Een nieuw belle epoque?
De recente serie financiele meevallers voor het kabinet-Kok doet de verleiding groeien om te speculeren
op wederkerende ritmes in het economische leven.
Een onder economische historic! bekend ritme is genoemd naar de Rus Kondratieff: een variatie in de
‘grondtoon’ van de economische bedrijvigheid, waarbij zo’n 20-25 vette jaren telkens worden afgewisseld
door zo’n 20-25 magere jaren. Statistic! hebben aangetoond dat de economische groei vanaf pakweg 1790
tot heden met dit model goed kan worden beschreven. Merkwaardig genoeg trekken onze economen
zich daar weinig van aan, terwijl juist hier in Nederland baanbrekend werk is verricht .
Een van de theoretische verklaringen van de golf
van Kondratieff refereert aan de opkomst van nieuwe
bedrijvigheid als gevolg van clusters van innovaties .
Een beroemd voorbeeld is de ‘spoorweg-Kondratieff
waar men de vette jaren 1850-70 aan toeschrijft. De
bouw van een Europees spoorwegnet ging gepaard
met investeringen in locomotieffabrieken, wagonbouwfabrieken, ijzerwalswerken, fabrieken van moeren en bouten enzovoorts; kortom, investeringen met
uitstralingseffecten. Bovendien maakten de spoorwegen het transport aanzienlijk sneller, betrouwbaarder
en goedkoper met alle produktiviteitseffecten en regionale relocatie-effecten vandien. Voor die tijd moet
dit ongeveer even indrukwekkend zijn geweest als
de huidige vooruitgang in de informatica.
De jaren vanaf het einde van de tweede wereldoorlog tot aan het begin van de jaren zeventig gelden
als een vette Kondratieff-periode, gedragen door de
snelle diffusie van een hele reeks duurzame consumptiegoederen en de daarbij behorende infrastructuur. Nu hebben we een twintigjarige magere periode achter de rug. Een eenvoudige vooruitblik in het
schema van Kondratieff leidt tot de conclusie dat we
nu aan het begin van een nieuwe vette periode moeten staan. Men kan op dit moment slechts speculeren
welke innovatieve bedrijvigheid een nieuwe bloeiperiode zal dragen. Innovaties die daaraan ten grondslag liggen zijn immers omgeven met grote (economische en technologische) onzekerheid en kunnen pas
achteraf op hun waarde worden geschat. De informatica en allerlei dienstverlening daaromheen, vooruitgang in de biotechnologie, in de milieutechnologie,
met nieuwe materialen en in de medische technologic zouden er bij kunnen horen.
Voor zover mij bekend, trok men zich bij het
Centraal Planbureau nooit veel aan van Kondratieff.
Dit speelt hen soms aardig parten bij hun voorspellingen. Macro-modellen voorspellen meestal redelijk
binnen een bepaalde (vette of magere) periode. Echter, bij de overgang van een periode naar de andere
gaat het mis. Zo waren de voorspellingen stelselmatig te optimistisch toen in de jaren zeventig de na-oorlogse groeiperiode op zijn einde liep. Het kabinetDen Uyl werd toen murw van de vele tegenvallers.
Dergelijke problemen speelden niet alleen in Neder-
ESB 19-7-1995
land. Niet toevallig schreef Eichner
**«
toen een bijna klassiek artikel over
“The bankruptcy of Keynesian econometric models”. Op dit moment
lijkt het omgekeerde te gebeuren.
De CPB-voorspellingen voor de kabinetsformatie waren veel te pessimistisch. Dit kan een indicatie zijn
dat het kabinet-Kok de golf van
Kondratieff mee heeft. Als dat
klopt, dan zijn wellicht ook de
huidige generatie CPB-modellen
aan revisie toe. Nu het winstherstel
in het bedrijfsleven heeft plaatsgevonden doen modellen met een
vleugje Keynesiaanse vraagtheorie
het mogelijk (weer) beter dan de
A.H. Kleinknecht
aanbod-modellen van de magere Kondratieffperiode.
Historici hebben crop gewezen dat de magere
jaren van Kondratieff tijden van conservatisme, bekrompenheid en budgettaire strengheid zijn. Geen
wonder dat een regeringspartij als de PvdA er nu zo
beroerd voorstaat. Indien Kondratieff gelijk heeft,
dan zal zij binnenkort weer lekkerder in haar vel zitten. Door de hogere groei wordt wel meer beslag gelegd op het schaarse milieu. Daar staat echter tegenover dat er ook meer financiele armslag komt voor
milieubeleid.
Voor Nederland liggen hier kansen en bedreigingen. Er bestaat de kans om het defensieve industriebeleid (loonmatiging, aarzelend milieubeleid, ‘Nederland kartelparadijs’) los te laten en innovatieve
dynamiek terug te winnen. De bedreiging ligt daarin
dat men bij een wereldwijd aantrekkende economische groei de structurele zwakheden van de Nederlandse industrie met de mantel der liefde bedekt. Wat
moeten we nog met het gezeur over een technologische achterstand ten opzichte van de buurlanden?
Het gaat toch heel redelijk!?
Indien de theorie van Kondratieff klopt, dan kan
worden verwacht dat de economische groei in de volgende twintig jaar op die van de jaren vijftig en zestig
zal gaan lijken. Toen heeft in de meeste Europese landen de opgaande fase van iedere (korte) conjunctuurcyclus meer werkgelegenheid geschapen dan door
de navolgende recessie weer werd vernietigd. De afgelopen twintig jaar was dat omgekeerd. Stel nu eens
dat Kondratieff gelijk had, ik ben bereid om erom te
wedden, dan komt het Haagse beleid in een ander
perspectief te staan.
1. J.P.G. Reijnders, Long waves in economic development,
Edward Elgar, Aldershot, 1990.
2. Laatstgenoemden zijn ook empirisch aantoonbaar, zie
A. Kleinknecht, Are there Schumpeterian waves of innovations?, Cambridge Journal of Economics, 1990, biz. 81-92.