Ga direct naar de content

De kolennota

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 7 1980

Energiekroniek
4′
,

De kolennota
MR. PH. THAMINIAU

Voor de derde maal in korte tijd treft
u in ESB een artikel aan met als onderwerp de Kolennota I). Reeds lang voor
zijn verschijningsdatum had dit deel van
de energietrilogie van de regering deze
populaire roepnaam; in het verdere houd
ik die maar aan. Op het gevaar af de
vele . ESB-lezers die de Kolennota
geheel genuttigd hebben te vervelen, kan
deze Energiekroniek wellicht juist de
weinieen die daaraan niet toekwamen
bereiken met een paar hoofdlijnen.
Daarbij zal een aantal contraindicaties
van het panacee kolen tegen de energiemalaise op de voorgrond treden. Deze
contraindicaties doen geen afbreuk aan
de heilzame werking van dit middel,
maar maken niettemin uitdrukkelijke
vermelding op de ,,bijsluiterwwel noodzakelijk.
Algemeen
De Kolennota geeft een uitwerking
van é6n van de twee centrale doelstellingen van het nieuwe energiebeleid, zoals
die in het eerste deel van de Nota energiebeleid (deel I, Algemeen) 2) zijn geformuleerd: de diversificatie van onze
energiehuishouding. Deel l behandelt
naast de algemene energieproblematiek
uitvoerig het noodzakelijke en onmisbare beleid om tot vérgaande energiebesparing te komen. Het binnen afzienbare termijn te publiceren deel 3 van de
Nota energiebeleid zal de brandstoffeninzet voor de (openbare) elektriciteitsproduktie tot onderwerp hebben. Daarbij komen ook alle aspecten van kernenergie aan de orde. Na publikatie van
het derde deel kan de ,,maatschappelijke
discussie” een aanvang nemen.
Tegen die achtergrond moet het in de
Kolennota gepresenteerde kolenbeleid
dan ook als een basisbeleid worden
gezien. Daarmee wordt de doelstelling
van herintroductie van steenkool in Nederland echter wel ,,onvoorwaardelijk*.
Het conserveringsbeieid m.b.t. het aardgas; de steeds toenemende beschikbaarheidsproblemen van aardolie en de ont-reikendheid van alternatieve energiebronnen om op korte termijn een grote
bijdrage te leveren maken het nodig zo
spoedig mogelijk beslissingen te nemen
over de twee wtl beschikbare energie-

dragers. De algemeen lange aanlooptijden in de enereiewereld -een uitzondering vormt de prijsverhoging – maken
zulks noodzakelijk.
Verbruiksdoelstelliigen
De huisverwarmingssector komt voor
een directe inzet van kolen niet meer in
aanmerking (kosten, distributieproblemen, ongeschiktheid moderne bebouwing en milieu). De grote kolenverbruikende ijzer- en staalindustrie gebruikt
de kolen voor de reductie van ijzererts
(cokes). Dit ,,grondstofgebruikWleent
zich niet voor een beleid gericht op het
vergroten van het kolenverbruik sec. Er
resteren dan drie verbruikssectoren, die
wel in aanmerking komen voor herintroductie van steenkool. In de aanpak van
deze drie sectoren ligt echter een duidelijke cesuur tussen de elektriciteitsproduktiesector en de overige twee: de industrie en de gasvoorziening.
Openbare elektriciteitsproduktie. Deze homogene sector met zijn ,,gecentraliseerde” planning (het jaarlijks Elektriciteitsplan) leent zich bij uitstek voor een
taakstellingsbeleid. De minister van
Economische Zaken zal er via zijn goedkeuring op het jaarlijks op te stellen
Elektriciteitsplan, op toezien dat
in 2000 ten minste 40% van de elektriciteitsproduktie op basis van steenkool zal
geschieden. Dit betekent – afhankelijk
van een scenario 3) uitgaande van 2 of
3% groei van het BNP – een kolenverbruik van 12 of 14 mt SKE 4). Vergeleken met het verbruik in 1979 betekent
dit bijna een vertienvoudiging. Door het
grote primaire energieverbruik van deze
sector wordt op deze wijze een belangrijke bijdrage aan de diversificatie van
het totale energieverbruik geleverd.
Industrie. De relatieve kleinschaligheid van deze (heterogene energieverbruikssector brengt alle nadelen die een
vaste brandstof heeft t.o.v. vloeibare en
gasvormige op de voorgrond. Deze
nadelen, zoals omslachtigheid, ruimtebeslag, storingsgevoeligheid, milieuverontreiniging en hogere investeringen,
laten niet toe, dat van eenvoudige substitutie van olie c.q. gas naar kolen sprake
kan zijn. De doelstelling voor de her-

