De economic van het genoeg
Op zoek naar een nieuw denken en een nieuw handelen
in de economic
DR. H. M. DE LANGE*
Steeds vaker gaan stemmen op die pleiten voor een herbezinning op de traditionele
doeleinden en instrumenten van economisch beleid. Daarbij zou
de huidige eenzijdige gerichtheid op economische groei en materiele consumptie moeten
plaats maken voor een ..economic van het genoeg”. In dit artikel wordt de
relevantie van dat gezichtspunt beargumenteerd en wordt getracht de contouren
van een andere economische orde aan te geven. Centraal staat
in de denkwijze van de auteur dat in de economie de veronderstelling van de onverzadigbaarheid
van de menselijke behoeften moet worden losgelaten, wanneer we een kans
willen maken de armoede en de ecologische en sociaal-psychologische problemen op te lossen.
Inleiding
In zijn veel gelezen boek Einde of een nieuw begin? werpt
Boerwinkel de vraag op of de maatschappelijke en geestelijke
verwarring van onze tijd wellicht samenhangt met het feit
dat tal van historische lijnen afbreken 1). In het slothoofdstuk betoogt hij dat wij niet moeten concluderen dat er
sprake is van het einde van de geschiedenis, maar wel degelijk
dat er sprake is van een nieuw begin. Dit nieuwe begin
— waarvan de auteur een reeks boeiende voorbeelden
geeft — vraagt om persoonlijke en structurele vernieuwing.
In de reeks voorbeelden die Boerwinkel geeft, komen we niet
veel tegen dat op het vakgebied van de economie ligt, wel
tal van punten die ons vakgebied raken.
In dit artikel wil ik een poging doen om duidelijk te maken
dat er ook in de economie (zowel op het gebied van de orde
als op het gebied van de politick) tal van kritische geluiden
kunnen worden gehoord die crop wijzen dat we voor ingrijpende veranderingen staan. In het algemeen zal niet veel
literatuur aangehaald worden, maar ik zal er wel op steunen
2). De discussie op het economisch vakgebied spitst zich
vooral toe op het vraagstuk van de groei en ik zal dit vraagstuk ook als uitgangspunt nemen. Daarbij gaat het niet om
de vraag groei of geen groei, maar om de vraag welke groei
en om de vraag die daaraan vooraf gaat: kunnen we dan
kiezen?
Het is stellig waar dat het pleidooi voor de ongekwalificeerde groei (het doet er niet toe wat groeit, als het maar
groeit) minder vaak wordt gehoord. We spreken in toenemende mate van gerichte groei of van selectieve groei.
Althans op papier, want van een beleid dat hieraan werkelijk
iets doet, is nauwelijks sprake. Sommigen vinden dat zo’n
beleid niet wenselijk en (dus?) ook niet mogelijk is. Ze wijzen
crop dat de groei vanzelf minder zal worden. Na de hoge
groeicijfers van de jaren zestig is er in de jaren zeventig al
een forse vermindering opgetreden (en dat niet alleen door
de stijging van de olieprijzen met alle gevolgen van dien).
Verzadigingsverschijnselen worden aangegrepen om aan te
tonen dat de groei van 56% in de jaren tussen 1960 en 1970
een unicum is. Het teruglopen van de groeicijfers tot wel
uiterst bescheiden properties roept evenwel de vraag op wie
daardoor minder aan zijn trekken komt en of er nu niet minder geproduceerd wordt van die goederen die we juist hard
nodig hebben voor de behoeftenbevrediging van alle mensen.
In het WRR-rapport Plaats en toekomst van de Nederlandse
Industrie wordt aangetoond dat we een deel van de produktie
zijn kwijtgeraakt dat juist belangrijk is voor de export en dus
voor het evenwicht in het economisch verkeer met het buitenland.
Op grond van het bovenstaande dienen wij ons af te vragen
of we in staat zijn zowel een zekere optimalisering van be-
De actualiteit
Vele lezers zullen nu al een zucht slaken en denken: was
er maar groei, dan waren we van een hoop problemen af.
Men denkt dan onmiddellijk aan de werkloosheid, aan een
betere financiering van het sociale-zekerheidsstelsel, aan de
opheffing van de financieringstekorten bij de overheid enz.
