De Europese winterslaap
Aute ur(s ):
Bergeijk, P.A.G. van (auteur)
UBS Group economic research, Zürich, en OCFEB, Erasmus Universiteit Rotterdam
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4230, pagina 847, 19 november 1999 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Adam Smith wist het al: als het gaat om internationaal verkeer, dan is de mens het moeilijkst te verplaatsen pakketje. Culturele,
psychologische en sociale factoren waren er volgens hem debet aan dat mensen wortelden. De emotionele kosten van de internationale
mobiliteit zijn voor arbeid simpelweg te hoog.
Dit gegeven uit de Wealth of Nations herkent men ook vandaag nog in een van de centrale hypothesen van de theorie van de
internationale economische betrekkingen. Hierbij gaat het om de aanname dat productiefactoren wel mobiel zijn binnen een land, maar
niet bewegen van het ene land naar het andere. Met de internationalisering van de wereldeconomie is het realiteitsgehalte van deze
hypothese weliswaar afgenomen waar het de mobiliteit van kapitaal betreft, maar voor internationale arbeidsmobiliteit lijkt er nog steeds
sprake te zijn van zeer hoge barrières.
Een van de interessante Europese vragen voor het komende decennium is hoe de arbeidsmobiliteit binnen de nieuw gevormde muntunie
zich zal gaan ontwikkelen 1. Als het eurogebied in toenemende mate als één volkshuishouding gaat functioneren, zou de mobiliteit
binnen het gebied veel hoger kunnen komen te liggen dan thans tussen de elf landen die dat eurogebied vormen.
Dit is voor beleidsmakers een relevante vraag want ontegenzeggelijk zal de EMU beter kunnen functioneren naarmate de markten die met
de euro worden bediend minder gesegmenteerd zijn. In gesegmenteerde markten zal het gemeenschappelijke monetaire beleid immers
hoge kosten in termen van macro-economische stabilisatiepolitiek met zich kunnen brengen. Flexibilisering van markten moet daarom
hoog op de Europese beleidsagenda (blijven) staan 2. Los hiervan kan arbeidsmobiliteit een oplossing bieden voor de combinatie
van.enerzijds hysterese en anderzijds schaarste, die thans onderscheiden delen van de Europese arbeidsmarkt in toenemende mate lijkt
te teisteren.
Juist op het terrein van de intra-Europese arbeidsmobiliteit die in vergelijking met andere landen sterk achter is gebleven, lijkt een
belangrijke verbetering te kunnen worden gerealiseerd. Voor een belangrijk deel lijken institutionele verschillen immers een verklaring te
bieden. De verhuizing van Florida naar Kansas noopt niet tot het moeten afsluiten van bij voorbeeld nieuwe particuliere verzekeringen,
zoals bij een intra-Europese verhuizing wel het geval is. En hetzelfde geldt voor heel praktische zaken zoals het andere geld, de nieuwe
bank- en girorekeningen, andere telefoonmaatschappijen en de nieuwe internetadressen die onvermijdelijk verbonden blijken te zijn aan
een intra-Europese verhuizing. Ook op het niet onbelangrijke terrein van de sociale zekerheid en inzake de pensioenvoorzieningen
moeten aparte regelingen worden getroffen die de verhuizing binnen Europa veel gecompliceerder, onzekerder en dus duurder maken dan
de verhuizing tussen staten in de VS.
Op deze terreinen zijn veel voor de hand liggende verbeteringen mogelijk, die voor een deel door de komst van de EMU zullen kunnen
worden gerealiseerd of kunnen worden afgedwongen. Het blijft echter een zeer relevante vraag of de mobiliteit in Europa voldoende toe
zal nemen.
Het is namelijk bepaald niet eenvoudiger of goedkoper om van Florida naar Kansas dan van Amsterdam naar Rotterdam te verhuizen
terwijl een opmerkelijk empirisch gegeven is dat de mobiliteit tussen staten in de VS dikwijls groter is, dan de mobiliteit binnen Europese
landen. Vanzelfsprekend is de overgang van Amsterdam naar Rome nog wat moeilijker door het taalverschil en is er een probleem indien
voor een bepaald beroep landspecifieke kennis vereist is (bijvoorbeeld op het gebied van de wetgeving), maar de geringe intra-Europese
arbeidsmobiliteit lijkt toch vooral te duiden op een mentaliteitsverschil tussen de Amerikaanse droom en de Europese winterslaap
1 Zie bijvoorbeeld G. de Vries in C.A. Ullersma (red.), De betekenis van de EMU voor het nationale beleid, OCFEB Papers &
Proceedings 9901.
2 P.A.G. van Bergeijk, R.J. Berndsen en W.J. Jansen (red), The Economics of the Euro Area: Macroeconomic policy and institutions
Edward Elgar, Cheltenham 1999 (in druk).
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)