Ga direct naar de content

De markt voor natuurrubber

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 13 1990

De markt voor natuurrubber
Natuurrubber is een van de belangrijke industriele grondstoffen in de wereldhandel
tussen arme en rijke landen. Ondanks de opkomst van synthetische rubber na de tweede
wereldoorlog kon natuurrubber het marktaandeel in de laatste tien jaar behouden. Voorts
is natuurrubber de enige grondstof waarvoor momenteel een internationale
goederenovereenkomst met interventie van kracht is. In dit artikel wordt een
beschrijving gegeven van de markt in deze grondstof, wordt de eerste periode van de
overeenkomst geevalueerd en worden de te verwachten ontwikkelingen op deze markt
aangegeven.

DRS. C.P. J. BURGER – DR. H.P. SMIT*
Ontwikkeling in de rubberconsumptie
In de laatste decennia is de consumptie van rubber
(natuurrubber + synthetische rubber) aanzienlijk gestegen.
label 1 geeft hiervan een overzicht. Extreem hoge groei is
bereikt door Brazilie, Japan, Korea, Taiwan en sommige
landen in Oost-Europa.
Ongeveer de helft van alle rubber wordt gebruikt in de
bandensector. Dit aandeel was nog bijna 60% in de jaren
zeventig. Van de rubber die in de bandensector wordt
gebruikt, is het merendeel bestemd voor vrachtautobanden. Weliswaar is het aantal vrachtautobanden dat in de
wereld wordt geproduceerd ongeveer een derde van het
aantal personenautobanden, maar in een vrachtautoband
gaat ongeveer vijf keer zoveel rubber als in een personenautoband. Ten slotte wordt nog een klein deel van de rubber

Tabel 1. Rubberconsumptie, in 1000 ton
1965

Verenigde Staten
Canada
Japan
Australia
West-Duitsland
Frankrijk
Verenigd Koninkrijk
Italie
EG

Totaal W.-Europa
Oost-Eur.+Sovjetunie
China
India
Zuid-Korea
Taiwan
Brazilie
Rest van de wereld
Totaal

2.088
141
377
80
366
277
369
200
1.410
1.585
1.175
170
85
18
10
64
382
6.190

1970 1975 1980 1985
2.517
186
779
94
559
419
473
310

2.095
2.360
1.535
290
118
38
33
122
544

2.630

2.565

2.726

252
870
100
557
434
437
338
2.215
2.515

280
1.312
101
601
530
379
420

268
1.487
82
614
468
327
404
2.312

2.475

2.445
2.800
2.975

350
161
104
61
235
760

495
217
259
150
325
1.066

2.760
3.142
660
303
305
180
333
1.061

8.660 10460 12.545 13.295

Bran: IRSG, World rubber statistics handbook; IRSG, Rubber Statistical
Bulletin.

ESB 20-6-1990

in de bandensector gebruikt voor andere transportmiddelen zoals tractoren, vliegtuigen, motorfietsen en fietsen. In
de niet-bandensector wordt een enorm aantal toepassingen van rubber gevonden, zoals draad, kleding, schoeisel,
strips, transportbanden, slangen, operatiehandschoenen,
condooms en tapijtruggen.
Met uitgebreide modellen1 van de transportsector, de
bandensector en de rubbersector opgesplitst naar landen
of regie’s en met een voorspelde middelmatige groei van
het inkomen per land, komen we tot de voorspelling dat in
het jaar 2000 de rubberconsumptie in de wereld rond de
19 miljoen ton zal liggen2.
Hieraan ten grondslag ligt een stijging van het aantal
personenauto’s in gebruik van 370 miljoen in 1985 naar
530 miljoen in 2000. Het aantal vrachtauto’s zal toenemen
van 112 naar 165 miljoen. Het bijbehorende bandenverbruik stijgt van 495 miljoen naar 615 miljoen stuks voor
personenauto’s en van 190 naar 240 miljoen stuks voor
vrachtauto’s3. Tabel 2 laat zien hoe de geografische verdeling van de rubberconsumptie in 1960 was en wat de
verwachting voor 2000 is.