De vraag is evenwel of de verbanden zo gemakkelijk liggen,
in het bijzonder als we nog eens goed tot ons laten doordringen dat ,,de in het nationale inkomen gemeten groei
van het goederen- en dienstenpakket nog geen economische
groei is, omdat vooral de niet in het nationale inkomen gemeten opofferingen aan de kwaliteit (en de kwantiteit) van
het milieu hand over hand toenemen en een voor velen hinderlijke of zelfs angstwekkende vorm aannemen” 3).
1024
*De auteur is verbonden aan het Interuniversitair Instituut Normen
en Waarden in de Samenleving te Rotterdam.
1) Feitse Boerwinkel, Einde of nieuw begin? Onze maatschappij op
de breuklijn, 8ste druk, Ambo, Baarn.
2) Behalve de geciteerde literatuur noem ik: Binswanger, Geissberger en Ginsburg, Der NA WU-Report, Wege aus der Wohlstandsfalle, Frankfurt a.M., 1978; Hans Christoph Binswanger, Umweltschutz im Rahmen eines Neukonzepts von Wirtschaft und Gesellschaft, in: Theodor Strohm (red.); Christliche Wirtschaflselhik von
neuen Aufgaben, Zurich, 1980; Hans Christoph Binswanger en
Alfred Jager, Okonomie und Okologie, in: Zwischen Wachstum
und Lebensqualitat, Munchen, 1980; Erhard Eppler, Wege aus der
Gefahr, Hamburg, 1981; B. Goudzwaard, Kapitalisme en vooruitgang, tweede druk, Assen, 1978; Tibor Scitovsky, The joyless economy, Londen, 1976.
3) R. Hueting, Nieuwe schaarste en economische groei, Amsterdam/Brussel, 1974.
hoeftenbevrediging, evenwicht op de betalingsbalans, als
volledige en volwaardige werkgelegenheid te bereiken. Ik
is van een ,,muddling through”. Het lijkt onontkomelijk
opnieuw na te denken over de doeleinden van economisch
beleid en de daarbij behorende middelen om in de komende
jaren een betere bevrediging te krijgen van rangschikbare
mijndenken, dat in tal van opzichten zo kenmerkend is voor
het denken en handelen van industrielen (in tegenstelling
met wat daarover veelal gezegd wordt), zet zich voort.
De les die had moeten worden getrokken uit de woorden
van de voorzitter van de Vereniging van de Nederlandse
Chemische Industrie, drs. E. Meisma (directeur Shell Chemie
in Pernis,met andere woorden iemand die weet waarover
hij praat): ,,dit had nooit mogen gebeuren”, wordt niet getrokken. De woorden van de heer Meisma hebben betrekking op de meer dan ontstellende, men moet wel spreken
over de rampzalige vervuiling van Nederland. Dit is ramp-
behoeften, inclusief die van arbeid. We zijn toe aan een her-
zalig met het oog op de leefbaarheid van huidige en toekom-
ziening van de onmiddellijk na de oorlog gekozen economische orde en economische politick.
stige generaties, maar ook rampzalig uit kostenoogpunt. Om
nogmaals minister Ginjaar te citeren: ,,Bij Lekkerkerk is
destijds twee ton uitgespaard, nu hebben we twee honderd
miljoen moeten uitgeven”. Wie dringt er aan op verlaging
Herziening
van de overheidsuitgaven? De Nederlandse verbonden van
denk dat er niet veel vakgenoten zijn die hierop volmondig
ja antwoorden, maar er zijn er ook maar weinig die dit volstrekt zullen ontkennen. We houden het oog gericht op
gelijktijdige verwezenlijking van de genoemde doeleinden,
ook al weten we — beter dan in 1950 — dat er vaak sprake
Hetgeen is bereikt op het gebied van de inca. 1950gestelde
doeleinden en het wat later expliciet gestelde doel van de
groei is niet gering. We kunnen dan ook niet van een misluk-
king spreken. Het is eerder zo dat — gegeven de nieuwe
situatie — een nieuw denken en handelen op economisch
terrein noodzakelijk is. Een nieuw denken en handelen wil
niet zeggen dat we geheel opnieuw moeten beginnen, zo dit
al mogelijk zou zijn. Het gaat erom ons rekenschap te geven
ondernemers, wier leden zelf door hun slordig gedrag ertoe
bijdragen dat deze uitgaven moeten worden verhoogd.
