Een problematische toekomst
Politicologische kanttekeningen bij het OESO-rapport ,,Facing
the future”
PROF. DR. J. K. DE VREE
Een studie van mogelijke internationale economische en sociale ontwikkelingen
is niet compleet. ais geen rekening wordt gehouden met politieke processen
– in de zin van machtsverschuivingen – welke daaraan ten grondslag liggen.
In dit artikel wordt nader ingegaan op de aard van politieke processen. Daaruit kunnen conclusies
worden afgeleid over b.v. de moeilijkheid van samenwerking en bestuur. Voorts wordt
aandacht besteed aan ,,politisering” van de samenleving en de rol van de staat.
Inleiding
Het team dat, onder auspiciën van d e Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en
onder leiding van professor Jacques Lesourne, het rapport
Facing the future heeft gemaakt verdient alle lofen bewondering voor de wijze waarop het gepoogd heeft om, o p basis van
een analyse van de huidige toestand in de wereld, enige
plausibele, en voor het beleid van overheden bruikbare
ontwikkelingsscenario’s te formuleren. De analyse is grondig
en gedetailleerd en berust op een grote hoeveelheid empirisch,
veelal cijfermatig, materiaal. De daarop aansluitende ontwikkelingsscenario’s zijn diep doordacht, maken een aannemelijke indruk, en zijn inderdaad toegespitst o p concrete keuzen en
beleidsbeslissingen. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat e r op
het rapport niets zou zijn af te dingen en dat er geen min of
meer kritische kanttekeningen bij te maken zouden zijn! In
het navolgende zal ik dat inderdaad (in bescheiden mate
overigens) doen. Maar eerst wil ik uitdrukkelijk vaststellen
waar ik géén problemen mee heb -dit ter voorkoming van
mogelijke misverstanden.
In de allereerste plaats geldt dit wel ten aanzien van de
poging ontwikkelingsscenario’s te maken zélf. Het gaat hierbij, zoals de makers zelf ook verschillende malen uitdrukkelijk vaststellen, niet om een voorspelling van het aanzien van
de wereld over 10, 20, 50 of zelfs 100 jaar. Ten aanzien van
zo’n onderneming zouden twijfel en scepsis alleszins gerechtvaardigd zijn; de onzekerheden en verstoringskansen zijn
daarin veel te groot en ons inzicht in de werking en dynamiek
van de samenleving daartoe ten enenmale ontoereikend.
Maar dit wil ook weer niet zeggen, dat er over die toekomstige
ontwikkeling helemaal niets te zeggen zou zijn, en dat, met
andere woorden, alle mogelijkheden even waarschijnlijk
zouden zijn! Zelfs zonder te hoeven voorspellen welke ontwikkeling nu in feite zal worden gerealiseerd, kan men in
beginsel vaststellen, dat de huidige toestand van de wereld een
beperkt aantal ontwikkelingsmogelijkheden, met onderscheiden waarschijnlijkheid, open laat. Het opsporen en exploreren daarvan, het onderzoeken welke kansen en risico’s eraan
verbonden zijn, en welke mogelijkheden tot sturingen beheersing juist zoals in het onderhavige rapport is gebeurd is
uiterst zinvol. Zij het op grotere schaal, hoger niveau en
wetenschappelijker manier, is ten slotte niets anders gedaan
dan wat iedereen, politicus, zakenman, of gewone burger,
–
–
doet wanneer hij zijn gedrag of beleid wil bepalen op grond
van zijn verwachtingen omtrent de (min of meer nabije)
toekomst en de kansen, risico’s, mogelijkheden en moeilijkheden, die deze hem biedt. Aan de zinvolheid van zulke pogingen, hier in de vorm van uitgewerkte ,,scenario’sw, kan dan
ook geen twijfel bestaan -wel, natuurlijk, aan de interne
consistentie, juistheid, of aannemelijkheid ervan.
Het is, in de tweede plaats, natuurlijk en welhaast onvermijdelijk, dat in de poging zulke scenario’s te maken ,,hardew,
gemakkelijk toegankelijke, en kwantitatieve gegevens een
zeer groot gewicht zullen krijgen. Dat zijn immers bij uitstek
de gegevens waarop men greep kan krijgen en waarover
tenminste iets kan worden gezegd. Dat betekent in de praktijk, dat de analyse een sterk technisch, economisch karakter
krijgt, want in die sferen zijn de aangeduidegegevens vooral te
vinden -nog geheel afgezien van de overweging, dat de
OESO vóór alles een economische organisatie is. Alleen om
deze reden al zullen politieke en culturele zaken, die zoveel
minder tastbaar zijn, welhaast onvermijdelijk minder aandacht krijgen. Omdat evenwel de samenleving een geheel is
waarin economische, technische, politieke en culturele ontwikkelingen elkaar wederzijds bepalen, en men zelfs zou
kunnen beweren, dat de laatstgenoemde voor de ontwikkeling
ervan doorslaggevend zijn, zou men kunnen concluderen, dat
een te eenzijdige preoccupatie met ,,het economische” ernstig
afbreuk doet aan de aannemelijkheid en het realisme van de
ontwikkelde scenario’s.
Het rapport moet echter in belangrijke mate van deze
eenzijdigheid worden vrijgepleit. Wel degelij k is steeds weer
getracht om rekening te houden met de inwerking van te
verwachten politieke en culturele ontwikkelingen. Duidelijk
blijkt ook dat de makers zich bewust zijn van de politieke
problemen waartoe de geschetste of geschatte ontwikkelingen
aanleiding geven en van de politieke voorwaarden die samenwerking en beleid vereisen. Bovendien, en principiëler, kan
men wel degelijk volhouden, dat de sfeer die in het rapport
vooral is onderzocht, inderdaad van fundamenteler belang is
en de draagster en voedingsbodem vormt, 6Ók voor de genoemde politieke en culturele sferen.
