De liquiditeitsval van Keynes tot Krugman
Aute ur(s ):
Jansen, W.J. (auteur)
Langedijk, S.N.J. (auteur)
Nijsse, P.A. (auteur)
Jansen is werkzaam b ij de Nederlandsche Bank, Langedijk en Nijsse b ij het ministerie van Financiën.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4208, pagina 449, 11 juni 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
monetaire, economie
Tientallen jaren heeft de liquiditeitsval een stoffig bestaan geleid als theoretisch curiosum zonder praktische relevantie. Maar de
recente ervaringen in Japan hebben daaraan een eind gemaakt.
Het standaard-kader waarin de liquiditeitsval wordt geanalyseerd is het IS-LM model (zie figuur 1). De economie is in de liquiditeitsval
als de nominale rente i nul is, terwijl de productie y (ver) onder het niveau bij volledige werkgelegenheid y* ligt. Expansief monetair
beleid (waardoor de LM-curve naar rechts schuift) heeft dan geen effect op de productie, omdat het de rente niet verder kan verlagen.
Een verschuiving van de IS-curve, bijvoorbeeld door expansief budgettair beleid, is nodig om de economie uit de liquiditeitsval brengen.
De micro-economische onderbouwing van het IS-LM model is echter zwak, zodat de beleidsconclusies ook slecht gefundeerd zijn.
Figuur 1. Het IS-LM model
Paul Krugman heeft daarom de theoretische analyse van de liquiditeitsval opnieuw aan de orde gesteld 1. In een eenvoudig
intertemporeel macro-economisch model, waarin mensen hun nut maximeren onder een budgetrestrictie en geld een betekenisvolle rol
speelt omdat het nodig is om goederen te kunnen kopen, laat hij zien hoe een liquiditeitsval kan ontstaan. Het toekomstige prijspeil, en
dus ook het toekomstige monetaire beleid, is gegeven en geloofwaardig. In het normale geval is de rente positief en houden agenten
precies zo veel geld aan als ze nodig hebben om goederen te kopen. Bij een voldoende grote monetaire verruiming wordt de rente nul, en
belandt de economie in de liquiditeitsval.
Het fundamentele nieuwe inzicht dat Krugman’s analyse oplevert is dat zelfs bij een reële rente van nul procent, de voorgenomen
besparingen bij volledige werkgelegenheid hoger zijn dan de gewenste investeringen, Om macro-economisch evenwicht te bereiken bij
een productieniveau y* is derhalve een negatieve reële rente nodig. De economie heeft dus verwachte inflatie nodig, omdat de nominale
rente al nul is. Het is nuttig om nu twee situaties te onderscheiden: flexibele versus starre prijzen.
In een economie met volledig flexibele prijzen is dat geen probleem. Het huidige prijspeil zal dalen. Omdat het toekomstige prijspeil is
gegeven ontstaan zo inflatieverwachtingen en kan de economie volledige werkgelegenheid bereiken. De liquiditeitsval richt dus geen
economische schade aan. Het enige merkwaardige is dat de band tussen geldhoeveelheid en prijspeil is doorgesneden. De inflatie die
voor evenwicht zorgt zal spontaan optreden, wat de centrale bank ook met de geldhoeveelheid doet 2.
Een economie met neerwaarts starre prijzen komt daarentegen wel in problemen, omdat het evenwichtsherstellende mechanisme, een
daling van het prijspeil, wordt gefrustreerd. Ook in Japan is de neerwaartse prijsflexibiliteit op de goederenmarkt beperkt, zodat de
noodzakelijke prijsdaling nu geleidelijk tot stand te dreigt te komen, wat dan gepaard gaat met een zware recessie. Gelukkig kan de
benodigde inflatie ook op een minder schadelijke manier worden bereikt als de centrale bank het verwachte toekomstige prijspeil weet te
verhogen 3. Deze maatregel stelt de economie in staat om hetzelfde aanpassingsproces te volgen als zou zijn doorgemaakt wanneer er
geen nominale rigiditeiten zouden hebben bestaan. Merk op hoe belangrijk geloofwaardigheid hier is: zolang de centrale bank er niet in
slaagt de verwachtingen over het toekomstige prijspeil, en dus over het toekomstige monetaire beleid, te beïnvloeden, zal het monetair
beleid machteloos blijven.
Krugman laat tevens zien dat een negatieve reële evenwichtsrente ook kan voorkomen als in het buitenland geïnvesteerd kan worden,
omdat beleggers naar verwachting een kapitaalverlies zullen lijden op hun buitenlandse beleggingen vanwege een reële appreciatie van
de wisselkoers. De buitenlandse claims zullen immers worden opgebouwd als tegenpost van een overschot op de lopende rekening
wanneer de binnenlandse munt in reële termen zwak is. Wanneer de beleggingen worden gerepatrieerd zal de omgekeerde situatie gelden.
In geval van perfecte internationale kapitaalmobiliteit zal beleggen in binnenlandse en buitenlandse titels hetzelfde verwachte reële
rendement opleveren. Dat rendement kan negatief zijn als de binnenlandse munt maar sterk genoeg apprecieert. Als er geen perfecte
kapitaalmobiliteit is kan het rendement op kapitaal blijvend veel lager liggen dan dat in de rest van de wereld
1 Zie Paul Krugman, It’s baaack! Japan’s slump and the return of the liquidity trap, Brookings Papers on Economic Activity, september
1998, blz. 137-205.
2 In de figuur geldt dat de IS-curve de horizontale LM-curve altijd snijdt bij y*, omdat het huidige prijspeil zich zodanig zal aanpassen
dat altijd evenwicht bereikt wordt bij y=y*.
3 Een toename van de verwachte inflatie schuift deis curve naar rechts, omdat voor een gegeven nominale rente de reële rente lager is.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)