Het ecologisch verhaal is hiermee niet ten einde. Ik wijs
op de opvatting van Hirsch die spreekt van de valse beloften
van de economische groei, omdat steeds meer mensen zijn
gaan beschikken over positionele goederen, dat wil zeggen
goederen die begerenswaardig zijn, omdat ze schaars zijn,
beter gezegd waren 4). Het heeft geen zin om zijn briljante
welke vraagstukken, zowel op nationaalals op internationaal
niveau, om een oplossing vragen. De eerlijkheid gebiedt ons
uiteenzetting hier te gaan herhalen. Wel wil ik nog wijzen op
een ander aspect van de ecologie en dat is de uitputting. Met
name het uitgeput geraken van niet-hernieuwbare welvaarts-
te erkennen dat een deel (en een niet onbelangrijk deel) van
deze vraagstukken juist is ontstaan door het succes van de
groei. Met andere woorden: het is niet alles goud wat er
bronnen vraagt de aandacht, maar krijgt deze onvoldoende.
Er is nauwelijks een bedrijfstak die in de letterlijke zin van
het woord zo te lijden heeft van het streven naar ,,meer” als
blinkt. Of om het in economische termen te zeggen: er is een
de landbouw. Maar er zijn tekenen dat dit meer al lang ver-
hoge prijs betaald voor wat wij een vergroting van de wel-
keert in het tegendeel, namelijk in een minder ,,per hoofd”.
Lester Brown en Herman Daly hebben daarover belangrijk
statistisch materiaal gepubliceerd 5). Het betreft in dit ver-
vaart hebben genoemd. Over deze prijs wil ik het hebben.
Maar ik wil er eerst op wijzen dat de welvaartsstijging (de
betere verhouding tussen gevoelde behoeften en de behoeftenbevrediging zelf) beperkt is gebleven tot het merendeel
band de opbrengsten van hout, vis, vices, wol en graan. Uit
deze gegevens behoeven nog geen definitieve conclusies te
van de bewoners op het noordelijk halfrond en enkele categorieen van bewoners op het zuidelijk halfrond. De armoede
in het laatstgenoemde gebied is overweldigend en neemt nog
delijke bevolkingsaanwas in de komende twintig tot dertig
jaar, lijkt het niet onverstandig daaraan meer aandacht te
worden getrokken, maar mede gezien de reeds nu onvermij-
steeds toe. De relatieve armoede in onze regie’s (zich o.a.
besteden dat tot dusver is geschied. Daarnaast wordt van
uitend in abominabele woonomstandigheden) trekt hoe
langer hoe meer de aandacht. Een studie van de Europese
diverse kanten onze aandacht gevraagd voor het uitsterven
Gemeenschap noemt een getal van 30 miljoen mensen die in
een dergelijke armoedesituatie leven. Er is dus niet in alle
opzichten reden tot grote tevredenheid. Het veel gehoorde
,,armoede temidden van overvloed” is niet alleen waar voor
van o.a. graan- en runderrassen 6).
Het arbeidsbestel
Niet alleen uit de biosfeer, ook uit de ,,sociosfeer” komen
de wereld als geheel, maar ook voor het welvaartseiland
dat Europese Gemeenschap heet. Ik trek hieruit deze con-
waarschuwingen. Het arbeidsbestel in tal van Europese lan-
clusie: armoede kan niet verklaard worden uit fysieke schaar-
mensen werkloos (eind juni 1981 7,4 mln. in de landen van
de Europese Gemeenschap, of wel 7,6% van de beroeps-
ste, armoede is een sociaal-politiek probleem. Maar er is
meer dat tot nadenken stemt. Ik wil achtereenvolgens ingaan op de ecologische problematiek, op het arbeidsbestel,
op de derde wereld en op de morele problematiek.
Het milieu
Sedert het verschijnen van het eerste rapport van (aan)
de Club van Rome zijn de ogen van de economisten geopend
voor ecologische problemen. We kunnen echter onmogelijk
zeggen dat we anders zijn gaan handelen. We zien wel in dat
den begint ernstige scheuren te vertonen. Er zijn miljoenen
bevolking). We weten bovendien dat dit officiele cijfer flink
verhoogd moet worden, niet alleen met de aantallen mensen
die op grond van andere wetten van het sociale-verzekeringsstelsel dan de werkloosheidsregelingen buiten het arbeidsbestel zijn gekomen, maar ook met de velen die wel een baan
zouden willen hebben, maar dit niet kenbaar maken door
zich als werkzoekende te melden (voornamelijk gehuwde
vrouwen).
het slechter worden van het milieu een dimensie is van de
economische problematiek, omdat schone lucht, zuiver
water, vruchtbare grond en voldoende stilte onmisbaar zijn
voor menselijk leven en menselijk voortbestaan, maar er
4) Fred Hirsch, Social limits to growth, Londen, Henley, 1977.
worden uit dit inzicht toch betrekkelijk weinig consequenties
5) Lester R. Brown, Looking at resource trends through a populat-
getrokken. ,,Captains of industry” hebben de neiging de problematiek te bagatelliseren. Men zie de bittere opmerkingen
die minister Ginjaar heeft gemaakt over het rapport-Wagner.