Immers, waar gaat het daarbij om? Bovenal om zaken als
bevolkingsaantal en -groei, hulpbronnen zoals voedsel, energie, en mineralen, en de technologie die de mens (beter) in
staat stelt om de hulpbronnen te gebruiken en te ontwikkelen.
Het gaat hier, met andere woorden, om de voorwaarden voor
menselijk leven en overleven zelf, maar ook om dat wat
uiteindelijk de relatieve macht en positie van gehele menselijke groepen of samenlevingen bepaalt, waarbij afgrenzing,
allocatie en verdeling de inzet vormt van zo goed als alle
sociale of politieke processen, zowel van conflicten als van
samenwerking. Juist omdat de beschikbaarheid en ontwikkelingvan deze zaken, van ,,hulpbronnen” in het algemeen, in zo
sterke, zo niet doorslaggevende mate worden bepaald door
exogene, onvoorspelbare factoren als klimaat, bodemrijkdom en -gesteldheid, alsmede van andere natuurlijke omstandigheden en, niet te vergeten, van de ontwikkeling van
technologie en wetenschap, zijn zij het waaraan mens en
samenleving zich in al hun aspecten en geledingen feitelijk
aanpassen. En het gaat dan ook zeker niet te ver om politiek
en cultuur, de aard en opbouw van de samenleving, het al dan
niet optreden van oorlogen en conflicten, de mate van samenwerking, alsmede de waarden en ideologieën van individuen
en groepen, in de allereerste plaats te zien als het produkt en
de uitdrukking van de genoemde factoren en hun ontwikkeling. Uit dien hoofde lijkt het accent, dat zij in de onderhavige
studie hebben gekregen, dan ook alleszins gerechtvaardigd.
In de derde plaats heb ik geen moeite met de algemene
strekking van het rapport en, meer in het bijzonder, met de
feitelijke gegevens en de vooral economische analyse die
daaraan ten grondslag liggen (voor een toetsing daarvan ben
ik trouwens niet toegerust). Dat ons belangrijke verschuivingen in de aard en de verdeling van economische bedrijvigheid
en economische macht staan te wachten, die zich (ten dele) nu
reeds aftekenen, dat dit belangrijke consequenties zal hebben
voor de politieke verhoudingen, dat wij, d.w.z. de nu ontwikkelde en geindustrialiseerde landen, die veranderingen niet
kunnen tegenhouden en ons eraan zullen moeten aanpassen,
dat de wereld als geheel kleiner en de landen onderling veel
afhankeliiker zullen worden, dat dit alles een vergaande mate
van internationale samenwerking en organisatie vergt, lijkt
me nauwelijks voor bestrijding vatbaar. Dat geldt wat mij
.
betreft ook “oor de in het rapport keer o p keerterugkerendi
opvatting, dat één van de belangrijkste storingsbronnen voor
de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid en de hier
bedoelde noodzakelijke aanpassingen, wordt gevormd door
de politieke sfeer, het overheidsbeleid of wat wel ,,institutionele sclerose” wordt genoemd. Eveneens onderschrijf ik de
aanbeveling dat de overheid zich terughoudender zal moeten
opstellen ten aanzien van het ingrijpen in het functioneren van
,,de markt” dan in vele landen gebruikelijk is, willen de
noodzakelijke aanpassingen zonder al te veel pijn tot stand
kunnen komen. Ik zal op dit onderwerp hieronder nader
terugkomen omdat in de analyse van de wisselwerking tussen
de politieke en de economische sfeer mijns inziens een zwak
punt van het rapport is gelegen.
Iets over politieke processen
De centrale vraag in het rapport Facing the future is wellicht die naar de vormen van beleid en samenwerking, die
nodig zijn om de door de gesignaleerde ontwikkelingen
noodzakelijk geworden aanpassingen tot stand te brengen.
Nu zijn het (overheids)beleid, het instellen en doen functioneren van (internationale) organisaties en de samenwerking
tussen overheden vormen van (politieke) besluitvorming en
representeren zij de uitkomsten van min of meer langdurige,
meer of minder intensieve politieke processen, m.a.w. van
strijd en onderhandeling. Voor een goed begrip van de
navolgende kanttekeningen is het dan ook noodzakelijk eerst
iets, zij het uiterst beknopt, te zeggen over het ontstaan,
verloop en de afloop van politieke processen in het algemeen I).
Om te beginnen kan men vaststellen, dat elk politiek proces
op elk maatschappelijk niveau bestaat uit op elkaar betrokken pogingen om het gedrag van de deelnemers aan dat proces
te beinvloeden. Die beinvloeding gebeurt, werkt en krijgt
,,gewichtw,naarmate de deelnemers elkaar opbrengsten in het
ESB 14-5-1980
vooruitzicht stellen, d a n wel elkaar met offers bedreigen.
Omgekeerd geldt, dat de mate waarin partijen zullen pogen
om het gedrag van anderen te beinvloeden, daarin meer of
minder zullen investeren, afhankelijk is (net als iedere andere
vorm van gedrag) van de grootte van de daarvan te verwachten opbrengsten en offers, alsmede van de verwachte kans, dat
zij metterdaad zullen optreden, en van de kansen o p succes
dan wel mislukking. Hoe groter en zekerder de opbrengst en
hoe kleiner en minder waarschijnlij k de offers of kosten eraan
verbonden, hoe meer men geneigd zal zijn in zulk gedrag te
investeren 2).
In het geval van pogingen tot beinvloeding van het gedrag
van anderen, van het investeren in politieke actie, is de
,,opbrengstw waarom het gaat duidelijk een zekere gedragsverandering bij de ander. Dáárom is het tenslotte begonnen.
