Ga direct naar de content

De economie van een deltacultuur

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 4 1999

De economie van een deltacultuur
Aute ur(s ):
Zijderveld, A.C. (auteur)
Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4217, pagina D9, 2 september 1999 (datum)
Rubrie k :
Dossier Economie en infrastructuur
Tre fw oord(e n):

De ligging van Nederland heeft grote invloed op onze cultuur. Nederlanders zijn open en naar buiten gericht. De handel- en
transportactiviteiten zijn een cultureel bepaald erfgoed dat gekoesterd moet worden.
Door sociologen wordt vaak de geografische ligging van een samenleving als een belangrijke factor verwaarloosd. Niet alleen
economisch, maar ook maatschappelijk en zelfs cultureel kan een specifieke locatie een beslissende invloed uitoefenen. Zo zijn er
naar mijn mening opvallende verschillen tussen een eilandcultuur en een deltacultuur die elk hun eigen invloed uitoefenen op het
economische en maatschappelijke reilen en zeilen van de desbetreffende samenlevingen. Nederland is van oudsher door haar ligging
aan de mondingen van twee grote Europese rivieren een deltacultuur die zowel onze economie als onze maatschappij een specifiek
karakter heeft gegeven.
Eilandcultuur
Een eilandcultuur als die van het Verenigd Koninkrijk of Japan wordt gekenmerkt door een zeker naar-binnen-gerichtzijn. De eigen
geschiedenis wordt vaak gemythologiseerd en de eigen tradities en instituties worden sterker dan op de continenten gekoesterd en
geconserveerd. In die zin zijn eilandculturen vaak conservatief. Ook is chauvinisme de meeste eilandbewoners niet vreemd. Deze
oriëntatie kan zelfs tot een zelf opgelegde isolatie leiden. Nog niet zo lang geleden droomden de Britten van een splendid isolation en in
de Tokugawa-periode was Japan zelfs nagenoeg geheel gesloten voor buitenlandse impulsen en invloeden. Castro ziet kans om Cuba
verregaand marxistisch te houden, terwijl bijna overal het communisme is verdwenen of aan de kapitalistische wereldorde aangepast.
Een eiland, of een onderling verbonden groep eilanden kan de eigen cultuur voor langere tijd koesteren, maar zal toch nooit vreemde
invloeden geheel kunnen uitbannen. Dat geldt in versterkte mate voor de huidige tijd. Tengevolge van de moderne
communicatietechnieken, de moderne verkeers- en vervoersmiddelen en de instroom van immigranten uit overzeese gebiedsdelen komt
een gesloten eilandcultuur onder sterke druk te staan. Toch zal men doorgaans pogen deze vreemde cultuurinvloeden zoveel mogelijk te
minimaliseren en te neutraliseren. Een insulaire cultuur heeft dan ook met het fenomeen van de multi- of interculturaliteit doorgaans grote
moeite.
Als eilanden niet ver van een continent verwijderd zijn, zullen zij ten opzichte van dit mainland ambivalent zijn: enerzijds hebben ze het
nodig om economisch goed te kunnen functioneren, anderzijds zetten ze zich ertegen af. Hoewel het Verenigd Koninkrijk lid is van de
Europese Unie, doelen haar inwoners als ze het over Europe hebben doorgaans op het vasteland aan de andere kant van het Kanaal en
de Noordzee. Daar rekenen ze in ieder geval England niet toe. Omdat de pond bijna netzo Brits is als de monarchie, bestaat er grote
weerzin tegen de Europese gemeenschappelijke muntsoort, de euro.
Deltacultuur
Wanneer een land in een delta van één of meer rivieren is gelegen, zal de cultuur beduidend anders zijn. Dat is zeker het geval indien die
rivieren, zoals in Nederland, in een zee uitmonden. Een dergelijke ligging garandeert een grote mate van openheid en naar-buitengerichtzijn. Conservatisme zal er moeilijk voor langere duur aarden. Immers, er is niet alleen de zee die er als het ware om vraagt bevaren
te worden (dat geldt trouwens voor de meeste eilandculturen ook), maar er is bovendien een achterland dat economisch ‘bediend’ wil
worden. Het achterland wil vooral met de zee en de zeehandel verbonden worden. Een deltagebied is bij uitstek geschikt voor
transitohandel en transitovervoer en is alleen al daardoor een veel opener gebied dan een eiland. Het maakt een economie afhankelijker
en kwetsbaarder, maar het geeft haar ook, als de ligging wordt uitgebuit, een voorsprong – de voorsprong van de flexibiliteit. Dat element
is natuurlijk vooral vandaag de dag essentieel. We leven immers in een gemondialiseerde economie, waarin een in zichzelf gekeerde, vaak
conservatieve insulaire cultuur in principe minder ontplooiingskansen heeft dan een naar buiten gerichte, vaak progressieve en op
doorvoer aangewezen deltacultuur.
In een eilandcultuur wordt de sociale cohesie doorgaans bevorderd door de gemeenschappelijke tradities en instituties die gekoesterd
worden. In een deltacultuur daarentegen is de sociale cohesie veel meer gebaseerd op het simpele feit dat men op elkaar is aangewezen,
omdat de geografische ligging en de openheid naar buiten toe niet ongevaarlijk zijn. Anders dan eilandculturen kunnen deltaculturen
relatief gemakkelijk door vreemde machten onder de voet worden gelopen, zoals Nederland in haar geschiedenis telkenmale heeft moeten
ondervinden. Alleen al hierom kan men zich in een deltacultuur felle interne conflicten niet permitteren en zal er een zekere mate van
onderlinge tolerantie en tolerantie ten opzichte van vreemdelingen bestaan. Anders dan in de meeste eilandculturen zal een zekere mate

