Ga direct naar de content

De Marshall-hulp opnieuw beschouwd

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 28 1997

De Marshall-hulp opnieuw beschouwd
Aute ur(s ):
Fase, M.M.G. (auteur)
Onderdirecteur van de Nederlandsche Bank en hoogleraar monetaire economie en financiële instellingen aan de Universiteit van Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4108, pagina 424, 28 mei 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, economische, geschiedenis

Vijftig jaar geleden formuleerde George Marshall een plan om de Europese economie weer op gang te helpen. Was het plan vooral van politieke en psychologische betekenis, of waren er ook belangrijke economische effecten?
Op 5 juni 1947 ontvouwde George C. Marshall, minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, in een toespraak op de universiteit van Harvard een plan om het economische herstel in Europa nieuw leven in te blazen 1.
Dit werd de grondslag van het Europees Herstelprogramma of Marshall-plan, dat in een periode van zes jaar voor ruim $15 mrd aan hulp zou verstrekken (ofwel 1¼% van het bbp van de VS, in huidige koopkracht is dat bijna $100 mrd). Het grootste deel van het hulpbedrag van ruim $15 mrd werd verstrekt in de vorm van schenkingen. De binnenlandse politieke steun verkreeg Truman op grond van de gunstige bestedings- en daardoor
werkgelegenheidseffecten in de VS, maar ook omdat het paste in zijn buitenlands beleid. Marshall legde hiermee de grondslag voor de Europese economische en politieke samenwerking, al riep het plan ook tegenkrachten op die resulteerden in de aaneensluiting van de landen uit de Sovjet-Russische invloedssfeer en de oprichting van de Kominform.
De geschiedenis van het Marshall-plan is reeds vele malen op voortreffelijke wijze verteld. Daaruit komt naar voren dat bij het Marshall-plan, naast politieke en economische overwegingen, ook verbeeldingskracht en politieke visie een grote rol hebben gespeeld. Het volgende richt zich echter op twee aspecten in het bijzonder. In de eerste plaats vertelt het iets van de feitelijke politiek-economische achtergrond van het hulpprogramma. In de
tweede plaats geeft dit artikel een voorzichtige kwantitatieve analyse van de aard en gevolgen van dit plan voor Nederland. De conclusie is overigens dat de betekenis van het Marshall-plan zich niet alleen kwantitatief laat duiden.
De achtergrond van het steunprogramma
Ontwrichting
In 1947 werd een dreigende stagnatie van de economie zichtbaar. Tegen deze achtergrond noemde Marshall in de hiervoor reeds vermelde rede de overwegingen voor zijn plan. Deze zijn economisch herstel en bevordering van economische en politieke samenwerking in Europa.
In zijn rede signaleert Marshall dat ”The modern system of the division of labor upon which the exchange of products is based is in danger of breaking down”. Volgens Marshall is Europa uit zichzelf niet bij machte te voorzien in de meest essentiële invoerbehoefte om het productieapparaat op te bouwen. Dit houdt het gevaar in van economische, sociale en politieke ontwrichting die, aldus nog steeds Marshall, de wereldvrede zou
bedreigen. De VS moet dan ook te hulp komen ”to assist in the return to normal health in the world, without which there can be no political stability and no assured peace”. Overigens voegt Marshall hieraan onmiddellijk toe dat dit beleid niet gericht is tegen enig land, maar wel tegen honger, machteloosheid en chaos. Ook de Sovjet-Unie kreeg bijvoorbeeld het aanbod mee te delen in de hulp. Dit mag opmerkelijk heten, want de politieke
achtergrond waartegen Marshall zijn ideeën uiteenzet is de Truman-doctrine.