Hoe belangrijker men zo’n gedragsverandering (inclusief,
uiteraard, het verhinderen van een andere wellicht optredende
verandering, enlof het verhinderen van politieke actie bij de
a
andkre partij) vindt, hoe eerder men dan ook geneigd 7 l zijn
(meer) in politieke actie te investeren. Maar dit is nu juist de
kern van een relatie van afhankelijkheid: dat A afhankelijk is
van B houdt immers in, dat bepaalde gedragingen van B van
een kleiner of groter belang voor A zijn. En naarmate dat het
geval is zal A dan ook trachten om zulke gedragingen van B,
of juist het afzien daarvan, teweeg te brengen.
Deze overwegingen maken onmiddellijk duidelijk, dat
wanneer partijen, zowel individuen als groepen of staten,
afhankelijker van elkaar worden ten aanzien van belangrijke
zaken, zoals veiligheid, voedsel- en energievoorziening, zij
ook méér zullen investeren in pogingen om elkaars gedrag te
beïnvloeden.
Dit is echter niet alles. Want de neiging o m in politiek
gedrag te investeren wordt ook bepaald door de verwachting
van succes daarvan, d.w.z. van de mate waarindie investering
metterdaad tot de gewenste gedragsverandering zal leiden.
Dat succes wordt op zijn beurt in hoofdzaak bepaald door de
wederzijdse, relatieve krachtsverhoudingen, d.w.z. van de
mate waarin de partijen over middelen beschikken die, door
de anderen gewaardeerd, de aantrekkelijkheid van hun gedrag kunnen veranderen. Uit dien hoofde zal een zwakke
partij dan ook minder geneigd zijn veel in politiek gedrag
tegenover een sterke te investeren -de kans op succes
daarvan is immers veelal te gering, te meer waar (zoals ook
wordt gesteld in de Wet van Gossen) de waardering voor
dergelijke zaken in het algemeen een relatieve is: een gulden
méér betekent iets anders voor de rijke dan voor de arme!
Zo’n investering betekent voor de relatief rijke in het algemeen een geringer offer.
Daarmee zijn wij tevens bij de kostenkant van politiek
gedrag aangeland. Zulk gedrag houdt ook kosten van transport en het verkrijgen van ,,toegangwin: men moet de andere
partij immers daadwerkelijk bereiken, en datgene waarmee
men hem wil beïnvloeden ook daadwerkelijk kunnen transporteren. Dit wordt gemakkelijker en minder kostbaar
naarmate de afstand, in sociaal dan wel geografisch opzicht,
tussen individuen, groepen of staten kleiner wordt.
Ten slotte is het van belang in hoeverre er in een
(internationaal) systeem staten bestaan, of een coalitie daarvan, die het vermogen hebben om anderen ervan te weerhouden om in politiek gedrag (dat immers altijd is gericht op enige
verandering in de huidige toestand van het systeem) te
investeren. Dit vermogen om ,,sanctieswaan dergelijk gedrag
te verbinden, is, gelijk overbekend, een essentieel kenmerk
van de nationale staat. Maar ook internationaal is het lang
niet onbekend, zij het dat het vermogen hier een functie is van
I ) Zie voor een uitvoeriger beschrijving van de aan het betoog ten
grondslag liggende theorie mijn A theory of behaviour and of the
political process, Aria Polirica. jg. I I , nr. 4, oktober 1976. blz.
4 8 9 5 2 4 . en mijn binnenkort te verschijnen The ciwlurion ofsocier~.:
a general 1heor.i explainingihe mechanics andtli~namics
ofsocialand
political li/e.from rhe conducr and learning qfindii~idual
r77an.
2 ) N.b. dit omvat ook gewelddadig gedrag!
in het algemeen niet-gereguleerde machtsconcentraties, zoals
in hegemoniale of imperiale systemen, in een ,,balance of
power” of in een (meestal weinig succesvol functionerend)
stelsel van ,,collectieve veiligheid” Naarmate dergelijk vermogen inderdaad aanwezig is zullen de politieke processen in
het systeem van een beperkte omvang en intensiteit kunnen
blijven.
Hiermee zijn enige belangrijke factoren aangeduid die van
invloed zijn op het optreden en de intensiteit van politieke
processen. Samenvattend, politieke processen zullen intensiever worden en tot hogere niveaus escaleren, wanneer de
afstanden tussen partijen kleiner en hun onderlinge afhankelijkheid groter worden, terwijl dominante machten (gaan)
ontbreken.
Een andere vraag is, wanneer die processen tot een min of
meer stabiele uitkomst, tot een resultaat zullen voeren. Het
antwoord o p die vraag ligt evenzeer in de voorafgaande
analyse besloten. Immers, zo’n uitkomst of resultaat houdt in,
dat de gedragingen van betrokkenen zelf niet meer veranderen. Het valt niet moeilijk in te zien, dat een politiek proces
dan ook een uitkomst bereikt op het moment, dat partijen van
verdergaande investeringen in hun pogingen tot beinvloeding
(en dus: verdere verandering van de uitkomst) afzien. Zo’n
uitkomst houdt dan ook het bereiken van een soort evenwicht
in het proces in 3). Dat evenwicht wordt dan gekenmerkt door
het feit, dat er zich een soort dominante coalitie vormt van
diegenen die het resultaat aantrekkelijk genoeg vinden om er
zich bij neer te leggen en die sterk genoeg zijn het ook aan
anderen op te leggen, terwijl, omgekeerd, de ontevredenen
niet sterk genoeg zijn om verdere pogingen tot verandering
succesvol te doen zijn.