Letterlijk zei hij: ,,Het is betreurenswaardig dat het rapport
een ongelooflijk afhoudende geest ademt, er zit geen enkel
element in van: hoe kunnen we het milieubeleid inbouwen
in het industriebeleid”. Met andere woorden: het korte-ter-
ESB 21-10-1981
ions lens in: Through the “80s, World Future Society, Washington,
1980; Herman E. Daly, The ecological and moral recessity for limiting economic growth, in: Faith and science in an onjust world,
Wereldraad van Kerken, Geneve, 1980. Zie ook Herman E. Daly,
Steady-state economics, San Francisco, 1978; Herman E. Daly,
Entropy, growth and the political economy, in: V. Kerry Smith
(red.), Scarcity and growth reconsidered, Baltimore, 1979.
6) P. R. Mooney, Seeds of the earth, Londen, 1980 en de oratie van
prof. dr. R. A. Prins te Utrecht (zie De Volkskrant, 24 juni 1981).
1025
In de discussie over de Wet op de arbeidsongeschiktheid
worden belangrijke bijdragen geleverd en vele voorstellen
gedaan, maar in de cijfers van het totaal aantal arbeidsongeschikten in de zin van de W AO komt vooral tot uitdrukking hoezeer de arbeid in diskrediet is geraakt. Sociologen
en sociaal-psychologen menen in het arbeidsverzuim (ten
onrechte vaak aangeduid als ziekteverzuim) een verzet tegen
tal van vormen van arbeid te bespeuren. Hoe het ook zij,
deze verschijnselen leiden onvermijdelijk tot kostenverhoging, zowel voor de arbeidsorganisaties als voorde belastingen premiebetalers. Het onderzoek naar de oorzaken blijft
beperkt en al worden er soms beleidsrelevante resultaten
gepubliceerd, maatregelen zijn tot nu toe achterwege gebleven. De blijmoedige verhalen over de verbetering van de
arbeid en de arbeidsomstandigheden (b.v. door automatisering) worden thans weersproken 7) of gerelativeerd, getuige
het feit dat de minister van Sociale Zaken een arbeidsomstandigheden wet indiende en met succes verdedigde.
We zien het waarheidselement in Schumachers observatie:
,,de moderne technologic heeft de mens het soort werk ont-
nomen, waaraan hij het meeste genoegen heeft beleefd, creatief, nuttig werk met handen en hersenen en hem massa’s
werk gegeven van fragmentarische aard, waaraan hij voor
het grootste deel geen plezier heeft”. En dat terwijl we alles
doen om door verbeterd onderwijs het aspiratieniveau van
De morele problematiek
Zo langzamerhand is wel duidelijk geworden dat de onverzadigbaarheid en het voortdurend stimuleren van deze onverzadigbaarheid niet altijd leidt tot gunstige resultaten
voor de mens en de menselijke verhoudingen. Ook al erken-
nen we dat niet alle klachten over de consumptiemaatschappij rechtstreeks te maken hebben met datgene wat zich in
produktie- en consumptieprocessen afspeelt, de toenemende
klachten uit de medische wereld wijzen er niettemin op,
dat er wel samenhang bestaat.
We weten nu wel (althans we kunnen het weten) dat meer
niet altijd iets toevoegt aan de kwaliteit van het bestaan.