Het marktaandeel van natuurrubber___
Tot 1940 was natuurrubber de enige bron van rubber (zie
label 3). Produktie van synthetische rubber kwam pasgoed
op gang toen de aanvoerlijnen voor natuurrubber in de
* De auteurs zijn verbonden aan het Economisch en Sociaal
Instituut van de Vrije Universiteit, Amsterdam.
1. Zie H.P. Smit, Forecasts for the world rubber economy to the
year2000, Macmillan, Londen, 1984.
2. Voor meer details zij verwezen naar K. Burger en H.P. Smit,
Long-term and short-term analysis of the natural rubber market,
WeltwirtschaftlichesArchiv, jg. 125, nr. 4,1989, biz. 718-747. Een
eerdere versie verscheen als H.Smit en K. Burger, Short-term and
long-term outlook for the rubber market in the presence of a
bufferstock, Tijdschrift voor Sociaalwetenschappelijk Onderzoek
van de Landbouw, jg. 3, nr. 3, 1988, biz. 220-241.
3. Voor regionale opsplitsing van deze cijfers, zie J.D. Carr, P.
Jumpasut en H.P. Smit, The world rubber economy, changes and
challenges, International Rubber Study Group, Londen, 1989.
563

Tabel 2. Regionale verdeling van de totale en de natuurrubberconsumptie, in procenten
Natuurrubber

Rubber
1960

Ontwikkelingslanden
Noord-Amerika
Japan
Australie

West-Europa

2000

1960

2000

11,0
37,5
5,1
1,4

30,0
18,4
7,3
0,7
18,8
24,8

17,1
24,6
7,9
1,7
32,1
16,5

46,5
19,8
8,0
0,9
18,9
6,0

25,4
19,6

Oost-Europa

tweede wereldoorlog geblokkeerd waren. Hierna nam de
kwaliteit van synthetische rubber sterk toe, zodat een belangrijk deel van de markt van natuurrubber overgenomen
kon worden. Aan deze verovering kwam echter een einde,
in het bijzonder door de invoering van de radiaalband. Deze
vereist veel meer natuurrubber dan een conventionele
band. Deze ontwikkeling begon in de jaren zestig in Europa
en verspreidde zich in de jaren daarna over de hele wereld.
Gemiddeld is het aandeel van natuurrubber in de totale
hoeveelheid rubber per personenautoband nu ongeveer
een derde, terwijl dit voor conventionele banden niet meer
dan 10% is. Voor de zwaardere vrachtautobanden bedraagt het aandeel natuurrubber nu ongeveer tweederde.
De percentages natuurrubber verschillen nogal per land.
Een belangrijke factor is of er produktie van natuurrubber
of synthetische rubber plaatsvindt. Zo gebruikt India meer
dan 70% natuurrubber en zit de VS op minder dan 30%.
Oost-Europa blijft beneden 15% vanwege deviezenproblemen. Het aandeel van natuurrubber in China is gedaald
van meer dan 90% in 1965 tot onder de 65% in 1985
vanwege de opkomst van de synthetische industrie. De
tendens is dat de volgroeide industrieen in de gei’ndustrialiseerde landen een percentage naderen van 33-35. Dit lijkt
een optimale mix te zijn gegeven de huidige verhouding
tussen de diverse categorieen eindprodukten. Voor de
bandenindustrie in deze landen is technologie de bepalende factor voor de verhouding tussen de inputs. Landen met
een minder open economie kunnen het zich veroorloven
een sterk afwijkende binnenlandse verhouding tussen natuurrubber en synthetische rubber te hanteren; voorbeelden zijn (of waren) India en Oost-Europa. Een en ander
wordt bevestigd door onze schatting voor de prijselasticiteit
van het aandeel natuurrubber, die op jaarbasis nauwelijks

Tabel 3. Totale rubberconsumptie en natuurrubberconsumptie, in 1000 ton en in prijzen van natuurrubber in
Singapore en New York (RSS1)

cons.

Natuurrubber
cons.