Het zal duidelijk zijn, dat het bereiken van zo’n resultaat
tevens een soort meting of bepaling van de tussen partijen
bestaande krachtsverhoudingen inhoudt. Hun inzicht daarin
bepaalt immers het moment waarop zij kunnen uitmaken of
en in hoeverre verder investeren in politiek gedrag nog zinvol
of nuttig is, wat zij wel of niet moeten aanvaarden en hoever
zij tegenover elkaar kunnen gaan. Zijn die verhoudingen
stabiel en duidelijk, dan kan een evenwicht in, en dus
uitkomst van, een proces snel worden bereikt o p een laag
niveau van intensiteit. Ziin zii, omgekeerd aan snelle verande- ringen onderhevig en (bijgevolg) onduidelijk, dan is de kans
dat het proces tot hoge niveaus van intensiteit escaleert (tot en
met geweld en oorlog!) zeer groot.
De noodzaak en moeilijkheid van samenwerking en bestuur
Zoals reeds vermeld, constateert het rapport Facing rhe
jÃurure zowel een aanzienlijke verdichting van het netwerk van
internationale afhankelijkheden, als min of meer dramatische
verschuivingen in de kracht en positie van de verschillende
staten ten opzichte van elkaar. Daarbij kan men er tevens
gevoeglijk vanuit gaan, dat de technologie van transport en
communicatie zich verder zal ontwikkelen (daarbij nauwelijks geremd door enige absolute energieschaarste), waardoor
de effectieve afstanden in de wereld in het algemeen nog
kleiner zullen worden.
Een uiterst belangrijke component van de geconstateerde
ontwikkeling, waaraan het rapport slechts weinig woorden
wijdt, is de evolutie van de militaire technologie. Deze heeft
immers geleid, en doet dat nog steeds, tot een snelle verbetering van~communicatiemiddelen,een enorme toeneming in de
explosieve kracht van wapenen (denk in het bijzonder, maar
niet uitsluitend, aan nucleaire wapens) en tot een zeer aanzienlijke vergroting van de precisie en reikwijdte van wapensystemen (in de vorm van intercontinentale vliegtuigen en raketten
en sterk verbeterde doelopsporings- en richtmiddelen). Ook
in dit opzicht is de wereld zeer veel kleiner geworden! Tevens
is door de loutere aanwezigheid van de moderne militaire
middelen de afhankelijkheid tussen de leden van de wereldgemeenschap dramatisch toegenomen, en wel ten aanzien van
de basis van hun bestaan zelf, overleven en veiligheid: zodra
iemand een geweer heeft, is een ieder, die zich op geringere
afstand bevindt dan de dracht van dat wapen, voor zijn
overleven afhankelijk van het (niet-)gebruiken ervan door de
bezitter – ongeacht de bedoelingen van deze laatste. Bij
intercontinentale raketten betekent dat, dat zo goed als de
gehele wereldbevolking (zéker als men de min of meer rechtstreekse gevolgen van kernexplosies meetelt), afhankelijk is
geworden van het gedrag van de bezitters ervan.
Economische factoren, produktiemiddelen of hulpbronnen
en technologie vormen natuurlijk wel de basis, en de begrenzing, van de militaire investeringen. De economische kracht
van een land bepaalt ruwweg wat het in het militaireapparaat
kan investeren en ook (omdat de kosten of offers daarvan,
zoals al opgemerkt, ook door die kracht worden bepaald!) zal
investeren. Daarbij zijn slechts enkele landen (nog, en gelukkig) tot de ontwikkeling van de noodzakelijke geavanceerde
technologie in staat. Wel moet men deze beperking niet
overscnatten: via militaire hulp en handel exporteren de
geavanceerde mogendheden belangrijke en toch slechts enkele jaren o p de ontwikkeling achterliggende militaire middelen,
nog afgezien van het feit dat ook andere landen (denk b.v. aan
China, Israël, Brazilië en India) tot het ontwikkelen en toepassen van geavanceerde technologie in staat moeten worden
geacht.
Een ander effect van de economische verhoudingen, en de
veranderingen daarin, op investeringen in militaire middelen
ontstaat langs politieke weg. We hebben in het voorafgaande
immers gezien, dat verkleining van afstanden tussen landen.
vergroting van de onderlinge afhankelijkheid tussen hen en
verschuivingen in hun onderlinge krachtsverhoudingen (allemaal zaken die in het onderhavige rapport te lezen vallen)
leiden tot een aanzienlijke intensivering van politieke processen en een toenemende kans op escalatie daarvan tot geweld
en oorlog. De noodzaak en aanleiding tot politiek gedrag
worden groter, terwijl de wereld ook onveiliger en gevaarlijker wordt. Beide factoren voeren onvermijdelijk tot een
grotere neiging om te investeren in die middelen waarmee bij
uitstek invloed kan worden uitgeoefend, c.q. die in staat
stellen zich tegen zulke invloed of pogingen daartoe van
anderen te verdedigen; m.a.w., investeringen in militaire
middelen zullen toenemen.
Het ligt voor de hand, dat dit alles de toekomstige ontwikkeling van de economie, van welvaart en welzijn ernstig kan
verstoren. Investeringen in wapens en strijdkrachten kunnen
op zijn minst de economische ontwikkeling een andere nchting geven. En oorlogen, ook lokale, kunnen zeer aanzienlijke, moeilijk te herstellen schade aan het produktievermogen
van samenlevingen toebrengen. Daarbij behoeft men niet
alleen aan zulke rampen als de wereldoorlogen, of aan
conflicten tussen de grootmachten te denken. Zuidoost-Azië,
in het bijzonder Cambodja, levert ons een voorbeeld van de
rampzalige gevolgen, die kleinere en gelokaliseerde conflicten
kunnen hebben.