Deze beoogde de uitbreiding van de invloedssfeer van de Sovjet-Unie te voorkomen. De voorwaarden voor deelname aan het Marshall-plan waren echter zo scherp dat het volgens velen nooit werkelijk de bedoeling is geweest dat dit land daadwerkelijk zou participeren. De Soviet-Unie wees inderdaad elke hulp af. Ze formuleerde als politiek antwoord een alternatief hulpprogramma, waarvoor het Kominform werd gesticht. Ook verbood de
Sovjet-Unie sommige landen uit haar invloedssfeer, zoals Tsjecho-Slowakije en Polen, deel te nemen aan het Marshall-plan.
Nieuwe wereldorde
Voor de VS betekende het Marshall-plan een strategiewijziging. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog verleende dat land door omvangrijke kredietverlening aan Europa reeds aanzienlijke economische steun. Aanvankelijk bestond de hoop dat daarna Groot-Brittannië spoedig weer een leidende rol in Europa zou kunnen spelen. Toen echter in de loop van 1947 grote betalingsbalansonevenwichtigheden en dollartekorten ontstonden
(waarover zodadelijk meer), veranderde deze economisch-politieke strategie. Tijdelijke financiële steun in de vorm van leningen bleek niet langer toereikend, daarom werd ook gekozen voor duurzame institutionele betrokkenheid bij Europa. Leniging van het dollartekort en de financiering van het herstel van infrastructuur en kapitaalgoederenvoorraad waren voorname doelstellingen van duurzame aard. Maar ook de wens van de VS om naar
eigen voorbeeld te komen tot een economisch, politiek en militair verenigd Europa was een belangrijke overweging.
Eigenlijk ontstond in de VS een zoektocht naar een nieuwe economische wereldorde. Dit was mede de inspiratiebron voor het Marshall-plan. Met de aanvaarding door Amerika van zijn rol van wereldleider kwam een einde aan het zelfgekozen politieke isolement 2. Daarbij was voor het eerst in de Amerikaanse geschiedenis sprake van samenwerking en het delen van macht, zoals ook bepleit door de aanhangers van de New Deal-politiek in de
jaren dertig.
Deze in de diplomatieke historie niet ongebruikelijke zienswijze kenmerkt de in 1966 verschenen Nederlandse studie over de Marshall-hulp door E.H. van der Beugel 1. Hij beziet de Marshall-hulp in het licht van het ontstaan van de Atlantische samenwerking. Volgens Van der Beugel was het duidelijk dat Europese samenwerking het voornaamste doel was van de Amerikaanse buitenlandse politiek en het Marshall-plan. Bij veel Amerikanen
leefde de overtuiging dat de zegeningen van de Amerikaanse federale eenheidsstaat ook voor Europa binnen bereik lagen. Overigens zou het Marshall-plan geen Verenigde Staten van Europa creëren, zoals sommigen hadden gehoopt.
Hirschfeld, indertijd de regeringscommissaris voor het Europese Herstel Programma, wijst erop dat het Marshall-plan ook voorzag in een tegen- prestatie door Europa. Een belangrijke tegenprestatie was de beëindiging van het bilateralisme in het handels- en betalingsverkeer. Hieruit zou in 1948 onder andere de OEES (later omgedoopt tot OESO) ontstaan. Geheel los van dit en andere initiatieven tot Europese samenwerking concludeert
Hirschfeld in 1956 dat: ” … ook thans nog (moet) worden geconstateerd dat het Marshall-plan de grondslag heeft gelegd voor het merkwaardige herstel dat West-Europa sinds 1948 te zien heeft gegeven” 3. Dit oordeel van toen sluit geheel aan bij dat van de moderne politieke en diplomatieke geschiedschrijvers.
Valutacrisis
In 1947 brak een valutacrisis uit die, naar het oordeel van moderne economisch-historici als Milward en Newton, mede zou hebben geleid tot herformulering van het Amerikaanse beleid en de opvattingen over de rol die Groot-Brittanie op zich zou moeten nemen bij de totstandkoming van nieuwe samenwerkingsverbanden in Europa 4. Een Engels-Amerikaanse overeenkomst uit 1945 bepaalde dat Engeland vóór 15 juli 1947 de convertibiliteit
