DNOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Eendracht en macht
De fusie tussen NVV en NK.V die op 29 September a.s.
defmitief zal worden beklonken, vormt de voltooiing van
meer dan tien jaar werken aan de concentratie van de Nederlandse vakbeweging. Nadat de ,,roomsen” en de ,,roden” in 1976 al een federatie waren aangegaan (het CNV
had al eerder afgehaakt), zullen zij volgende week op het
fusiecongres in Amsterdam de eigen vakcentrales NK V en
NVV opheffen, ten einde gezamenlijk op te gaan in een
Federatie Nederlandse Vakbeweging die dan ruim een
miljoen werknemers verenigt, ca. twee derde van het aantal georganiseerden in Nederland. Daarmee h’jkt voor
een belangrijk deel gerealiseerd wat de fusiepartners tien
jaar geleden voor ogen stond: het tot stand brengen van
jaar geleden voor ogen stond: het tot stand brengen van
een grote, strijdbare vakbondsorganisatie in Nederland.
Toch zullen de tonen op het fusiecongres volgende
week in Amsterdam niet uitsluitend in majeur klinken. De
vakbeweging maakt bepaald niet de meest florissante dagen van haar bestaan door. De economische crisis heeft
bijna elke vakbondseis van de laatstejaren onverbiddelijk
omver gekegeld. Van het gecoordineerde arbeidsvoorwaardenbeleid komt elkjaar minder terecht. Verschillende
bonden liggen bijna openlijk met elkaar in de clinch. Intussen zeggen duizenden leden hun lidmaatschap op. En
tot overmaat van ramp is de FNV nog in de financiele problemen geraakt ook. Kortom, niet de meest ideale omstandigheden om het fusiecongres luister bij te zetten.
Het zijn niet alleen de economische omstandigheden die
de vakbeweging parten spelen. Natuurlijk is het niet
bevorderlijk voor de sfeer als de belangenbehartiging zo
weinig tastbaars oplevert en de vakbeweging steeds meer in
de verdediging wordt gedrongen. Maar er is een ander
vraagstuk dat de leiding misschien nog wel meer
hoofdbrekens kost. Dat is de toenemende differentiatie en
decentralisatie in de besluitvormingen de verschuiving van
macht die daarmee gepaard gaat. Die ontwikkeling zou de
eenheid in de vakbeweging ernstig in gevaar kunnen
brengen.
Er zit iets tegenstrijdigs in dat aan de top van de
vakbondsorganisatie het fusieproces wordt afgerond ende
vakbondseenheid gesmeed, terwijl er op het niveau van de
bonden steeds grotere onderlinge verschillen zijn ontstaan.
Op het moment dat grote delen van de arbeidersbeweging
in Nederland in de FNV worden verenigd, vormen in de
samenleving de werknemers steeds minder een saamhorige
klasse die gemeenschappelijke belangen heeft te verdedigen. Het zwaartepunt van de belangenbehartiging is dan
ook steeds meer van het centrale naar lagere niveaus
verschoven. Die verschui ving heeft echter nogal wat
verscheidenheid in de eenheid teweeggebracht.
Juist in een tijd van economische crisis treedt duidelijk
aan het licht dat de belangen van werknemers in verschillende sectoren sterk uiteen kunnen lopen. Zo zal men zich
in delen van de Industrie waar de werkgelegenheid het
snelst terugloopt, grotere loonoffers willen getroosten om
het verlies aan arbeidsplaatsen te beperken dan in sectoren waar van zo’n afkalving geen sprake is. In bedrijfs-
SB 23-9-1981
takken die van de export afhankelijk zijn, zal arbeidskostenmatiging meer bijval vinden dan in sectoren die
vooral op de binnenlandse markt georie’nteerd zijn en
waarvoor arbeidskostenmatiging alleen maar tot afzetverlies kan leiden. Daarom werd de bereidheid vorig jaar
bij de Industriebond FNV om koopkrachtoffers te brengen
ten behoeve van de werkgelegenheid, door b.v. de
Voedingsbond en de Dienstenbond allerminst gedeeld.
Nog weer anders is de positie van de ambtenarenbonden
(ABVA/KABO) in de FNV. Hun eis dat de ambtenaren
niet dubbel gepakt mogen worden is voor de overige
bonden zeker geen vanzelfsprekendheid. Maar met hun
250.000 leden vormen de ambtenaren een belangrijke
groepering in de FNV waarmee terdege rekening zal
moeten worden gehouden. De coordinate van deze
uiteenlopende of zelfs tegenstrijdige belangen roept
langzamerhand steeds meer spanningen op.
De differentiatie houdt echter niet op bondsniveau op.
Ook daarbinnen zijn er bedrijfstakken en bedrijven waar
het slecht gaat en andere die het beter doen. Dit roept de
wens op tot verdere differentiatie in het arbeidsvoorwaardenbeleid. De Dienstenbond FNV heeft voor het arbeidsvoorwaardenbeleid 1982 reeds voorgesteld de leden nog
slechts globale richtlijnen voor de onderhandelingen te
geven. De arbeidsvoorwaarden zouden dan afhankelijk
van de situatie in het bedrijf nader kunnen worden bepaald.
Met andere woorden, een verdere verschuiving van
autonomie naar de basis.
Een zelfde ontwikkeling is te onderkennen in de
toenemende betekenis van de ondernemingsraad als
orgaan van waaruit geprobeerd zou kunnen worden
invloed te verkrijgen op de gang van zaken in het bedrijf.
Lange tijd heeft de vakbeweging geaarzeld of zij deze
ontwikkeling moest steunen of niet. Het zou immers een
verzwakking van haar eigen positie in de bedrijven kunnen
betekenen. Momenteel lijkt de vakbeweging zich echter
steeds meer achter de wens tot versterking van de positie
van de ondernemingsraad te scharen.
Niet door iedereen binnen de vakbeweging worden deze
ontwikkelingen met evenveel vreugde gadegeslagen. De
decentralisatie in de besluitvorming leidt allicht tot verdergaande differentiatie in de arbeidsvoorwaarden waardoor de solidariteit op de tocht kan komen te staan. Van het
gecoo’rdineerde arbeidsvoorwaardenbeleid komt op die
manier steeds minder terecht. Gevreesd wordt dat dat zal
leiden tot uitholling van de macht van de vakbeweging die
immers uit eendracht haar kracht moet putten.
Wanneer op het fusiecongres in Amsterdam de koers van
de vakbeweging in de jaren tachtig zal worden besproken,
zal het niet alleen gaan om het antwoord van de vakbeweging op de economische crisis, maar ook om haar opstelling tegenover de decentralisatietendens in de besluitvorming. Om het behoud van de eendracht bij spreiding
van de macht.
L. van der Geest
909