In dit verband is, zoals rechtstreeks uit het voorafgaande
betoog volgt, juist de relatieve achteruitgang van de grote
machten, in het bijzonder van de VS, die in het rapport wordt
geconstateerd, omineus. Want, om eens een populaire en wat
misleidende uitdrukking te gebruiken, dergelijke machten zijn
inderdaad de ,,politieagentenw van de wereld – hetzij van de
wereld als geheel, hetzij van kleinere regio’s daarin. Immers,
het zijn vooral die staten, die de neiging van politieke processen om te escaleren tot gewelddadige vormen, de breidel
aanleggen 4). Worden deze machtsconcentraties aangetast,
3) Dat is dus niet hetzelfde als het einde van een proces. Wanneereen
proces eindigt wordt natuurlijk ook een bepaalde uitkomst bereikt,
maar het omgekeerde is bepaald niet altijd waar!
4) De mogelijkheden en onzekerheden die ontstaan ten gevolge van
een achteruitgang van één of meer van zulke dominante machten
zullen dan ook de machtsstrijd, in de vorm van interventies, provocaties, en confrontaties of vergissingen ten aanzien van de grenzen van
invloedssferen, intensiveren.
dan maakt dat enerzijds de weg vrij voor nieuwe, althans
intensievere conflicten, terwijl het anderzijds de concurrentiestrijd tussen rivaliserende of opkomende grote machten
over de afbakening van hun invloedssferen verhevigt – het
Midden-Oosten, Angola, Ethiopië en Zuidelijk Afrika, en
Afghanistan vormen daarvan de meer recente voorbeelden.
De evidente risico’s hiervan worden overigens nog vergroot
doordat zich, niet in de laatste plaats juist als gevolg van de
economische ontwikkeling, ook binnen de staten zèlf, min of
meer aanzienlijke machtsverschuivingen voor kunnen en
zullen doen. Die ontwikkeling immers betekent de opkomst,
qua rijkdom en importantie, van nieuwe groepen en belangen
en de achteruitgang van meer traditionele, in het verleden
wortelende. Net als in de internationale samenleving (de
voorafgaande analyse was trouwens volstrekt algemeen!)
voert dat ook binnen staten tot spanningen en conflicten en
een aanzienlijk verhoogde kans o p geweld in de vorm van
rebellie, revolutie, burgeroorlog en onderdrukking, en wel des
te meer naarmate de economische ontwikkeling zich sneller
voltrekt. Iran is hiervan een van de meest recente voorbeelden.
Dergelijke gebeurtenissen binnenslands betekenen tevens,
en ten minste tijdelijk (maar tijdelijk kan toch nog vele jaren
betekenen), externe verzwakking van de betreffende staat.
Daardoor wordt ook het bestaande internationale evenwicht
en de bereikte afbakening van invloedssferen verstoord.
Internationaal zullen zij tot een verheviging van de machtsstrijd tussen de regionale en mondiale grootmachten leiden en
gelegenheden tot interventie zowel als mogelijkheden tot
misrekeningen scheppen. Dat alles doet zich voor in een
wereld, die zeer veel kleiner wordt en waarin interdependenties toenemen; met andere woorden, een wereld waarin de
noodzaak tot gemeenschappelijke besluitvorming en probleemoplossing evenredig groter, en het aantal problemen dat
de staten zelfstandig aankunnen, tevens kleiner wordt.
Het is niet gemakkelijk, misschien zelfs onmogelijk een
bruikbare uitweg uit deze moeilijkheden te bieden. De oorzaken lijken immers in hoofdzaak onbeheersbaar te zijn. Het
meest voor de hand ligt wel (het rapport doet dat ook) om
vergaande internationale beleidscoördinatie, overleg en organisatie of samenwerking aan te bevelen. Het probleem is
evenwel, dat juist deze vormen van samenwerking gestabiliseerde en duidelijke machtsverhoudingen vereisen, zonder
welke het voor de staten immers des te moeilijker, zo niet
onmogelijk is om te beoordelen, hoever zij kunnen en mogen
gaan, wat zij wel of niet hebben bij te dragen dan wel te
verwachten om politieke uitkomsten of besluiten (op een
geregelde basis) te bereiken. Juist de omstandigheden die
samenwerking en organisatie zo noodzakelijk maken staan de
mogelijkheden ertoe in belangrijke mate in de weg!
Dat betekent, dat men van zulke samenwerking en beleidscoördinatie niet te veel, en zeker geen oplossingen voor
belangrijke problemen, mag verwachten. Het betekent nier,
dat men daarnaar niet met kracht zou moeten streven. Want
al kunnen zij nauwelijks tot een werkelijk besturen 5) van de
internationale samenleving leiden, zij zijn ten minste uitstekende en noodzakelijke middelen om tot een zo nauwkeurig
mogelijk inzicht in de internationale verhoudingen van
macht, afhankelijkheid en belangenconfiguraties te geraken.
Dat inzicht is van essentieel belang o m de kans o p gewelddadige conflicten zo niet te elimineren, dan toch te minimaliseren en om misrekeningen en fatale vergissingen te voorkomen 6).
Zoals al aangeduid hebben deze overwegingen minder het
karakter van kritiek op het rapport, dat aan deze meer
politieke factoren betrekkelijk weinig aandacht schenkt (hoewel het besef van het belang ervan wel degelijk aanwezig is),
dan van kanttekeningen. Zij onderstrepen de noodzaak tot
een aanvulling met analyses en scenario’s betreffende de
stabiliteit van regio’s en staten en hun onderlinge verhoudingen, die o p de geschetste economische veranderingen en
verschuivingen zijn gebaseerd. Dit is geen geringe opgave en
het valt de makers van Facing the.future nauwelijks euvel te
ESB 14-5-1 980
duiden dat zij daar niet aan zijn begonnen. Zo’n aanvulling is
echter mede noodzakelijk voor het voeren van een realistisch
en succesvol, en bovendien bepaald niet onmogelijk, beleid.
