Internationaal
De strijd tegen de werkloosheid
in het Verenigd Koninkrijk
PROF. DR. G. VANDEWALLE*
Inleiding
De recente mijnwerkersstaking in het
Verenigd Koninkrijk wijst op de zwakke
pick in het economisch beleid van de huidige Britse regering: gewesten met een verouderde industriele structuur worden getroffen door een hoge werkloosheid en worden
haarden van toenemend misnoegen en opstandigheid. De gewelddaden van mijnwerkers om te beletten dat sommigen van
him collega’s de staking saboteren worden
slechts door weinig personen in het Verenigd Koninkrijk goedgekeurd. Volgens
een opiniepeiling van Mori begin September 1984 stond slechts 30% van de Britten
achter de mijnwerkers tegen 46% die de
..National Coal Board” steunde. Onder de
leden van de vakbonden zou 39% de stelling van de mijnwerkers dat geen mijnen
mogen worden gesloten ondersteunen en
37% stelt zich achter de stalling van Mac
Gregor dat inef ficiente exploitaties moeten
worden opgeheven. Een Gallup-enquete
gaf ongeveer gelijke cijfers 1).
Er kan evenwel niet worden ontkend dat
de sluiting van bepaalde mijnen voor hele
gewesten gelijk staat met de opheffing van
de voornaamste bron van werkgelegenheid
terwijl er van overheidswege niets wordt
ondernomen om dit te voorkomen. Het
hoge niveau van de werkloosheid in het
Verenigd Koninkrijk en de geringe vooruitzichten op enige verbetering in die situatie is een teken aan de wand dat er iets hapert aan het overheidsbeleid. Dit wordt
blijkbaar te sterk gei’nspireerd door ideologische beweegredenen en houdt te weinig
rekening met harde feiten.
In de volgende paragrafen wordt dit beleid nader doorgelicht pn onderzocht welke
alternatieven er voorhanden zijn om de
huidige sociale confrontaties die erger en
erger dreigen te worden, te vermijden.
De oorzaken van de hoge werkloosheid en
haar bestrijding
De politick tijdens de eerste regeringsperiode van mevrouw Thatcher (mei 1979juni 1983) was vooral gericht op het
bestrijden van de inflatie door een restrictief monetair beleid. Het gestelde doel
werd bereikt. In juni 1983 nam de jaarlijk980
se stijging van de kosten van het levensonderhoud af tot 3,7% per jaar. Hiervoor
werd evenwel een zware prijs betaald in de
vorm van een sterke achteruitgang van de
industriele produktie en een verhoging van
de werkloosheid.
In de laatste vijf jaar was de industriele
produktie doorlopend op een lager niveau
dan het gemiddelde in de jaren 1973-1978.
Zij zou in volume moeten toenemen met
1/6 van haar waarde om opnieuw het peil
dat in deze periode werd bereikt te halen 2).
De werkloosheid steeg van 4,9% van het
aantal werknemers in 1979 tot 14,7% in
april 1984. In sommige steden in het
Noord-Westen van Schotland en Noordlerland is de situatie zelfs rampzalig. In Liverpool had in april 1984 19,4% van de
werknemers geen werk; in Glasgow 16,8%
en in Belfast 17,2%. Het ergst is de situatie
van de werkloze jongeren, die geen kans
krijgen zich in de maatschappij te integreren. In januari 1984 bereikte het aantal
werklozen dat minder dan 25 jaar oud was,
39% van het totaal en van dit aantal was
28% reeds meer dan een volledig jaar
werkloos 3).
Deze situatie is grotendeels het gevolg
van het monetaire beleid van de regering en
van het gebrek aan consensus onder de diverse bevolkingsgroepen. Het restrictieve
monetaire beleid, gekoppeld aan de sterke
stijging van de waarde van de Britse olieuitvoer in de periode 1979-1982, heeft namelijk tot een stijging van de wisselkoers
van het Pond Sterling geleid, waardoor de
kostprijs in ponden van de meeste Britse
industrieprodukten die van gelijksoortige
produkten in de concurrerende landen
overtrof.