van het pond sterling zou moeten herstellen, tegen de vaste koers die in Bretton Woods was afgesproken. Dit zou verruiming betekenen van de gebruiksmogelijkheid van het pond, die verlichting bracht in landen met ruime pond sterling tegoeden, en was was vooral bedoeld om meer internationale handel te creëren. De convertibiliteit werd op 26 februari 1947 hersteld, maar zou van korte duur blijken te zijn. In de loop van het voorjaar en de
zomer van 1947 werd de druk op de sterling-dollarkoers voor Engeland onhoudbaar. Afgezien van de slechte oogsten in dat jaar was de crisis vooral het gevolg van de groeiende internationale handels- en betalingsproblemen. Hierdoor schortte de Britse regering op 20 augustus 1947 de convertibiliteit op.
Voor Nederland bracht dit bovenop de andere economische moeilijkheden een verzwaring van de dollarlast mee, omdat door de opschorting van deze convertibiliteit het pond niet langer een vrij aanwendbare valuta was. Hierdoor kromp de speelruimte van o.a. de Nederlandse deviezenvoorraad in. Deze extra last bedreigde het net op gang gekomen herstel, waardoor de Marshall-hulp in elk geval voor Nederland, dat bijna zonder dollars zat,
bijzondere betekenis kreeg. Desondanks wordt, anders dan in de Angelsaksische literatuur, in Nederlandse beschouwingen geen melding gemaakt van de sterling-crisis als belangrijk moment in de lancering van het Marshall-plan 5. Op zichzelf is dit niet verwonderlijk, want Nederland was in de dagen van de Marshall-hulp niet rijk aan deviezen en over armoede (ook aan deviezen) werd niet gesproken. Illustratief is dat het Jaarverslag van De
Nederlandsche Bank over 1947 met geen woord rept over een sterling-crisis.
Economische betekenis
Het plaatsen van de Marshall-hulp in een brede politieke context is kenmerkend voor studies van historici. Economen echter benadrukken de economische impulsen die van de Amerikaanse hulpverlening uitgingen en illustreren dit vaak met specifieke landenstudies. Een mooi voorbeeld hiervan is de studie door Eichengreen en Uzan uit 1992 die zij mede verrichtten om mogelijk economische steun aan de voormalige communistische landen
te motiveren 6. Op basis van een econometrische landen-analyse laten zij zien dat landen die forse bedragen aan Marshall-hulp ontvingen een beduidend sneller economisch herstel toonden dan de andere landen.
Herstel van vertrouwen
Opmerkelijk genoeg liep dit herstel echter niet via de voor de hand liggende kanalen als het stimuleren van investeringen, de vergroting van de importen en de financiering van het herstel van de infrastructuur, maar vooral langs kwalitatieve weg. Eichengreen en Uzan betogen dat het naoorlogse Europa kampte met een verlammende stagnatie die sommige historici in 1992 aanmerkten als een ‘marketing crisis’. Kenmerk daarvan was politieke
instabiliteit, schaarste aan consumptiegoederen en angst voor monetaire chaos die de productie en afzet elk elan ontnamen. De doorbreking van deze impasse was naar hun oordeel het meest ingrijpende gevolg van het Marshall-plan. Hierdoor trad herstel in van vertrouwen en monetaire stabiliteit en werd liberalisering van productie en prijzen mogelijk. Het Marshall-plan veranderde volgens deze zienswijze vooral de geestesgesteldheid in
de oude markteconomieën en daarmee het te voeren economische beleid. Kortom, het bracht op beleidsniveau een mentaliteitsverandering teweeg die uitpakte als een cultuurschok en de bij hedendaagse economen zo geliefde vraag- en aanbodschok in de schaduw stelde.
Voor Marshall-hulp in cijfers zie tabel 1.

