Ga direct naar de content

Economieonderwijs op de schop

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 26 2005

onderwijs

Economieonderwijs op de schop
A.W.A. Boot

Het nieuwe examenprogramma economie dat nu door de

Hoogleraar financiële economie aan
de Universiteit van Amsterdam en directeur van
het Amsterdam Center for Law & Economics (ACLE).
a.w.a.boot@uva.nl

commmissie-Teulings II wordt voorbereid, bevat te weinig
macro-economie en is te a-historisch.

et curriculum voor het economie-onderwijs op de middelbare school (havo-vwo) wordt opnieuw ontworpen. Onder
leiding van Coen Teulings is een paar jaar geleden een nieuw
examenprogramma samengesteld (Teulings I, 2002). Momenteel
is een vervolgcommissie aan het werk, die de reacties op de
voorstellen van de commissie-Teulings moet wegen om vervolgens een start te maken met (de implementatie van) een nieuw
examenprogramma. Ook deze commissie staat onder leiding van
Coen Teulings. Het spoedig te verwachten eindresultaat van de
commissie stelt niet gerust, en vraagt om een fundamenteel debat.

H

Commissie-Teulings: visie en draagvlak
Met alle waardering voor de geweldige inspanningen van
Teulings c.s., is het jammer dat de samenstelling van de vervolgcommissie min of meer identiek is aan de oorspronkelijke commissie. Het was beter geweest een breder draagvlak te creëren.
Het is ook wat onbevredigend en staat vreemd dat ze in een tussenrapportage positief heeft geoordeeld over de voorstellen van
de oorspronkelijke commissie-Teulings (Teulings II, 2004). We
hadden toch niet anders kunnen verwachten? Dit is des te meer
een probleem, omdat er fundamentele punten van discussie zijn
die door het nogal passieve debat te weinig aandacht krijgen.
Ook in dit blad is de discussie summier geweest.1 Reden te meer
voor een kritische bijdrage.
Teulings c.s. stellen de werking van markten centraal. Ze definiëren vooral micro-economische concepten en principes
(schaarste, markt, ruil, belangentegenstellingen, etc.) die centraal zouden moeten staan in het vak. Het macro-economische
moet volgens de commissie tot uitdrukking komen in de toepassingen (‘contexten’), maar deze zijn ter discretie van de docent
die verantwoordelijk is voor de didactiek van het vak.
Dit nadrukkelijke microperspectief heeft veel vragen opgeroepen. Ik zal aangeven dat ik het grote belang van het microeconomische onderschrijf maar dat de commissie te ver is doorgeschoten in de verheerlijking ervan.

Plaatsbepaling economie
De eerste vraag hier is, waar gaat economie over? Het is
gangbaar om economie te zien als een studie van vraagstukken
betreffende keuze, optimalisatie, schaarste, alternatieve aanwendbaarheid en behoeftebevrediging. De grote uitdaging van
de economische wetenschappen is dat we wetmatigheden zoeken
– zoals Einsteins fameuze e = mc2 – die er mogelijk niet zijn.
Eigenlijk zijn we dus terug bij Adam Smith’s invisible hand. Voor
mij is dan ook de ongrijpbare werking van markten het belangrijkste vraagstuk van de economische wetenschappen. Men
moet hierbij de werking van markten breed interpreteren. Het
bevat met name ook de marktimperfecties (het marktfalen), het
ingrijpen van overheid en politiek in het marktproces en de
372

ESB 26-08-2005

zoektocht naar alternatieve ordeningsmechanismen.
Het belang van het begrijpen van de werking van markten
neemt steeds verder toe, zoals ook blijkt uit de moeilijkheden bij
het vrijgeven van de taxibranche, de privatisering van energiebedrijven, Schiphol, enzovoort. Dit perspectief sluit nauw aan
bij het micro-economische gedachtegoed van Teulings c.s. Een
belangrijke plaats voor het micro-economische instrumentarium is dus zeker gerechtvaardigd. Wat het micro-economische
kracht geeft, is dat het een redelijk klinisch instrumentarium
verschaft dat kan worden toegepast op een veelheid van vraagstukken. Dit micro-economische instrumentarium maakt het
ook mogelijk om economie te positioneren als breed maatschappelijk vak, zonder dat het daardoor verwatert. Dit is een
belangrijke rechtvaardiging voor de door Teulings c.s. gewenste
grotere micro-inbreng in het programma: een goed gedefinieerd
instrumentarium dat op een veelheid van problemen (contexten)
kan worden toegepast.
Een puur micro-economische oriëntatie is evenwel niet
voldoende als we de vraag stellen of het marktproces leidt tot
een (voldoende) rechtvaardige inkomensverdeling of analyseren
wat de invloed is van toenemende internationalisatie op onze
economie. Dit raakt – zie later – het macro-economisch
instrumentarium.

Mijn commentaar
In mijn commentaar ga ik in op een tweetal zaken. Ten eerste het vraagstuk van de micro- versus macro-invalshoek. Mijn
belangrijkste opmerking hier is dat macrovraagstukken en -verschijnselen veel dominanter in het curriculum naar voren moeten
komen. Met name moet richting worden gegeven aan de macrocontexten waar het vak zich primair op zou moeten richten. Wat
zijn de essentiële macrovraagstukken die centraal moeten staan in
het vak? Daarnaast is er wel degelijk een macro-instrumentarium
(zoals conjunctuur- en groeimodellen) dat een plaats moet krijgen.
De aandacht voor de micro-economie is dus te ver doorgeslagen.
Het tweede vraagstuk betreft de noodzaak van een historisch
perspectief. Ik zal aangeven dat de economiebeoefening een nauwe
band heeft met de maatschappelijke context van het moment en
dat juist vanwege deze band een historisch perspectief op het vak
niet mag ontbreken.

Macro- versus microperspectief
Door het centraal stellen van het micro-economische instrumentarium, wordt de vraag opgeworpen of macrovraagstukken
hierdoor niet worden verwaarloosd. Het eerste antwoord is,
dat dit niet perse nodig is. In de wetenschap wordt het micro1

Zie bijvoorbeeld Erkelens (2003) en Heertje en Schöndorff (2003) in ESB, en
Van Haperen (2002) en Boot (2002) elders.

onderwijs

economische instrumentarium namelijk gebruikt om macroeconomische vraagstukken te analyseren: zie bijvoorbeeld
het effect van individuele prikkels op de dynamiek van de
arbeidsmarkt.
Maar het is ontegenzeggelijk het geval dat de nadruk op het
micro-economische kan leiden tot verwaarlozing van macroeconomische vraagstukken en concepten. In het bijzonder dreigt
kennis over macro-economische verbanden ondergesneeuwd te
raken. Het is aardig om in dit verband de keynesiaanse modellen
aan te halen. Hier is kritiek op mogelijk, maar ze verschaffen wel
inzicht in macro-economische verbanden en de kringloop.
Denken in macro-economische verbanden, met de kringloop
als een soort boekhoudkundig denkkader, is cruciaal en een
van de pijlers van het vak economie. Dit geldt met name ook
voor internationale vraagstukken: denk bijvoorbeeld aan de
‘twin deficits’ in de VS (het verband tussen binnenlands spaaroverschot en externe positie) en de discussie voor de te goedkope
overgang van de gulden naar de euro. Met puur en alleen het
micro-economische instrumentarium kom je er hier niet.
Hoewel de kringloop wordt geïntroduceerd door Teulings c.s.,
moet worden benadrukt dat dit een macro-economisch concept is. In de voorstellen van Teulings c.s. wordt het als een
soort ‘afterthought’ geïntroduceerd, maar daarvoor is het te
fundamenteel.
Maar het probleem is groter. Wat bij Teulings c.s. ondergesneeuwd raakt, is dat er wel degelijk macroconcepten zijn. De
kringloop is daarvan een voorbeeld. Maar ook de conjunctuurtheorie en bijvoorbeeld de Phillipscurve met de afruil tussen
inflatie en werkgelegenheid, zijn slechts in zeer beperkte mate
terug te brengen tot microconcepten. En hoe te denken over het
wezenlijke onderscheid tussen competitie tussen landen versus
die tussen bedrijven? Concurrentie tussen landen is fundamenteel
anders. Concurrentie tussen bedrijven betekent veelal dat je
hoopt dat je concurrent het slecht doet. Dit verbetert je eigen
positie (met wat uitzonderingen, bijvoorbeeld het conglomeratieeffect in een winkelstraat). Een land heeft er echter meestal
belang bij dat een ander land het goed doet (fallacy of composition).
Neem als voorbeeld Duitsland. Problemen in Duitsland zijn
zeer nadelig voor Nederland, want het is onze afzetmarkt! Dus
wederom biedt vanuit het denken in (internationaal) macroeconomische verbanden een belangrijke andere kijk.
Het denken in macro-economische verbanden is dermate
essentieel dat het mijns inziens een pijler moet zijn onder het
economieonderwijs. Macro-economische concepten moeten
dus mede aan de basis staan van het vak. Dit is een fundamenteel punt en een omissie in de voorstellen van Teulings
c.s. Daarnaast wordt door Teulings c.s. wel uitgebreid ingegaan op het belang van het toepassen van microconcepten in
macrocontexten, maar worden die macrocontexten niet vastgelegd. Deze vrijblijvendheid kan niet. Er zal richting moeten
worden gegeven.

Noodzaak van historisch perspectief
Schumpeter, in zijn postuum gepubliceerde standaardwerk
‘History of Economic Analysis’, had het ideaal dat het vak economie ontdaan zou kunnen worden van de maatschappelijke en
historische context. Hij had de stille hoop dat het (vak economie) eindelijk dezelfde dienst voor de economische politiek
zou kunnen opleveren als de theoretische natuurkunde voor
de werktuigbouw (Schumpeter, 1954). Hoezeer ik dit ideaal

ook toejuich, de realiteit is dat er volgens mij altijd een sterke
wisselwerking zal blijven bestaan tussen de economiebeoefening
en de maatschappij. Het micro-economische gedachtegoed heeft
weliswaar een grotere algemeenheid en abstractie van de maatschappelijke en historische context, maar heeft er toch een
nauwe relatie mee. Het past nadrukkelijk bij het huidige marktgedreven en individualistische tijdsbeeld. Deze realiteit is een
reden te meer om het historische perspectief van het vak niet te
verwaarlozen.
Tegelijkertijd bekruipt mij het gevoel dat de dominantie van
het marktdenken op dit moment, en het gebrek aan ideologische
tegenstellingen, een atmosfeer hebben geschapen alsof wij nu
plotseling weten wat de ‘juiste’ economie is. Ik ben hier verre
van overtuigd. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat wij
nu plotseling hebben ontdekt hoe de economie echt in elkaar
zit, wat goed economisch beleid is en, onwaarschijnlijker nog,
wat de juiste economische theorie is. Over vijftig jaar denken we
misschien weer heel anders. Deze bescheidenheid en relativering
zijn belangrijk en benadrukken dat het verschaffen van een
historisch perspectief geen overbodige luxe is. Het mooie is ook
dat dit historische perspectief de scherpe micro-economische
focus in de huidige programmavoorstellen nuanceert. Het
keynesiaanse denken en andere belangrijke stromingen uit
het verleden moeten hierin een plaats krijgen.

Slot
Inmiddels is de commissie-Teulings II al aardig op weg. Er is
echter reden om ongerust te zijn. De discussie is nog niet af en
een te eenzijdige invulling dreigt. Belangrijke macro-economische
vraagstukken en concepten mogen niet worden verwaarloosd.
Ook mag een historisch perspectief niet ontbreken. Dit historisch
perspectief maakt ook een mooie integratie mogelijk tussen het
denken van vandaag (inderdaad sterk gedreven vanuit de werking
van markten, en meer micro-economisch ingestoken) en het
denken van het midden van de vorige eeuw, met de sterke nadruk
op macro-economische stromingen zoals het keynesiaanse
denken. Bovenal echter moet het vak economie zichzelf beperkingen opleggen. We zouden moeten accepteren dat het vak
economie een relatief klinisch vak mag zijn. Het heeft dan
scherpte, maakt het mogelijk om besluitvorming te objectiveren
en verschaft daarmee een soort heldere (economische) benchmark. Hoe uiteindelijk wordt besloten, is niet puur economisch
bepaald. Andere, niet-economische overwegingen hebben
uiteraard (!) ook een plaats. â– 
Arnoud Boot

Literatuur
Boot, A.W.A. (2002) Economie en Management & Organisatie: wat nu?
Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs, 6, 317-320.
Haperen, T. van (2002) Economieonderwijs deugt wel. NRC Handelsblad,
8 oktober.
Heertje, A. & R. Schöndorff (2003) Inconsistent economieprogramma. ESB,
27 juni, 301-303.
Erkelens, L. (2003) De toets der kritiek. ESB, 2 mei, 208-210.
Schumpeter, J.A. (1954) History of Economic Analysis. Londen: Allen & Unwin Ltd.,
vijfde druk, 1963.
Teulings I (2002) Economie moet je doen. Eindrapport van de Commissie
‘Herziening programma economie voor de tweede fase’, september.
Teulings II (2004) Tussenrapportage Vervolgcommissie Herziening programma
economie voor de tweede fase’. Juni.

ESB 26-08-2005

373

Auteur