Door een nieuwe afhankelijkheidsverhouding (de consumptiedwang) dreigen we de vrijheid te verliezen die we dachten
te winnen door de armoede achter ons te laten. Wat moeten
we eigenlijk met het axioma van de economische wetenschap
dat de menselijke behoeften onbeperkt zijn? Afgezien van
het feit dat de grenzen van de (schaarse) middelen in zicht
komen, lijkt het verstandig de vraag van de relevantie van
dit axioma te stellen. Natuurlijk is het zo dat, zodra we een
vraagteken plaatsen achter dit axioma, we tegelijkertijd
een vraagteken plaatsen achter het tot dusver gehanteerde
begrip schaarste. Dit begrip kan weer inhoud krijgen als we
de behoefte van alle mensen (voorlopig nog beperkt tot die
jongens en meisjes te verhogen. Is het een wonder dat van
het totaal aantal WAO-ers 15% de leeftijd van 35 jaar nog
niet heeft bereikt? In het hedendaagse economisch leven
wordt niet alleen slordig omgegaan met de natuur, maar ook
met mensen. Ook in het arbeidsbestel is een hoge prijs betaald
en het is te hopen (maar men kan vrezen dat het omgekeerde
aan elementaire goederen) in ogenschouw nemen. Maar dat
zich zal voltrekken, zie Engeland!) dat het democratisch
karakter van onze samenleving niet wordt aangetast.
conclusie dat er, gezien de omvang en de ernst van de aangeduide vraagstukken, aanleiding bestaat tot wijziging van
De derde wereld
het complex doelen en instrumenten van economisch beleid
(waaronder de groeidoelstelling en de op de groei gerichte
Uit de wetenschappelijke en de politieke discussie over
de relaties tussen hooggeindustrialiseerde landen ende landen
van de derde wereld is in de loop der jaren steeds duidelijker
geworden dat toeneming van de goederenproduktie en van de
welvaart in de eerste groep landen verband houdt met het
voortduren van de armoede in de tweede groep landen. Dit
wordt bij voorbeeld het duidelijkst zichtbaar in de lage prijzen die de arme landen doorgaans kunnen vragen voor de
door hen geleverde goederen en grondstoffen. Dit lage prijsniveau leidt tot verkwisting en onzorgvuldig gebruik en tot
een te gering inkomen. Door pdlitieke en institutionele on-
volkomenheden in tal van derde-wereldlanden leidt het ook
tot een zeer ongelijke inkomensverdeling, waardoor de problematiek nog wordt verzwaard.
De totale welvaart van de wereld zou heel wat hoger zijn
als de rijke landen minder zouden uitgeven aan luxe en relatief luxe artikelen in het belang van een meer gelijke inkomensverdeling in de wereld. Maar in het bestaande (wereld)-
economische systeem, waarin de wet van de sterkste geldt,
wordt de economische vrijheid niet gecorrigeerd door ver-
antwoordelijkheid en solidariteit (zoals in zekere mate wel
gebeurt in de Europese welvaartsstaten). Economische vrijheid wordt soms gezien als de voornaamste voorwaarde
voor de politieke vrijheid. Deze ,,wijsheid” kan men verne-
men uit de mond van sommige zogeheten liberale economisten, maar in de visie van de aanhangers van het historisch
materialisme zou hij niet misstaan. In dit kader is het ook
van belang te zien, dat sommigen een verhoogde economische groei wenselijk achten om zo spoedig mogelijk te kunnen
voldoen aan de in het kader van de Verenigde Naties geformuleerde doelstelling voor de kapitaaloverdracht van rijke
is nu net niet de zorg van de groei-ideologen.
Voorlopige conclusie
Op grond van het voorafgaande kom ik tot de voorlopige
middelen). Als voorlopig nieuw uitgangspunt stel ik voor
de visie van Schumacher, Hirsch, Daly en vele anderen. De
centrale vooronderstelling van het huidige economisch
denken ,,meer is beter” zou dus moeten worden vervangen
door de gedachte ,,genoeg is het beste”. Meer dan genoeg
lijkt immers overbodig en overtollig.
Onmiddellijk rijst de vraag: wat is genoeg (of voldoende)
voor een goed leven van elk mens, nu en in de toekomst?
De beantwoording van deze vraag kan niet door de economische wetenschap worden gegeven; het is een politieke
vraag die dus in zo breed mogelijke kring moet worden besproken en waarop in de politick een antwoord moet worden
geformuleerd. Economisten — evenals beoefenaren van
andere wetenschappelijke disciplines — zullen altijd uit-
genodigd worden mee te denken over de vragen met betrekking tot de manier waarop de nieuwe doelstelling kan worden
gerealiseerd; de politieke discussie gaat in de eerste plaats
over het wat (wat voor een samenleving willen we met elkaar?).