Tabel 1. Hulpverlening door de VS, 3 april 1948 – 31 december 1954, in miljoenen dollars
De Marshall-hulp in cijfers
De totale hulpverlening volgens het Marshallplan beliep tot eind 1954, zoals blijkt uit onderstaande tabel, ruim $15 mrd, waarvan de schenkingen met $13,5 mrd het grootste deel vormden. Nederland was een van de 19 begunstigde landen en ontving in totaal ruim $1,1 mrd (f.3,5 mrd, dat wil zeggen ongeveer .20 mrd in huidige koopkracht) of 2% van het bbp over de periode 19481954. Dit bedrag was ruim 7% van de totale hulp. Per inwoner bedroeg de Marshallhulp voor Nederland ongeveer $110, waarmee Nederland per hoofd ongeveer tien keer zo veel ontving als België ( dat overigens veel minder zwaar getroffen was door de oorlog dan ons land) en, gemeten naar gemiddelde schenking, in de buurt kwam van andere kleine landen als Oostenrijk, Griekenland, Noorwegen en IJsland.
Land

dir hulp a

indir
hulpe

schenkb

VK
Fr
It
Dld
Nl
Indo
BeLux
Oos
Gri
Den
Noo
Ier
Tur
Zwe
Por
Tri
Zdsl
IJsl
Spa

schenkc

3.221,4
2.894,4
1.465,1
1.455,7
820,6
84,2
509,5
732,2
807,4
245,1
225,3
18,0
286,7
86,4
13,8
31,8
232,0
29,3
70,2

121,0
58,8
37,2
4,5
11,7
4,2
1,0
10,5
8,5
29,0

EBU
EGKS

13.220,1g
361,6

Tot

13.581,7

286,4
286,4

leningen

384,9
225,6
95,6
16,9
149,5
17,2
68,1
33,3
39,2
128,2
84,0
20,4
36,4
5,3
62,5
1.366,7
1.366,7

surplus
goederend

tot
hulp

tot hulp
per
inwonerf

totaal

72,2
15,9
18,5
15,0
4,0
10,0
2,3
35,0
14,8

3.779,5
3.194,7
1.616,4
1.487,6
978,6
101,4
589, 3
723,2
821,6
279,4
277,39
146,2
379,2
106,8
49,8
31,8
296,0
34,6
147,5
15.060,9
361,6

187,7
187,7

+
+

+ 125,0
– 125,0

15.422,5

469,7
298,0
86,5
98,3
156,0
+ 30,8
– 476,1
+ 232,3
+ 321,2
+ 25,6
+ 183,7
+ 79,2
– 86,5
+ 9,9
+ 4,9
+ 0,5

3.329,8
3.492,7
1.529,9
1.389,3
1.134,6
132,2
113,2
955,5
1.142,8
305,0
461,0
146,2
458,4
920,3
59,7
36,7
296,0
35,1
147,5
15.185,9
236,6
100,0

65,4
80,5
32,5
27,5
110,2
1,8
12,6
138,9
148,9
70,8
139,3
49,6
21,3
2,9
7,0
123,6
17,8
238,8
5,3
38,7

15.522,5

Bron: Jaarverslag De Nederlandsche Bank over 1954.
a. In deze cijfers is de hulp begrepen die enige deelnemende landen voor speciale projecten ter ontwikkeling van hun overzeese gebieden ontvingen.
b. De in deze kolom vermelde cijfers omvatten zowel de zuiver economische hulp uit hoofde van de Economic Cooperation Act of 1948, als de defense support op grond van de Mutual Security Acts van 1951 en 1952, terwijl hierin tevens de ‘voorwaardelijke’ schenkingen zijn begrepen, dat wil zeggen hulp die het deelnemende land in de vorm van trekkingsrechten of initial balances in de EBU moest doorgeven.
c. In deze kolom is de economische hulp vermeld die de landen op grond van de Mutual Defense Assistance Act of 1949 hebben ontvangen.
d. In deze kolom zijn vermeld de toewijzingen voor overtollige landbouwproducten op grond van de Mutual Security Act of 1953. De landbouwproducten worden door de ontvangen landen gekocht tegen betaling in eigen valuta.
e. Per saldo ontvangen (+) of doorgegeven (-) in de vorm van trekkingsrechten en initial balances in de EBU.
f. Berekend naar het aantal inwoners per ultimo 1951, in dollars.
g. Exclusief $ 18 miljoen wegens voedselzendingen aan Oost-Duitsland.