53
102
302
722

53
102
302
722

1.127
2.339
4.400
8.625
10.395
12.540
13.295
14.415

1.127
1.750
2.095
2.990
3.370
3.760
4.355
4.805

Totale

rubber
1900
1910
1920
1930
1940
1950
1960
1970
1975
1980
1985
1987

Aandeel
natuurrubber

Singapore

S$/ton

100
100
100
100
100
75
48
35
32
30
33
33

New
York
US$/ton
1.277
2.267

422
828
2.393
2.383
1.244
1.346
3.079
1.665
2.072

943
226
439
906
841
463
659
1.625
924
1.113

Bran: P.W. Alien, P.O. Thomas en B.C. Sekhar, The techno-economic
potential of NR in major end-uses, MRRDB, Koeala Loempoer, 1973; IRSG,

Rubber Statistical Bulletin, London.

564

Grondstoffenmarkten
Aan de basis van alle industriele produktie liggen
grondstoffen. Deze grondstoffen worden verhandeld op
markten met vaak zeer bijzondere karakteristieken. In
een serie artikelen besteedt ESB aandacht aan de belangrijkste grondstoffenmarkten. Wie zijn de voornaamste producenten en afnemers? Hoe vindt de prijsvorming
plaats? Is er sprake van marktregulering door middel van
grondstoffenovereenkomsten of kartels? En wat zijn de
perspectieven op de betreffende markt? Dit artikel handelt over de markt voor rubber. Eerder verscheen:
– de Internationale graanmarkt (ESB, 23-5-1990).
boven de 0,05 uitkomt. Hierbij zijn data gebruikt die voor
een belangrijk aantal landen de netto import betreffen en
dus ook de voorraadvraag bevatten. De korte-termijn prijselasticiteit van de consumptie zelf zal dus nog wel lager
zijn.
Wat zal de consumptie van natuurrubber in het jaar 2000
zijn? Deze vraag is moeilijker te beantwoorden dan de
vraag wat de totale rubberconsumptie zal zijn in het jaar
2000. Een belangrijke factor op de lange termijn blijft toch
de prijs en die wordt op zijn beurt sterk beTnvloed door het
aanbod. Als dit aanbod voldoende is, en daarop komen we
hieronder nog terug, dan valt een aandeel natuurrubber
van 35% te verwachten. De wereldconsumptie van natuurrubber komt dan op 6,7 miljoen ton. De ontwikkeling in de
geografische verdeling van deze natuurrubberconsumptie
is weergegeven in tabel 2.

Globalisatie van consumenten
Zoals reeds aangegeven hebben belangrijke verschuivingen plaatsgevonden in de locatie waar de rubber geconsumeerd wordt. Voor natuurrubber en synthetische rubber
samen geldt dat Azie nu de belangrijkste consument is na
in 1982 Noord-Amerika te hebben ingehaald. Momenteel
wordt in Azie meer dan een kwart van alle rubber geconsumeerd, dat wil zeggen, verwerkt in de bandenindustrie
en in andere industrieen. De tweede regio is Oost-Europa,
waar sinds 1987 meer rubber geconsumeerd wordt dan in
West-Europa. Noord-Amerika zakte naar de derde plaats
in 1987 net voor West-Europa. De veranderingen in de
regionale verdeling van de consumptie van alleen natuurrubber zijn vergelijkbaar.
Via fusies en overnames is het aantal multinationale
bedrijven in de bandenindustrie de laatste jaren gereduceerd. In 1987 was ongeveer 85% van de wereldproduktie
van banden in handen van 6 leidende bedrijven. Slechts
vijf jaar daarvoor bedienden 13 bedrijven 80% van de
markt. Deze nog steeds voortgaande ontwikkeling wordt
sterk beTnvloed door de behoefte van deze bedrijven om
handelsbarrieres te vermijden en door het streven naar
participatie in groeiregio’s, nabijheid van de consumenten
van nun eindprodukten en lagere loonkosten. Bovenstaande leidt tot een klein aantal kopers op de markt voor
natuurrubber en dus tot een tendens naar oligopsonie. Dit
resulteert in een enorme macht van de inkoopafdelingen
van deze grote multinationale bedrijven in hun onderhandelingen met aanbieders van natuurrubber. Het oligopolie
dat deze bedrijven hebben aan de afzetkant vindt echter
een tamelijk machtig consumentenblok tegenover zich in
de auto-industrie. Gezien de geringe mogelijkheden derhalve om de aan te kopen hoeveelheid natuurrubber te
manipuleren, zal de prijsdrukkende werking van een oligopsonie op de natuurrubbermarkt gering zijn.