Dit zoeken naar een antwoord is onlosmakelijk verbonden
aan het historisch proces. Elke generatie wordt uitgenodigd
bestaande waarden opnieuw te interpreteren. Normen die
een averechtse uitwerking hebben op de handhaving van
waarden, dienen te worden vervangen. Lange tijd was het
zo dat toeneming van produktie en economische groei de
verwerkelijking van vrijheid (,,freedom from want”) en
rechtvaardigheid kon dienen. De westerse landen (ik kan
niet beoordelen of dit thans ook reeds het geval is voor de
Oosteuropese landen) zijn in een situatie gekomen dat dit
adagium geen algemene geldigheid meer heeft. Als we de
grondwaarden van onze samenhang willen behouden (vrijheid, gerechtigheid, gelijkgerechtigheid), dan moeten we
aan arme landen van 0,7% van het bnp. Zulke opmerkingen
zijn cynisch, als we weten dat landen als de Verenigde Staten
en de Bondsrepubliek ook in de jaren met de sterkste groei
deze doelstelling aan nun laars hebben gelapt. Ongekwalificeerde groei komt nl. meestal ten goede aan degene die al
7) Zie J. J. van Hoof, Op weg naar humanere arbeid? in: De Galan,
van alles heeft.
1980.
1026
Van Gils en Van Strien (red.), Humanisering van de arbeid, Assen,
bereid zijn economische en politieke structuren en stelsel te
wijzigen.
Wellicht ten overvloede voeg ik hieraan toe dat zo’n wijziging niet inhoudt dat we op een nulgroei moeten afstevenen
of dat we Gods water over Gods akker moeten laten lopen.
Hiermee bedoel ik dat ik de resignatie b.v. ten opzichte van
de hachelijke economische situatie in West-Europa en in
Nederland in het bijzonder, afwijs. Niemand is gediend met
een slecht functionerende economic. Met andere woorden:
als overtuigend is aangetoond dat de Nederlandse industrie
verbruik. De voedingsmiddelenindustrie (die sterk oligopolistische trekken vertoont) heeft weinig interesse voor dit
soort problemen, integendeel. De meerderheid van de bevolking is (nog) niet opgewassen tegen de propaganda voor de
,,nieuwe” produkten, van de industriele voedingsmiddelenproducenten, zoals uit de frequentie van de advertentieprogramma’s kan worden afgeleid. De slogan van de voedingsmiddelenindustrie is ,,meer”, maar ,,genoeg” is het
richtsnoer van degenen die ervan uitgaan dat de mens er niet
is voor de produktie, maar de produktie voor de mens.
in het dok moet (en ik meen dat het rapport van de WRR
Het voorbeeld van de energievoorziening behoeft nauwe-
daarvoor argumenten aanvoert), dan moet dat geschieden.
Wel mag de vraag worden gesteld: waartoe? De raad heeft
lijks toelichting. Een vloed van literatuur heeft ons laten zien
dat het slordig omgaan met de energie in de afgelopen jaren
gelijk als hij stelt (biz. 232) ,,het is ondoenlijk een uitspraak
te doen waar de grenzen van de economic van het genoeg
een ernstige bedreiging vormt voor volgende generaties.
zouden kunnen liggen”, als daarmee wordt bedoeld: het is
ondoenlijk voor de WRR en het is ondoenlijk om het thans
reeds te doen. Het is jammer dat de WRR niet toch alvast
een voorschotje heeft genomen, maar wellicht is dit mogelijk
in het kader van de beleidsgerichte toekomstverkenning.
Overal wordt nu gewerkt aan alternatieve energiebronnen,
die vijf of tien jaar geleden door ,,deskundigen” voor onmogelijk werden gehouden (en dat niet alleen uit kostenoverwegingen). Dit voorbeeld van het inslaan van nieuwe
wegen is van veel belang, omdat het ons leert dat politieke
beslissingen de wissels in het economisch spoorwegennet
kunnen omgooien. Het enige land dat de klok terugzet, is
de Verenigde Staten van Amerika, waar de bescheiden stap-
Het vernieuwde bestel
pen voor een andere energiepolitiek van President Carter
ongedaan zijn gemaakt.
Ik volg het door Adler Karlsson aangereikte richtsnoer:
niemand zal zijn overvloed vermeerderen, zolang niet iedereen in zijn basisbehoeften kan voorzien. Met dit uitgangspunt
Voordat in een brede maatschappelijke discussie overeenstemming is bereikt over een maximum niveau van consumptie (gedifferentieerd naar een aantal belangrijke goederen), kunnen tallozen dit idee reeds toepassen en tevens
laten blijken voorstanders te zijn van een maximum inkomen. Op deze manier wordt de gedachte van sociale minima
kunnen we de volgende contouren van een andere economic
zien.