van multiculturaliteit (of wellicht beter: interculturaliteit) in een deltacultuur wèl mogelijk zijn. Men kan zich het afsluiten voor
vreemdelingen, ook als die binnen het eigen gebied voorkomen, niet permitteren.
Zeker voor ons land geldt dat onze deltacultuur niet erg militaristisch is en ook weinig gevoel heeft voor inspirerend politiek leiderschap.
De koopman en de dominee of priester, niet de generaal en de staatsman of leider zijn kenmerkend voor een deltacultuur als de
Nederlandse. Montgomery en Churchill, laat staan Tojo en Hirohito hadden tijdens de oorlog geen Nederlandse equivalenten. Heeft de
Nederlander een vijand, dan knoopt hij als het enigszins kan met hem een handelsbetrekking aan. Toen de Duitsers in mei 1940 met groot
geweld onze delta veroverden, waren we totaal ontregeld en werden we relatief gemakkelijk onder de voet gelopen. Al snel na het einde
van de oorlog was Duitsland weer onze belangrijkste handelspartner. De verbinding met het ‘Duitse achterland’ van het in 1940
verradelijk gebombardeerde Rotterdam werd in rap tempo hersteld.
De ligging van ons land in de delta van de Rijn en de Maas was zelfs bepalend voor de relatief sterke democratie die hier ontwikkeld
werd. Het beheersen en beheren van het water in deze veelal drassige delta was vanaf het begin van onze natie een belangrijke opgave
die met vereende krachten moest worden verwezenlijkt. Onze oudste, uit de feodale tijd stammende, autonome en gedecentraliseerde
bestuurscolleges zijn de waterschappen. Zij zijn de historische grondslagen van onze democratie die meestal wars is geweest van iedere
vorm van centralisatie van macht en de daarmee gepaard gaande ongelijkheid. Het was bijna altijd typerend voor onze deltacultuur dat
we een gedecentraliseerde natie van steden en gewesten waren. Anders dan in een deltacultuur als de onze is in eilandculturen als die
van het Verenigd Koninkrijk en Japan de ongelijkheid van klassen en standen notoir hardnekkig.
Het sluiten van de deltacultuur
Deltaculturen kunnen in een situatie terecht komen, waarin de openheid en flexibiliteit die hen in principe eigen zijn, door interne
ontwikkelingen geblokkeerd worden. In Nederland waren er drie interne ontwikkelingen die de open deltacultuur dreigden te sluiten: de
zelfgenoegzame burgercultuur, de verzuiling en de omvattende verzorgingsstaat.
De zelfgenoegzame burgercultuur
In principe was de stedelijke burgercultuur die in de handelssteden van de late middeleeuwen ontstond een revolutionaire en
dynamische cultuur. Stedelingen sloten zich aaneen en ontwikkelden een typische stadscultuur op grond van politieke en economische
belangen. Politiek wilde men in de steden emanciperen van de feodale machten (adel en geestelijkheid) en men bereikte dit doel door
economische successen in de handel en de nijverheid. Deze stadscultuur – of stedelijkheid – was een vorm van rationele saamhorigheid,
gebaseerd op politieke en economische belangen en niet op gemeenschappelijke afkomst en grondbezit (‘Blut und Boden’), etniciteit, of
gedeelde geloofsovertuiging. Maar gaandeweg kreeg de succesvolle, machtige en rijke bourgeoisie exclusieve standstrekken (vgl. het
stedelijke patriciaat) en ontwikkelden zij een mentaliteit van zelfgenoegzaamheid die natuurlijk niet meer openstond naar de buitenwereld
en ook weinig op had met vernieuwingen, initiatieven en experimenten. In zekere zin werd de gegoede bourgeoisie een eiland met een
eilandcultuur. In de jaren zestig, met 1968 als culminatiepunt van een ‘culturele revolutie’, werd deze gesloten, burgerlijke cultuur