De betekenis voor Nederland
In 1948 schoot de voorraad buitenlandse betaalmiddelen, dat wil zeggen de dollarvoorraad, tekort om ons economisch leven te reactiveren. De Marshall-hulp verschafte deze dollars om levering aan de Marshall-hulp landen te betalen. In Nederland, evenals elders, moest echter voor de ingevoerde goederen worden betaald, in guldens aan de Nederlandsche Bank. Deze tegenwaarde in nationale munt werd tegelijkertijd geblokkeerd op een
speciale rekening, waarover alleen met toestemming van de Amerikanen kon worden beschikt. Deze guldens werden onttrokken aan de geldomloop. Hiervoor werd de zogenaamde tegenwaarde rekening gecreëerd, die voor bijna 25% werd aangewend voor schuldvermindering door de overheid. Anders gezegd, de Marshall-hulp was in de praktijk monetair verkrappend en dat had een onmiddellijk effect 7. De overdracht van middelen via de
dollars werkte echter gedurende vele jaren door en droeg een duurzaam karakter. De begeleidende monetaire maatregelen droegen voorts bij tot een herstel van vertrouwen in de economische en politieke stabiliteit.
Naast de tijdelijke verlichting van de valuta- problematiek, die Nederland als gevolg van de sterling-crisis trof, is er de vraag in hoeverre er sprake is geweest van een blijvende betekenis van het hulpprogramma. De literatuur voor Nederland neigt een blijvend effect te bevestigen, op overwegend kwalitatieve gronden. In zijn studie uit 1987 over de betekenis van de Marshall-hulp voor Nederland betoogt Van der Eng dat het gangbare beeld
over de kwantitatief gunstige economische effecten van het hulpprogramma enigszins overtrokken is 8. Hij becijfert dat zonder Marshall-hulp het economisch herstel in Nederland een vertraging zou hebben opgelopen van gemiddeld drie jaar. Deze kritische houding neemt niet weg dat ook deze auteur grote waarde toekent aan het politieke momentum dat het Marshall-plan bewerkstelligde.
Afgezien van de globale becijfering door Tinbergen in 1954 en door Van der Eng in 1987 is over het kwantitatieve effect van de Marshall-hulp op de Nederlandse economie weinig of niets gepubliceerd 9. In het licht van de Nederlandse economische traditie is dit enigszins verrassend. Anderzijds brengt dit wellicht het duidelijkst tot uitdrukking dat het primaire belang van de Marshall-hulp niet bij de direct kwantitatieve effecten moet worden
gezocht. Toch is het van belang om beter inzicht te krijgen in de kwantitatieve betekenis van de Marshall-hulp. Daarom worden hieronder, als aanvulling op de bestaande literatuur, enkele modelmatige exercities gepresenteerd. Hierbij is gebruik gemaakt van moderne analyse- methoden, passend in de cliometrische traditie.
Een cliometrische benadering
Op twee manieren is een nadere poging tot kwantificering gedaan:
» op basis van een globaal-empirisch model van de Nederlandse economie 10;
» met behulp van het omstreeks 1960 voor die jaren ontwikkelde macro-econometrische model van het Centraal Planbureau 11.
De reden voor deze werkwijze is dat dit CPB-model historisch het meest aansluit bij de toenmalige situatie, terwijl het gebezigde globale empirische model een soort a-historische controlemogelijkheid biedt. In beide benaderingen is overigens geen overdreven precisie nagestreefd.
Binnen de opzet van elk van de modellen is gekozen voor een inkleding waarbij de Marshall-hulp wordt opgevat als een autonome aanbod- of vraag-impuls gedurende de jaren 1948-1952. Deze impuls is verdeeld over deze jaren en telkens onderscheiden naar een invoer-, een consumptie- en een investeringscomponent (zie tabel 2). De verdeling in tabel 2 is schetsmatig en indertijd eveneens gevolgd door één van de auteurs van een
publicatie van het Ministerie van Economische Zaken over de bestemming van de dollarhulp 12. Volledigheidshalve zij aangetekend dat in deze toerekening bij een open economie als de Nederlandse de kwantitatieve gevolgen van de Marshall-hulp in de andere Europese landen eveneens van belang zijn. Niettemin veronderstellen wij in onze berekening dat de tijdelijke Marshall-hulp als autonome bestedingsimpuls voor Nederland gepaard
is gegaan met een grotere wereldhandel waarvan de Nederlandse economie door haar zeer open karakter heeft geprofiteerd.

