelijke bevolkingsconcentratie
ook een hooggeindustrialiseerde samenleving mogelijk is die, met behulp van een geheel andere sectorstructuur, een hoger produktieniveau combineert
met veel minder energiegebruik, NO X – en SO2-emissies en vleesproduktie blijkt uit een vergelijking van
Nederland met Japan (tabel 4). Dergelijke voorbeelden, in combinatie met voorbeelden van succesvolle milieuzorg op microniveau, alsook de weten-
Nederland
Bevolkingsdichtheid
Inkomen
Energiegebruik
Energiegebruik
Autokilometers
NOX
S02
CO2
Stedelijk afval
Veestapel
860
(h/km2)
(S/hoofd)
(toe/km2)
(toe/hoofd)
(1000 km/km 2 )
393
14.500
1.433
3,6
2.219
Japan
328
19.400
706
2,2
1.312
(kg/hoofd)
(kg/hoofd)
(ton/hoofd)
(ton/km2)
38,5
14,9
12,3
9,6
169
128
(dieren/km )
174
22
6.8
6.9
schap dat veel milieubesparende technologic op de
plank ligt en tot slot ons eigen voorstellingsvermo-
gen – hopelijk gestimuleerd door scenariostudies als
Nederland in drievoud – laten zien dat het in principe mogelijk is in de komende decennia belangrijke
stappen te zetten in de richting van een duurzame
ontwikkeling tegen een relatief bescheiden prijs in
termen van traditionele economische groei .
Andre deJong
Rob Maas
1. In de derde Nationale Milieuverkenning, die het RIVM
volgend jaar uitbrengt, zal dit thema verder worden uitgewerkt en zullen ook varianten op de gepresenteerde scenario’s worden gepresenteerd waarbij de geformuleerde nationale milieudoelstellingen volledig worden gerealiseerd.