De ..politiseringw van de samenleving
Eén van de snelst werkende en relatief ,,goedkopen besluitvormingsmechanismen, die de samenleving kent, is uiteraard
de ,,marktw 7). Het belangrijkste kenmerk van de z.g. ,,kapitalistische” produktiewijze is wel, dat de markt daarin zo’n grote
rol speelde bij beslissingen over de allocatie van produktiemiddelen. In beginsel kunnen dergelijke beslissingen natuurlijk ook door middel van andere besluitvormingsmechanismen, ,,politiekewof ,,bureaucratische” in het bijzonder, tot
stand komen. Met name in communistische (zowel als fascistische) stelsels werd en wordt daarmee ook uitvoeriggeëxperimenteerd, met overigens nogal twijfelachtige resultaten.
Ook in de hoog ontwikkelde westerse wereld is een langetermijntrend waar te nemen die daaruit bestaat, dat beslissingen over de (her)allocatie van produktiemiddelen en over de
consumptie in toenemende mate in het politiek proces en in
afnemende mate o p de markt worden genomen. Regulering
van economische verhoudingen, investeringsverboden en
-subsidies, prijsvoorschriften, heffingen en belastingen van
allerlei soort, en, niet te vergeten het zeer hoge percentage van
het nationale produkt, dat door de overheid wordt beheerst en
besteed, zijn daarvan de onmiddellijk zichtbare uitdrukking.
Dat dit alles een in economisch opzicht optimale allocatie
van produktiemiddelen verstoort, dat het aanpassingen moeilijk en kostbaar maakt, dat het de verdere ontwikkeling van de
economische bedrijvigheid in de weg staat is gemakkelijk te
zien en in te zien. Facing rhe future merkt deze ontwikkeling
dan ook aan als één van ‘de belangrijkste oorzaken van de
voortdurende inzinking van de economieën der OESO-landen en de daarmee samenhangende, niet-conjuncturele werkloosheid. en het doet de aanbeveling aan overheden om zich
veel meer dan tot dusverre terughoudend o p te stellen ten
aanzien van interventie in het economisch leven. Immers, het
overheidsbeleid en de politieke besluitvorming in het algemeen, worden door politieke verhoudingen, zeg maar machtsverhoudingen, bepaald en het is slechts een betrekkelijke
toevalligheid wanneer het resultaat daarvan aan criteria van
economische zinvolheid voldoet.
Men moet evenwel bedenken, dat de aangeduide ontwikkeling niet een gevolg is van een vrije en bewuste keuze door
regeringen en politici, noch van ideologische motieven. Zij
wortelt in zeer fundamentele en moeilij k bestuurbare krachten, die kenmerkend zijn voor de moderne samenleving.
Elders heb ik deze uitvoeriggeanalyseerd 8). Het komt in het
kort o p het volgende neer.
De al verscheidene malen genoemde effecten van
economische ontwikkeling, in het bijzonder van industrialisatie, toegenomen afhankelijkheid, kleiner wordende afstanden, en verschuivingen in de verhoudingen tussen maatschappelijke groepen, met name de opkomst van nieuwe of over
5) Zie over deze algemene problematiek mijn De bestuurbaarheid
van de samenleving: een mythe’?. Beleid en Maarschappi;. februari
1980. blz. 60-64.
6) Deze overwegingen betekenen dan ook slechts een bescheidener
evaluatie van de mogelijke rol van internationale organisaties. nier
hun overbodigheid. Overigens is het interessant op te merken. dat hun
rol bij het verschaffen van inzicht in de werkelijke verhoudingen
tussen de partijen veeleer tot de noodzaak van realistisch onderhandelen, dan van idealisme lijkt te voeren.
7) Uiteraard werkt ook de markt niet gratis. noch werkt iij altijd en
ten aanzien van alle soorten zaken.
Leiiathan? Besclio~i8) Zie in het bijzonder mijn Her stervensuur i*an
wingen over de ontwikkeling van sraar en inrernarionalesamenleving.
Samsom, Alphenald Rijn, 1974.Ook Koen Koch, Deonheilspellende
paradox van de verzorgingsstaat, in: J. Bank e.a. (red.), Her eersre
jaarboek voor her democratisch socialisme. Arbeiderspers, Amsterdam. 1979. blz. 72- 108.
nieuwe politieke middelen beschikkende groepen en nieuwe
belangen, kunnen uiteraard ook binnen de grenzen van de
nationale staat worden waargenomen. O p wat langere termijn
leidden en leiden zij tot een verheviging van het nationale
politieke gebeuren, tot een toeneming van de investeringen in
mankracht en andere hulpbronnen en tot meer participatie in
dat proces. Omgekeerd krijgen politici meer gelegenheid nieuwe groepen of maatschappelijke lagen (,,burgerijw,arbeiders,
vrouwen, kinderen b.v.) te mobiliseren. Hierdoorontstaateen
toenemende neiging om méér aspecten van het maatschappelijk gebeuren in het politieke proces te kanaliseren waarbij de
besluitvorming meer gecentraliseerd en o p een hoger niveau
plaatsvindt en een groter ,,bereik” krijgt. Besluitvorming die
tot dusverre slechts lokaal of gedecentraliseerd plaatsvond, of
die aan de initiatieven van de betrokkenen dan wel het ,,vrije
spel van maatschappelijke krachten” werd overgelaten, wordt
nu meer en meer de inzet van politieke (en meer centrale)
strijd, onderhandeling en regeling. De ontwikkeling van de
staat, zijn organen e i ambtelijk ápparaat, belichaamt deze
politisering van de samenleving 9). Een ander verschijnsel, dat
nauw hiermee samenhangt, is dat een steeds groeienddeel van
de hulpbronnen, mankracht en geld in het bijzonder, door of
via die staat beheerst en besteed gaat worden: de staat wordt
machtiger.
Deze ontwikkeling wordt bovendien gekenmerkt door een
krachtige interne dynamiek: naarmate de ontwikkeling verder
is voortgeschreden nemen de kracht en het tempo ervan toe.