De produktiekrachten worden in de eerste plaats gericht
op de bevrediging van de urgentste en elementairste behoeften. Hier kan een verbinding worden gelegd met de zoge-
heten
basisbehoeftenstrategie.
(arbeid, voedsel, huisvesting, deelname) gerelateerd aan de
gedachte van een consumptieplafond, waartoe een volk zich
Ontwikkelingsdoeleinden
kan verplichten en waarboven de bewoners van dat land niet
worden dan gedefinieerd in termen van het terugdringen
en ten slotte elimineren van werkloosheid, ondervoeding,
willen gaan. Het inkomenspolitieke instrument waar achter-
eenvolgende kabinetten bouwstenen toe hebben bijgedragen
kan helpen een samenleving te krijgen die Gandhi voor ogen
had toen hij de befaamde woorden sprak ,,de aarde verschaft
ons voldoende om te voorzien in de behoeften van alle men-
ziekten, analfabetisme. Alle mensen kunnen dan over de
essentiele goederen voor het menselijk bestaan beschikken
(overeenkomstig het gestelde in de artikelen 25 en 26 van
de Universele verklaring van de rechten van de mens), alvorens anderen doorgaan met de bevrediging van minder
sen, maar niet om te voorzien in de begeerten van alle mensen”.
wezenlijke behoeften. De basisbehoeftenstrategie geeft een
lagere prioriteit aan de produktie van deze andere goederen
en van de goederen voor hen, die minder nood kennen.
De basisbehoeftenstrategie richt zich niet alleen op de
enkele punten voor deze discussie moeten worden genoemd,
want hoewel de richting van het nieuwe denken en handelen
(het ethos), naar ik hoop, wel wat opgehelderd is, zijn er nog
Ik noemde al een brede maatschappelijke discussie. Nog
elementaire goederen, maar primair op arbeid voor de produktie van deze goederen en van essentiele voorzieningen
als goed drinkwater, goed openbaar vervoer, gezondheid en
tal van onzekerheden en vraagpunten. Centraal in deze discussie is niet het opsommen van moeilijkheden, bezwaren
en weerstanden. Centraal in deze discussie is wel het kiezen
onderwijsvoorzieningen. Rijke landen kunnen op deze ter-
van een richting die we uit willen. De vooronderstelling
reinen de arme landen — ook en vooral kleinschalig — ter
zijde staan.
Ofschoon de hooggei’ndustrialiseerde landen in toenemen-
de mate lijden onder de problemen van wat wij de consumptiemaatschappij noemen, herinner ik aan het reeds vermelde
is dus dat we kunnen kiezen. Dat er moeilijkheden zijn bij
het verwerkelijken van onze keuze staat bij voorbaat vast.
We moeten crop voorbereid zijn dat sommigen de hier ontvouwde gedachte utopisch zullen noemen. Mijn antwoord
daarop is dat ik niet zo veel moeilijkheden met de gedachte
feit dat 5-10% van de bevolking van deze landen onder de
van de utopie heb, vooral niet als het gaat om een concrete
,,armoedegrens” leeft. Het lijkt voor de hand te liggen dat
utopie 9). Maar als men dit woord gebruikt in de zin van
de produktieve krachten op zodanige wijze worden geleid
en gericht dat in de tekorten van deze mensen wordt voorzien.
hersenschim, dan is mijn wedervraag: lijkt het niet heel wat
utopischer om te denken dat de economic zich kan blijven
Het marktmechanisme schiet te kort bij de voorziening in
ontwikkelen volgens de oude patronen?
belangrijke goederen als onderwijs, gezondheidszorg, een
deel van de woningbouw en vele sociale diensten. Op deze
In de maatschappelijke. discussie over de economische
herorientatie moeten zeker de volgende vragen aan de orde
terreinen is eveneens een herorientering van de produktieve
komen:
— hoe kunnen we bij het creeren van welvaart voorrang
krachten noodzakelijk. Als dit gebeurt, zal de kwaliteit van
het leven, zowel voor personen als voor groepen, worden
verbeterd.
geven aan de kwaliteit van het werk, de kwaliteit van de
werkomstandigheden, de kwaliteit van de openbare
Bij wijze van voorbeeld wijs ik op de voedselvoorziening;
ik steun daarbij op het voorstel uit het RIO-rapport 8). Dit
rapport toont aan dat het indirecte verbruik van granen in
de vorm van vices en zuivelprodukten in rijke landen een
zodanige omvang heeft bereikt dat het voor de gezondheid
nadelige gevolgen heeft. In alle rijke landen zien we een stij-
ging van de kosten van de gezondheidszorg ten gevolge van
zogenaamde welvaartsziekten. In die zelfde landen bestaat
ook een grote verkwisting op het terrein van het voedselESB 21-10-1981
8) Jan Tinbergen (coordinator), Naar een rechtvaardiger Internationale orde, Amsterdam, 1976.