opengebroken. De ‘oude elite’ van de zuilentoppen werd daarna afgelost door een ‘nieuwe elite’ van jonge, goed opgeleide, doorgaans
politiek progressieve intellectuelen – merendeels sociaalwetenschappelijk opgeleide academici en journalisten – en professionals, voor
een belangrijk deel opererend in de publieke sector.
De verzuiling
Een deltacultuur als de onze, zo werd hierboven opgemerkt, kan zich interne conflicten niet permitteren. Zij zal die trachten te
neutraliseren. Ons land werd voorheen gekenmerkt door felle levensbeschouwelijke conflicten – tussen de confessies onderling, maar
ook tussen deze en eerst het liberalisme, snel ook het socialisme. We hebben deze tegenstellingen gepacificeerd door middel van de
verzuiling – de opdeling van de maatschappij in tal van levensbeschouwlijke organisaties, dwars door de klassen en standen heen en
autoritair van bovenaf (‘top-down’) door een relatief kleine elite bestuurd. Gaandeweg echter ontwikkelden deze zuilen zich tot eilanden
waarbinnen burgers als het ware zaten opgesloten. Eén van de zuilenleiders formuleerde veelzeggend de volgende slogan: “In het
isolement ligt onze kracht.”
Na ruwweg 1960 nam de verzuiling in kracht af. Structureel is ons land in vele opzichten nog steeds verzuild (onderwijs,
gezondheidszorg, media), maar ideologisch nam in de jaren zestig de ontzuiling toe. Kort geformuleerd, er zijn nog Rooms-Katholieke en
Protestante scholen, ziekenhuizen en omroepverenigingen maar inhoudelijk-ideologisch zijn die identiteiten sterk vervaagd, zoals ook de
voorheen socialistische organisaties hun identiteit hebben zien vervagen.
De omvattende verzorgingsstaat
Na 1960 kwam daar een behoorlijk radicaal uitgebouwde verzorgingsstaat overheen. Aanvankelijk bedoeld als een systeem dat grove
misstanden in de samenleving op de gebieden van arbeid, onderwijs, gezondheidszorg, bejaarden- en gehandicaptenzorg, behuizing,
alsmede grove ongelijkheden in inkomen en sociale zekerheid moest voorkomen, dijde de verzorgingsstaat rap uit tot een omvangrijke
subsidie- en regelgevingsmachine die niet alleen de maatschappij maar ook de markt (c.q. het bedrijfsleven) diepgaand beïnvloedde.
Vooral de rijksregering met haar omvangrijke, ras verkokerde departementen en het parlement werden het epicentrum van een behoorlijk
gecentraliseerde macht. Dit was, zoals conservatieven vaak ten onrechte menen, geen socialistisch project, want in verschillende
coalities hebben alle partijen aan het uitdijen van de verzorgingsstaat meegewerkt, terwijl ook de organisaties in het ‘maatschappelijk
middenveld’ alsmede in nood geraakte bedrijven in de ‘markt’ om overvloedige staatssteun en dus staatsinvloed hebben geroepen.
Inmiddels was het resultaat dat een behoorlijk gesloten, naar binnen gerichte, bijna insulaire cultuur zich van ons land meester maakte.
Zij verlamde de economie, de maatschappij en de cultuur. En omdat staatsinkomsten niet in verhouding stonden tot de staatsuitgaven
groeide het nationale tekort met de jaren. In het buitenland sprak men van ‘Hollanditis’.
Het is de verdienste van de kabinetten Lubbers in de jaren tachtig geweest, dat deze omvattende verzorgingsstaat werd ingekrompen en
de rijksoverheid zich, waar mogelijk en verantwoord, terugtrok. Steekwoorden waren decentralisatie, deregulering, privatisering. Het
succes van deze mega-operatie uitte zich in een aanhoudende economische groei. Ook hier werd al snel de cultuurfactor sterk
geaccentueerd: de overlegeconomie die typerend zou zijn voor ons land – het zogenaamde poldermodel – zou van essentieel belang zijn