Immers, naarmate meer aangelegenheden via het centrale
politieke gebeuren, zeg maar: de staat, worden geregeld, of
daarin althans de inzet van strijd en onderhandeling gaan
vormen, neemt de kans toe, dat ook andere zaken en belangen
daarbij geraakt worden en daarbij betrokken raken. In de
samehieving hangt nu eenmaal alles met alles samen en, om
een voorbeeld te noemen, men kan geen leerplicht instellen
zonder niet ook scholen te doen bouwen, onderwijsprogramma’s o p te stellen, compensaties voor gederfde inkomsten uit
(kinder)arbeid te geven en belastingen te heffen (met alles wat
dat weer met zich brengt!) om een en ander te financieren.
Dan betekent het nemen van meer en belangrijker besluiten
op centraal niveau ook een toeneming van de wederzijdse
afhankelijkheid tussen de leden van het systeem. De laatsten
en de staat en zijn organen worden hierdoor onvermijdelijk
belangrijker voor elkaar en de effecten van wat er gebeurt, of
wat men doet, zullen zich door het systeem voortplanten. Het
zal duidelijk zijn, dat van dit alles een extra, of nieuwe impuls
uitgaat tot participatie in, en intensivering van, het centrale
politieke gebeuren en de staat.
De staat en zijn organen, de politici en ambtenaren die deze
beheersen, blijven bij dit alles overigens niet passief toekijken.
Net als ieder ander mag men verwachten, dat zij versterking of
ten minste veiligstelling, van hun macht en hun positie in het
systeem nastreven. Naarmate de staat zich versterkt, dat wil
zeggen, de beschikking over of beheersing van meer hulpbronnen, geld en mankracht (ambtenaren, strijdkrachten,
politie) verwerft. worden de mogelijkheden en dus de neiging
of verleiding tot verdere versterking ookgroter. Concurrerende zelfstandige machtsconcentraties, zoals lokale heersers,
zelfstandige provincies of steden (denk ook aan ondernemingen. de vakbeweging) kunnen (en dus: zullen. . .)gemakkelijker worden aangepakt, onderworpen en in de staat worden
ingeschakeld. In het algemeen neemt het vermogen tot beinvloeding van het gedrag van de leden van het systeem,
individuele burgers zowel als groepen, aanzienlijk toe. Hoe
snel, en hoezeer zich versnellend, deze ontwikkeling zich
voltrekt. kan men bij voorbeeld zien wanneer men de vele
eeuwen die het de Europese staten heeft gekost om tot een
enigszins geregelde belastingheffing en de organisatie van
enigszins gedisciplineerde strijdkrachten te geraken (ruwweg:
tot aan de tijd van de Franse Revolutie) vergelijkt met dezeer
veel kortere tijd die het sindsdien heeft gekost om het huidige
niveau van belastingen en militaire mobilisatie te bereiken!
Een belangrijke stimulans voor vergroting van de rol van de
overheid wordt verder gevormd door de omstandigheid, dat
er in de samenleving vele individuen of groepen zijn die,
terecht of ten onrechte, menen (c.q. daarvan kunnen worden
overtuigd), dat zij in het centrale politieke gebeuren en ten
aanzien van de staat een gunstiger positie innemen dan in enig
ander verband, zoals bij voorbeeld de markt. Dat wil zeggen,
dat er groepen of individuen te vinden zij n die (een groter deel
van) hun belangen beter kunnen verwezenlijken en behartigen, een groter deel van het maatschappelijk produkt kunnen
verwerven, in de politiek dan anderszins. Vanaf de oudste
tijden is dat natuurlijk het geval geweest voor diegenen die
over geweldmiddelen beschikten, of die de strijdkrachten en
politie van de staat (ook nu nog, en onvermijdelijk, de basis
voor de staatsmacht) beheersten. Roof, maar ook het opleggen van schatting, en van belastingen zijn daarvan de duidelijkste vormen. In de moderne, democratische staat is de
invloed van individuen geinstitutionaliseerd (en gemakkelijker gemaakt) in stemmingen en verkiezingen. Deze geven
immers de zeer velen die niet, of in mindere mate over allerlei
hulpmiddelen beschikken een veel betere uitgangspositie in de
strijd om het maatschappelijk produkt, rijkdom, welvaart en
posities, dan, bij voorbeeld de markt dat doet of lijkt te doen.
Juist dezen zullen een sterke neiging hebben de rol van
politieke besluitvorming, van de staat en het ingrijpen door de
overheid te stimuleren 10). En omgekeerd zullen het ook
dezen zijn waarop de mobiliserende activiteiten van politici
bij uitstek zijn gericht.
Zelfs deze betrekkelijk schematisch weergegeven overwegingen maken duidelijk, dat de tendens om een steeds toenemend deel van het maatschappelijk gebeuren via het politiek
proces te regelen en te beheersen, de rol van staat en overheid
te versterken, zeer diepe wortels heeft. Veel minder dan uit
ideologie, uit ,,waardenw, of uit de vrije keuze van burgers of
politici, komt zij voort uit de condities van het maatschappelijk gebeuren, waarvan moeilijk valt in te zien hoe die te
beheersen zouden zijn. Wij zien dat deze tendens zich overal
manifesteert: zowel in het ,,kapitalistische” Amerika, als in de
Europese ,,verzorgingsstaten”, zowel in democratieën als in
communistische of andere totalitaire dictaturen, zowel in de
geindustrialiseerde staten als in de ontwikkelingslanden.
