Een lange weg
Als u dit leest, heeft de Tweede Kamer bij de algemene beschouwingen van het kabinet gedaan gekregen
datde arbeidskosten rond het niveau van het minimumloon worden verlaagd zonder dat het netto minimumloon daalt. Dat kan door de werkgeverspremies voor de
sociale verzekeringen voor het minimumloon op nul te
stellen. Of nu het daartoe strekkende plan van het NCW,
de PvdA-, de VVD- of de CDA-fractie wordt uitverkoren,
of het kabinet een maatregel bedenkt volgens eigen receptuur, doet er niet zo veel toe. Het gaat erom dat het
kabinet, door een dergelijk voorstel te accepteren, toegeeft dat het de bestrijding van de werkloosheid te licht
heeft opgevat.
Afhankelijk van de gekozen variant schept deze verlichting van de loonkosten op de lange termijn 45.000
tot 130.000 extra (deeltijd)banen. Vergeleken met het
effect van het huidige specifieke beleid is dat een forse
opbrengst. Als we daarentegen kijken naar de omvang
van het probleem, wordt duidelijk dat deze minimumloonmaatregel niet het ei van Columbus is en dat er nog
een lange weg te gaan is. Ooit moeten toch tegen de
400.000 van de bijna 700.000 geregistreerde werklozen
aan een baan worden geholpen. Gegeven het feit dat
de autonome stijging van de werkgelegenheid in personen bij voortgaande groei gemiddeld net genoeg is om
de jaarlijkse stijging van het arbeidsaanbod met 60 a
70.000 personen op te vangen, zal de behoefte aan nog
weer nieuwe ideeen voor werkgelegenheidsbevorderend beleid groot blijven.
Een verkenning van de mogelijkheden op het gebied
van werkloosheidsbestrijding is onlangs gemaakt door
de denktank van de Partij van de A’rbeid1. Dit werkstuk
is geen lectuur waar je vrolijk van wordt. Na een schets
van de te verwachten ontwikkelingen aan de vraag- en
aanbodkant van de arbeidsmarkt, worden drie mogelijke scenario’s besproken om deze ontwikkelingen in
goede banen te leiden, dat wil zeggen naar volledige
werkgelegenheid. Welk draaiboek men ook kiest, de
doelstelling van volledige werkgelegenheid blijkt pas
binnen bereik te komen als de demografische aanbodstijging gaat afzwakken. Deze eeuw hoeven we er dus
nauwelijks meer op te rekenen.
In het marktscenario wordt de lijn van het huidige beleid min of meer doorgetrokken. Een combinatie van
loonmatiging, differentiate van arbeidsvoorwaarden en
prestatiebeloning zorgt voor flexibele loonvorming. Met
verder aangescherpteuitkeringsregels en scholingaangepast aan de behoeften van het bedrijfsleven kan zo
geprofiteerd worden van de groei van de wereldhandel.
Evenwicht op de arbeidsmarkt valt kort na de eeuwwisseling te verwachten als bovendien de reele groei niet
lager uitkomt dan gemiddeld 4 a 5% per jaar. Zo veel
groei-optimisme lijkt niet gerechtvaardigd. Naarmate de
groei tegenvalt, verschuift het bereiken van volledige
werkgelegenheid verder de eenentwintigste eeuw in.