introductie van kolen in deze sector richt
zich dan ook op het opheffen van deze
problemen. Die worden gezocht in logistieke en technologische verbeteringen,
middels een krachtig R & D-beleid. Gebaseerd op positieve verwachtingen ten
aanzien van de resultaten daarvan zou
tussen 1990 en 2000 het kolenverbruik in
deze sector naar zo’n 5 mt SKE kunnen
oplopen. Dit zou een belangrijke vergroting ten opzichte van het huidige
verbruik van ca. 0,25 mt SKE betekenen.
Kolenvergassing. In Nederland dient
zich een bijzondere mogelijkheid aan
steenkool voor vergassing aan te wenden. De steeds grotere variëteit aan gaskwaliteiten, waarmee we in Nederland te
maken krijgen door de aanvoer van
hoogcalorische gassen (LNG, Continentaal Plat) en het meer c.q. sneller,
exploiteren van ,,niet-Slochterenvelden”
moet om technische, economische en
veiligheidsredenen op Slochterenkwaliteit gebracht worden. Door middel van
menging met laagcalorisch kolengas waarvoor een commercieel proces beschikbaar is – kan deze z.g. inpassingsproblematiek worden aangepakt. Kolenvergassing kan ook voor andere toepassingen een handzame en milieuvriendelijk koleninzetmogelijkheid zijn. Daarbij
treden naar voren: het maken van een
stookgas (b.v. voor verbruikers die niet
of moeilijk direct kolen kunnen toepassen), het maken van een gas voor chemische toepassingen, later misschien
ook voor vloeibare produkten, en de
integratie van kolenvergassing met elektriciteitsproduktie. Het maken van aardgas uit kolen (SNG) ligt wegens de zeer
hoge energieverliezen nog buiten het
gezichtsveld. Deze processen verkeren
echter nog allemaal in een verdere of
minder verre R&D-fase. Als mogelijke
verbruiksverwachting geeft de Kolennota zo’n 7 mt SKE rond de eeuwwisseling aan.
Exclusief het verbruik van cokes(kolen) zou aldus een totaal jaarlijks kolenverbruik van 24 tot 26 mt SKE aan
het eind van de eeuw resulteren. Daarmee zou een kleine 20% 5) van het totale
Nederlandse energieverbruik door steenkool worden gedekt, als absolute bijdrage aan de diversificatie voor sommigen wellicht een teleurstellend getal.
Bedacht moet echter worden dat zonder
dit minimaal na te streven kolenbeleid
het (te projecteren) olieaandeel nog veel
hoger zou uitkomen dan nu gevreesd
moet worden. Evenmin kan buiten be-

I) Eerder reeds T. de Bruin, ESB, 5 maart
1980 en 12 maart 198%
2) Tweede Kamer, zitting 1979-1980, IS 802,
nrs. 1-2.
3) De gehanteerde scenario’s zijn gepubliceerd in de Bijlage I van de Nota Energiebeleid. deel I.
4) Mt SKE = miljoen ton steenkool equivalent (29.3 MJ/kg).

schouwing worden gelaten dat er voor
het welslagen van deze ontwikkeling nog
wel het een en ander moet gebeuren. In
het navolgende zullen de belangrijkste
aspecten kort aan de orde komen.

Aanlooptijden
Aan de hand van een concrete situatie
kan worden geïllustreerd dat het veranderen van de energiemix niet van de
ene op de andere dag kan plaatsvinden.
Als voorbeeld kunnen we kijken naar de
elektriciteitsproduktiesector. Genomen
en uitgevoerde investeringsbeslissingen
leggen – bij een aangenomen voorbereidingstijd en levensduur van een centrale – produktievermogen voor 25 jaar
vast. De beslissingen die in de afgelopen
10-15 jaar genomen zijn, zullen dan ook
nog zeker tot in de jaren negentig hun
invloed hebben. Het gevolg daarvan is
o.a., dat de trendbreuk in de groei van
het elektriciteitsverbruik tot een overcapaciteit aan (gas en olie gestookte)
produktiecapaciteit heeft geleid. Deze
overcapaciteit zal tot na 1985 blijven
bestaan. Om meer kolen bij de elektriciteitsproduktie in te zetten zijn nieuwe
kolencentrales nodig, maar de behoefte
aan nieuwbouw is tot 1990 beperkt. Na
1990 zal door veroudering in elk geval,
óók bij matige of lage groei, veel produktievermogen moeten worden vervangen.
Hoewel ombouw naar kolen of vervroegde nieuwbouw van kolencentrales
in p;incipe niet uitgesloten is 6), zijn
dit dermate gecom~iiceerdezaken. dat
daarvan op G r t e termijn weinig soélaas
mag worden verwacht.
Een ander voorbeeld vinden we in de
technologische ontwikkelingen. De ontwikkeling van een hooggeavanceerde
techniek, b.v. kolenvergassing, en de
oplossing van de grote technische problemen en risico’s die daaraan inherent
zijn, vergen veel tijd. In aanmerking
genomen dat (vele) kolenvergassingsprocessen gebaseerd zijn op WO IItechnologie en er al weer jaren gewerkt
wordt deze kennis aan de eisen van nu en
de toekomst (b.v. rendement, kosten,
milieu) aan te passen, mag men er niet op
rekenen, dat deze processen binnenkort
op grote en commerciële schaal beschikbaar komen. En als het zover is, moet bij
deze zeer grote installaties toch ook met
de nodige voorbereidings- en bouwtijd
worden gerekend. Tegen deze achtergrond behoeft het geen betoog, dat de
onderzoek- en ontwikkelingsinspanningen met kracht moeten worden
voortgezet. In dit licht wordt niet alleen
de onverbiddelijke noodzaak tot energiebesparing nog eens geadstrueerd,
maar ook de noodzaak tot het nemen
van beslissingen en maatregelen op
energiegebied: de tijd dringt.

Milieu
Met de.herintroductie van kolen op de
ESB 2341980

geschetste grote schaal zullen op den
duur ernstige milieuverontreinigingsproblemen ontstaan, als we niet van het
begin af aan daartegen maatregelen
treffen. Zelfs dan is niet elk risico uit te
sluiten. In dit verband zij gedacht aan
mogelijke klimaatsverandenngen door
CO2-uitworp afkomstig van alle fossiele
brandstofgebruik. De Kolennota geeft
het kader aan, waarbinnen het toenemende kolenverbruik ook milieuhygiënisch verantwoord kan plaatsvinden.
Dat wil niet zeggen, dat de Kolennota
overal oplossingen aangeeft. Bij de
huidige kennis van zaken en de stand der
techniek mag dat ook niet worden verwacht. Wèl geeft de nota aan in welke
richting de oplossingen gezocht en gevonden kunnen (en moeten) worden. In
dat opzicht gaat er ook een ,,innoverende” kracht vanuit. Het R&D-beleid is
mede vanuit de eisen die het milieu stelt
opgezet. Daarbij speelt ook het vinden
van een aanvaardbare balans tussen
economie, energie en milieu een belangrijke rol.
Dat neemt niet weg, dat er vraagtekens blijven bestaan. Neem b.v. het
afvalprobleem. De grote hoeveelheden
afval die resteren na kolenverbranding
(en rookgaszuivering) zullen qua volume
en qua samenstelling geen ongelimiteerde dumping mogelijk maken. Heraanwending in zodanige vorm, dat het vrijkomen van schadelijke concentraties van
daarin opgesloten stoffen onmogelijk is,
moet nagestreefd worden. Daarvoor
bestaan in principe markten. Het grote
probleem zal echter zijn deze markt te
,,organiserenw en op te bouwen. Dat
vergt o.m. onderzoek naar samenstelling
van het afval, produktspecificaties,
logistieke afstemming, kostenbeheersing
en aanpassing van normen (b.v. bouwvoorschriften). Daarbij wil de overheid
behulpzaam zijn, de uitvoering is uitdrukkelijk bij de producent van afvalstoffen gelegd (Wet afvalstoffen).
Een paar cijfers kunnen het voorzichtig optimisme van de Kolennota staven.
In Nederland wordt jaarlijks zo’n 17
mln. m3 grind en 20 mln. m3 ophoogzand gebruikt. Ontgrondingen ter verkrijging van deze materialen zullen in
toenemende mate schaarser worden. Op
grond van buitenlandse ervaringen moet
de toepassing van kolenafval in deze
richting niet onmogelijk worden geacht.
De paar miljoen ton kolenafval per jaar
die in de jaren negentig resteren van het
dan voorziene kolenverbruik mag toch
niet bij voorbaat als niet toepasbaar
worden beschouwd? Ruimte voor pessimisme is er op energiegebied voldoende. Toegegeven zij dat bij onvoldoende
oplossingen voor het afval het kolenalternatief onder een zware hypotheek
zal komen.

Infrastructuur
Onze wereldberoemde havens aan de

ene kant en onze goede water en landverbindingen aan de andere kant garanderen in principe een uitstekende uitgangspositie voor de aanvoer en doorvoer van het massagoed kolen. Bij een
toenemende nationale behoefte en internationale handel in kolen zijn er weinig
onoverkomelijke problemen om de transportcapaciteit in de ruimste zin daarop
aan te passen. Behalve voor onze eigen
kolenvoorziening zouden we heel goed
voor een deel van de Westeuropese
distributie kunnen zorgen. Een predominante voorwaarde daarbij is een
goed gecoördineerde en tijdige planning.
Geheel vrij van ,,bottle-necks” is het systeem niet. Bij cumulerende transportvolumina op één verbinding zee-achterland zou dat tot congestie kunnen leiden.
Na de positieve aspecten zijn toch ook
twee kanttekeningen te maken. In de
eerste plaats geldt het de microinfrastructuur. Nederland kent niet
alleen compacte woonbebouwing. Het
schaarstegoed ,,landn heeft ook onze
industrie tot compacte lay-out van zijn
bedrijfsterrein gebracht. Beslist geen
ideale situatie om volumineuze kolenstromen en kolenapparatuur te introduceren.
In de tweede plaats zal in ons land
steeds vaker de ene ruimtelijke claim
(b.v. natuurgebied, stedebouw) met
andere ruimtelijke claims (b.v. industrie, vestiging, centrale) in concurrentie
treden. Het extra ruimtebeslag van aan
kolen gelieerde activiteiten is daarbij wel
in het nadeel.

Research & Development
Met deze Engelse term wordt het
onderzoek-, ontwikkeling- en demonstratiebeleid aangeduid. Veel van de aan
kolen verbonden logistieke, milieu- en
kostenproblemen kunnen met technische
middelen worden opgeheven of gemitigeerd. Genoemd is reeds kolenvergassing. Wervellaagverbranding 7) lijkt uit
oogpunt van rendement, ruimtebeslagen
milieuhygiëne 8) m.n. voor industriële
kolenaanwending positieve perspectieven te bieden. Ook studie en onderzoek
naar b.v. afvaltoepassing, materiaalgedrag en milieu- en veiligheidsaspecten
hebben een plaats in het totale R&Dbeleid.
Het behoeft geen betoog. dat de
Nederlandse kolen-,,know-how” in zijn
algemeenheid een grote achterstand
heeft. Daarom zal het Nederlandse
R&D-beleid zich niet primair moeten

5) Gerelateerd aan de genoemde energiescenario’s; incl. cokes(ko1en).
6) De SEP is verzocht deze mogelijkheden
te onderzoeken.
7) Fluidized bed combustion.
8) Daartegenover staat wel een groter afvalvolume van nog onbekende aard.

richten o p ,,eigenm processen, maar op
het verbijzonderen van reeds uitgevonden technologieën die relevant zijn voor
de specifieke Nederlandse omstandigheden (milieu, ruimte, import van kolen).
Dit brengt met zich, dat wij ons vooral
via demonstratieprojecten moeten toeleggen op het inhalen van tijd en op de
toepasbaarheid van nieuwe kolentechnologieën onder onze bijzondere omstandigheden en eisen.
Om de immense noodzakelijke inspanning zo effectief mogelijk te doen
verlopen is in de Kolennota een Nationaal
Onderzoekprogramma Kolen
(NOK) voorgesteld. In dat kader zal
getracht worden tot een optimale taakverdeling van – zoveel mogelijk betrokkenen te komen. In de Kolennota
wordt voorgesteld de komende vijfjaar in
totaal zo’n f. 750 mln. extra uit te trekken
op de begrotingen van de minister van
Economische Zaken. Zoals eerder opgemerkt, zal het echter nog een fors aantal
jaren duren voor d e uitkomsten van de
R&D-inspanningen tot zodanige resultaten leiden, dat de noodzakelijke zekerheid bestaat, die grootschalige introductie van nieuwe technologieën op kolengebied mogelijk maakt.

Kolenvoorziening
De wereld beschikt over gigantische
geologische voorraden aan steenkool.
De bekende. economisch winbare. reserves zijn nog vele generaties lang toereikend om de wereldenergiebehoefte te
dekken. Dit aspect en de relatief gunstiger geopolitieke spreiding van de kolenvoorkomens ten opzichte van olie bezorgen deze energiedrager sinds de oliecrisis
van 197311974 een soort tweede jeugd.
Ook in Nederland staat de steenkool
weer volop in de belangstelling. Het
behoeft geen betoog dat in het licht van
de diversificatiedoelstelling de kwestie
van de kolenvoorziening wezenlijk is
voor een land dat voor de voorzienbare
toekomst afhankelijk blijft van kolenimport.
Leidt het streven naar vermindering
van afhankelijkheid van aardolie niet tot
een gelijksoortige afhankelijkheid h
risico op het gebied van kolen? De
Kolennota beantwoordt deze vraag ontkennend; wel moeten dan de daarbij vermelde voorwaarden worden vervuld. De
vervulling van die voorwaarden is echtér
niet alleen afhankelijk van de Nederlandse goede wil. Immers, evenals in
Nederland zal de grote stijging van de
(were1d)vraag naar kolen voor een belangrijk deel ontstaan in landen die zelf
niet of onvoldoende op eigen kolenproduktie kunnen rekenen. Tot op heden
lagen echter de verbruikscentra in het
algemcm relatief dicht bij de produktiecentra. Als gevolg van de logistieke eisen
en de daarmee samenhangende kosten
bleef het kolentransport over lange

afstand 9) uitermate gering. De internationale handel in energiekolen is in
verhouding tot de wereldproduktie tot
op de dag van vandaag dan ook weinig
omvangrijk geweest (enkele procenten).
Bij aardolie ligt die verhouding geheel
anders: meer dan 60% van de geproduceerde aardolie wordt internationaal
verhandeld. Dit betekent dat – wil
steenkool de daaraan toebedachte grote
rol gaan spelen – de gehele transportketen daarvoor geschikt gemaakt moet
worden. Behalve om schepen gaat het
hierbij voornamelijk om railverbindingen mijn-kust, laad- en loshavens met
goed toegeruste overslag- en opslagfaciiiteiten en rail- en waterverbindingen
kusteindverbruiker. Deze infrastructurele werken hebben twee aspecten
gemeen: ze kosten veel geld en vergen
voor planning en uitvoering veel tijd.
Niet minder belangrijk is de vraag
of de stijgende vraag naar kolen ook
wordt beantwoord aan de produktiezijde. Uit het geologisch potentieel mag
immers niet zonder meer worden aangenomen dat de produktie in voldoende
mate wordt uitgebreid om aan de
exportvraag te voldoen. Hierbij spelen
immers complexe factoren een rol: kapitaal, arbeid, infrastructuur, milieu, planning en – opnieuw – tijd. Bovendien
kan worden gesteld dat een sterke stijging van de wereldhandel voorlopig
slechts kan worden gevoed door stijgende exportoverschotten van de thans bestaande grote kolenexporteurs. Als zodanig zijn aan te merken: de VS, Polen,
Zuid-Afrika en Australië.
Naast de bovengenoemde factoren zal
een stijgende wereldkolenhandel tevens
afhankelijk zijn van de in genoemde landen optredende binnenlandse (energie)vraag en hun grondstofexportbeleid.
Op langere termijn kunnen ook andere
landen (meer) gaan exporteren; tedenken
valt aan Canada, China en Columbia.
Als voornaamste voorwaardenvoor een
harmonische ontwikkeling van vraag en
aanbod op de kolenmarkt schetst de
Kolennota de vroegtijdige afstemming
tussen de marktpartijen en het vrije
verkeer van kolen en kapitaal. Vroegtijdige en langjarige afstemming van
consumenten en producenten verschaft
naar beide zijden de vereiste zekerheden
voor het doen van de noodzakelijke,
omvangrijke investeringen, en vooral
voor het tijdig doen van die investeringen.
Als instrumenten ter bereiking van de
zekerheid van de kolenvoorziening is het
beleid gericht op lange-termijnkolencontracten, spreiding naar herkomstgebied en internationaal gecoördineerde
planning 10). Ook deelname in de kolenproduktie door kolenverbruikers zal
daaraan een bijdrage moeten leveren.
Alleen op deze wijze zal voorkomen
kunnen worden dat ernstige discrepanties zullen optreden tussen vraag en
aanbod met de daaraan verbonden
gevolgen voor beschikbaarheid en prijs.

Ten slotte
De Kolennota geeft een beleid gericht
op een grote bijdrage van kolen aan de
Nederlandse energievoorziening. De
Kolennota laat ook zien, dat ter bereiking van de noodzakelijke diversificatie
nog heel wat belemmeringen moeten
worden overwonnen. Op mogelijkheden
daartoe wordt in de Kolennota ingegaan. Daaruit mag duidelijk geworden
zijn, dat nog een aanmerkelijke inspanning nodig zal zijn om de nagestreefde
hogere koleninzet te realiseren.
Tijd, onderzoek en ontwikkeling en
planning spelen daarbij de hoofdrol.
Het nemen van beslissingen wordt dan
ook dringend. Het probleem van de allocatie van schaarse middelen in alle
opzichten mag niet het hoofdprobleem
worden. Dan zal het tijdsverloop alle
andere problemen alleen maar versterken. De Kolennota draagt bouwstenen
aan voor het nemen van beslissingen.
De ontwikkelingen van de oliesituatie
zijn dreigend genoeg. Hoe lang zullen de
olieproducenten nog toestaan, dat de
olie-importerende landen, met name de
geïndustrialiseerde, zich bij hun beleid
blijven richten op de beschikbaarheid
van aardolie? Een duidelijk en echt
beleid van de olie-importerende landen
gericht op selectieve aanwending van
deze energiedrager zal ertoe kunnen leiden, dat meer bereidheid bij de olieproducenten zal ontstaan om bij te dragen
aan een harmonische ontwikkeling naar
een andere energieverbruiksstructuur.
Alle reden dus om het in de Kolennota
ontvouwde beleid met kracht aan te
pakken. Daarmee zal men niet aan
verdere reële prijsverhogingen van aardolie ontkomen. Wel kunnen op die
manier de negatieve effecten ervan
worden verzacht, zodat de toekomstige
sociaal-economische
ontwikkelingen
minder afhankelijk worden van dit ene
gegeven.

Ph. Thaminiau

9) Voor cokes(ko1en) ligt de situatie anders.

10) VN-ECE, OESO-IEA, EG e.d.

RECTIFICATIE
In het artikel ,,Reservediversificatie”
van drs. A. van ‘t Veer in ESB van
219 april jl. is een storende drukfout
geslopen. Op blz. 415, linkerkolom,
eerste regel, staat: ,,SDR of andere
munteenheid”. Dit moet zijn: ,,SDR of
andere mandeenheid”.

I,

s

Auteur