Representativiteit van de marktprijs______
De toegenomen strijd om de gunst van de consument
heeft wereldwijd geleid tot een steeds beter produkt waarbij
in toenemende mate gelet wordt op de kwaliteit van de
band. Er worden dus ook steeds meer eisen gesteld aan
de kwaliteit van natuurrubber, waarbij bepaalde specificaties, consistentie van de kwaliteit en frequentie van de
aanvoer de belangrijke factoren worden voor de bandenproducent. Een gevolg van een en ander is dat reeds jaren
geleden de geavanceerdere producenten zoals Maleisie
overgingen van de produktie van diverse kwaliteiten van
de traditionele ‘ribbed smoked sheets’ (RSS) naar ‘technically specified rubber’ (TSR) en naar specialiteiten-natuurrubber. Uiteindelijk zou natuurrubber in zo’n geval overgaan van een grondstof naar een industrieel produkt met
vergelijkbare marketingmethoden als in de chemische industrie.
Natuurrubber is zo een steeds minder homogeen produkt geworden, wat tot gevolg heeft dat zelfs de fabriek in
het producerende land van belang is voor de afnemer. Dit
heeft geleid tot een grate stijging van de directe handel
tussen consumenten en producenten, waarbij de markt
gepasseerd wordt. Directe verkopen leiden tot besparingen voor de producent en via meer technische uitwisselingen met consumenten mogelijk tot hogere opbrengsten en
meer stabiele verkoopniveaus en prijzen, vanwege langetermijncontracten.
Directe handel reduceert echter de omzet op zowel de
fysieke markt als de termijnmarkt, wat dan weer leidt tot
een geringere effectiviteit van het marktsysteem. De rol van
handelaren neemt af en de genoteerde prijzen zijn minder
representatief en sneller bei’nvloed door fluctuates aan
vraag- of aanbodzijde. Toch blijven de directe handel en
open-markthandel complementair en gekoppeld, vooral
omdat de prijzen in de contracten voor de directe handel
vaak gebaseerd zijn op de officiele marktprijzen.

De Internationale Natuurrubber Overeenkomst
De ‘Internationale Natuurrubber Overeenkomst’ (INRO)
werd operationeel op 23 oktober 1980. De belangrijkste
doelstelling van de Overeenkomst was het bewerkstelligen
van evenwichtige groei van vraag en aanbod van natuurrubber om zo excessieve prijsfluctuaties te voorkomen.
Voor dit doel moest een Internationale buffervoorraad dienen van maximaal 550.000 ton. De buffervoorraadbeheerder (BVB) kan intervenieren in de markt door aankopen of
verkopen afhankelijk van de ‘daily market indicator price’
Figuur 1. De DMIP, de referentieprijs en de koop- en
verkoopzones (Maleisische/Singapore cent/kg)
280

[cent/kg

260
240
220

Figuur 2. Prijzen in een dynamische simulatie met/zonder
buffervoorraad
3

S$/kg
prijsband

2,5

———— met buffervoorraad
– — zonder buffervoorraad’
werkelijke prijs
/

A

1,5

82

83

84

85

86

87

88

(DMIP), een gemiddelde van de prijzen van verschillende
kwaliteiten op verschillende markten in een combinatie van
Maleisische en Singapore-dollar. Aankopen en verkopen
zijn toegestaan als de DMIP minstens 15% beneden, respectievelijk boven de referentieprijs ligt. Voor verplichte
aan- of verkopen geldt een band van 20% beneden dan
wel boven de referentieprijs. Figuur 1 toont een figuur van
de DMIP en de, drie maal herziene, prijsband. De BVB
kocht aan in 1982 en 1985; in September 1987 bevatte de
buffervoorraad 362.000 ton. Vlak voor de einddatum van
de eerste Overeenkomst, 22 oktober 1987, kon enige rubber worden verkocht door de BVB. Eind 1988 was er nog
ongeveer 25.000 ton over in de buffervoorraad. Alle rubber
is verkocht in 1989. Inmiddels, in april 1990, is vanwege
lage prijzen, weer ongeveer 30.000 ton gekocht door de
BVB. In januari 1989 is een nieuwe Overeenkomst van start
gegaan. De huidige Overeenkomst kent in sterkere mate
dan de eerste een mechanisme dat automatische aanpassing van de referentieprijs mogelijk maakt, indien de marktprijs meer dan een half jaar buiten de 15-procentprijsband
zou liggen. De steeds geringer wordende representativiteit
van de genoteerde marktprijzen zou een bedreiging kunnen vormen voor het welslagen van de Overeenkomst. In
een dunnere markt is immers manipulatie van de prijsnoteringen, en daarmee de DMIP, steeds gemakkelijker.