Geconfronteerd met deze situatie hadden de betrokken industrieen slechts de
keuze om ofwel hun produktie te verlagen,
hetgeen in vele gevallen leidde tot een stijging van hun kostprijs in verband met de
noodzaak de vaste kosten over hun geringere produktie te verdelen, ofwel door grote investeringen de produktiviteit te verhogen. Beide oplossingen leidden evenwel tot
het uitstoten van arbeidskrachten. Om dit
te verhelpen heeft de regering haar toevlucht genomen tot vier middelen: het verlagen van de belastingheffing op bedrijven, het oprichten van ,,ondernemingszones”, het verlenen van financiele steun aan
kleinere ondernemingen en het opvoeren
van de technische scholing van jonge arbeiders. Elk van deze maatregelen werd evenwel op zo’n bescheiden schaal toegepast
dat de resultaten gering bleven.
Reeds onder de Labourregering van James Callaghan waren er maatregelen genomen om de druk van de belastingen op de
vennootschappen te verlichten en de investeringen aan te moedigen 4). Dit leidde
er echter toe dat de bedrijven er belang bij
hadden zo kapitaalintensief mogelijk te
produceren, omdat geen belastingen hoefden te worden betaald op de winsten die
voor de aankoop van materieel werden gebruikt. De huidige minister van Financien
Nigel Lawson heeft in zijn begroting voorzien dat geen belastingvrijstelling wordt
verleend voor winsten die in voorraden
worden belegd en dat de belastingvrijstelling voor investeringen in materieel geleidelijk zal worden afgeschaft om in april
1986 volledig te verdwijnen. Ter compensatie wordt evenwel de heffing op de naamloze vennootschappen in vier jaar verlaagd
van 52% tot 35% 5). Deze maatregel
maakt het de bedrijven mogelijk iets meer
van hun winst voor beleggingen te reserveren, en zet de ondernemingen er niet toe
aan hun winsten in kapitaalgoederen in
plaats van in arbeid te beleggen. Op korte
termijn evenwel heeft deze maatregel precies het tegenovergestelde effect, want hij
zet de ondernemingen ertoe aan zoveel mogelijk te investeren nu deze investeringen
nog kunnen worden afgetrokken van de
winsten. Het is dus helemaal niet zeker dat
de werkloosheid door deze maatregel althans op korte termijn zal dalen. Het uiteindelijke effect van de maatregel is echter
moeilijk precies te bepalen.
Lawson heeft ook enkele belastingverminderingen doorgevoerd voor natuurlijke personen. Het van belasting vrijgestelde
basisinkomen werd in ree’le termen verhoogd met 7% en de van belasting vrijgestelde gedeelten van de individuele inkomens werden gemdexeerd. Dit leidde ertoe
dat de consumptie werd gestimuleerd en de
conjunctuur dientengevolge in 1983 voor
dat jaar opleefde 6).
Voor het financiele jaar 1984-1985
wordt een daling van de opbrengsten van
de inkomstenbelasting verwacht van
£ 1.820 mln. en uit de belasting op de vennootschappen van £280 mln. Andere wijzigingen zullen globaal £1.800 mln. extra
opbrengen, zodat uiteindelijk de totale belastingopbrengst zal dalen met £300 mln.
De begroting kan dus niet expansief worden genoemd 7).
De voornaamste vermeerdering heeft
* De auteur is verbonden aan het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen.
1) P. Bassett, Financial Times, 3 September
1984, biz. 6.
2) Economic Outlook, Midland Bank Review,
zomer 1984, biz. 1.
3) The Economist, 5 mei 1984, biz. 17.
4) Financial Times, 14 maart 1984, biz. 24.
5) OECD, Economic Outlook, juli 1984, biz.
100.
6) Idem.
7) Financial Times, 15 maart 1984, biz. 25.
betrekking op de verplichting voor importeurs de BTW op ingevoerde goederen bij
de import direct te betalen en niet achteraf.
Dit zal voor het financiele jaar 1984-1985
f. 1.200 mln. meer opbrengen en de invoer
duurder maken, omdat vele importeurs
z.g. ondernemingszones maar weinig heeft
bijgedragen tot de werkgelegenheid. De
voordelen die aan de ondernemingen zijn
toegekend zijn te bescheiden om een toevloed van bedrijven van buitenlandse bedrijven te bewerkstelligen. Een adviesbu-
geld bij de banken zullen lenen om aan die
reau heeft in opdracht van de overheid be-
verplichting te voldoen. Deze maatregel rekend dat van het begin van deze politick
zal, samen met enkele accijnsverhogingen, in de herfst van 1980 tot mei 1982 iets minevenwel een stijging van de kosten van het der dan 300 ondernemingen zich in die zolevensonderhoud in de hand werken. De nes hebben gevestigd en samen 2.900 baregering verkiest evenwel dit risico te lopen nen hebben geschapen, waarvan slechts
veeleer dan door verhoging van het over- tweederde als nieuwe betrekkingen mogen
heidstekort de geldhoeveelheid op te stu- worden beschouwd 11).
Dit is een mager resultaat voor de finanwen.
Het bedrag dat de overheid ongeveer ciele inspanning die de overheid zich moest
meet lenen (de z.g. ,,public sector borro- getroosten. In 1981-1982 werd f. 5 mln. bewing requirement (PSBR)) bedroeg voor taald aan lokale overheden ter compensahet financiele jaar 1983-1984 f. 9,8 mrd. of tie voor de belastingen die door de instel3,2% van het bruto binnenlands produkt. ling van deze zones verloren gingen 12).
Meer succes had de regering met haar
Lawson heeft gepland dat het voor 1984politick van financiele hulp aan kleirie on1985 slechts f. 7 mrd. zou bedragen (2,25%
van het bnp).Hij rekent hierbij op stijgen- dernemingen. Het meest succesrijk was het
de inkomsten ingevolge de conjuncturele waarborgsysteem dat in juni 1981 werd inherleving. De daarop volgende jaren zou gevoerd ten voordele van kleine ondernedit bedrag constant gehouden worden op mingen. Dit systeem voorziet in een overf.7 mrd. en omdat het bnp stijgt, daalt de heidsgarantie van 80% voor bankleningen
verhouding PSBR/bnp tot 1,75% in 1988- aan kleine ondernemingen tot een maximaal bedrag van f.75.000. Daarenboven
1989 8).
Lawson wil de staatsleningen zo laag wordt aan de lener een rentesubsidie verhouden omdat zij een van de voornaamste leend. De f. 150 mln. die voor het verlenen
oorzaken zijn van de geldschepping (de van waarborgen voor een periode van drie
banken scheppen giraal geld in ruil voor jaar waren voorzien, waren al na een jaar
het schatkistpapier dat ze opnemen) en hij gebruikt, en een nieuw bedrag van f. 150
in het kader van zijn restrictief monetair mln. werd onmiddellijk ter beschikking
beleid de expansie van de geldomloop van gesteld. Er moest evenwel worden vastjaar tot jaar wil afbouwen. Na een toena- .gesteld dat 5 a 20% van de kleine ondernemingen die binnen dit schema kredieten
me van M3 met 10,2% in 1983-1984 wil hij
de groei beperken tot 6 a 10% in 1984-1985 opnamen failleerden of in zo’n precaire
en dan telkens met 1 % per jaar verlagen toestand raakten dat hun liquidatie moest
zodat de groei voor 1988-1989 slechts 2 a worden voorzien. Dit betekende dat het
6% zou bedragen 9). Hij hoopt op deze schema aan de overheid veel geld kostte
wijze de stijging van de kosten van het le13). Daarom werd in mei 1984 de overvensonderhoud, die in de loop van het heidsgarantie verlaagd tot 70% van het geeerste half jaar van 1984 opnieuw wat is leende bedrag. Daarenboven werd ook de
toegenomen en van juli 1983 tot juli 1984 interestsubsidie zo verlaagd dat de lener in
4,5% bedroeg 10), verder te beperken da- het vervolg minimaal 5% in plaats van 3%
op het geleende bedrag moest betalen. Dit
len tot ongeveer het peil dat in landen met
een stabiele munt als de BRD of Nederland leidde onmiddellijk tot een sterke daling
van het beroep op dit systeem. In juni 1984
wordt bereikt.
Of dit doel realiseerbaar is blijft onze- werden slechts 46 garanties verleend 14).
Het is duidelijk dat zonder grote finanker, want de inflatiegraad wordt door nog
andere factoren bepaald dan de expansie ciele inspanningen van de overheid de parvan de geldomloop. De daling in het eerste ticuliere sector de werkloosheid niet kan
halfjaar van de wisselkoers van het Pond
absorberen. Hoge subsidies aan de particu-
Sterling ten opzichte van de voornaamste
munten door de minder gunstige ontwikkeling van de betalingsbalans (de import
groeit sneller dan de export) en de onzekere
toekomstige ontwikkeling van de Britse
kostprijzen door de sociale conflicten doet
de importprijzen stijgen en verhoogt de
kosten van het levensonderhoud. Ook vertonen de lonen de tendens sneller toe te nemen omdat de werknemers na de vermindering van de koopkracht van hun lonen
tijdens de sterke inflatie van de jaren 19791982 hun oude levensstandaard willen herwinnen. Een verlaging van de werkloosheid zou uiteraard deze tendens versterken
en het is waarschijnlijk ook deze overweging die er de regering toe aanzet geen echte
reflatie door te voeren.
Wat de industriele politick betreft moet
worden vastgesteld dat de creatie van de
liere sector met het oog op meer werk is
evenwel tegenstrijdig met de ideologic van
de huidige regering die gekant is tegen
overheidsbemoeienis met het economische
leven. Zo’n politick is daarenboven moeilijk te verzoenen met een restrictief monetair beleid omdat ze leidt tot hogere overheidsuitgaven.
Het vierde onderdeel van de politick van
de huidige regering tot het opheffen van de
werkloosheid — de verbetering van de
technologische vorming van jongeren werd evenmin een succes. ,,A1 sinds 1960
bestaan er in het Verenigd Koninkrijk ,,Industrial Training Boards” (ITB) waaraan
de werkgevers uit de diverse sectoren een
bijdrage moeten betalen en die met dit geld
subsidies verlenen aan bedrijven die leerplaatsen scheppen. De jongeren moeten
enkele cursussen volgen (,,off the job
ESB 17-10-1984
training”). Dit systeem, dat in 1975 door
de toenmalige Labourregering in sterke
mate werd uitgebreid en aangemoedigd
met overheidssubsidies, leverde niet de beoogde resultaten op. Te veel bedrijven gebruikten de jongeren als goedkope arbeidskrachten die werden ingezet voor taken
zonder vormende inhoud. Dit leidde ertoe
dat minder en minder jongeren dergelijke
leercontracten afsloten. Van 1979 tot 1983
daalde het aantal jongeren op deze plaatsen met 40% en in de sector voor de mechanica zelfs met 50% 15). In 1981 voerde de
conservatieve regering een nieuw systeem
in waarbij alle jongeren onder de 18 jaar
die waren tewerkgesteld de gelegenheid
moesten krijgen beroepskennis te verwerven. Ook voor volwassenen zouden uitgebreide mogelijkheden tot het verwerven
van nieuwe technologische vaardigheden
worden geschapen.
De bespreking van de organisatie van dit
alles nam evenwel veel tijd in beslag en pas
in September 1983 richtte de ,,Manpower
Services Commission” een ,,Youth Task
Group” op die werd belast met de organisatie van een ,.Youth Training Scheme”
(YTS). Deze stelde voor dat aan alle 16- eri
17-jarigen die de school verlaten minimaal
een jaar beroepsopleiding zou worden verschaft en de ondernemers die.dergelijke
jongeren leerovereenkomsten boden, zouden worden onderworpen aan een strenge
reglementering. Het bleef evenwel bij een
mooie principeverklaring. De bedrijven
wilden niet investeren in de opleiding van
arbeidskrachten zonder een waarborg te
bezitten dat die jongeren naderhand niet
naar een ander bedrijf zouden overgaan.
Het YTS werd in de praktijk snel afgezwakt tot een programma dat alleen
bestemd was voor 16-jarigen die geen werk
vonden, m.a.w. de werknemers kregen de
gelegenheid jongeren tewerk te stellen zonder zich aan de voorschriften van het YTS
te onderwerpen.
Dit zette het hele systeem op de helling.
Om de werkloze jongeren te kunnen plaatsen was de YTS verplicht steeds meer concessies te doen aan de werkgevers. Zo verdween de proefperiode na het jaar training
in de bouwsector. In ruil daarvoor werd de
verplichting aangegaan bij bedrijven uit de
bouwsector 20.000 jongeren te plaatsen.
Aan de inspectie van de YTG werd het advies gegeven niet streng te zijn bij het beoordelen van de opvoedende waarde van
bepaalde arbeid. Dit alles heeft ten gevolge
dat van de oorspronkelijke bedoeling —
geen jongeren in bedrijven te laten werken
8) OECD, Economic Outlook, op. cit., biz.
100.
9) Idem.
10) Financial Times, 18 augustus 1984, biz. 1.
11) Shorter Notes: Enterprise Zones, Survey Of
Current Affairs, September 1983, biz. 278.
12) Financial Times, 22 februari 1984, biz. 13.
13) M.Nevin, The Age of Illusions. The Political Economy of Britain 1968-1982, biz. 151.
14) Financial Times, 31 augustus 1984, biz. 3.
15) P. Ryan, The new training initiative after
two years, Lloyds Bank Review, april 1984, biz.
32.
981
zonder garantie van een degelijke beroepsvorming — niet veel overblijft 16).
remd door een daling toe te laten van de
betreft, moet het werk vermeld worden van
wisselkoers van het Pond Sterling ten op-
Michael Nevin. Deze jonge economist, die
De oorzaak van deze mislukking raoet
zichte van andere valuta 19). Dit betekent
worden gezocht in het gebrek aan bereid-
evenwel een vermindering van de koopkracht en werpt de vraag op in hoeverre de
werknemers dit zullen aanvaarden.
Uit een recent onderzoek van de OECD
naar de correlatie tussen het jaarlijkse in-
enkele jaren als technicus heeft gewerkt
voor de linkse regering van Santa Lucia in
de Caraiben en nu verbonden is aan de Europese Investeringsbank, publiceerde vorig jaar een boek waarin hij een reeks richtlijnen geeft voor een links industrieel beleid, gericht op snelle afbouw van de werkloosheid. Hij bepleit hierin het verhogen
van de economische groei door het ondernemen van grote openbare werken (onder
meer de bouw van een tunnel onder het Kanaal) die een grote vraag naar goederen en
diensten op gang zullen brengen en in ondernemingskringen een atmosfeer scheppen van meer vertrouwen in de toekomst.
Voor de financiering van deze supplementaire investeringen zou de overheid een beroep moeten doen op een verhoging van de
inkomstenbelasting (door afschaffing van
bepaalde vrijstellingen onder meer van hypotheekrente, levensverzekeringspremies)
en op leningen.
heid van de conservatieve regering om gro-
te bedragen in deze programma’s te investeren. Voor training in z.g. sleutelbanen
(mechanica, elektronica, autoreparatie
enz.) die het bedrijf veel kost (voor een
opleiding in de mechanica: £ 12.000) geeft
de overheid slechts een subsidie van
£3.000, zodat slechts weinig bedrijven bereid zijn jongeren in dergelijke sleutelbanen op te leiden 17).
De conservatieve regering is hier dus
duidelijk op het verkeerde pad ingevolge
haar ideologic dat de overheidsuitgaven tot
een minimum moeten worden beperkt en
de belastingen zoveel mogelijk moeten
worden verlaagd. In de huidige situatie
kan het Verenigd Koninkrijk het op gang
zijnde desindustrialisatieproces niet tegengaan zonder een grote financiele inspanning te doen. In hoeverre bestaat er evenwel een alternatief voor het huidige beleid?
De oppositie
De conservatieve regering van mevrouw
Thatcher heeft het voordeel dat ze beschikt
over een duidelijk programma, nl. vermin-
dering van de belastingen om het particulier initiatief aan te wakkeren, afslanking
van de overheidssector om de overheidsuitgaven te verminderen en het voeren van een
restrictief monetair beleid om de inflatie in
te tomen. Wat de liberalen, de sociaal-de-
flatiepercentage en de mate van sociale
consensus, of beter de afwezigheid van een
dergelijke consensus (nl. het gemiddelde
aantal werkdagen verloren door stakingen
per duizend niet-landarbeiders), bleek
voor de periode 1973-1979 dat dit verband
vrij groot was. Landen met een lage graad
van consensus vertoonden bij gelijke expansie van de geldhoeveelheid en van het
reele bruto nationaal produkt een hoger
inflatiepercentage. Dit werd door de auteurs verklaard uit het hogere wantrouwen
in die landen van de werknemers ten opzichte van de bewering van de werkgevers
dat het marginaal produkt van de arbeiders is gedaald. Voor het Verenigd Koninkrijk bleek de stakingsvariabele een
groter gewicht te krijgen bij de verklaring
van het inflatiepercentage dan het gemiddelde van de 18 OECD-landen 20). Een gericht inkomensbeleid zoals dat destijds
door de Labour-regering van Callaghan in
1978-1979 werd gevoerd, zou het risico lopen een stakingsgolf uit te lokken die het
beleid in de war stuurt. Daarenboven heeft
een inkomensbeleid een slechte faam bij
vele linkse socialisten en syndicalisten; ze
zien er een middel in om aan de arbeiders
hun rechtmatig aandeel in de produktie te
onthouden.
Om de particuliere investeringen aan te
moedigen zouden de banken ertoe moeten
worden aangezet gunstiger kredietvoorwaarden toe te staan aan ondernemingen
dan aan particulieren die consumptief krediet aanvragen. Nevin meent dat het mogelijk is de investeringen op te voeren tot
minstens 10% per jaar en een groei te bereiken van 5% per jaar 23). Dergelijke hoge groeivoeten zouden normaal leiden tot
een daling van de werkloosheid. Dit proces
zou verder worden bevorderd door het opvoeren van de investeringen in kleine arbeidsintensieve ondernemingen. Zoals de
mocraten en de Labourpartij beogen is veel
Blijft dan als laatste oplossing het beper-
huidige conservatieve regering wenst Ne-
minder duidelijk. De Labourpartij is na de
afscheiding van de sociaal-democratische
groep wat haar ideologic betreft linkser
dan de oude partij van Harold Wilson en
linkse groep onder de jongere leden. Deze
zijn geneigd inzake economische politick
de theorieen te volgen van de ,,New Cambridge School”. De aanhangers van deze
ken van de invoer door contingentering of
verhoging van de invoerrechten. Niet alleen is dit prijsverhogend, maar het is ook
moeilijk te rijmen met een poging de industriele produktie op te voeren door meer
uitvoer, daar andere landen vergeldingsmaatregelen zullen nemen. Het zou bovendien waarschijnlijk inhouden dat het Verenigd Koninkrijk uit de EG moet treden,
hetgeen verdere deelname aan gezamenlijke technologische projecten als ,,Eurofighter” zou bemoeilijken.
Neil Kinnock, de leider van de Labourpartij , vermijdt het probleem van de verdere deelname van zijn land aan de EG aan de
orde te stellen, omdat hierover in zijn partij onenigheid heerst. Hij rekent crop dat
de conservatieve regering zich impopulair
zal maken door de sociale uitgaven te verminderen. In de lente van 1984 heeft de minister van Sociale Zaken, Norman Fowler,
school onder leiding van prof. Wynne
namelijk een herziening aangekondigd van
Godley stellen dat de overheid de vraag
naar goederen moet stimuleren door een
expansieve begroting. Deze politick moet
het systeem met het oog op substantiele
besparingen 21).
