Ga direct naar de content

De onderneming als handelswaar

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 14 1988

De onderneming als handelswaar
Sinds het begin van de jaren tachtig is wereldwijd het
aantal fusies en overnames sterk toegenomen. Tal van
ondernemingen, waaronder vele grote internationals,
zijn bezig met een proces van herstructurering dat hen
in staat moet stellen de technologiewedloop bij te houden en de internationale concurrentie aan te kunnen. In
tegenstelling tot de vorige fusiegolf in de jaren zestig is
thans veel minder sprake van diversificatie in de richting
van nieuwe, bedrijfsvreemde activiteiten. Veeleer proberen ondernemingen hun positie te versterken in sectoren die zij tot hun ‘core business’ rekenen. Via horizontale acquisities proberen zij hun produktassortiment
te completeren, hun marktaandeel te vergroten en op
die manier schaalvoordelen te behalen. Tegelijkertijd
echterworden,ommiddelenvoordeze herstructurering
vrij te maken, onderdelen van het concern die niet tot
de kernactiviteiten behoren, afgestoten.
Niet alleende grote internationals zijn in een herstructureringsproces verwikkeld dat gepaard gaat met veelal spectaculaire fusies en overnames. Ook kleinere ondernemingen zien zich geplaatst voor belangrijke veranderingen op hun markten waarop zij proberen in te
spelen door middel van herstructurering en schaalvergroting. Zo lokt het naderbij komen van een gemeenschappelijke markt in de Europese Gemeenschap een
golf van fusies en overnames uit van ondernemingen
die hun uitgangspositie wensen te versterken om de
verwachte verscherping van de concurrentie in de jaren
negentig aan te gaan.
Het is nog allerminst zeker wat de uitkomst van de
huidige concentratiebeweging in allerlei uiteenlopende
sectoren zal zijn. De vele studies die zijn verricht naar
fusies en overnames in het verleden laten in het algemeen geen grootse resultaten zien. Een flink aantal samenvoegingen blijkt achteraf op een mislukking uit te lopen. Globaal gesproken kan de slaagkans op ongeveer
50% worden gesteld; de rest is een mislukking of levert
per saldo eigenlijk nauwelijks voor- of nadeel op. Daarbij geldt wel dat horizontale fusies er duidelijk beter afkomen dan diversificaties. Hoe meer de produkten en
markten van de betrokken ondernemingen overeenstemmen, hoe beter het resultaat. Die les is nu in elk
managementhandboek te vinden. Maar toen het diversificatiestreven hoogtij vierde stonden dezelfde handboeken vol van de ‘synergie’ die daarmee te behalen
was vanwege de spreiding van de risico’s en de kruisbestuiving die zou optreden als men activiteiten in verschillende sectoren verrichtte. Wie weet hoe toekomstige generaties managers zullen oordelen over de
schaalvergroting en de jacht op het marktaandeel die
nu het strategisch denken van veel ondernemingen
overheersen.
De vraag wat de beste strategie is om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen, valt niet in algemene termen te beantwoorden. Zoals H.W. de Jong in dit nummer van ESB beschrijft, gaat het om ‘entrepreneurial
moves’ en is in onze westerse economie de markt de
arbiter-op-termijn van deze zaken. Of het nu gaat om de
introductie van nieuwe produkten en produktieprocessen of om de oprichting, opsplitsing of samenvoeging
van ondernemingen, de markt zal uitwijzen of daarmee
iets van waarde aan het bestaande werd toegevoegd.
Wie van mening is dat de markt die rol als arbiter niet

ESB 14-9-1988

slecht vervult, zal daarom geneigd zijn zo weinig mogelijk beperkingen aan de marktwerking op te leggen. Beschermingsconstructies die de markt voor ondernemingen beperken of buiten werking stellen, zijn vanuit dat
gezichtspunt uit den boze.
Op dit algemene beginsel van de onbelemmerde
marktwerking zijn maar twee uitzonderingen. Ten eerste moet worden voorkomen dat een of meer mededingers een zodanige machtspositie opbouwen dat de
markt zelf buiten werking wordt gesteld. Ten tweede is
het noodzakelijk dat bepaalde spelregels in acht worden genomen om tot een ‘fair and orderly market’ te komen. Ook al is het mededingingsproces vaak een bikkelharde strijd, er is een verschil tussen de wetten van
de jungle en die van de markt. Die uitzonderingen kunnen aanvullende criteria opleveren waaraan beschermingsconstructies kunnen worden getoetst.
Over hettegengaan van marktdominantie kunnen we
kortzijn: laatdat maar aan het mededingingsbeleid over
in plaats van aan marktpartijen zelf die juist naar marktmacht streven. In het artikel van Braakman in deze ESB
wordt beschreven hoe het Europese kartelrecht functioneert als middel om al te grote marktdominantie door
een onderneming te voorkomen. Dat dit recht vervolgens ook in de strijd wordt geworpen om bescherming
te bieden tegen ongewenste overnames behoeft geen
betoog, maar het is aan de wetgever en de rechter om
de bokken van de schapen te scheiden. Moeilijker is het
probleem hoe de voorwaarden te scheppen voor een
‘fair and orderly market’ voor ondernemingen. Zijn de in
ons land geldende beschermingsconstructies het
meest efficiente middel om een ordelijke markt voor ondernemingen tot stand te brengen? Of zijn ze zo beperkend dat de werking van de markt op dit gebied geheel
wordt uitgeschakeld? In dat geval wordt het tijd op zoek
te gaan naar middelen met minder zware bijwerkingen.
Zie daarvoor bij voorbeeld het artikel van Crol over de
praktijk in het Verenigd Koninkrijk.
Voor de aanhangers van de marktvisie – en die hebben de wind mee vandaag de dag – lijkt er dus weinig
reden tottwijfel: weg metde beschermingsconstructies!
En het moet gezegd: zij hebben een aantal goede argumenten. Waarom dan toch zoveel discussie? Misschien
omdat de marktadepten toch een fundamenteel probleem over het hoofd zien. Kan de onderneming wel
worden beschouwd als een vrij verhandelbaar goed? Is
er geen wezenlijk onderscheid tussen een op de beurs
genoteerde onderneming waarvan de aandelen vrij verhandelbaar zijn en een tros bananen die je op de markt
koopt? Met de geweldige vlucht van de financiele markten in de afgelopen vijftien jaar zijn steeds meer activa
onder het regiem van die markten gebracht en speculatie-objecten geworden: na aandelen en obligaties,
vreemde valuta, grondstoffen en mooie plekjes in de
stad. Het lijkt maar een kleine stap om ook ondernemingen aan de financiele zegekar te binden. Maar er is een
historie waarin zich een visie op de onderneming heeft
ontwikkeld als samenwerkingsverband van velen in
plaats van als beleggingsobject van enkelen.

L. van der Geest

833

Auteur