Heeft de natuurrubberovereenkomst gewerkt?
Om deze vraag te beantwoorden is een kwartaalmodel
ontwikkeld4. Dit kwartaalmodel is ingebed in een lange-termijnjaarmodel voor vraag en aanbod. De prijsvoorspellingen van het kwartaalmodel zijn gebaseerd op voorraadposities, de totale rubberconsumptie, de prijs van andere
industriele grondstoffen zoals koper, recente produktieniveaus en uiteraard op de aankopen door de BVB. Deze
laatste hebben een invloed op de prijs die van gelijke orde
is als een vermindering van de particuliere voorraden. De
resultaten zijn gebaseerd op dynamische simulaties voor
1982-1988 van BVB-interventies volgens de boven besproken regels vergeleken met dezelfde situatie zonder
interventies doorde BVB. Meer details van deze en andere
vergelijkingen zijn elders gepresenteerd5. De belangrijkste
resultaten zijn weergegeven in figuur 2.

200
180

4. Een gedetailleerde beschrijving hiervan is te vinden in Burger
en Smit, op.cit.

160

5. Zie R. Herrmann, K. Burger, en H.P. Smit, Commodity policy:
80

81

82

ESB 20-6-1990

83

84

85

86

87

88

89

price stabilisation versus financing, in: LA. Winters en D. Sapsford
(red.), Primary commodity prices: economic models and economic
policy, Cambridge University Press, Cambridge, 1990.

565

Tabel 4. Produktie van natuurrubber, in 1000 ton_____
1955

Maleisie3
Indonesie
Thailand
Sri Lanka
India
Philippijnen
Vietnam

Cambodja
China
Overig Azie en
Oceanie
Liberia
Nigeria
Ivoorkust
Overig Afrika
Brazilie
Overig Latijns-

1965

1975

1980

1985

1988

709
749

66
28

917
716
216
118
49
6
61
49

1.459
823
355
149
136
52
20
10
25

1.530
1.020
501
133
155
70
49
113

1.470
1.130
726
138
198
90
53
22
188

1.660
1.235
975
122
255
85
66
27
240

19″
39
31
31
22

19
49
69
3
33
29

22
83
68
15
49
19

25
78
47
23
47
28

22
84
52
41
36
40

20
108
68
63
53
33

6

7

12

20

23

26

1.950

2.353

3.315

3.845

4.340

5040

132
95
23

Amerika
Totaaf

a. Inclusief Singapore in 1955.

b. Inclusief Philippijnen.
c. Inclusief statistische correcties.
Bron: IRSG, Rubber Statistical Bulletin, Londen.

Ondanks de eerdere aankopen door de BVB zijn er in
het midden van 1986 nauwelijks nog verschillen in particuliere voorraden bij vergelijking van simulates mel en zonder BV-inlervenlies. De prijzen zoals die uit de twee simulalies volgen zijn dan ook vrijwel gelijk. Over de hele
periode 1982.1-1988.4, is de produklie 44.000 Ion hoger
en de consumplie 61.000 Ion lager vanwege BVB-inlervenlies; de prijzen zijn in 1988.4 11% lager, maar dil verschil
zal vervagen legen het eind van 1989. Gemeten tegen
lopende kwartaalprijzen zijn de cumulalieve voordelen van
de producenlen op een bepaald momenl opgelopen lot 2,8
miljard Singapore-dollar, maar hiervan is eind 1988 niels
over. Gecumuleerde extra betalingen door consumenten
hebben een lop van S$ 2,4 miljard bereikl, maar zij zijn
meer dan volledig gecompenseerd aan hel eind van 1988.
Er is zodoende een aanzienlijke herverdeling van inkomen geweest van consumenlen (door hogere prijzen) en
belaslingbelalers (door de buffervoorraadaankopen) naar
producenten, maar de overdrachten gingen in omgekeerde
richling aan het eind van de periode door verkopen en
lagere prijzen. Omdat de verhandelde hoeveelheden groler waren aan hel einde van de periode, is er loen meer
overgeheveld naar consumenlen dan in hel begin naar
producenlen, maar de verschillen zijn klein. Bovendien
hebben sommige producenlen minder voordeel gehad dan
andere, namelijk in die gevallen waarin de capacileil ge-

Tabel 5. Voorspellingen van de ‘normale produktie’ van
natuurrubber

1985

1990

1995

2000

Maleisie
Indonesie

1.517
1.048

Thailand

732
144
198
188
176
213
63
4.278

1.625
1.223
1.067
166
300
275
229
397
63
5.345

1.614
1.385
1.332
208
400
350
316
530
81
6.216

1.553
1.536
1.569
225
500
400
407
556
99
6.845

Sri Lanka
India
China
Overig Azie

Afrika
Latijns-Amerika

Wereld totaal

566

groeid is (bij voorbeeld Thailand), omdat de prijssteun
plaatsvond bij geringe produktie en de prijsaftopping zich
voordeed bij hogere produktie. Ten slotte zullen de producenten van synthetische rubber enig voordeel hebben gehad bij de BVB-aankopen van natuurrubber en een vergelijkbaar nadeel bij de BVB-verkopen. De winst voorde BVB
die voortvloeide uit de aan- en verkopen van natuurrubber
lijkt voldoende om de kosten van opslag en dergelijke te
dekken, maar niet genoeg om ookde rente en vaste kosten
te compenseren.
De overeenkomst heeft in deze periode in zoverre succes gehad dat het diepste dal en de hoogste piek in het
prijsverloop zijn vermeden. In deze zin kan van stabilisatie
worden gesproken. De voorspelbaarheid van de prijzen op
lange termijn wordt echter niet verbeterd. Zo was bij het
sluiten van de eerste overeenkomst de kans op werkelijke
interventie door de BVB uitermate gering door een voor die
tijd lage vaststelling van de referentieprijs. Voorts is de
officiele duur van de overeenkomst niet meer dan vijf jaar,
terwijl investeringen in rubberbomen pas na zes jaar iets
gaan opbrengen en een termijn van zeker 16 jaar daarna
in bescnouwing zou moeten worden genomen. Voor investeringsbeslissingen is de overeenkomst dan ook van weinig belang. De voorspelbaarheid van prijzen op wat kortere
termijn, zeg een jaar, is ook niet veel toegenomen. Simulaties6 over het verleden tonen aan dat allerlei storingen in
een vrije markt ongeveer een prijsband van plus of min 20%
genereren, hetgeen overeenkomt met de bandbreedte van
de overeenkomst.

Produktie van natuurrubber
De natuurrubberproduktie is meer dan verdubbeld tussen 1955 en 1985 (label 4). Het aandeel van Maleisie, de
leidende producent, daalde tot onder de 30% in 1989,
vooral door een teruglopende produktie van de grote plantages. Thailand toont de sterkste groei van de grote producerende landen en bereikte ongeveer 1,1 miljoen ton in
1989. Ongeveer 85% van de wereldproduktie komt voor
rekening van kleine boeren.
Analyseren en voorspellen van natuurrubberproduktie
vereist het maken van onderscheid tussen de capaciteit en
capaciteitsbenutting. Als de bomen na een aantal jaren
produktief zijn, is de vraag of ze bij voorbeeld eens in de
twee dagen of met andere frequentie worden getapt, een
kwestie van prijzen en kosten. De capaciteit hangt af van
de kwaliteit van de bomen en hun leeftijd. Rooien, aanplant
en herplant van bomen leiden via veranderingen in het
totale areaal en de resulterende leeftijdsopbouw tot langetermijnaanbodstrends, de z.g. ‘normale produktie’. In het
kwartaalmodel wordt hierop de korte-termijnaanbodsreactie gesuperponeerd7. Ondanks het grote aandeel van kleine boeren in de totale natuurrubberproduktie, is het areaal
onder rubber, en daarmee de produktiecapaciteit in belangrijke mate een zaak van overheidsbeleid. De periode van
vijf tot zeven jaar die moet worden overbrugd voordat
nieuwe bomen in produktie komen, maakt het voor kleine
boeren moeilijk op eigen kracht tijdig te herplanten. De
meeste landen kennen dan ook een subsidieregeling voor
herplantende boeren en hebben daarmee een krachtig
beleidsinstrument in handen. De subsidies worden in de
regel betaald uit accijnzen op export. Voorspellingen van
‘normale produktie’ zijn samengevat in label 5. Waar mogelijk is hierbij verondersteld dal voorgenomen beleid voor
herplanl en nieuwe aanplant zal worden uitgevoerd en dal
overigens recenl beleid zal worden geconlinueerd.
6. Zie Herrmann, Burger en Smit, op.cit., biz. 281.
7. Zie Burger en Smit, op.cit.