voor een in mondiaal verband opererende economie. Ik kom daar op terug, maar wijs er echter nu al op dat de overlegeconomie zonder de
deltacultuur ondenkbaar geweest zou zijn. Het poldermodel is een deltamodel!
Inmiddels voltrokken zich in datzelfde decennium en in de jaren negentig enkele processen die essentieel waren voor het openbreken van
deze voorheen zo gesloten, omvattende verzorgingsstaat. Het spectaculaire en in hoofdzaak geweldloze einde van het Sovjet-imperium,
de bijkans revolutionaire ontwikkelingen in de Informatie en Communicatie Technologie (ICT), de versnelde uitbouw en intensivering
van de Europese Unie en de mondialisering van de economie hebben de wereld sedert ruwweg 1990 onherkenbaar veranderd.
Deltaculturen die zich niet op de één of andere manier intern weer hebben gesloten, hebben in deze radicaal veranderde wereld een
voorsprong op eilandculturen. Hun beleid zal op het openhouden van deze situatie gericht moeten zijn.
Consequenties voor het economisch beleid
In de komende decennia zal het van groot belang zijn dat Nederland de voordelen van zijn deltacultuur – de interne en externe openheid,
de flexibiliteit, de democratische progressiviteit, enz. – niet alleen bewaard maar ook verder uitbouwt. Een aantal beleidspunten springen
daarbij in het oog.
Ten eerste, de infrastructuur voor verkeer en vervoer moet verbeterd en uitgebreid worden. Op dit punt moeten op korte termijn besluiten
genomen, danwel, als ze formeel reeds genomen zijn, uitgevoerd worden. We kunnen het ons niet permitteren ons land tot eiland in een
Europese en mondiale context te maken. Vooral de milieubeweging zou zich meer moeten realiseren dat we in een delta met een typische
delta-economie leven. De volgende projecten moeten hoog op de beleidsagenda voor de komende jaren staan:
» de verbinding met het hogesnelheidsnetwerk in Europa moet onverwijld tot stand worden gebracht;
» de nog steeds omstreden Betuwelijn die met name de havens van Rotterdam op efficiënte en effectieve wijze met het Duitse achterland
verbindt, moet een zaak van hoge prioriteit zijn. Overigens zou serieus onderzocht moeten worden, of niet veel vrachtvervoer in
containers via ondergrondse, volledig geautomatiseerde buizen afgehandeld kan worden. Het 19e eeuwse railvervoer is rijkelijk
ouderwets. Dat leidt tot het volgende punt;
» het dichtslibben van het verkeer in de Randstad moet door een efficiënter en effectiever openbaar vervoer voorkomen worden. Naar
mijn mening is het huidige railvervoer te log en te inflexibel en zouden er tussen de grote steden in de Randstad snelle, comfortabele,
metro-achtige verbindingen moeten komen. Vanuit dit netwerk moeten even snelle en comfortabele ‘spaken’ naar de noordelijke,
westelijke en zuidelijke provincies lopen;
» een beslissing ten aanzien van Schiphol, een internationaal erkende hub, kan niet langer op zich laten wachten. Een uitbreiding ter
plekke lijkt steeds duidelijker ongewenst, zoniet onmogelijk. Dus moet er een beslissing vallen voor een tweede locatie: op de Maasvlakte
buiten Rotterdam, in de Flevopolder, of op een kunstmatig eiland voor de kust. Die beslissing kan niet langer op zich laten wachten. Ten
tweede, een deltacultuur als de onze is niet langer aangewezen op landbouw en veeteelt, ook niet op industriële productie, maar op
dienstverlening en dus op kennisintensivering. De volgende beleidspunten zijn hier van belang:
» we moeten we op korte termijn een deltaplan voor het onderwijs ontwikkelen, waarin vastgesteld wordt wat we in de komende jaren
nodig hebben aan kennis en vaardigheden om onze op dienstverlening gerichte delta-economie verder te ontwikkelen. Het is essentieel
dat er een groot en breed opgezet hoger beroepsonderwijs is dat gekoppeld wordt aan toegepast onderzoek en contractonderzoek.
Daarnaast zou er ook een klein, internationaal erkend, wetenschappelijk onderwijs moeten zijn dat gekoppeld wordt aan hoogwaardig,
veelal zuiver wetenschappelijk onderzoek. Zoals het nu is, zijn de universiteiten noch vlees noch vis. Dat is niet alleen schadelijk voor de