Wat de Alliantie betreft, heeft geen enkele van de twee partijen een precies programma gepubliceerd ter bestrijding van
de werkloosheid. Bij de Euroverkiezingen
van juni 1984 behaalde de Alliantie trou-
vin de investeringen in de kleine ondernemingen aan te wakkeren door een garantiefonds. Hij wil ook de ontwikkeling van de
cooperatieve sector bevorderen door het
ter beschikking stellen van overheidsgeld
aan de ,,Co-operative Development Agency”. Een ,,small funds investment company” gefinancieerd uit de opbrengst van de
olievelden zou daarenboven instaan voor
het nemen van participaties in kleine ondernemingen 24).
Nevin moet evenwel toegeven dat het
versnellen van de economische groei in het
Verenigd Koninkrijk zal leiden tot betalingsbalanstekorten indien geen gelijkgezind beleid wordt gevoerd in de andere EGlanden. Indien dit niet kan worden gerealiseerd, bepleit hij, zoals de aanhangers van
de ,,New Cambridge School”, het toepassen van meer protectionisme, hetgeen uiteraard dezelfde vraagtekens oproept als
hiervoor werden gesteld bij de bespreking
van de economische doeleinden van de La-
Jimmy Callaghan. Toen in juli 1984 een
nieuwe leider van de Labourpartij moest
worden gekozen stemden van de 87 Labour-parlementsleden die reeds voor 1970
in het Lagerhuis zetelden 37% voor de
linkse kandidaat Kinnock en 34% voor de
rechtse kandidaat Hattersley. Bij de 77
parlementsleden, die na 1970 maar voor
1980 zitting in het parlement hadden, was
de verhouding 52% tegen 26% en bij de 45
parlementsleden die na 1980 toetraden,
was de verhouding 62% tegen 27% 18). Dit
wijst op een duidelijk overwicht van de
naar de mening van die school vier a vijf
jaar worden volgehouden omdat het lang
duurt voor de ondernemers op een toename van de vraag naar goederen reageren
met een uitbreiding van hun produktieapparaat en grotere tewerkstelling.
Zo’n politiek leidt evenwel tot inflatie en
een tekort op de handelsbalans. De nadelige weerslag van de expansieve politiek op
de handelsbalans zou volgens de ,,New
Cambridge School” moeten worden afge982
wens slechts 19,5% van de stemmen tegen
26,1% bij de parlementsverkiezingen van
1983 22). Dit doet vermoeden dat ze er niet
in zal slagen bij de volgende verkiezingen
voldoende zetels te behalen om enige invloed uit te oefenen op de regering.
Wat de plannen van linkse economisten
16) Idem, biz. 35-40.
17) Idem, biz. 31 en 39.
18) The Economist, 28 juli 1984, biz. 23.
19) M. Nevin, op. cit., biz. 145-147.
20) J. MacCallum, Inflation and social consensus in the seventies, The Economic Journal, december 1983, biz. 784-798.
21) The Economist, 1 april 1984, biz. 19.
22) The Economist, 23 juni 1984, biz. 32.
23) M. Nevin, op. cit., biz. 164-173.
24) Idem, biz. 171.
misch om de werkloosheid op te lessen,
bourpartij. Een perfecte oplossing is dus
niet bereikbaar, maar waarschijnlijk heeft
Nevin toch gelijk indien hij aan de huidige
regering verwijt al te zeer het aspect werk-
maar hgt is niet zo eenvoudig een beter beleid te ontwerpen. Steeds opnieuw blijkt
dat een expansief beleid weinig uithaalt
munt, zijn voor een land als het Verenigd
Koninkrijk met een geringe sociale consensus ook geen oplossing, omdat een spiraalbeweging van stijgende prijzen en lonen in
loosheid bij het bepalen van haar politick
omdat het spaak loopt op een te groot
zo’n situatie gemakkelijk op gang komt.
teverwaarlozen.
betalingsbalanstekort indien het niet sa-
Verhoging van de sociale consensus is de
juiste oplossing, maar een taak die moei-
mengaat met een gelijkgericht beleid in de
Besluit
Het huidige industriele beleid van de
conservatieve regering is te weinig dyna-
voornaamste industriele landen.
Bescherming van de binnenlandse markt
tegen de penetratie van buitenlandse produkten door hogere douanerechten of regelmatige devaluaties van de nationale
lijk te verwezenlijken is op korte termijn.
G. Vandewalle