Naar verwachting zullen in 2000 de drie grote producerende landen ongeveer gelijke aandelen in de (normale)
wereldproduktie hebben, terwijl hun gezamenlijke aandeel
lets terug zal lopen van 73 naar 68 procent.
Korte-termijnaanbodreacties op prijzen kunnen leiden
tot afwijkingen van dit normale niveau. In wisselwerking
met de totale vraag naar rubber, waarbij de voorspelde
vraag lets achterblijft bij de trends in het aanbod, worden
de resulterende (dus lagere) prijs en het feitelijke (eveneens lagere) aanbod bepaald. Voor het jaar 2000 wordt
verwacht dat consumptie en produktie van natuurrubber
ongeveer 6.650 duizend ton zullen zijn, bij prijzen die bij
een veronderstelde inflatie van 3 % per jaar zo’n 18%
boven de huidige tamelijk lage prijzen liggen. Hoewel dit
een ree’le prijsdaling betekent, is in historisch perspectief
eerder de nominale dan de reele prijs constant te noemen
(vergelijk label 3). Vooral de Maleisische en Thaise producenten zullen hun produktiepotentieel niet geheel benutten. Voor producerende landen en hun donororganisaties,
zoals de Wereldbank, is het derhalve van belang om naast
korte-termijnmaatregelen tevens investeringsgeorienteerde maatregelen toe te passen, die kunnen leiden tot een
hoger rendement op de investeringen. Een optimaal plantbeleid is van groot belang voor ieder land. Hiervoor zijn
gedetailleerde voorspellingen van de totale vraag naar
rubber nodig, evenals voorspellingen van produktiemogelijkheden voor het eigen en elk ander producerend land in
relatie tot het plantbeleid. Voorts dient erkend te worden
dat het op lange termijn gezonder is samen te werken op
het gebied van produktieplanning. Met financiele steun van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken, via UNCTAD, zijn

door ons voor dit doel modelled ontwikkeld en is training in
gebruik en verdere ontwikkeling ervan gegeven in de belangrijkste producerende landen8. Ook de Association of
Natural Rubber Producing Countries (ANRPC) participeert
hierin. Er wordt naar gestreefd ook Afrikaanse landen bij
de verdere ontwikkeling te betrekken en de vraagkant in de
modellen verder te verfijnen, zodat nog beter kan worden
ingespeeld op de behoeften van het beleid in de producerende ontwikkelingslanden.

Conclusies
De vooruitzichten voor natuurrubber zijn niet slecht. Het
handhaven van een marktaandeel van zo’n 34% lijkt haalbaar bij gematigde prijzen. Om de prijzen echter op een
redelijk niveau te garanderen, is naast een eventuele
INRO-buffervoorraad, lange-termijnaanbodbeheersing nodig via een plant- en produktiebeleid. Dit vereist gedetailleerde kennis van de vooruitzichten voor de natuurrubbereconomie en Internationale samenwerking in produktieplanning.

Kees Burger
Hidde Smit

8. De jaargangenmodellen voor het aanbod en het kwartaalmodel
zijn geprogrammeerd in Lotus-123, wat de overdraagbaarheid aan
de producerende landen zeer ten goede komt.

Auteurs