Ik volg nu al een tijdje het politieke en wetenschappelijke debat over het verbeteren van de positie van jonge kinderen uit achterstandsgezinnen. Wat me daarin opvalt, is dat de redenering die voor iedereen het prettigst voelt de koers van het onderwijs is. De redenering gaat ongeveer zo: Wanneer we het onderwijs beter inrichten voor deze kinderen (= meer geld), komen ze in aanraking met kinderen uit normale gezinnen aan wie ze zich optrekken, wordt een structuur geboden waarin ze zich net zo kunnen ontwikkelen als alle anderen en dus komt het wel goed. Wanneer het debat gaat over de situatie in het gezin wordt het een stuk minder prettig. Wat je dan vaak ziet, is dat de redenering zich verplaatst naar omgevingsfactoren (discriminatie, slechte huizen of milieuvervuiling) en eigenlijk om de kern van de zaak heen draait. De kern van de zaak is namelijk dat veel van deze kinderen thuis geen veilige omgeving ervaren, soms zelfs een omgeving met zoveel stress dat het de (hersen)ontwikkeling schaadt.
Politici en beleidsmakers hebben het vervolgens en masse over het uitbreiden van onderwijs voor kinderen vanaf twee of drie jaar, betere kinderopvang voor iedereen of een school van 8 tot 18 uur of … maar dat gaat deze kinderen niet verder helpen als de thuissituatie niet verbetert. Hoe kan het nu dat de heldere signalen over het belang van een veilig en zorgzaam thuis niet doorkomen? Volgens mij zijn daar drie redenen voor.
De eerste is dat het wetenschappelijke onderzoek vaak niet goed wordt geïnterpreteerd. Dat kan bewust of onbewust zo zijn. Vaak worden de effecten die via onderwijs worden behaald benadrukt, terwijl de investeringen in het gezin op de achtergrond verdwijnen. De interpretatie van het Perry Preschool Program in de Verenigde Staten is wellicht het beste voorbeeld. Naast intensieve scholing werd er fors ingegrepen in het gezin. Wie bepaalt of het kind ’s ochtends op tijd op school komt, een gevulde broodtrommel en wat fruit bij zich heeft en z’n huiswerk heeft gemaakt? Juist, de ouders.
De tweede reden is dat we het als onprettig ervaren om over de gezinssituatie van deze kinderen te spreken. Vaak gaat het over gezinnen die het minder breed hebben dan het gemiddelde Nederlandse gezin. Het wordt als oneerlijk ervaren om het over deze mensen te hebben laat staan te oordelen. Dit wordt nog erger als het gaat om bijvoorbeeld Marokkaanse gezinnen, omdat het als discriminerend wordt ervaren. Paul Shonkoff legt de vinger wel op de zere plek door zijn bijdrage aan Science de titel Protecting Brains, Not Simply Stimulating Minds mee te geven. Conclusie: Naast goede scholing moeten we ons in de eerste plaats richten op het voorkomen, reduceren of tenietdoen van omstandigheden in het gezin die de hersenontwikkeling schaden.
Ten slotte is er het politieke debat waar men op rechts vaak constateert “eigen schuld, dikke bult” en op links de maakbaarheidgedachte via het onderwijs hoogtij viert. Beide zijn incorrect. Ouders zijn van belang om vroege investeringen te stimuleren en te continueren. De geborgenheid van het gezin en het voorbeeld van de ouders vormen de voorkeuren van de kinderen. Deze voorkeuren leiden tot keuzes en uiteindelijk tot gedrag. En natuurlijk staan ouders er niet alleen voor. Ook de leerkracht, de buren en andere mensen uit de directe omgeving van het kind beïnvloeden de ontwikkeling. Hiervoor zijn tijd en middelen nodig om kinderen keuzes te leren maken.
Beleid kan zich het beste richten op het stimuleren van de vroege ontwikkeling, daar waar ouders tekortschieten. Dit is feitelijk wat er in de meeste succesvolle vroege interventies is gebeurd. Beperkingen van jonge kinderen wegnemen — of ze nu het gevolg zijn van toeval of onvoldoende investeringen — blijkt effectief en efficiënt. Vroege investeringen voorkomen voor een groot deel latere problemen als schooluitval, beroep op sociale zekerheid en gezondheidsproblemen die voor de samenleving erg duur zijn. Misschien een ongemakkelijke boodschap om dan in eerste instantie naar ouders te wijzen, maar vanuit onderzoeksoogpunt wel een heldere.
Auteur
Categorieën