Tabel 2. De Marshall-hulp ontleed in vraag- en aanbodimpulsen
1948

1949

1950

1951

Marshall-hulp (f. mln)
500
700
1100
500
wv tbv consumptie
314
340
623
233
wv tbv investeringen
186
360
477
267
122
Marshall-hulp als autonome impuls (%)
consumptie
3,0
2,9
4,9
1,7
investering
5,5
11,3
10,8
5,8
3,8
invoer
4,9
6,6
8,5
3,6
1,8

1952
200
78

0,6

Toelichting: de impuls is uitgedrukt als percentage van de trendmatige ontwikkeling bij afwezigheid van hulpprogramma.

De berekeningen met het globale empirische model leren dat de desbetreffende bestedingsimpulsen een gunstig en duurzaam niveau-effect op productie en werkgelegenheid hebben gehad van 2% à 4%. Dit effect lijkt niet groot in het licht van de feitelijke gemiddelde groei in de eerste naoorlogse decennia, maar komt redelijk overeen met een soortgelijke berekening voor Europa als geheel. Belangrijker voor de betrouwbaarheid van dit
resultaat is wellicht dat de raming volgens het econometrische model van het CPB, dat rekening houdt met de vergroting van de productiecapaciteit als gevolg van de bestedingsimpuls, met een blijvende toename van hooguit ruim 3% steun geeft aan de globale empirische modelbecijferingen.
Hier komt nog bij dat de volgens deze modellen berekende effecten alleen betrekking hebben op de onmiddellijke bestedings- en capaciteitseffecten van de Marshall-hulp. De veel grotere reikwijdte van deze hulp in de niet-materiële sfeer wordt in deze model-benadering noodzakelijkerwijs genegeerd. Deze immateriële betekenis heeft betrekking op de bijdrage van dit Amerikaanse hulpprogramma aan de financiële stabiliteit van West-Europa
en ons land, de liberalisering van productie en internationale handel, het herstel van het vertrouwen in de vooralsnog gemengde markteconomie en aan de totstandkoming van een gunstig sociaal-economisch klimaat als voorwaarde voor economische groei. Beschouwen we de materiële en immateriële gevolgen tezamen, dan mag worden geconcludeerd dat de hier beproefde kwantificering een soort minimumraming van de economische
gevolgen van het hulpprogramma weergeeft. De resultaten van onze modelberekeningen suggereren in elk geval dat ook kwantitatief de Marshall-hulp van groot belang is geweest voor de naoorlogse ontplooiing van de Nederlandse volkshuishouding. De Marshall-hulp kan daarom niet worden afgedaan als een publicitaire stunt, maar evenmin, zoals door o.a. Dornbusch, worden aangeprezen als het wondermiddel om de huidige
moeilijkheden in Oost-Europa de baas te worden 13.
Besluit
Het Marshall-plan is, zo is in het voorgaande betoogd, van groot belang geweest voor het economisch herstel na de Tweede Wereldoorlog. Dit niet zo zeer wegens de niet onbelangrijke kwantitatieve effecten maar vooral vanwege de verandering die het teweegbracht in het toekomstperspectief. Het is, om Pen’s beeld uit zijn column in Het Parool te gebruiken vergelijkbaar met een bloedtransfusie voor een ernstig gekwetste patiënt 14.
Evenals bij een bloedtransfusie veronderstelde het Marshall-plan de overtuiging in de levensvatbaarheid van de op zijn minst latent aanwezige marktkrachten. Het Marshall-plan bood een voorwaardelijke hulp, waarbij de Europeanen zelf initiatieven tot vrijmaking van handels- en betalingsverkeer moesten nemen teneinde voor de toegezegde hulp in aanmerking te komen. Organisaties als de OEES en zeker de Europese Betalings Unie waren
rechtstreeks uitvloeisel van het Europese Herstelprogramma en bewerkstelligden fundamentele veranderingen in de economische structuur. Hierdoor verdwenen langzamerhand de onoverkomelijk lijkende betalingsbalansproblemen en konden de kwantitiatieve economische effecten – die zo centraal staan in de berekeningen – zich ook manifesteren.
Het Marshall-plan getuigde ook van politieke visie en onderscheidde zich mede daardoor van de treurige economisch-politieke aanpak na afloop van de Eerste Wereldoorlog. Deze bracht vooral politieke verdeeldheid in Europa. Marshall legde echter de basis voor de Europese economische en politieke samenwerking en daarmee voor economische welvaart in Europa en Nederland.
Het Marshall-plan was echter bovenal een visionair programma om de markteconomie van West- Europa voor versukkeling te behoeden, zonder daarmee het naar mijn oordeel enigszins a-historische rampenscenario van Pen te aanvaarden als bewijsvoering. Met Pen meen ik echter dat de talrijke impulsen die het Amerikaanse hulpprogramma aan Europa gaf het Marshall-plan tot een economisch succes maakten. Dat het ook gunstig uitpakte
voor het aanzien van de VS in Europa en daardoor voor het politieke klimaat, was een voor de Amerikanen plezierig neveneffect