9) Zie George Picht, De toekomst in eigen hand. Baarn, 1970 en
Mady Thung e.a., Naar de toekomst leven, Baarn, 1977.
1027
dienstverleningen, de kwaliteit van de woningbouw en
het behoud van de natuur?
verdient een economisch beleid van ingrijpen in de inkomens en de inkomensverhoudingen de voorkeur
boven rechtstreeks ingrijpen in de produktie?
is het wel of niet te vermijden dat ten aanzien van sommige goederen (b.v. die goederen waarvan de produktie
relatief veel energie kost) produktieverboden in overweging worden genomen?
teringen eveneens een zo groot mogelijke deelname van
alle betrokkenen noodzakelijk is? (Voor de produktie
en distributie van de meeste gebruiksgoederen lijkt
vooralsnog het marktmechanisme het bruikbaarst.);
— wanneer hebben we in de gezondheidszorg, in de onderwijsvoorzieningen en in de bewapening genoeg?
Uit het bovenstaande is duidelijk dat de gedachte van
de economic van het genoeg weinig te maken heeft met
welke instrumenten bestaan er om de duurzaamheid van
inkomensmatiging, bezuinigingen, de broekriem aanhalen,
goederen te verhogen en de wegwerpconsumptie tegen
versoberen, vermindering van uitkeringen, kortom, met het
te gaan?
,,Bestek-gepraat”. Hoe noodzakelijk dit ook in een of andere
welke mogelijkheden zijn er voor de beheersing van de
zogeheten technologische vooruitgang als we prioriteit
willen verlenen aan het scheppen van volwaardige werk-
vorm kan zijn, steeds moet de vraag naar het waarom worden gesteld. Te veel wordt deze vraag beantwoord in de
richting van: hoe meer we nu even inhouden, hoe sneller
gelegenheid en besparing van energie 10)?
betekent een brede maatschappelijke discussie over genoemde vraagstukken niet dat ten aanzien van de belang-
ginnen te dragen blijkt uit het boek van zijn opvolger: George
rijke beslissingen van produktie en omvangrijke inves-
10) Dat de door Schumacher ontwikkelde denkbeelden vrucht be-
MrRobie, Small is possible, Londen, 1981.
we straks weer kunnen gaan groeien. Maar daarom gaat het
in dit verband niet.
een verzuim. De Valk heeft ons daarop herhaalde malen
attent gemaakt. Bijna- 20 jaar geleden schreef hij (en zijn
woorden hebben aan actualiteit weinig ingeboet): ,,Het
te kort schieten op het terrein van de (collectieve) verantSlot
Kunnen we de pretentie hebben dat we in staat zijn een
zodanige economische orde te ontwerpen en een zodanig
economisch handelen aan te bevelen dat de economic daar-
mee te beheersen zou zijn? Hierop past maar een antwoord:
neen! Het gaat niet om het volledig beheersen, maar om het
richten op datgene wat we met elkaar van het hoogste belang
achten. Men kan dat aanduiden als vrede, gerechtigheid,
woordelijkheid heeft in de meeste gevallen niet het karakter
van een daad, doch van een verzuim. Het verzuim om sociale
structuren, gedragspatronen en instituties die door het voorgeslacht werden nagelaten, kritisch te bezien en te verande-
ren, het verzuim om nieuwe situaties tegemoet te treden door
nieuwe instituten en nieuwe denkpatronen” 11).
H. M. de Lange
menselijke waardigheid, geluk. Dat halen we nooit helemaal.
We schieten te kort.
Ik stel vast dat een deel van dit te kort schieten samenhangt
met een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef. Immers,
dit te kort schieten draagt in vele gevallen het karakter van
11) J. M. M. de Valk, Gezamenlijke verantwoordelijkheid en gezamenlijke schuld, Te Elfder lire, oktober/november 1962. Zieook
van dezelfde auteur, Maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef,
Rotterdam, 1967.