Het herverdelingsscenarios\u\l aan bij de heersende
opvattingen in kringen van de PvdA. Collectieve arbeidstijdverkorting uitgelokt door reductie van de sociale premies per bedrijf of bedrijfstak afhankelijk van de
gerealiseerde verkorting moet de vraag naar arbeid
aanwakkeren. Koopkrachthandhaving en handhaving
of verlenging van de bedrijfstijd gelden daarbij als randvoorwaarden. Het komt erop neer dat de hele ruimte die
ontstaat door produktiviteitsstijging, wordt besteed aan
het scheppen van extra arbeidsplaatsen, hetzij in het arbeidstijdverkortende bedrijfsleven, hetzij in de kwartai-
ESB 12-10-1988
re sector. Bij een gemiddelde jaarlijkse produktie- en
produktiviteitsgroei van 2,5% zou de gemiddelde arbeidsduurverkorting ook 2,5% kunnen bedragen – 4%
in herverdelende bedrijven en 1% onder zelfstandigen,
deeltijdwerkers, hoger personeel e.d. Als dan de collectieve sector een zelfde resultaat zou boeken, zou volledige werkgelegenheid in 2000 bereikt kunnen zijn. Minder medewerking van de collectieve sector of extra arbeidsaanbod van ‘boven de markt zwevende’ vrouwen
zou dit tijdstip 6 a 9 jaar verder weg schuiven.
Het derde en laatste draaiboek is het meerkeuzescenario. Het combineert enkele minder orthodoxe voorstellen: heffing van sociale premies over de toegevoegde waarde, ‘negatieve sociale premies’ d.w.z. loonkostenverlaging door subsidies gefinancierd uit heffingen
op de toegevoegde waarde, een participatiestelsel a la
Weitzman, een basisinkomen gefinancierd uit een heffing op de toegevoegde waarde. De combinatie moet
leiden tot flexibele loonkosten, loondifferentiatie en soepel verlopende herverdeling van werk. Uitgaande van
een produktiegroei van 3% per jaar, een produktiviteitsgroei van 2% per jaar en een atv van eveneens 2% per
jaar zou het gewenste evenwicht op de arbeidsmarkt
nog deze eeuwte bereiken zijn. Gezien de inzet van onbeproefde instrumenten is de onzekerheid over dit tijdpad groot, terwijl tegenvallende economische groei en
extra aanbod uit hoofde van het ‘aangemoedigde-werker’-effect die onzekerheid nog vergroten.
De oplossing van het probleem van de werkloosheid
komt met deze alternatieve scenario’s niet dichterbij. Je
hoeft maar ‘1992’ te roepen en meerkeuze verandert in
geen keuze. Om het allemaal mogelijk te maken zou
Nederland het Albanie van de EG moeten worden. Een
basisinkomen op het niveau van het individuele sociale
minimum zou volgens de schrijver het rondpompen van
een bedrag tussen de honderd en honderdvijftig miljard
– drie keer de huidige btw-opbrengst – betekenen. Er
zal nog heel wat water door de Rijn moeten stromen,
voor we een parlement hebben gekozen dat daar aan
wil. Ook zullen de beloningsverhoudingen geheel op
hun kop gezet moeten worden, vooral om laagbetaald
werk gedaan te krijgen. Gezien de perikelen rond de belastingvereenvoudiging lijkt dat op zich al voldoende om
het basisinkomen te blokkeren.
Blijft over de keus tussen de oude bekenden herverdeling via arbeidstijdverkorting en werk scheppen door
kostenmatiging. Zoals gepresenteerd is het herverdelingsscenario de snelste weg naar herstel van volledige
werkgelegenheid. Dat kan echter alleen als de kwalitatieve aansluitingsproblemen worden opgelost die het
succes van de arbeidstijdverkorting in het recente verleden hebben geblokkeerd. Voorwaarde daarvoor is dat
de her-, om- en bijscholing zo goed functioneert dat op
alle kwalificatieniveaus de openvallende banen kunnen
worden vervuld. Dat lijkt nog een stuk moeilijkerdan het
herorienteren van alle langdurig werklozen, wat nu al zo
slecht opschiet. Er zit dus weinig anders op dan de huidige marktconforme aanpak volhouden en goede
ideeen niet versmaden als die opduiken. Meneer Vermeend, weet u er nog een?
W. Sietsma
1. P. de Beer, Werkloos toezien? Drie scenario’s van de arbeidsmarkt, WBS-Cahiers, Van Loghum Slaterus, Deventer,
1988.
941