1 Zie de toespraak van G.C. Marshall, in zijn geheel opgenomen in E.H. van den Beugel, From Marshall aid to Atlantic partnership, Elsevier, Amsterdam, 1966, blz. 49-52.
2 M.J. Hogan, The Marshall plan 1947-1952, Cambridge University Press, Cambridge, 1989.
3 H.M. Hirschfeld, Tien jaar Europese economische integratie, in: 10 jaar economisch leven in Nederland: Herstelbank 1945-1955, Martinus Nijhoff, ‘s-Gravenhage, 1956, blz. 225.
4 A.S. Milward, The reconstruction of Western Europe 1945-1951, Londen, 1984; C.C.S. Newton, The Sterling crisis of 1947 and the British response to the Marshall plan, Economic History Review, 1984, blz. 391-408.
5 Een uitzondering is H. van der Wee, De gebroken welvaartscirkel: de wereldeconomie 1945-1980, Martinus Nijhoff, Leiden, 1983 (2e druk), blz. 331-333.
6 B. Eichengreen en M. Uzan, The Marshall plan: economic effects and implications for Eastern Europe and the former USSR, Economic Policy, 1992, blz. 13-75.
7 Zie W.F.V. Vanthoor, The Netherlands postwar monetary reform 1945-1952, DNB Research Memorandum, WO en E 93 nr. 24, december 1993.
8 P. van der Eng, De Marshall-hulp: een perspectief voor Nederland 1942-1953, De Haan, Houten, 1987.

9 Respectievelijk J. Tinbergen, De betekenis van het Marshallplan voor de Nedelandse volkshuishouding, in:

Herwonnen welvaart: de betekenis van het Marshallplan voor Nederland en de Europese samenwerking , Den Haag, 1954, blz. 24 -29, Van der Eng, a.w., blz. 249.

10 Dit model is qua opbouw vergelijkbaar met de modellen voor een kleine open economie met vaste wisselkoersen in D.B.J. Schouten,

Macht en wanorde , Stenfert Kroese, Leiden, 1980.

11 Vgl. CEP 1961, Bijlage I: Toelichting op het vergelijkingenstelsel voor 1961, blz. 115 -130, alsmede P.J. Verdoorn en J.J. Post, Capacity and short -term multipliers, in Colston Papers XVI , 1964, blz. 1-20.
12 A.H. van Ingen Housz, Industrie en Marshallplan, in: Herwonnen welvaart , a.w., blz. 37-44.
13 Vgl. A. van Ammelrooij, Marshall -plan was het pr -succes van de eeuw, de Volkskrant , 17 maart 1997, en M.M.G. Fase, Marshall -plan economisch èn politiek succes, de Volkskrant , 7 april 1997. Zie ook R. Dornbusch, W. Nolling en R. Layard, (red.), Post war economic reconstruction and lessons for the east , Cambridge, Mass., MIT Press, 1993.
14 J. Pen, Nieuw Marshall -plan? Het Parool, 5 april 1997, alsmede Het onderschatte Marshall -wonder, Het Parool, 24 mei 1997. Zie ook W.F. Duisenberg, Commemorating the Marshall plan: what have we learned, toespraak te Washington DC op 15 mei 1997,

Staatscourant , 15 mei 1997, blz. 10.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteurs