De hoeken van de beurs
In 1875 brak James Boyd, een broker op de New
York Stock Exchange, zijn been. Om geen handel
aan zijn neus voorbij te laten gaan, plaatste hij een
stoel midden op de beursvloer om vanaf die pick
vraag en aanbod in een enkel fonds te coordineren.
Dit was de start van een beurssysteem waar hoeklieden een centrale markt onderhouden voor afzonderlijke fondsen. Ook de EfFectenbeurs van Amsterdam
heeft de handel op deze leest geschoeid. En evenals
New York ziet Amsterdam momenteel zijn marktpositie aangetast. Gedeeltelijk weten vragers en aanbieders elkaar buiten de beurs om te vinden, gedeeltelijk verplaatst de handel zich naar andere beurzen,
waar de transactiekosten lager zijn.
Voor Amsterdam komt deze ontwikkeling ongelegen. Nu de stad emaar streeft een financieel centrum
van Europese allure te worden, dreigen Londen en
Frankfurt met de eer te gaan strijken. Londen is na
de ‘big bang’, die de financie”le markt dereguleerde
en de handel grotendeels via beeldschermen leidde,
uitgegroeid tot verreweg het grootste financiele centrum van Europa. Frankfurt rukt op omdat de stad
het knooppunt wordt in een netwerk van regionale
Duitse beurzen. Beide steden hebben bovendien een
sterke thuismarkt. Amsterdam kan in deze verhoudingen niet meer dan een beurs van regionale betekenis
zijn. Maar zelfs die positie lijkt af te kalven. Vorig jaar
daalde de aandelenomzet op de officiele markt van
/149 mrd. naar/144 mrd. Hoe kan Amsterdam zijn
regionale positie behouden?
In het jaarverslag van de Vereniging voor Effectenhandel noemt beursvoorzitter baron Van Ittersum
een aantal externe en interne factoren die de positie
van de beurs kunnen verstevigen. Factoren buiten de
beurs zijn meer emissies van aandelenkapitaal en de
introductie van nieuwe ondernemingen, waardoor
de liquiditeit van de beurs en de beurskapitalisatie
kunnen toenemen. Interne factoren zijn het verlagen
van de transactiekosten, het bevorderen van de doorzichtigheid en toegankelijkheid van de markt en
meer klantgerichtheid en service van de beurshandelaren, waardoor de beurs zijn concurrentiepositie
kan versterken. Belangrijke punten, maar Londen,
Frankfurt, Parijs en Milaan streven elk op hun eigen
manier hetzelfde na.
Een grote zorg voor Beursplein 5 is het verlies van
omzet aan de beurs van Londen. Vooral voor grote
beleggers is het aantrekkelijk zaken te doen in het
Britse ‘direct dealing’-systeem, waarbij beleggers tot
afspraken komen met ‘marketmakers’, die bied- en
laatkoersen doorgeven (net zoals bij de aankoop van
valuta). Marketmakers concurreren met elkaar, dit in
tegenstelling tot hoeklieden die in principe (ondernemende) boekhouders zijn in een fonds. De transactiekosten in het dealersysteem kunnen vooral bij grote
omzetten lager uitvallen, omdat de marketmaker in
tegenstelling tot de hoekman geen procentuele vergoeding vraagt. Voor grote beleggers die elkaar ook
direct kunnen vinden is de hoekman een ‘sta-in-deweg’. Voor kleine beleggers en bij dunne handel is
het centrale-marktsysteem echter te prefereren, om-
ESB 3-6-1992
dat dan de bemiddelende functie van de hoekman
het meest tot zijn recht komt. Aangezien de Amsterdamse beurs door enkele zeer liquide fondsen wordt
gedomineerd alsmede door grote institutionele beleggers is de zuigkracht van Londen groot.
Het komt er dus op aan de voordelen van de centrale markt te behouden en tevens het verlies van handel aan Londen terug te winnen. De meest drastische
maatregel is om voor de grote fondsen de hoeklieden te vervangen door marketmakers. Wellicht betekent dit voor de hoeklieden het verlies van een goudmijn, maar de Amsterdamse beurs zou er in beginsel
even concurrerend door worden als Londen. Om de
toegankelijkheid voor de kleine beleggers te behouden en om te proflteren van de aanwezigheid van
een hoekman als het met de beurs wat minder gaat,
is het echter beter de centrale markt te behouden,
maar de kosten ervan te beperken. Daartoe kunnen
speciaal voor professionele beleggers gemengde handelsvormen in het leven worden geroepen, zoals het
‘open order book’ voor obligaties, waarbij het idee
van een centrale markt gehandhaafd blijft, maar
waar de hoekman een meer bescheiden rol vervult.
De meest pragmatische uitwerking hiervan is om de
hoekman te laten uitgroeien tot een ‘inter-dealer-broker’, een bemiddelaar tussen commissionaire, om de
‘Londen-route’ te verijdelen.
Om de positie van Amsterdam veilig te stellen kan
daarnaast ook aan Europese samenwerking worden
gedacht. Van het opzetten van een Europees samenwerkingsverband is nog niet veel terechtgekomen,
omdat enkele deelnemere vrezen voor verplaatsing
van handel naar Londen of terug. Samenwerking tussen de beurzen heeft alleen kans van slagen als de
krachtsverhoudingen ongeveer gelijk zijn. In dat geval kan iedere regionale beure zich specialiseren in
de fondsen van de thuismarkt, waar een toonaangevende koers wordt gezet die de andere beurzen via
een netwerk volgen. Ter bevordering van beleggingen uit andere werelddelen kan dan tevens een ‘Eurolist* van de grootste Europese fondsen worden afgeleid van de notering aan de regionale beurzen.
Een mooi perspectief voor de kleinere beurzen,
maar het zal van de welwillendheid van de grote
beurzen afhangen of het ook zover komt. Welk belang heeft Londen bij het afstaan van zijn voorsprong
aan een kleinere concurrent?
De Amsterdamse beurs is in een kwetsbare concurrentiepositie beland. De overheersing van enkele,
zeer liquide fondsen te zamen met de macht van grote institutionele beleggers maken het Amsterdamse
beurssysteem, de centrale markt, gevoelig voor concurrentie uit Londen en wellicht op termijn ook
Frankfurt, waar grote pakketten met meer gemak en
tegen lagere kosten kunnen worden verhandeld. Internationale samenwerking biedt op de korte termijn
geen uitkomst. De hoekman die eens zo comfortabel
op zijn stoel zat, voelt dat de poten onder hem worden weggezaagd.
T.P. van Walderveen