Verschillen betreffen veeleer de vorm of het bereikte stadium,
dan het wezen van de zaak. Zelfs zou men, nogal somber,
kunnen zeggen, dat de communistische ideologie en totalitaire staat hiervan ,,slechtsv de natuurlijkste uitdrukking of het
eindstadium zijn. Men kan dan ook moeilijk zeer optimistisch
zijn over de kansen van de door het Interfutures-rapport
aanbevolen terughoudendheid van overheden bij het interveniëren, in het bijzonder in het economisch gebeuren.
Voor een dergelijke aanbeveling is overigens alle reden.
Immers, zoals al aangeduid, dergelijk interveniëren, en politieke besluitvorming in het algemeen, wordt geregeerd door
politieke overwegingen en machtsverhoudingen en niet, of
slechts zeer veel minder, door overwegingen van economische
rationaliteit. De kans, dat zulk beleid ook aan de laatstgenoemde overwegingen en criteria voldoet, dat het inderdaad
aan andere dan politieke doelstellingen beantwoordt, en
substantiële problemen zoals economische groei en werkloosheid oplost, is dan ook betrekkelijkgering. Het succes van het
in heden en verleden gevoerde beleid ter zake, alsmede dat ten
aanzien van zulke algemeen erkende (!) vraagstukken als
woningnood en inflatie, zelfs in een land als Nederland, geeft
ook weinig reden tot optimisme. De feitelijk toegenomen
macht van de staat geeft zeker geen garantie voorde effectiviteit van het gevoerde beleid! In feite hebben deze zaken zelfs
betrekkelijk weinig met elkaar te maken. Voor zover de
huidige stagnatie in de ontwikkeling van de economieën van
9) De staat is geen onafhankelijke, boven de politieke strijd zwevende
en deze beheersende instantie, maar maakt daarvan integraal deel uit.
10) Het streven naar inkomensnivellering is hiervan slechts één, zij
het zeer duidelijke manifestatie. Ook het streven van zwakke bedrijven naar steun en protectie is er een voorbeeld van.
OESO-landen dan ook is terug te voeren o p ,,institutionele
sclerose” is het moeilijk om zeer optimistisch te zijn over de
toekomst ten aanzien van dit probleem. Dat dit ook tot
grote(re) problemen in de internationale sfeer kan leiden zal
na het voorafgaande betoog ook duidelijk zijn.
Een opmerking over waarden en ideologieën
Ten slotte nog iets over de rol van waarden, dan wel
ideologieën. In Facing the future wordt bij verschillende
gelegenheden verondersteld, dat waarden een (mede)bepalende rol zouden spelen ten aanzien van de toekomst van de
OESO-samenlevingen. In het bijzonder betreft die rol de
maatschappelijke waardering voor economische groei, c.q. de
aard of richting daarvan.
In het voorafgaande betoog hebben waarden of ideologieën
echter slechts een zeer geringe rol gespeeld. Dat komt zeker
niet voort uit een ontkenning van hun betekenis als zodanig.
Per slot van rekening kan men zeggen, dat waarden of
belangen (en belangen kunnen worden opgevat als de uitdrukking van sommige waarden) het menselijk gedrag inspireren,
hetgeen zeker ook impliciet geldt voor het voorafgaande.
Ideologieën vormen eveneens de uitdrukking van waarden en
spelen in het politieke gebeuren een belangrijke rechtvaardigende, inspirerende en mobiliserende rol. Er kan dus geen
sprake van zijn hun betekenis te ontkennen.
Daartegenover mag echter niet uit het oog worden verloren, dat hun vorming en evolutie zelf weer vormen van gedrag
zijn en mitsdien de uitkomst vormen van dezelfde overwegingen en factoren, die aan elk ander gedrag ten grondslag
liggen 1 I). Zeer ruw gezegd komt het erop neer, dat zij zelf in
de eerste plaats dienstbaar zijn aan het overleven, dat zij ertoe
strekken de macht, welvaart en positie van het individu of de
groep te versterken of veilig te stellen in de relaties en strijd
met andere individuen of groepen. Onvermijdelijk vertegenwoordigen zij het resultaat van aanpassing aan veranderende
omstandigheden in het natuurlijk enlof sociaal milieu. Zozijn
de moderne waarden van individuele gelijkheid en sociale
rechtvaardigheid niet los te denken van de in de moderne
samenleving bestaande noodzaak en mogelijkheid tot het
politiek mobiliseren van grote aantallen mensen, hetgeen zelf
zeker niet een produkt van die waarden, van een vergroot
moreel besef of van verlichting en humanisme is! Zo kan ook
de betrekkelijk wijd verbreide afkeer van het marktmechanisme en het kapitalisme worden verklaard uit die zelfde omstandigheden (in het voorafgaande aangeduid), die het mobilise; ren ,,lonender” maakt van de grote groepen die daarvan
slechts indirect profiteren en die althans van de politieke
besluitvorming méér verwachten dan van de markt. Ten slotte
kan de opkomst van andere economische waarden dan die
van materiële groei (zoals die in het onderhavige rapport
herhaalde malen wordt genoemd) evenmin worden losgemaakt van het ontstaan van een grote en groter wordende
groep mensen die, ten gevolge van het steeds ingewikkelder
produktieproces en de toeneming van de politieke en sociale
,.overheadw, steeds verder zijn komen af te staan van het
produktieproces zelf.
Deze korte opmerkingen mogen volstaan om aan te duiden,
dat aan waarden of ideologieën veeleer een afgeleide dan een
originaire rol moet worden toegekend. Afgezien van de
ontwikkeling van de technologie, intellectueel produkt par
excellence immers, lijkt de wereld dan ook meer te worden
geregeerd door betrekkelijk ,,objectievew verhoudingen en
verschuivingen van macht en positie, dan door intellectuele en
ethische overwegingen omtrent het Ware en het Goede.
1
L
L
Fr
Johan K. de Vree
I I ) Zie hierover in het bijzonder mijn On the origins and growth of
lawand morals, Philosophica, 23 januari 1979, blz. 126- 176.