wetenschap, maar ook voor de economie die het in onze deltacultuur op hoogwaardige kennis is aangewezen;
» ICT en vervoer zijn in deze economie cruciaal en de toepassingen zouden hiervan beter benut moeten worden. Zeker in het Hoger
Onderwijs zou meer dan nu gebeurt, beseft moeten worden dat de kennis die nodig is in een delta-economie en die typisch is voor een
deltacultuur niet specialistisch, maar generalistisch moet zijn. Nergens wordt het zo duidelijk als in de ICT-wereld dat C. P. Snow’s
tegenstelling van twee culturen – de alfa- en de betacultuur – volstrekt achterhaald is.
Ten derde, in een deltacultuur kan de economie niet naar behoren functioneren, indien er geen sprake is van een vitale democratie. Een
dergelijke democratie rust idealiter op drie pijlers: een sterke rechtsstaat, een open en vrije markt en een even vitale maatschappij van
autonome organisaties en instituties (tegenwoordig vaak aangeduid met het begrip civil society, burgermaatschappij, daarvoor met het
begrip ‘maatschappelijk middenveld’.) Deze drie vormen als het ware een Democratische Driehoek die zorgvuldig in balans moet worden
gehouden. Immers de markt kan niet goed functioneren zonder een sterke rechtsstaat die orde en veiligheid garandeert en de vrije
mededinging controleert. Zij kan echter, zoals de tragische gang van zaken in het huidige Rusland aantoont, ook niet naar behoren
opereren als er geen sprake is van een vrije civil society, waarin burgers van alles met elkaar kunnen ondernemen zonder daarbij
voortdurend door een controlerende staat voor de voeten te worden gelopen. Waarin zij vooral op zinvolle en waardevolle wijze met
elkaar kunnen werken en leven en waarin ze uitgedaagd worden initiatieven te ontplooien en experimenten aan te gaan.
Het zal duidelijk zijn dat deze derde groep van beleidsconsequenties wat abstracter en filosofischer is dan de vorige twee en de
gezamenlijke verantwoordelijkheid is van overheid, bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld. Het zou wel eens de belangrijkste
groep van beleidsconsequenties kunnen zijn. Naar mijn overtuiging biedt een deltacultuur de beste garanties voor een succesvolle
Democratische Driehoek. Anderzijds – en deze cirkelredenering is helaas onvermijdelijk – is een vitale Democratische Driehoek ook een
voorwaarde voor het open, flexibel, progressief en vitaal houden van een deltacultuur. Economie kan alleen voor langere tijd bloeien in
een vitale democratie. Economisch beleid kan er daarom niet omheen zich ook te bekommeren om het instandhouden en versterken van
een uitgebalanceerde Democratische Driehoek.
Kortom, Nederland heeft door zijn geografische ligging en de daardoor in zijn geschiedenis gevormde cultuur goede kansen om ook in de
komende decennia economische topprestaties te leveren. We moeten dan wel alles op alles zetten om deze detacultuur te versterken en
binnen de kaders van de Democratische Driehoek open, flexibel en progressief te houden. Het verre en nabije verleden heeft aangetoond
dat pogingen om in onze delta op enigerlei wijze een eilandcultuur te cultiveren, vroeg of laat steeds geleid heeft tot economische

stagnatie.
Zie ook:
F. van Waarden, Reactie: Bergcultuur

ESB-Dossier: Economie en infrastructuur
Inleiding
H.W.H. Welters, Blijft Nederland bij de les?
Infrastructuur
P. Nijkamp, B. Ubbels en M. Koetse, Infrastructuur en duurzaamheid
Cultuur
A.C. Zijderveld, De economie van een deltacultuur
F. van Waarden, Bergcultuur
Kennis
D. Jacobs, Internet versterkt de behoefte aan transport
Logistiek
J.H.R. van Duin, J.C. van Ham en R.E.C.M van der Heijden, Nederland: schakel in de keten?
H.A. van Klink en P.W. de Langen, Twee visies in vervoersland
Mainport-discussie
J. Oosterhaven, G.J. Eding en T.M. Stelder, De economische effecten van mainports: een paradox?
M.R.J. Bosch en P. Heldeweg, Mainports genereren kostenvoordelen!
H.B. Roos, Luchtvaart als katalysator voor regionale dynamiek
Handel
R. van Tulder en R.V. Goedegebuure, Nederland Exportland

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur