Ga direct naar de content

De ontwikkeling van de vrije besparingen in Nederland

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 16 1991

pitaal

De ontwikkeling van de vrije
besparingen in Nederland
Een regressie-analyse leert dat de vrije besparingen in Nederland niet
zijn verdrongen door contractuele besparingen. De dating van de
vrije besparingen valt veeleer te verklaren uit de gedaalde groei van

de inkomens en de stijging van de huizenprijzen.
Al enkele decennia bedragen de gezinsbesparingen in Nederland ongeveer tien procent van het nationaal inkomen. De samenstelling is echter
sterk veranderd: de contractuele besparingen zijn fors gestegen, de vrije
besparingen zijn gedaald. Op het eerste gezicht ligt het dan ook voor de
hand de dating van de vrije besparingen te wijten aan de stijging van de
contractuele besparingen1. Het bankwezen wijt de terugloop van de vrije
bancaire besparingen onder meer aan
de fiscale bevoordeling van levensverzekeringen . Levensverzekeringspremies zijn namelijk aftrekbaar, terwijl
de rente-opbrengsten van een spaarrekening boven een bepaalde grens normaal worden belast. Dit verschil in fiscale behandeling zou hebben geleid
Figuur 1. Vrije en contractuele gezinsbesparingen, % ni
10

……. vrij
— contractueel
1955

1965

1975

1985

Figuur 2. Toegerekende premies en
premiesaldo, % ni
10.0

toegerekende premies
— premiesaldo
7.5

5.0
2.5
0.0
-2.5
1955

1965

ESB 16-10-1991

1975

1985

tot een verschuiving van bancaire
spaargelden naar individuele pensioenbesparingen. De visie van het
bankwezen is echter omstreden. In
de Notitie spaarstromen van het Ministerie van Financien wordt gesteld dat
de daling van de groei van de bancaire spaargelden zich heeft voorgedaan
onder een in principe ongewijzigd fiscaal regime en dat de fiscale behandeling van levensverzekeringen daarom
geen belangrijke rol kan hebben gespeeld bij de verminderde groei van
de bancaire spaargelden . Onze resultaten van onderzoek naar de ontwikkeling van de vrije gezinsbesparingen
zijn in overeenstemming met de visie
van Financien. Wij vinden geen aanwijzingen dat de contractuele besparingen de vrije besparingen hebben
verdrongen. De daling van de vrije besparingen valt veeleer te verklaren uit
de gedaalde groei van de inkomens
(in de jaren tachtig) en de stijging van
de huizenprijzen (in de jaren zeventig).
De opbouw van dit artikel is als
volgt. Allereerst schetsen wij de ontwikkeling van de contractuele en de
vrije gezinsbesparingen. Hierna worden de vrije gezinsbesparingen uitgesplitst. De ontwikkeling van de beide componenten van de vrije
gezinsbesparingen worden dan verklaard aan de hand van enkele simpele regressievergelijkingen.

Gezinsbesparingen
Vanaf het begin van de jaren zestig
bevinden de gezinsbesparingen uitgedrukt in procenten van het nationaal inkomen zich op een redelijk
stabiel niveau (ongeveer 10%). De
gezinsbesparingen kunnen worden
onderverdeeld in vier categorieen:
– besparingen via pensioenfondsen;
– besparingen via levensverzekeringsmaatschappijen;
– besparingen via banken ;
– overige vrije besparingen.

De besparingen via pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen worden meestal aangeduid als
contractuele besparingen; de overige categorieen als vrije besparingen.
Figuur 1 geeft de ontwikkeling van
de vrije en de contractuele gezinsbesparingen weer. De totale gezinsbesparingen zijn in procenten van het
nationale inkomen de afgelopen decennia redelijk constant gebleven,
maar de samenstelling is veranderd.
De contractuele besparingen zijn
sterk toegenomen.
De contractuele besparingen bestaan uit twee gedeelten: ten eerste
de netto premies (de premies minus
de administratiekosten van de levensverzekeringsmaatschappijen en
de pensioenfondsen) na aftrek van
de uitkeringen en ten tweede de zogeheten toegerekende premies. De
toegerekende premies bestaan uit de
beleggingsinkomsten van de pensioenfondsen en de levensverzekeringsmaatschappijen. De stijging van
de contractuele besparingen kan
voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan de sterke toename
van de beleggingsinkomsten van
pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschapppijen. Dit is het gevolg van het gegroeide vermogen en
de gestegen rendementen. Het premiesaldo, de premies na aftrek van
de uitkeringen, is na 1975 duidelijk
afgenomen (figuur 2).
De vrije besparingen kunnen worden gesplitst in bancaire besparingen en overige vrije besparingen.
De overige besparingen omvatten
onder andere besparingen via effecten, de aflossing van hypotheken,
alsmede de ingehouden winsten van

1. Zie E. Ponds, Besparingen en pensioenregelingen in Nederland, Maandscbrift
Economie, 1991-5, biz. 283-295.
2. Zie bij voorbeeld H.H.F. Wijffels, De gezinsbesparingen en het bankwezen, preadvies NIBE-jaardag 1985.
3. Ministerie van Financien, Notitie spaarstromen (De invloed van defiscaliteit en
depensioenvorming op de gezinsbesparingen), Den Haag, 1987, biz. 23.
4. De besparingen via banken bestaan uit
de besparingen via spaarbanken en die
via algemene banken. De besparingen
via algemene banken zijn eerst beschikbaar vanaf I960. In de jaren vijftig worden deze gerekend tot de overige vrije besparingen.
5. Het bancaire spaargeld bestaat uit guldenstegoeden op gewone spaarrekeningen, termijnspaarrekeningen, premiespaarrekeningen en termijndeposito’s
van particulieren. De bancaire besparingen zijn gelijk aan de mutaties in het bancaire spaargeld.

i 1041

Figuur 3- Bancaire en overige vrije
gezinsbesparingen, % ni

bij de overige vrije gezinsbesparingen
de bancaire. Het is namelijk aanneme-

lijk dat er een substitutierelatie bestaat tussen beide vormen van vrije

besparingen. De huizenprijzen zijn
opgenomen om de volgende reden.
Als de huizenprijzen sneller stijgen
dan de inflatie heeft dit twee effecten.
Enerzijds zullen gezinnen zich rijker
voelen, waardoor de noodzaak tot
sparen afneemt. Anderzijds zullen de

. ovenge
bancaire besparingen
1955

1965

1975

1985

ondernemingen, voor zover geen nv
of bv. In figuur 3 staan de beide componenten van de vrije besparingen.

In de jaren zeventig daalden de vrije
besparingen vooral door de daling
van de overige gezinsbesparingen.
Deze waren in de periode 1975-1981
zelfs zeer negatief. De bancaire gezinsbesparingen bleven op peil. Op
het moment dat de overige vrije gezinsbesparingen zich herstelden, zakten de bancaire besparingen. Wil
men de ontwikkeling van de totale
vrije gezinsbesparingen kunnen verklaren, dan moet men dus kunnen
verklaren waarom in de jaren zeventig de overige vrije gezinsbesparingen zo negatief waren, en waarom
na 1982 de bancaire besparingen zo
sterk daalden.
Van de zijde van de banken is aangevoerd dat zij worden geconfronteerd
met een verminderde groei van het
bancaire spaargeld door de fiscale behandeling van alternatieve spaarvor-

men die zijn gericht op de oudedagsvoorziening. Het is echter maar de
vraag of dit werkelijk de verklaring
vormt voor het lage niveau van de
bancaire besparingen. Volgens Huys
en Van Ophem is het lage bancaire
spaarniveau terug te voeren op een
daling van de groei van het inkomen .

Verklaring vrije besparingen
Aan de hand van enkele regressievergelijkingen hebben wij geprobeerd de ontwikkeling van de componenten van de vrije besparingen
in procenten van het nationaal inkomen te verklaren. Als verklarende variabelen zijn opgenomen:
– de groei van het ree’le beschikbare
looninkomen (Y) ;
– de vertraagde waarde van het verschil tussen de procentuele stijging van de huizenprijzen en de
stijging van de consumptieprijzen
(Phuis).

Daarnaast zijn bij de bancaire besparingen de overige vrije gezinsbesparingen als variabele opgenomen en

1042?

huizenprijzen doorgaans slechts stijgen bij een toegenomen vraag. Deze
gaat gepaard met een uitbreiding van

de hypotheken . Omdat de ontwikkeling van de toegerekende huur slechts
afhangt van de ontwikkeling van de
huren, en niet direct van de feitelijke
huizenprijzen, zal de toegerekende
huurwaarde gelijk blijven. De stijging
van de uitstaande hypotheken leidt
echter wel tot een stijging van de betaalde hypotheekrente en daarmee tot
een daling van het inkomen uit eigen
huis . Een daling van het inkomen
leidt bij gelijkblijvende consumptie

tot een daling van de besparingen.
Doordat de index voor huizenprijzen eerst beschikbaar is vanaf 1965
is onze schattingsperiode 1965-1989In de jaren tachtig bleken ook incidentele factoren van invloed op de
gezinsbesparingen. Met name de invoering van de rente-informatieplicht in 1987 had een negatieve invloed. Daarorn is voor 1987 een
dummy opgenomen.
De regressie voor de bancaire besparingen leverde het volgende resultaat:
Sba = 1,65 + 0,38 Y – 0,70 S0v

(6,68) (6,04)

(-5,93)

– 0,05Phuis – 1,57 dummyi987
(-2,24)

(-2,3)

vrije besparingen in die jaren sterk

negatief waren. Vanwege de substitutie tussen bancaire en overige vrije
besparingen bleven, ondanks de teruglopende inkomensgroei de bancaire besparingen op peil. Pas nadat
de woningmarkt was ingestort, trad
herstel op van de overige vrije gezinsbesparingen. Doordat op dat moment de inkomensgroei inzakte,
werd een herstel van de totale vrije
besparingen tegengegaan.

Verdringing?
Zijn de vrije besparingen verdrongen door de collectieve besparingen? De zojuist gepresenteerde regressies suggereren dat de daling
van de vrije besparingen prima is te

verklaren door andere variabelen.
Wanneer sprake zou zijn van verdringing van de vrije besparingen dan is
het aannemelijk dat hogere premies
in dat geval leiden tot lagere vrije besparingen. Om na te gaan in hoeverre dit het geval is, zijn de betaalde
premies (% nni) (prem) als additionele verklarende aan de regressies van
de vrije besparingen toegevoegd. Dit
leverde de volgende resultaten op.
Sba = -0,69 + 0,37 Y – 0,65 Sov
(-0,38) (5,97)

(-5,37)

– 0,05 Phuis – 1,36 dumi987 + 0,35prem
(-2,26)

(-1,99)

(1,32)

2

R (adj) = 0,80; DW = 1,81

Sov = 0,15 + 0,46 Y – 0,91 Sba
(0,07) (6,69) (-5,11)
– 0,10 Phuis + 0,14 prem
(-4,63)
(0,41)
R 2 = 0,80;DW= 1,50

R 2 (adj) = 0,79; DW = 1,64
Alle variabelen hebben het juiste te-

ken en zijn significant. Voor de overi-

6. C.JJ. Huys en J.G.M. van Ophem, Gezinsbesparingen bij banken, ESB, 4 juli

ge vrije gezinsbesparingen was het

1990, biz. 617-618.

resultaat:

7. Deze variabele is met een vertraging
van een half jaar opgenomen.
8. De quote van de uitstaande hypotheken op onroerend goed als percentage
van het nationaal inkomen steeg in de periode 1975-1980 van vijftig naar honderd.
9. Bij gezinnen met een eigen woning
wordt een toegerekende huur bepaald,
die afhangt van de huur in vergelijkbare
huurwoningen. Bij het inkomen van de
gezinnen wordt deze toegerekende huur
opgeteld, na vermindering van de betaalde hypotheekrente. Bij de consumptie
wordt de toegerekende huur opgeteld
zonder vermindering van de betaalde hypotheekrente. Dat betekent dat een stijging van de hypotheekrente ceteris paribus leidt tot een daling van de besparingen; door de gestegen rente daalt het inkomen uit de eigen woning, maar de consumptie uit eigen woning blijft gelijk.

S0y = 1,05 + 0,46 Y – 0,87 Sba
(2,49)

(6,99)

(-5,73)

-0,10 Phuis
(-4,73)
2

R (adj) = 0,80; DW = 1,43

Voor de totale vrije gezinsbesparingen luiden de resultaten:

Svrij = 1,31-0,09 Phuis + 0,47 Y
(4,95) (4,77)

(7,95)

2

R (adj) = 0,75; DW = 1,32
De forse stijging van de huizenprijzen in de tweede helft van de jaren
zeventig leidde ertoe dat de overige

Svrij = -0,24 – 0,10Phuis + 0,48Y
(-0,12) (4,75)

(7,89)

+ 0,22prem
(0,76)
2

R = 0,77; DW = 1,48
Van enige negatieve invloed van de
contractuele besparingen op de vrije

besparingen is geen sprake.

Conclusies
In Nederland woedt al enige tijd een
discussie over de vraag in hoeverre
de contractuele besparingen de bancaire besparingen hebben verdrongen. Oppervlakkige inspectie van de
ontwikkeling van de vrije en de contractuele besparingen suggereert dat
inderdaad sprake is van verdringing.

Onze resultaten bevestigen deze visie echter niet. Naar ons oordeel zijn
de vrije besparingen niet verdrongen
door de collectieve besparingen. De
daling van de vrije besparingen valt
veeleer te verklaren uit de gedaalde
groei van de inkomens en de stijging
van de huizenprijzen. Tenzij het

bankwezen met betere argumenten
komt, ligt aanpassing van het fiscale
regime voor individuele contractuele
besparingen vanuit dit oogpunt gezien dan ook niet voor de hand.
B.B. Bakker
J. de Haan
De auteurs zijn werkzaam bij de Rijksuniversiteit Groningen.

Auteurs